I
<2
„Gratia plena".
Het handschrift der vrouw.
Het Pagekopje in de keuken.
ONZE KLEEDING.
feuilleton.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Tweede Blad Vrijdag 21 Augustus 1925
Gebreide wollen kleeding.
De behandeling van
schoeisel.
Ziende geworden.
Practische wenken.
Weet ge.
Patronen naar Maat.
zA/houwem-
De ontwikkeling welke het karakter der
vrouw in den loop der tijden heeft doorge
maakt, komt, volgens het oordeel van men-
schen, die er een studie van hebben gemaakt,
wel het duidelijkst tot uiting in het hand
schrift.
Want het schrift der vrouw is tengevolge
van de algeheele wijziging van haar opleiding
en hare opvoeding zóó volkomen veranderd,
dat tegenwoordig al niet meer van een ty
pische „vrouwenhand" en dientengevolge
ook niet van een typische „mannenhand",
ter aanduiding van de wijze van schrijven
gesproken kan worden.
Zelfs de meest geoefende schriftkundige
oftewel grapholoog is zelden meer in staat
uit een hem onbekend schrift met zekerheid
de sekse van den schrijver vast te stellen.
Hij is alleen in staat sterke of zwakke karak
tertrekken te constateeren, zonder met ze
kerheid te kunnen zeggen of ze aan een man
of eene vrouw toebehooren.
Tot dusver was men altijd geneigd krach
tige karaktertrekken „mannelijk", zwakke
„vrouwelijk" te noemen. Eerst langzamer
hand is de wetenschap erin doorgedrongen,
dat de natuur, willekeurig als altijd, ook bij
de verdeeling van haar geestesgaven zich vol
strekt niet tot een bepaald geslacht beperkt
maar dat zij iedereen, hetzij man of vrouw,
met dezelfde bekwaamheden toerust, die
iedereen öf kan ontwikkelen óf kan laten ver
dorren.
Uit het veranderde beeld van het vrou
welijke handschrift volgt dus ongetwijfeld,
dat door de veranderde opvoedmgs- en le
venswijzen zich bij de vrouw die karakter
trekken hebben ontwikkeld, welke vroeger
als bepaald „mannelijke" werden beschouwd.
Dat wil dus zeggen, moed, vastbeslotenheid,
energie, volharding, doorzettingsvermogen
enz. kunnen bij de vrouw op dezelfde wijze
worden ontwikkeld als bij den man, natuur
lijk alleen bij die vrouw, die er aanleg voor
heeft, evenals alléén bij dien man, die er de
kiemen voor bij zich draagt.
Terwijl het handschrift van onze moeders
en grootmoeders duidelijk het beeld weer
spiegelt van haar meer beperkten levens
kring, openbaart het handschrift van het he-
dendaagsche meisje met de groote, vrije lij
nen den drang naar grootere vrijheid en
zelfstandigheid, die in de hedendaagsche
vrouwenwereld heerscht.
In tegenstelling met de meer speelsche
bezigheid, welke zich vertoont in het dunne,
fijne,vage letterschrift van onze voorgangsters,
manifesteeren de krachtige, vaste, duidelijke
letters van onze vrouwelijke tijdgenooten
een streven en een wil naar ernstige daden.
De kenmerken van het hedendaagsche
vrouwenschrift zijn over het algemeen groot,
helder, duidelijk, zonder krullen.
Doch evenals het schrift heeft ook de vorm
van de vrouwenepistels een grondige ver
andering ondergaan. De geurige billets doux
hebben plaats gemaakt voor stijf brievenpa
pier en dito kaarten in groot formaat, die
hoogstens nog met paarsen inkt de gedachten
en gevoelens van het minnende meisjeshart
vertolken.
De Parijsehe huisvrouwen, wier conces
sies aan haar helpsters in het huishouden,
wat de mode aangaat, werkelijk met de per
soonlijke vrijheid zooveel mogelijk rekening
houden, zijn tegenwoordig voor een nieuw
orobleem gesteld Moet men den dames in
'<euken en gangen en den hoedsters der kin
derkamer nu ook het recht toekennen, zich
een pagekopje te laten vervaardigen, of moet
dat een mode'blijven, welke alleen is geoor
loofd aan de „mevrouwen", haar dochters
cn haar gelijken
Als men tegenwoordig een kijkje gaat ne
men in de Parijsehe bureaux, die als bemid
delaars dienst doen, bij het huren en verhu
ren van dienstbaar personeel, of. wat erger is,
daar een keus moet doen ziet men er reeds
meer dan een dienstbode wier nauw aanslui
tend modehoedje bewijst, dat de schaar er
onder al nieuwerwetsch heeft huisgehouden.
De huisvrouwen met traditie willen na
tuurlijk van die nieuwigheden niets weten,
maar vele anderen zijn reeds op weg, conces
sies te doen en wel, eenigszins onrechtvaardig
misschien, aan slechts enisle categorieën
der helpsters in het huishouden. Bij een aar
dig kamermeisje, het kindermeisje en het
zoo moeilijk meer te vinden dienstmeisje,
ziet men eventueel de nieuwe mode nog door
de vingers, men staat ze toe, als andere hoe
danigheden er tegen op wegen. Aangezien
per slot van relPening zoo veel meisjes, die een
beroep uitoefenen, in het bijzonder de meisjes
in hef modebedrijf, de winkeljuffrouwen, de-
kan toorjuffertjés, de machineschrijfsters, zelfs
de vrouwelijke conducteurs op de Parijsehe
tram en de controleuses van den ondergrond-
schen spoorweg het recht hebben, haar kap
sel vrij te kiezen, wil men het, als men „mo
dern" gezind is, ook dengenen niet weigeren,
die met de huisvrouwen in nog drukker aan
raking komen en wier goede wil en goed hu
meur van zoo groot belang zijn.
Maar iedere neigihg tot toegeeflijkheid
maakt onverbiddelijk halt op den drempel
van de keukendeur.
De Parijsehe keukenmeid mag tot dusver
geen papekopje hebben, al is zij nog zoo jong,
nog zoo knap, nog zoo ijdel en nog zoo sjiek.
Dat de priesteres van het tegenwoordig zoo
duur te onderhouden fornuisvuur nog, zoo
als vroeger, een tullen mutsje draagt, ver
langt geen billijk denkende Parijsehe huis
vrouw meer, dan zou zij zich minstens 300 a
400 kilometer van de grens der hoofdstad
moeten verwijderen, om hier of daar in een
hooggewelfde plattelandskeuken een waar
dige matrone met een mutsje te vinden, waar
aan dit beginselvaste persoontje even getrouw
blijft als aan haar oude keukenrecepten.
Ondulaties, krulletjes, en poederdoosje
naast de keukenkast heeft men de Parijsehe
keukenmeid reeds lang toegestaan, maar het
heuschelijke volmaakte pagekopje, het is
in 1925 in het keukenrijk nog altijd alleen
aan den koksjongen veroorloofd. En zoodoen
de is het te vreezen, dat menig keukenmeid,
die haar recht op haarschaar en nekscheer-
mes niet wil laten verkorten, plotseling van
beroep verandert, de pruttelende pan vaar
wel zegt en naar den kamerdienst overgaat.
'T ZENUWACHTIGE ANTWOORD
Oude vrijster: „Neen, mijn man is niet te spreken.... hij heeft het te druk..hij.
i hij is bezig met zijn revolver te slijpen!"
No. 246. Naast de lichte zomerjurken zal
elke vrouw toch ook een wat stemmiger
toilet willen hebben voor de donkere dagen.
Wij zien hier zoo'n model van Marineblauwe
serge. De tuniek heeft om de heupen een
breeden band van waaruit het overrokje
valt, dat rondom is voorzien van stolpplooien.
De onderste rok is recht, doch niet al te nauw
en heeft geen overslag. Aan de mouwen val
len de zeer hooge manchetten op, terwijl de
halsopening van het lijfje gegarneerd is met
een wit crêpe de chine kraagje. Het gestrikte
lint' en het omboorde split op de botst zijn
eveneens van de witte crêpe de chine. Men
sluite den split van achteren met drukknoop
jes op een apart strookje. Een hoed van wit
vilt, beige kousen en zwarte schoenen. Pa
troon ƒ1.35.
No. 247. Dit aardige kinderjurkje voor
meisjes van 8 tot 14 jaar, is geheel van ge
bloemde mousseline in lichtblauw met rose
patroontje. Het lijfje van de tuniek is gegar
neerd met twee platte plooien aan weerskan
ten. Vanuit den breeden heupband valt het
rokje eenigszins geplooid afwaarts. De hals
opening is getooid met een rond kraagje van
witte batist met daar onderuit komend een
lang lint, op de borst in een knoop gelegd en
eveneens van genoemde batist. Lichtgrijze
kousen en zwarte schoenen. Patroon ƒ1.
No. 248. Waarschijnlijk als gevolg ervan,
dat zijden weefsels tegenwoordig dikwijls
goedkooper zijn dan wollen stoffen, ziet men
dezen zomer tallooze luchtige mantels van
crêpe de chine of crêpe satin. Het hier af
gebeeld model is van beige crêpe de chine.
Het bovengedeelte heeft aan weerskanten
over de borst een vaste plooi die zich vanaf
het heupbandje naar beneden voortzet als
een slechts aan één zijde ingeperste stolpplooi.
Vanuit het heupbandje krijgen de beide zij
den eenige ruimte zoodat bevallige, niet te
zware plooien ontstaan. Men lette voorts op
de lage revers die van boven overgaat in een
gerolde kraag.
Het overslaande voorpand is voor de on
derste helft voorzien van een eenvoudige
broderie die zich verder langs den geheelen
onderkant, als een rand voortzet en ook vóór
komt op den kraag en onder aan de mouwen.
Deze broderie maakt men in z.g.n. tapijtsteek
(men bezige hiervoor het bekende, handige
instrumentje) in zijde van dezelfde kleur. De
mantel dient geheel gevoerd te worden met
lichtbeige, soepel, glanzend satijn. Men dra-
ge hierbij een bruinen of beige hoed van fijn
stroo, beige kousen en bruine schoenen van
peau de suède. Patroon ƒ1.35.
No. 249. Ziehier een keurig manteicostuum
van olijfgroene popeline. De borst der japon
is gegarneerd met eenige vaste stolpplooien,
geflankeerd in de taille door een heupband
met broderie van zijde in dezelfde kjeur.
Het middengedeelte van den heupband is
zooals men op de teekening zien kan, afge
zakt tot het ondereinde der plooien. De rok
heeft in de beide zijden een groep harmoni-
caplissée. De mantel heeft evenals de japon
en op dezelfde hoogte als deze een korten
heupband (dus niet over den rug). Hij be
grenst den bovenkant van een kleine groep
stolpplooien. Eenzelfde plooigarneering ziet
men aan de mouwen. Men drage een bijpas
send groenen vilthoed, beige kousen en
zwarte schoenen. Patroon 1.57%.
No. 250. Wij zien hier nog een charmante
zomerjurk van gele mousseline met bloem-
dessin in enke: roode lijnen. Van voren over
de heele lengte een opgezette strook met
groote, stof-overtrokken knoopen. De hals
is getooid met een kraagje, en een frontje
waarop een groote strik beiden zijn van
bijpassend roode mousseline. Van dez' laat
ste stof zijn ook de ceintuur, de boorden der
zakjes en de manchetten, die met knooper
tegen, dus niet over elkaar sluiten. Een rood»
vilthoed, beide kousen en bruine schoenen.
Patroon 1.35.
Het is nog niet zoo heel lang geleden,
dat wij onze eerste wollen mantels droegen,
onze gezellige wollen jerseys. Hoevele klee-
dingstukken zijn er later gefabriceerd van
gebreide wol.
De wollen sporttrui kenden wij ree~ds lang,
maar de jumper, die voor meerdere gelegen
heden dienst kon doen, leerden wij ongeveer
tien jaar geleden kennen.
Was deze aanvankelijk meer practisch
dan mooi, al heel spoedig wist men er zooveel
elegance in te leggen, zoowel wat weefsels als
dessins betreft, dat zelfs een veeleischende
vrouw, de aantrekkingskracht, die van den
jumper uitging, niet kon weerstaan.
Voor wij van het bestaan van wollen jer
seys, jumpers en japonnen wisten, droeg men
in Engeland reeds algemeen wollen kleeding,
doordrongen als de Engelsche vrouw spoedig
was van het practische en nuttige er van. Ook
wij ondervonden heel gauw het gemak en het
aangename, en bovendien het weinige kost
bare van het dragen van al wat wol was. Men
schijnt onuitputtelijk in het ontwerpen van
nieuwe patronen en het fabriceeren van an
dere weefsels.
Wollen jersey wordt ook dikwijls gecom
bineerd met zijden jersey, waardoor dikwijls
prachtige resultaten worden verkregen. Het
samenstellen van wol en zijde wordt meer en
meer toegepast, ook ten opzichte van mantel-
costuums.
In den a.s. herfst zal dit weer een geliefde
dracht zijn. De stof is zeer geschikt voor
koelere dagen en geeft bovendien geen druk
of gewicht op het lichaam.
De mantel van wol, doorweven met mooie
decoratieve patronen, zal eveneens een on
ontbeerlijk kleedingstuk blijken, waarvan
wij in den komenden herfst geen afstand
willen doen.
Deze mantels, met hun'garneering van ge
schoren wol aan mouwopslagen en kraag
kleeden slanke vrouwen zeer goed.
De behandeling van het schoeisel blijft in
veel gezinnen een moeilijke kwestie. Nu
eens bereiken ons klachten over de vlekken,
die zoo hardnekkig blijven zitten in peau de
Suéde-schoentjes, in bruinlederen laarzen,
dan weer komt de vraag, hoe toch de school-
laarzen waterdicht gehouden kunnen wor
den.
Wij hebben in deze rubriek al eens eerder
een „schoenenverhaal" gedaan, maar willen
om verschillende lezeressen te gerieven, nog
eens in herhaling treden.
Bij de voetbe kleeding dient in de eerste
plaats in het oog te worden gehouden, dat de
voet zoowel tegen kou als tegen vocht be
schermd moet zijn. Tusschen twee haakjes
willen wij hier even wijzen op de slechte ge
woonte van h<n, die aan koude voeten lijden,
om katoenen kousen te dragen. Een wollen
kous dus, desgewenscht van 't allerfijnste
soort.
Wat het schoenwerk i^treft, moet men
niet al te veel offeren aan mode en ijdelheid.
Slecht zittende, in dit geval te nauwe schoe
nen veroorzaken niet alleen pijnlijke, maar
ook koude voeten.
En nu de verzorging van het schoenwerk:
Iedere schoen, die gereinigd moet worden,
dient.eerst goed stofvrij te zijn. Dat doet
men schoenen van chroom- en kalfsleer, van
andere fijne leersoorten ook, met zachte lap
pen en borstels of schoenkussentjes, waar
van men de vuil geworden overtrekjes tel-
telkens kan verwisselen voor schoone.
Schoenen van grof leer worden met
schoensmeer gepoetst en nu en dap ingewre
ven met vet (zoete olie, reuzel of levertraan)
of met glycerine.
Lakschoenen en overschoenen afnemen
met spons en lap en opwrijven met was of
inwrijven met slaolie.
Wit glacé schoenen afwrijven met een
papje van benzine en speksteenpoeder.
Satijnen schoentjes schoonmaken meteen
watje, gedoopt in spiritus.
Linnen schoeisel met een papje van pijp
aarde, wit linnen met een papje van krijt be
dekken, dan laten drogen en afschuieren.
Gekleurd leer kan men reinigen met wat
lauwe melk, met benzine of wel met eiwit.
Nieuwe zolen maakt men hard met lijn
olie ep waterdicht met een mengsel van ge
smolten gummi en teer. Dit mengseltje laat
men smelten in een kokend water-bad, voor
al niet op het vuur 1
Natgeworden schoenen vult men met
proppen -krantenpapier en laat ze niet bij de
kachel, maar op een turf drogen. Daarna
worden ze met vet ingewreven.
Voor het warm houden der voeten doet
men verstandig, papieren zolen in de schoe
nen te leggen.
Schoenen, die weggeborgen moeten wor
den, vult men met papierpropjes. Voor teere
schoentjes neemt men zacht vloeipapier
leeren schoenen zet men vóór 't wegbergen
in was of olie.
Door een gelukkige operatie gelukte het
in een ziekenhuis te Londen aan een blind
geborene, een vrouw van 36 jaar, het ge
zichtsvermogen terug te geven.
De gelukkige vertelde aan een bezoeker
merkwaardige bijzonderheden over haar
eerste indrukken, nadat zij uit het land der
duisternis getreden was. Zij had zich door
haar tastvermogen van veel dingen een
geheel juiste voorstelling gemaakt. Haar
verbazing en haar schrik begonnen pas bij
dingen, welke zij nooit had kunnen betas
ten Plotseling veranderde zich 't beeld van
haar wereld totaal. Duizend nooit waar
genomen vormen, voorwerpen, wezens stel
den zich voor haar op, ze voelde zich hul
peloos en verlaten in den oceaan van
vreemde verschijnselen en bij den indruk
van het wonderbare kwam een gevoel van
groote angst en vrees, welke de eerste uren
van haar zien tot een psychische marteling
maakten, tot ten slotte natuurlijk de blijde
jubeling over het groote licht alle andere
gevoelens volslagen overwon.
Van alle kleuren maakte groen den sterk-
sten indruk op haar; nog dagen lang kon
zij een zekeren schro.om en beklemming
voor dit „wonder" niet overwinnen. De din
gen, welke zij alleen uit beschrijving kende
verbijsterden haar in den aanvang ook zeer.
Zij had bijna nooit een paard betast. Toen
zij nu voor het eerst een paard zag begon
zij te beven, hoewel ze precies wist dat
net een paard was en dat ze dikwijls door
zoon beest in een rijtuig voortgetrokken
was.' Het gevoel van ontzetting nam nog
toe, toen ze het paard zag loopen. Doch
ook deze beproeving duurde niet lang,
spoedig won het de onbeschrijflijke blijd
schap over hef mogen leven in zoo'n rijke
wonderwereld van licht en kleur.
Om met warm weer de voeten te sparen,
te vcorkompn, dat zich eeltknobels vormen
en om de harde huid onder den voel zacht
te maken, moet men in een doos, die groot
genoeg is om den voet in neer te zetten
ongeveer 4 ons boraxpoeder uitstrooien.
Wrijf' nu eiken morgen de poeder goed over
ieder voetdeel en tusschen de teenen; zorg
dat er flink veel poeder op den voet blijft
zitten en strooi ook een hoeveelheid in den
voet der kousen Wanneer men dit een paar
weken volhoudt, zullen de voeten glad en
zacht geworden zijn.
Het slijten van kussensloopen door 't in
drukken van de knoopen bij het mangelen
kan men voorkomen door gebruik te maken
van de z.g. verpleegstersknoopen, waardoor
dan twee rijen knoopsgaten gemaakt moeten
worden. Bij het strijken worden de knoo
pen er uitgehaald. Ook kan men aan beide
zijden lusband opnaaien en dit met een
veter dicht rijgen.
Voor het wasschen van zwarte zijde ge
bruikt men licht tafelbier. Hierin wordt de
zijde eenige malen geklopt, daarna nat op
gerold en voorzichtig uitgedrukt.
Zc wordt dan tusschen doeken droog ge
streken, eerst op den verkeerden, dan op
den rechten kant.
Voor het strijken moet men een warm
ijzer gebruiken en vooral flink op de zijde
drukken.
Eiervlekken kunnen uit metalen lepels
^worden verwijderd, door ze flink met voch
tig zout af te wrijven cn met droog krijt
op te poetsen.
Wanneer men peterselie in warm water
uitwaschl, inplaats van in koud, houdt zij
de frissche groene kleur veel beter.
Weet ge
dat citroenen langen tijd goed blij
ven, wanneer men ze begraaft in
keukenzout.
Weet ge
dat ge goede lijm kunt maken voor
steen, aardewerk of porselein te lij
men uit 10 deelen gebluschte kalk,
10 deelen versche caseïne en zooveel
eiwit als noodig is om hiervan een
deeg te maken.
Weet ge
da't een goed poetsmiddel is voor
marmer 88 deelen terpentijnolie, 2
deelen water en 10 deelen weeke was.
Deze brij met flanellen lappen goed
in- en uitwrijven.
Weet ge
dat ge een gekneusd ei nog kunt
koken, als men het in een stukje
vettig papier wikkelt.
Weet ge
dat een zwelling van bijen of wespen
vermindert, wanneer men er een pap
je van zout op legt.
Papieren patronen op maat gemaakt, kun
nen besteld worden onder toezending of bij
voeging van het bepaalde bedrag plus 15 cent
porto, aan het Comptoir des Patrons, Molen
straat 48 B, Den Haag. De maten op te geven
volgens onderstaande teekening.
(Eene Legende.)
„Wij komen van verre; de dag is heet.
Gunt gij ons een verkwikkenden dronk?"
En Jozef wees op eene waterkruik, welke
met allerlei voorraden naast een tapijt
stond. Dit hadden de werklieden van Jaïr
voor hun heer uitgespreid, voor het oogen-
bli|f, dat hij naar gewoonte met hen den
maaltijd gebruiken zou.
Jaïr had op die toebereidselen geen acht
geslagen; thans verheugde hij zich erover,
want hij was daardoor in de gelegenheid
aan de vreemdelingen, die hem zoo wel be
vielen, gastvrijheid te bieden. „Weest wel
kom!" hervatte hij met een uitnoodigend
gebaar. „Zet u neder en geniet van alles
wat ik u geven kan."
„Ik dank u," antwoordde Jozef. Daarop
nam hij naast zijn gastheer plaats op het
tapijt, na eerst voor Maria eene deken
uitgespreid te hebben.
Zwijgend liet zij zich daar neder. Jaïr
nam nu een schaal, goot uit een koelkan
er water in er. mengde dit met wijn uiteen
lederen zak. Dan reikte hij de schaal zijn
(/{ast aan; deze echter dronk niet, maar <»af
ze over aan zijne gezellin,
Maria sloeg den sluier terug om. te drin
ken en Jaïr zag haar aangezicht, Van nu
af kon hij niet nalaten voortdurend heime
lijk haar aan te zien, ofschoon hij vreezen
moest onwellevend te schijnen. Maar deze
vreemde vrouw scheen hem toe zoo ge
heel anders fe zijn dan andere vrouwen.
Er zweefde rondom haar een adem van
verhevenheid en reinheid, zooals hij nog bij
geen enkele der dochteren van Eva had
waargenomen.
Haar begeleider verhaalde hem onder-
tüsscben over haar en zichzelf. „Vlij zijn
uit den stam \>an David en komen van Na
zareth in Galilea. Ik breng mijne echtge-
noote naar hare bloedverwanten in He-
bron. Is de weg daarheen nog lang? Wij
meenden vanavond daar te komen."
„Dat kunt gij. ook, wanneer gij den weg
neemt, die daar recfifs van den heuvel
loopt."
„Is die weg ook veilig?"
„Ja, het is een van de weinige wegen
van 't land. waarvan men dit, bij den on-
ophoudelijken oorlog en het oproer, die ons
tuchtigen, zeggen kan."
„De tijden zijn slecht," sprak Jozef^lang-
zaam. „Maar het zal beter worden Zoo
nief alle voorteekenen bedriegen, dan
komt er, en wel spoedig, een tijd van vre
de!"
Jaïr lachte bitter. „Zoo, zoo, gij zijl ook
een dergenen, die den Messias verwach
ten? Zijn verschiin^n is ophanden, zeggen
de lieden, die met de geschriften der pro
feten bekend zijn. t Moge zijn, dat I zoo
is, mij laat 't koud.
Waarom moest de sombere man bij deze
woorden Maria aanzien, als werd hij door
een geheime macht daartoe gedreven? Het
was hem als speelde èr een verdwaalde
zonnestraal om haar hoofd Hare oogen
blonken, vochtig van tranen, en rustten
met dwingende macht op hem.
„Maria, dochter van David, waarom zijt
gij bedroefd?" vroeg hij, onwillekeurig bre
kend met dc gewoonte, welke verbood een
vreemde vrouw aan te spreken
De aangesprokene was hierdoor echter
niet op hem verstoord, maar antwoordde
met zachte, welluidende stem: „Ik ben be
droefd, omdat gij u niet verheugt in den
beloofde des Heeren!'
Daar het hem dus toegestaan werd te
spreken, zefte Jaïr met moedig hart het
gesprek voort: „En waarom zou ik mij in
den Messias verheugen, lelie van Nazareth?
Wat kan hij mij geven, mij, die alles verlo
ren heb? Wat nut brengt mij een rijk van
heerlijkheid, als ik eenzaam daarin verloet
en mijne geliefden in het doodenrijk ver
blijven?!"
„Gij zijt een zoon van Israël," viel Jozef
in, „en gij weet niet, dat dc Messias machf
hebben zal ook hen te verlossen, die rus
ten in de schaduwen des doods?"
„Hij zal hen uit de duisternis naar het
paradijs voeren." hervatte de heldere stem
van Maria, „Gii zult hen wederzien, zoo
dra gij hun weg gevolgd zul' zijn."
„Wel, wel," knikte Jaïr, „dat klinkt zeer
mooi. Maar vooraleer ik hun weg opga,
moet ik nog langen tijd door de woestijn
des levens trekken. En daarom verheug ik
mij niet in den Messias, want het leven
biedt mij niets meer."
„Ook nief de gelegenheid goed te doen en
u den Beloofde en zijne genade waardig te
maken?"
Dat was een stout woord voor eene
vrouw tot 'n vreemden man gericht. Jair
verwonderde er zich niet over, want het
was hèm geheel niet te moede als sprak
hij werkelijk met dc wonderbare vreem
delingen. Het was hem als spraken gedach
ten tot gedachten, zielen fot zielen en als
klonk er niets door de stille, heete lucht
dan het tjilpen der krekels en het verwij
derde lachen en praten der maaiers, die
nu ver weg, geheel beneden aan hef oogst-
veld waren.
Daarom sprak hij verder, als in een
droom: „Om goed te kunnen doen moet
het hart vj-oolijk zijn en niet als een steen
in de borst liggen. Had de Heer mij slechts
mijne geliefden gelaten, ik zou niet tegen
hem morren. Maar thans ben ik een ont
wortelde boom, die geen wortel meer kan
slaan. Daarom is mijne ziel ongevoelig
tegenover God, want hij heeft mij alles
ontnomen."
„Hebt gij wel gelijk, Jaïr ben Issachar?
Heeft God u werkelijk alle liefde, alle
trouw ontnomen? Hebt gij geen enkelen
vriend?
„Ik heb in mijn geluk geen vrienden ge
zocht; mijne geliefden waren mij voldoen
de. In het ongeluk maakt men zich geen
vrienden."
„Wee u Hebt gij dan geen trouwen
knecht, gten trouwe dienstmaagd?"
„Wal heb ik aan mijne onderhoorigen?
„Ook de liefde van den geringste is een
kostbaar goed, want zij laat zich voor alle
schaften der wereld niet koopen, zij is eene
vrije gave van hart tot hart Bedenk eens.
Jair ben Issachar, of gij niet nog eene
eenvoudige, deemoedige ziel hebt, die u
bemint, die u aanhangt!"
De man maakte een beweging van mis
noegen.
„Ja, eene oude vrouw onder mijne slaven
loopt mij na als een trouw dier.... zij is mij
tof last...."
„Voor God is alle liefde en trouw gelijk!
De liefde uwer oude slavin is ook een ge
schenk des Heeren. Gij kunt niet zeggen,
dat gij geheel verlaten zijt; nog zijn er han
den, oude bevende handen, die zich dag en
nacht voor u in gebed opheffen, voor u
werken! Wilt gij ze niet als zegenende moe
derhanden op uw voorhoofd voelen?"
De zacht uitgesproken woorden verstom
den, de geheimvolle, zoete stem zweeg.
Geen der drie bewoog zich. Met diep neer
gebogen hoofd, in tegenstrijdige gevoelens
zat Jair terneer.
Daar hieven de maaiers een lied aan.
Zacht maar klaar klonken de tonen door
de stille lucht van den zomer-namiddag.
Eersf zongen de mannen alleen, onder
het maaien van het koren:
Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, bi)
de reeën en herten der velden.
Dat gij mijne beminde niet wekt of doet
ontwaken, vóór dat het haar belieft.
Thans antwoordden de dienstmaagden,
terwijl zij de garven bonden:
Plaats mij als een zegel op uw hart, als een
zegel op uw armen.
Want de liefde is sterk als de dood, de
minnezucht wreed als de hel!
Hare fakkels zijn als vuur en felbrandende
fakkels.
Nu zongen de maaiers en garvenbind-
sters te zamen:
Vele wateren kunnen de liefde niet dooven
Noch de vloeden haar overstelpen.
Al gaf iemand al het bezif van zijn huis in
ruil voor de liefde.
Men zou het als niets achten....
En thans stierf het gezang weg in de
strophen van den aanhef:
Ik bezweer u maagden, dat gij mijne be
minde niet wekt.
Vóór dat hef haar belieft.
Jair had met toenemende ontroering toe
geluisterd en verborg nu het gelaat in zijne
handen en weende.
„Waarom zingen zij dit lied? Zoo zongen
zij, toen zij Esther ten grave droegen!.... O,
Esther, zielsgeliefde, u wekt niemand meer
uit uw slaap!"