I <2 „Gratia plena". Het handschrift der vrouw. Het Pagekopje in de keuken. ONZE KLEEDING. feuilleton. NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Tweede Blad Vrijdag 21 Augustus 1925 Gebreide wollen kleeding. De behandeling van schoeisel. Ziende geworden. Practische wenken. Weet ge. Patronen naar Maat. zA/houwem- De ontwikkeling welke het karakter der vrouw in den loop der tijden heeft doorge maakt, komt, volgens het oordeel van men- schen, die er een studie van hebben gemaakt, wel het duidelijkst tot uiting in het hand schrift. Want het schrift der vrouw is tengevolge van de algeheele wijziging van haar opleiding en hare opvoeding zóó volkomen veranderd, dat tegenwoordig al niet meer van een ty pische „vrouwenhand" en dientengevolge ook niet van een typische „mannenhand", ter aanduiding van de wijze van schrijven gesproken kan worden. Zelfs de meest geoefende schriftkundige oftewel grapholoog is zelden meer in staat uit een hem onbekend schrift met zekerheid de sekse van den schrijver vast te stellen. Hij is alleen in staat sterke of zwakke karak tertrekken te constateeren, zonder met ze kerheid te kunnen zeggen of ze aan een man of eene vrouw toebehooren. Tot dusver was men altijd geneigd krach tige karaktertrekken „mannelijk", zwakke „vrouwelijk" te noemen. Eerst langzamer hand is de wetenschap erin doorgedrongen, dat de natuur, willekeurig als altijd, ook bij de verdeeling van haar geestesgaven zich vol strekt niet tot een bepaald geslacht beperkt maar dat zij iedereen, hetzij man of vrouw, met dezelfde bekwaamheden toerust, die iedereen öf kan ontwikkelen óf kan laten ver dorren. Uit het veranderde beeld van het vrou welijke handschrift volgt dus ongetwijfeld, dat door de veranderde opvoedmgs- en le venswijzen zich bij de vrouw die karakter trekken hebben ontwikkeld, welke vroeger als bepaald „mannelijke" werden beschouwd. Dat wil dus zeggen, moed, vastbeslotenheid, energie, volharding, doorzettingsvermogen enz. kunnen bij de vrouw op dezelfde wijze worden ontwikkeld als bij den man, natuur lijk alleen bij die vrouw, die er aanleg voor heeft, evenals alléén bij dien man, die er de kiemen voor bij zich draagt. Terwijl het handschrift van onze moeders en grootmoeders duidelijk het beeld weer spiegelt van haar meer beperkten levens kring, openbaart het handschrift van het he- dendaagsche meisje met de groote, vrije lij nen den drang naar grootere vrijheid en zelfstandigheid, die in de hedendaagsche vrouwenwereld heerscht. In tegenstelling met de meer speelsche bezigheid, welke zich vertoont in het dunne, fijne,vage letterschrift van onze voorgangsters, manifesteeren de krachtige, vaste, duidelijke letters van onze vrouwelijke tijdgenooten een streven en een wil naar ernstige daden. De kenmerken van het hedendaagsche vrouwenschrift zijn over het algemeen groot, helder, duidelijk, zonder krullen. Doch evenals het schrift heeft ook de vorm van de vrouwenepistels een grondige ver andering ondergaan. De geurige billets doux hebben plaats gemaakt voor stijf brievenpa pier en dito kaarten in groot formaat, die hoogstens nog met paarsen inkt de gedachten en gevoelens van het minnende meisjeshart vertolken. De Parijsehe huisvrouwen, wier conces sies aan haar helpsters in het huishouden, wat de mode aangaat, werkelijk met de per soonlijke vrijheid zooveel mogelijk rekening houden, zijn tegenwoordig voor een nieuw orobleem gesteld Moet men den dames in '<euken en gangen en den hoedsters der kin derkamer nu ook het recht toekennen, zich een pagekopje te laten vervaardigen, of moet dat een mode'blijven, welke alleen is geoor loofd aan de „mevrouwen", haar dochters cn haar gelijken Als men tegenwoordig een kijkje gaat ne men in de Parijsehe bureaux, die als bemid delaars dienst doen, bij het huren en verhu ren van dienstbaar personeel, of. wat erger is, daar een keus moet doen ziet men er reeds meer dan een dienstbode wier nauw aanslui tend modehoedje bewijst, dat de schaar er onder al nieuwerwetsch heeft huisgehouden. De huisvrouwen met traditie willen na tuurlijk van die nieuwigheden niets weten, maar vele anderen zijn reeds op weg, conces sies te doen en wel, eenigszins onrechtvaardig misschien, aan slechts enisle categorieën der helpsters in het huishouden. Bij een aar dig kamermeisje, het kindermeisje en het zoo moeilijk meer te vinden dienstmeisje, ziet men eventueel de nieuwe mode nog door de vingers, men staat ze toe, als andere hoe danigheden er tegen op wegen. Aangezien per slot van relPening zoo veel meisjes, die een beroep uitoefenen, in het bijzonder de meisjes in hef modebedrijf, de winkeljuffrouwen, de- kan toorjuffertjés, de machineschrijfsters, zelfs de vrouwelijke conducteurs op de Parijsehe tram en de controleuses van den ondergrond- schen spoorweg het recht hebben, haar kap sel vrij te kiezen, wil men het, als men „mo dern" gezind is, ook dengenen niet weigeren, die met de huisvrouwen in nog drukker aan raking komen en wier goede wil en goed hu meur van zoo groot belang zijn. Maar iedere neigihg tot toegeeflijkheid maakt onverbiddelijk halt op den drempel van de keukendeur. De Parijsehe keukenmeid mag tot dusver geen papekopje hebben, al is zij nog zoo jong, nog zoo knap, nog zoo ijdel en nog zoo sjiek. Dat de priesteres van het tegenwoordig zoo duur te onderhouden fornuisvuur nog, zoo als vroeger, een tullen mutsje draagt, ver langt geen billijk denkende Parijsehe huis vrouw meer, dan zou zij zich minstens 300 a 400 kilometer van de grens der hoofdstad moeten verwijderen, om hier of daar in een hooggewelfde plattelandskeuken een waar dige matrone met een mutsje te vinden, waar aan dit beginselvaste persoontje even getrouw blijft als aan haar oude keukenrecepten. Ondulaties, krulletjes, en poederdoosje naast de keukenkast heeft men de Parijsehe keukenmeid reeds lang toegestaan, maar het heuschelijke volmaakte pagekopje, het is in 1925 in het keukenrijk nog altijd alleen aan den koksjongen veroorloofd. En zoodoen de is het te vreezen, dat menig keukenmeid, die haar recht op haarschaar en nekscheer- mes niet wil laten verkorten, plotseling van beroep verandert, de pruttelende pan vaar wel zegt en naar den kamerdienst overgaat. 'T ZENUWACHTIGE ANTWOORD Oude vrijster: „Neen, mijn man is niet te spreken.... hij heeft het te druk..hij. i hij is bezig met zijn revolver te slijpen!" No. 246. Naast de lichte zomerjurken zal elke vrouw toch ook een wat stemmiger toilet willen hebben voor de donkere dagen. Wij zien hier zoo'n model van Marineblauwe serge. De tuniek heeft om de heupen een breeden band van waaruit het overrokje valt, dat rondom is voorzien van stolpplooien. De onderste rok is recht, doch niet al te nauw en heeft geen overslag. Aan de mouwen val len de zeer hooge manchetten op, terwijl de halsopening van het lijfje gegarneerd is met een wit crêpe de chine kraagje. Het gestrikte lint' en het omboorde split op de botst zijn eveneens van de witte crêpe de chine. Men sluite den split van achteren met drukknoop jes op een apart strookje. Een hoed van wit vilt, beige kousen en zwarte schoenen. Pa troon ƒ1.35. No. 247. Dit aardige kinderjurkje voor meisjes van 8 tot 14 jaar, is geheel van ge bloemde mousseline in lichtblauw met rose patroontje. Het lijfje van de tuniek is gegar neerd met twee platte plooien aan weerskan ten. Vanuit den breeden heupband valt het rokje eenigszins geplooid afwaarts. De hals opening is getooid met een rond kraagje van witte batist met daar onderuit komend een lang lint, op de borst in een knoop gelegd en eveneens van genoemde batist. Lichtgrijze kousen en zwarte schoenen. Patroon ƒ1. No. 248. Waarschijnlijk als gevolg ervan, dat zijden weefsels tegenwoordig dikwijls goedkooper zijn dan wollen stoffen, ziet men dezen zomer tallooze luchtige mantels van crêpe de chine of crêpe satin. Het hier af gebeeld model is van beige crêpe de chine. Het bovengedeelte heeft aan weerskanten over de borst een vaste plooi die zich vanaf het heupbandje naar beneden voortzet als een slechts aan één zijde ingeperste stolpplooi. Vanuit het heupbandje krijgen de beide zij den eenige ruimte zoodat bevallige, niet te zware plooien ontstaan. Men lette voorts op de lage revers die van boven overgaat in een gerolde kraag. Het overslaande voorpand is voor de on derste helft voorzien van een eenvoudige broderie die zich verder langs den geheelen onderkant, als een rand voortzet en ook vóór komt op den kraag en onder aan de mouwen. Deze broderie maakt men in z.g.n. tapijtsteek (men bezige hiervoor het bekende, handige instrumentje) in zijde van dezelfde kleur. De mantel dient geheel gevoerd te worden met lichtbeige, soepel, glanzend satijn. Men dra- ge hierbij een bruinen of beige hoed van fijn stroo, beige kousen en bruine schoenen van peau de suède. Patroon ƒ1.35. No. 249. Ziehier een keurig manteicostuum van olijfgroene popeline. De borst der japon is gegarneerd met eenige vaste stolpplooien, geflankeerd in de taille door een heupband met broderie van zijde in dezelfde kjeur. Het middengedeelte van den heupband is zooals men op de teekening zien kan, afge zakt tot het ondereinde der plooien. De rok heeft in de beide zijden een groep harmoni- caplissée. De mantel heeft evenals de japon en op dezelfde hoogte als deze een korten heupband (dus niet over den rug). Hij be grenst den bovenkant van een kleine groep stolpplooien. Eenzelfde plooigarneering ziet men aan de mouwen. Men drage een bijpas send groenen vilthoed, beige kousen en zwarte schoenen. Patroon 1.57%. No. 250. Wij zien hier nog een charmante zomerjurk van gele mousseline met bloem- dessin in enke: roode lijnen. Van voren over de heele lengte een opgezette strook met groote, stof-overtrokken knoopen. De hals is getooid met een kraagje, en een frontje waarop een groote strik beiden zijn van bijpassend roode mousseline. Van dez' laat ste stof zijn ook de ceintuur, de boorden der zakjes en de manchetten, die met knooper tegen, dus niet over elkaar sluiten. Een rood» vilthoed, beide kousen en bruine schoenen. Patroon 1.35. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat wij onze eerste wollen mantels droegen, onze gezellige wollen jerseys. Hoevele klee- dingstukken zijn er later gefabriceerd van gebreide wol. De wollen sporttrui kenden wij ree~ds lang, maar de jumper, die voor meerdere gelegen heden dienst kon doen, leerden wij ongeveer tien jaar geleden kennen. Was deze aanvankelijk meer practisch dan mooi, al heel spoedig wist men er zooveel elegance in te leggen, zoowel wat weefsels als dessins betreft, dat zelfs een veeleischende vrouw, de aantrekkingskracht, die van den jumper uitging, niet kon weerstaan. Voor wij van het bestaan van wollen jer seys, jumpers en japonnen wisten, droeg men in Engeland reeds algemeen wollen kleeding, doordrongen als de Engelsche vrouw spoedig was van het practische en nuttige er van. Ook wij ondervonden heel gauw het gemak en het aangename, en bovendien het weinige kost bare van het dragen van al wat wol was. Men schijnt onuitputtelijk in het ontwerpen van nieuwe patronen en het fabriceeren van an dere weefsels. Wollen jersey wordt ook dikwijls gecom bineerd met zijden jersey, waardoor dikwijls prachtige resultaten worden verkregen. Het samenstellen van wol en zijde wordt meer en meer toegepast, ook ten opzichte van mantel- costuums. In den a.s. herfst zal dit weer een geliefde dracht zijn. De stof is zeer geschikt voor koelere dagen en geeft bovendien geen druk of gewicht op het lichaam. De mantel van wol, doorweven met mooie decoratieve patronen, zal eveneens een on ontbeerlijk kleedingstuk blijken, waarvan wij in den komenden herfst geen afstand willen doen. Deze mantels, met hun'garneering van ge schoren wol aan mouwopslagen en kraag kleeden slanke vrouwen zeer goed. De behandeling van het schoeisel blijft in veel gezinnen een moeilijke kwestie. Nu eens bereiken ons klachten over de vlekken, die zoo hardnekkig blijven zitten in peau de Suéde-schoentjes, in bruinlederen laarzen, dan weer komt de vraag, hoe toch de school- laarzen waterdicht gehouden kunnen wor den. Wij hebben in deze rubriek al eens eerder een „schoenenverhaal" gedaan, maar willen om verschillende lezeressen te gerieven, nog eens in herhaling treden. Bij de voetbe kleeding dient in de eerste plaats in het oog te worden gehouden, dat de voet zoowel tegen kou als tegen vocht be schermd moet zijn. Tusschen twee haakjes willen wij hier even wijzen op de slechte ge woonte van h<n, die aan koude voeten lijden, om katoenen kousen te dragen. Een wollen kous dus, desgewenscht van 't allerfijnste soort. Wat het schoenwerk i^treft, moet men niet al te veel offeren aan mode en ijdelheid. Slecht zittende, in dit geval te nauwe schoe nen veroorzaken niet alleen pijnlijke, maar ook koude voeten. En nu de verzorging van het schoenwerk: Iedere schoen, die gereinigd moet worden, dient.eerst goed stofvrij te zijn. Dat doet men schoenen van chroom- en kalfsleer, van andere fijne leersoorten ook, met zachte lap pen en borstels of schoenkussentjes, waar van men de vuil geworden overtrekjes tel- telkens kan verwisselen voor schoone. Schoenen van grof leer worden met schoensmeer gepoetst en nu en dap ingewre ven met vet (zoete olie, reuzel of levertraan) of met glycerine. Lakschoenen en overschoenen afnemen met spons en lap en opwrijven met was of inwrijven met slaolie. Wit glacé schoenen afwrijven met een papje van benzine en speksteenpoeder. Satijnen schoentjes schoonmaken meteen watje, gedoopt in spiritus. Linnen schoeisel met een papje van pijp aarde, wit linnen met een papje van krijt be dekken, dan laten drogen en afschuieren. Gekleurd leer kan men reinigen met wat lauwe melk, met benzine of wel met eiwit. Nieuwe zolen maakt men hard met lijn olie ep waterdicht met een mengsel van ge smolten gummi en teer. Dit mengseltje laat men smelten in een kokend water-bad, voor al niet op het vuur 1 Natgeworden schoenen vult men met proppen -krantenpapier en laat ze niet bij de kachel, maar op een turf drogen. Daarna worden ze met vet ingewreven. Voor het warm houden der voeten doet men verstandig, papieren zolen in de schoe nen te leggen. Schoenen, die weggeborgen moeten wor den, vult men met papierpropjes. Voor teere schoentjes neemt men zacht vloeipapier leeren schoenen zet men vóór 't wegbergen in was of olie. Door een gelukkige operatie gelukte het in een ziekenhuis te Londen aan een blind geborene, een vrouw van 36 jaar, het ge zichtsvermogen terug te geven. De gelukkige vertelde aan een bezoeker merkwaardige bijzonderheden over haar eerste indrukken, nadat zij uit het land der duisternis getreden was. Zij had zich door haar tastvermogen van veel dingen een geheel juiste voorstelling gemaakt. Haar verbazing en haar schrik begonnen pas bij dingen, welke zij nooit had kunnen betas ten Plotseling veranderde zich 't beeld van haar wereld totaal. Duizend nooit waar genomen vormen, voorwerpen, wezens stel den zich voor haar op, ze voelde zich hul peloos en verlaten in den oceaan van vreemde verschijnselen en bij den indruk van het wonderbare kwam een gevoel van groote angst en vrees, welke de eerste uren van haar zien tot een psychische marteling maakten, tot ten slotte natuurlijk de blijde jubeling over het groote licht alle andere gevoelens volslagen overwon. Van alle kleuren maakte groen den sterk- sten indruk op haar; nog dagen lang kon zij een zekeren schro.om en beklemming voor dit „wonder" niet overwinnen. De din gen, welke zij alleen uit beschrijving kende verbijsterden haar in den aanvang ook zeer. Zij had bijna nooit een paard betast. Toen zij nu voor het eerst een paard zag begon zij te beven, hoewel ze precies wist dat net een paard was en dat ze dikwijls door zoon beest in een rijtuig voortgetrokken was.' Het gevoel van ontzetting nam nog toe, toen ze het paard zag loopen. Doch ook deze beproeving duurde niet lang, spoedig won het de onbeschrijflijke blijd schap over hef mogen leven in zoo'n rijke wonderwereld van licht en kleur. Om met warm weer de voeten te sparen, te vcorkompn, dat zich eeltknobels vormen en om de harde huid onder den voel zacht te maken, moet men in een doos, die groot genoeg is om den voet in neer te zetten ongeveer 4 ons boraxpoeder uitstrooien. Wrijf' nu eiken morgen de poeder goed over ieder voetdeel en tusschen de teenen; zorg dat er flink veel poeder op den voet blijft zitten en strooi ook een hoeveelheid in den voet der kousen Wanneer men dit een paar weken volhoudt, zullen de voeten glad en zacht geworden zijn. Het slijten van kussensloopen door 't in drukken van de knoopen bij het mangelen kan men voorkomen door gebruik te maken van de z.g. verpleegstersknoopen, waardoor dan twee rijen knoopsgaten gemaakt moeten worden. Bij het strijken worden de knoo pen er uitgehaald. Ook kan men aan beide zijden lusband opnaaien en dit met een veter dicht rijgen. Voor het wasschen van zwarte zijde ge bruikt men licht tafelbier. Hierin wordt de zijde eenige malen geklopt, daarna nat op gerold en voorzichtig uitgedrukt. Zc wordt dan tusschen doeken droog ge streken, eerst op den verkeerden, dan op den rechten kant. Voor het strijken moet men een warm ijzer gebruiken en vooral flink op de zijde drukken. Eiervlekken kunnen uit metalen lepels ^worden verwijderd, door ze flink met voch tig zout af te wrijven cn met droog krijt op te poetsen. Wanneer men peterselie in warm water uitwaschl, inplaats van in koud, houdt zij de frissche groene kleur veel beter. Weet ge dat citroenen langen tijd goed blij ven, wanneer men ze begraaft in keukenzout. Weet ge dat ge goede lijm kunt maken voor steen, aardewerk of porselein te lij men uit 10 deelen gebluschte kalk, 10 deelen versche caseïne en zooveel eiwit als noodig is om hiervan een deeg te maken. Weet ge da't een goed poetsmiddel is voor marmer 88 deelen terpentijnolie, 2 deelen water en 10 deelen weeke was. Deze brij met flanellen lappen goed in- en uitwrijven. Weet ge dat ge een gekneusd ei nog kunt koken, als men het in een stukje vettig papier wikkelt. Weet ge dat een zwelling van bijen of wespen vermindert, wanneer men er een pap je van zout op legt. Papieren patronen op maat gemaakt, kun nen besteld worden onder toezending of bij voeging van het bepaalde bedrag plus 15 cent porto, aan het Comptoir des Patrons, Molen straat 48 B, Den Haag. De maten op te geven volgens onderstaande teekening. (Eene Legende.) „Wij komen van verre; de dag is heet. Gunt gij ons een verkwikkenden dronk?" En Jozef wees op eene waterkruik, welke met allerlei voorraden naast een tapijt stond. Dit hadden de werklieden van Jaïr voor hun heer uitgespreid, voor het oogen- bli|f, dat hij naar gewoonte met hen den maaltijd gebruiken zou. Jaïr had op die toebereidselen geen acht geslagen; thans verheugde hij zich erover, want hij was daardoor in de gelegenheid aan de vreemdelingen, die hem zoo wel be vielen, gastvrijheid te bieden. „Weest wel kom!" hervatte hij met een uitnoodigend gebaar. „Zet u neder en geniet van alles wat ik u geven kan." „Ik dank u," antwoordde Jozef. Daarop nam hij naast zijn gastheer plaats op het tapijt, na eerst voor Maria eene deken uitgespreid te hebben. Zwijgend liet zij zich daar neder. Jaïr nam nu een schaal, goot uit een koelkan er water in er. mengde dit met wijn uiteen lederen zak. Dan reikte hij de schaal zijn (/{ast aan; deze echter dronk niet, maar <»af ze over aan zijne gezellin, Maria sloeg den sluier terug om. te drin ken en Jaïr zag haar aangezicht, Van nu af kon hij niet nalaten voortdurend heime lijk haar aan te zien, ofschoon hij vreezen moest onwellevend te schijnen. Maar deze vreemde vrouw scheen hem toe zoo ge heel anders fe zijn dan andere vrouwen. Er zweefde rondom haar een adem van verhevenheid en reinheid, zooals hij nog bij geen enkele der dochteren van Eva had waargenomen. Haar begeleider verhaalde hem onder- tüsscben over haar en zichzelf. „Vlij zijn uit den stam \>an David en komen van Na zareth in Galilea. Ik breng mijne echtge- noote naar hare bloedverwanten in He- bron. Is de weg daarheen nog lang? Wij meenden vanavond daar te komen." „Dat kunt gij. ook, wanneer gij den weg neemt, die daar recfifs van den heuvel loopt." „Is die weg ook veilig?" „Ja, het is een van de weinige wegen van 't land. waarvan men dit, bij den on- ophoudelijken oorlog en het oproer, die ons tuchtigen, zeggen kan." „De tijden zijn slecht," sprak Jozef^lang- zaam. „Maar het zal beter worden Zoo nief alle voorteekenen bedriegen, dan komt er, en wel spoedig, een tijd van vre de!" Jaïr lachte bitter. „Zoo, zoo, gij zijl ook een dergenen, die den Messias verwach ten? Zijn verschiin^n is ophanden, zeggen de lieden, die met de geschriften der pro feten bekend zijn. t Moge zijn, dat I zoo is, mij laat 't koud. Waarom moest de sombere man bij deze woorden Maria aanzien, als werd hij door een geheime macht daartoe gedreven? Het was hem als speelde èr een verdwaalde zonnestraal om haar hoofd Hare oogen blonken, vochtig van tranen, en rustten met dwingende macht op hem. „Maria, dochter van David, waarom zijt gij bedroefd?" vroeg hij, onwillekeurig bre kend met dc gewoonte, welke verbood een vreemde vrouw aan te spreken De aangesprokene was hierdoor echter niet op hem verstoord, maar antwoordde met zachte, welluidende stem: „Ik ben be droefd, omdat gij u niet verheugt in den beloofde des Heeren!' Daar het hem dus toegestaan werd te spreken, zefte Jaïr met moedig hart het gesprek voort: „En waarom zou ik mij in den Messias verheugen, lelie van Nazareth? Wat kan hij mij geven, mij, die alles verlo ren heb? Wat nut brengt mij een rijk van heerlijkheid, als ik eenzaam daarin verloet en mijne geliefden in het doodenrijk ver blijven?!" „Gij zijt een zoon van Israël," viel Jozef in, „en gij weet niet, dat dc Messias machf hebben zal ook hen te verlossen, die rus ten in de schaduwen des doods?" „Hij zal hen uit de duisternis naar het paradijs voeren." hervatte de heldere stem van Maria, „Gii zult hen wederzien, zoo dra gij hun weg gevolgd zul' zijn." „Wel, wel," knikte Jaïr, „dat klinkt zeer mooi. Maar vooraleer ik hun weg opga, moet ik nog langen tijd door de woestijn des levens trekken. En daarom verheug ik mij niet in den Messias, want het leven biedt mij niets meer." „Ook nief de gelegenheid goed te doen en u den Beloofde en zijne genade waardig te maken?" Dat was een stout woord voor eene vrouw tot 'n vreemden man gericht. Jair verwonderde er zich niet over, want het was hèm geheel niet te moede als sprak hij werkelijk met dc wonderbare vreem delingen. Het was hem als spraken gedach ten tot gedachten, zielen fot zielen en als klonk er niets door de stille, heete lucht dan het tjilpen der krekels en het verwij derde lachen en praten der maaiers, die nu ver weg, geheel beneden aan hef oogst- veld waren. Daarom sprak hij verder, als in een droom: „Om goed te kunnen doen moet het hart vj-oolijk zijn en niet als een steen in de borst liggen. Had de Heer mij slechts mijne geliefden gelaten, ik zou niet tegen hem morren. Maar thans ben ik een ont wortelde boom, die geen wortel meer kan slaan. Daarom is mijne ziel ongevoelig tegenover God, want hij heeft mij alles ontnomen." „Hebt gij wel gelijk, Jaïr ben Issachar? Heeft God u werkelijk alle liefde, alle trouw ontnomen? Hebt gij geen enkelen vriend? „Ik heb in mijn geluk geen vrienden ge zocht; mijne geliefden waren mij voldoen de. In het ongeluk maakt men zich geen vrienden." „Wee u Hebt gij dan geen trouwen knecht, gten trouwe dienstmaagd?" „Wal heb ik aan mijne onderhoorigen? „Ook de liefde van den geringste is een kostbaar goed, want zij laat zich voor alle schaften der wereld niet koopen, zij is eene vrije gave van hart tot hart Bedenk eens. Jair ben Issachar, of gij niet nog eene eenvoudige, deemoedige ziel hebt, die u bemint, die u aanhangt!" De man maakte een beweging van mis noegen. „Ja, eene oude vrouw onder mijne slaven loopt mij na als een trouw dier.... zij is mij tof last...." „Voor God is alle liefde en trouw gelijk! De liefde uwer oude slavin is ook een ge schenk des Heeren. Gij kunt niet zeggen, dat gij geheel verlaten zijt; nog zijn er han den, oude bevende handen, die zich dag en nacht voor u in gebed opheffen, voor u werken! Wilt gij ze niet als zegenende moe derhanden op uw voorhoofd voelen?" De zacht uitgesproken woorden verstom den, de geheimvolle, zoete stem zweeg. Geen der drie bewoog zich. Met diep neer gebogen hoofd, in tegenstrijdige gevoelens zat Jair terneer. Daar hieven de maaiers een lied aan. Zacht maar klaar klonken de tonen door de stille lucht van den zomer-namiddag. Eersf zongen de mannen alleen, onder het maaien van het koren: Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, bi) de reeën en herten der velden. Dat gij mijne beminde niet wekt of doet ontwaken, vóór dat het haar belieft. Thans antwoordden de dienstmaagden, terwijl zij de garven bonden: Plaats mij als een zegel op uw hart, als een zegel op uw armen. Want de liefde is sterk als de dood, de minnezucht wreed als de hel! Hare fakkels zijn als vuur en felbrandende fakkels. Nu zongen de maaiers en garvenbind- sters te zamen: Vele wateren kunnen de liefde niet dooven Noch de vloeden haar overstelpen. Al gaf iemand al het bezif van zijn huis in ruil voor de liefde. Men zou het als niets achten.... En thans stierf het gezang weg in de strophen van den aanhef: Ik bezweer u maagden, dat gij mijne be minde niet wekt. Vóór dat hef haar belieft. Jair had met toenemende ontroering toe geluisterd en verborg nu het gelaat in zijne handen en weende. „Waarom zingen zij dit lied? Zoo zongen zij, toen zij Esther ten grave droegen!.... O, Esther, zielsgeliefde, u wekt niemand meer uit uw slaap!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 5