i III P I ^Airiwm I 7$ ft i jl ■t p jl i. 1! 4 4 Touwtje springen. De oude Sf. Bavokerk te Haarlem. Het leelijke Eendje. I X ■I jI V j:b: Si Vlaggespel. Uit de Moppentrommel. Zoekplaatje. J r 7 a r"!' r<nj' Oil if» ■!5Ii ONJUIST. i Wie de hoop mocht hebben gehad, dat het orgaan van het Verbond van Nederland- sche Fabrikanten-vereenigingen „de Ne- derlandsche Nijverheid" door de verande ring van redactie wel iets van zijn scherpte zou verliezen en al niet eerder zich die illu sie zag ontnomen, zal bij het lezen van het nummer van 22 Aug. j.l. toch wel hebben bemerkt, dat daarvan vooralsnog geen spra ke is. Het beziet de zaken nóg met denzelfden beslagen bril, waarmede men voor 20 of 25 jaren terug de zaken placht te bezien, met het onvermijdelijke gevolg dat het niet al leen onjuistheden ten beste geeft, maar deze in een zeldzaam hatelijken vorm naar vo ren brengt. In het zooeven genoemde nummer, be spreekt de redactie het voor-ontwerp van wet betreffende de verbindendverklaiing van Collectieve Contracten. Een onderwerp waarover toch heel zakelijk kan worden ge sproken en dat geen enkele hartstocht be hoeft op te wekken. Toch heeft de redactie kans gezien om daarover een bespreking te openen zooals ik' nog maar zelden ontmoet te en niet veel anders is, dan een aaneenrij ging van onjuistheden. Ondanks de weinig smakelijke wijze, waarop dit alles ons wordt voorgezet, meen ik toch voor enkele onderdeelen van dat „be toog" de aandacht te mogen vragen. Nadat dan dit fabrikanten-orgaan eerst de juridische beteekenis van C.A.C. be spreekt, komt het aan de practische bezwa ren welke er tegen de C.A.C. bestaan. Ik zal ze slechts in 't kort kunnen aangeven, wat echter voor ieder die zakelijk tegenover dat belangrijk onderwerp staat, voldoende zal zijn om de mentaliteit van dat orgaan te beoordeelen. Het verwijt op de eerste plaats den arbei dersorganisaties, gebrek aan goede trouw bij de handhaving der C.A.O., zelfs in de zwaar georganiseerde typographic. Op de tweede plaats werkt de C.A.O. ni- velleerendin verschillende contracten treft men wel loonschalen aan naar den leef tijd, maar niet naar vakbekwaamheid. Ook wordt niet voldoende rekening gehouden met plaatselijke toestanden. De loonen moe ten op het platteland niet bepaald worden in verhouding van de stedelijke loonen maar zijn afhankelijk van de land- en tuinbouw bedrijven. Het behoeft haast met vermeld te worden, dat het in de Collectieve Contracten geen middel ziet om den bedrijfsvrede te bewa ren. „Deze rust (de bedrijfsvrede dus, A. J. L.) kan trouwens nooit andere beteekenis hebben dan die van stilte voor den storm. De bestaansvoorwaarde van vele vakver- eenigingen en vooral van de vakvereeni- gingsleiders is nu eenmaal strijd. Voor de vakvereenigingen is de C.A.O. dan ook slechts een wapen in den loon strijd en geen middel tot vrede. Met vrede toch is de oppositie der vakvereenigings- leiders als die van ambtenaren|van een cri sisbureau, overbodig. Bovendien is de vrede in het bedrijf in strijd met de klas senstrijd-principes der moderne vakbe weging. Ook hier dus toont zich de C.A. O. van een zeer zwakke zijde. Een zijde, die duidelijker zichtbaar zal zijn naarma te de C.A.O. verder afstaat van haar oor- spronkelijken vorm van een verzameling van individueele arbeidscontracten, zoo als zij b.v. is in het mijnbedrijf en niet b.v. in het sigarenmakersvak. Tenslotte bevatten een aantal C.A.O.- bepalingen die de patroons dwingen lou ter georganiseerde arbeiders in dienst te nemen. Bij een stijging van de conjunc tuur zullen de vakvereenigingen, die zoo als begrijpelijk is hoogen prijs stellen op deze bepaling, steeds sterker aandrang in deze richting uitoefenen. De arbeiders worden dus ook langs dezen weg naar de vakvereenigingen gedreven, hetgeen, ge zien de reeds boven omschreven princi- pieele richting der moderne vakbeweging, die door de andere organisaties gedwongen of vrijwillig ook eenigszins gevolgd wordt een gevaar oplevert voor de industrieele welvaart van het land. De collectieve con tracten vergrooten de macht der vakver- eenigingsleiders in alle opzichten en ope nen den weg tot medezeggenschap. Dit is in confesso, zie de motie aange nomen op het congres der Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders te Arnhem, dat van oordeel is „dat met on verzwakten ijver de actie voor collectieve overeenkomsten moet worden voortge zet en dergelijke overeenkomsten moe ten worden ingevoerd, waar de positie van de georganiseerde arbeiders gezond en sterk is, temeer omdat dit de medezeg genschap der arbeiders in de fabrieken be vordert en ten slotte zal kunnen leiden tot de medezeggenschap der gemeenschap over het bedrijfsleven en vervolgens zal voeren tot socialisatie." Wij zijn met deze serie onjuistheden nog lang niet aan het eind, maar wat verder komt gaat meer over de verbindendverkla ring en daarover kunnen we bij een volgen de gelegenheid wel eens praten. Voor heden zullen we ons moeten bepalen tot datgene wat rechtstreeks tegen de C.A.O. als zooda nig wordt aangevoerd. En al houden we er dan rekening mee, dat het „de Ned. Nijverheid" is, die het zegt, dan nóg kan dat alles maar niet zonder meer door den beugel. We beginnen aan het gebrek aan goede trouw bij de arbeidersorganisaties. Nemen we aan, dat geen enkele werkgeversorgani satie ooit iets deed, wat in verband met de overeenkomst verkeerd wasnemen we verder aan, dat er inderdaad arbeidersorga nisaties zijn geweest wier handeling in meer dere of mindere mate aanleiding heeft gege ven tot afkeuring, maar dan geeft dat aan een orgaan, dat toch door bestudeerde men- schen wordt geschreven, toch nog niet het recht om in algemeenen zin zóó over de ar beidersorganisaties te spreken. Die beschuldiging is dan ook, stellig in haar algemeenheid, volkomen valsch en daaraan is het waarschijnlijk voor een deel ook te wijten dat zelfs geen poging tot eenige bewijsvoering wordt gedaan. Het tweede bezwaar kan voor sommige bedrijven een grond van waarheid bevatten; maar ik moet ontkennen, dat zulks door het Collectieve Contract wordt veroorzaakt. Men kan als men dat wil of noodig acht te gen elke poging tot nivelleering der loonen zich verzetten zonder de waarde van de C. A.O. als zoodanig aan te tasten. Zij bedoelt immers slechts minimumvoorwaardrn n te geven en als de werkgevers er gc-cn behoefte aan gevoelen om den ijverigen er, vakbekwa-* men arbeider, méér te betalen dan waartoe het aangegeven minimum hem verplicht, dan kan men het betreuren, dat die werkge ver zoo slecht zijn eigen- en het algemeen- belang begrijpt, maar men kan dat toch moeilijk op rekening van het Collectieve Contract stellen, dat daartegen geen belet selen bevat en zeker niet behoeft te bevat ten. En zoolang „de Ned. Nijverheid" ons niet duidelijk maakt waarom het Collec tief Contract een beletsel is om dergelijke arbeiders ook extra te beloonen zoolang kun nen we haar bewering als waardeloos ter zijde leggen. Met het plattelands-argument staat het niet veel beter. Als regel wordt er wel dege lijk rekening gehouden met plaatselijke om standigheden de verschillende loonschalen geven daarvan het doorslaand bewijs, het geen echter niet wegneemt, dat elke regeling onder bepaalde omstandigheden onbillijk kan zijn. Maar geen regeling wat toch eigenlijk de consequentie is van het geheele betoog is dat stellig en in hooge mate. Op gevaar af wat langdradig te worden wil ik toch ook de overige „bemerkingen" van de „Ned. Nijverheid" eens wat nader bezien. Want wat bazelen we nog over bevorde ren van den bedrijfsvrede Het is de orga nisaties slechts te doen om een wapen te hebben ia den loonstrijd bedrijfsvrede is immers in strijd met de klassenstrijd-prin cipes van de moderne Vakbeweging De C.A.O. zélf is er slechts om de arbeiders naar de vakvereemging te drijven, de macht van de leiders te vergrooten en den weg te openen tot medezeggenschap. De Ned. Ver eeniging van Fabrieksarbeiders heeft het immers zelf gezegd ergo 't is voor geen aanvechting vatbaar. En tóch waag ik het om daartegenover te stellen, dat ons hier een mengelmoes van onjuistheden en half-waarheden wordt voor gezet. Sterker nog „de Ned. Nijverheid" die kolommen vol schrijft over de vakver eenigingen van arbeiders, heeft tot heden blijkbaar van die instellingen nog maar heel weinig begrepen. Op de eerste plaats zij opgemerkt dat de Ned. Vereen, van Fabrieksarbeiders nog niet tot woordvoerdster van de vakbeweging is benoemd en op de tweede plaats is de C. A.O. geen middel in den loonstrijd, maar omgekeerd voert de loonstrijd- het klassen strijd-principes tén spijt logisch tot de op vatting, dat onderling overleg beter is dan strijd en onderling overleg voert tot het aan gaan van verdragen. Weinig oprecht schijnt hier ook het woord medezeggenschap gebruikt te worden. Want wat bedoelt men met medezeggenschap zou ik mét „Het Centrum", dat in een ander verband hetzelfde onderwerp behandelde, willen vragen en er dan hetzelfde antwoord op willen geven wat genoemd blad er op gaf „Velen zijn geneigd bij het hooren van dit weinig gedefinieerde woord, zich al lerlei schrikbeelden en spookgestalten voor den geest te halen,waarvan dan het slottableau is de ondernemer met zijn pet in de hand voor den arbeider, die de eigenlijke baas in zijn fabriek is gewor den. Laten we erkennen, dat ook wij ver woede tegenstanders zouden zijn van een medezeggenschap, die aldus de rollen zou omkeeren, omdat dit te ondergang van onze industrie zou beteekenen. Maar niet minder verwoede tegenstan ders zijn wij van bedrijfsorganisatie, waar in om nu ook maar het andere uiterste te nemen de ondernemer is de omni potente tyran en de arbeider de onder worpen slaaf. Daartusschen ligt de juiste verhouding, oplevering in 1738 werden vereerd een „Silvere tabaksdoos met twee Convoorties, twee Schenkkannen en twee Kandelaars," terwijl men aan de knechts 100 schonk, 't Beroemde kunstwerk bestaat uit drie manu aal clavieren en een vrij clavier, 60 registers en 4088 pijpen, waarvan die in het front van gepolijst tin vervaardigd zijn. Bezienswaardig zijn de gerestaureerde muurschilderingen aan een aantal koorko lommen, de koorbanken, eenige geschilderde glasramen, de rijk gebeeldhouwde predik stoel, het beeldwerk van het orgel, eenige Draaien moet het touwtje, Van een, twee, drie Springen moet klein vrouwtje, Van een, twee, drie En als het touwtje niet draaien wil, Dan staat ook gauw ons vrouwtje stil, Van een, twee, drie Flappen moet het rokje Van een, twee, drie Dansen moet het lokje Van een, twee, drie En stralen moet het oogje doen, En zweven moet het boogje doen, Van een, twee, drie Went'len op en neere, Van een, twee, drie Honderd-dmzend keeren, Van een, twee, drie En zwiept het koord omlage-waart, Het voetje hup naar boven vaart Van een, twee, drie Went'len af en tegen, Van een, twee, drie Kletsen op de wegen, Van een, twee, drie Kletsen op de kiezelbaan, Dat de steentjes vliegen gaan, Van een, twee, drie Wippen uit en binnen, Van een, twee, drie Wie den prijs zal winnen Van een, twee, drie Eerlijk draaien Valsch is laf 'n Rok die haaktEn Mien is af Van een, twee, drie gedenksteenen en zerken en de scheepjes, die den moed der Haarlemmers bij de in neming van Damiate (in 1219) in herinnering moeten houden. Aan de constructie dier scheepjes is het echter duidelijk te zien, dat ze tot een later tijdvak, wellicht dat der Engelsche oorlogen, behooren terwijl de deelneming aan bedoeld wapenfeit door de Haarlemmers insgelijks aan grooten twijfel onderhevig is. Mocht die twijfel waarheid blijken te zijn, dan kunnen ook de zilveren „Damiaatjes", die 's avonds om negen uur lui den, niet uit bedoelde stad herkomstig wezen. (Vervolg.) Haarlem is het Florence van Nederland» de stad der bloemen bij uitnemendheid. En boven de bloemenzee ziet men reeds van verre met statigen ernst naar boven rijzen- den toren van de oude St Bavokerk. Zij behoort met den Utrechtschen Dom en de St. Janskerk te 's Hertogenbosch tot de merkwaardigste bouwgewrochten van Neder land. Onze groote bouwmeester Dr. Cuypers meexde, dat zij, niet verminkt of verhakt, bouwmeesters en leeken minder aanstoot geeft dan vele kerken in steden en dorpen, die aantoonen, waartoe de onbedreven hand van weinig bedreven opknappers kan voeren. En een ander deskundige zegt van haar „Wij kennen geen tweede kerk in Neder land, die met deze vergeleken kan worden. Er zijn er vele, die rijker uitgevoerd, sommige, die op grooter schaal gedacht zijn, maar geen enkele komt haar nabij in treffende juistheid van verhoudingen, in verheven eenvoud en karaktervolle eenheid. Wat moet deze kerk wijd, aan welker bouw eeuwen gearbeid is. Het koor werd waarschijnlijk in de 14e eeuw opgetrokken rondom het oude kerkje terwijl het schip uit de 15e eeuw dagteekent. In de eerste helft der 16e eeuw werden het koor en het schip overwelfd, in het laatst der 19de eeuw de kruisarmen. In 1502 werd met het optrekken van den toren begonnen. Toen het echter bleek, dat de grondslagen te zwak waren, brak men hem weer af, en begon men aan den tegenwoordigeen houten toren, waarop in 1520 het kruis geplaatst werd. In den tijd voor de hervorming trof men er in aan een zilveren beeld van St. Bavo, negen Keulsche ponden zwaar. Het gebeente van den Heilige werd na den Beel den storm naar Keulen vervoerd. Al is sedert de kerk in het bezit der Hervormden kwam, de uiterlijke glans van het bouwgewrocht grootendeels verdwenen, toch maakt het in druk door zijn grootsche lijnen en trotsche zuilen, die de hooge gewelven schragen. Om Het inwendige van dc St. Bavokerk te Haarlem. •ï»!i niet geweest zijn, toen zij nog prijkte in volle pracht en heerlijkheid, toen zij nog niet ontdaan was van haar tooi, om te kunnen dienen vcor een eeredienst, waarvoor zij niet bestemd was." Naar de overlevering wil, verkeerde Haar lem in grooten nood, herhaaldelijk bestookt door Kennemers, West-Friezen en Water landers. En zie, daar verscheen St. Bavo, niet in heiligengewaad, doch in krijgsmans dos, het opgeheven zwaard in de rechter-, den valk op de linkerhand, en hij redde de stad. Hem werd de trotsche Kathedraal ge- het gemis der vroegere pracht te vergoeden, besloten Burgemeesters en Vroedschappen der Stad in het jaar 1735 een orgel te doen bouwen, 30 M. hoog en 14 M. breed. Daar voor werden bestemd 20000 „uijt de Casse van de Heren van de Krijgsraedt" en 30000 „van de Heren van 't Proveniershuijs", te zamen ongeveer uitmakende een tonne gouds naar ons geld. Her werk werd op gedragen aan Christiaan Muller, orgel maker te Amsterdam, voor de som van 20000 Caroligulden. Deze kweet zich op meester- lije wijze van zijn taak, zoodat hem na de De voeten niet naar binnen, 'n Weloje- gevoed eendje zet z'n voeten zoover moge lijk buitenwaarts, net als z'n vader en moe der: kijk, zoo! Én nou den hals gebogen." Alle kuikens deden het, zoo mooi ze kon den. Maar de andere eenden begonnen te mopperen en riepen: „Kijk daar eens. Net of er hier nog geen eenden genoeg zijn. Komt die er ook nog met 'n stelletje bij. 't Schijnt dat we 't voer laten liggen. En moet je dat eene ding daar zien. Zoo'n mormel willen we hier zeker niet hebben! 'n Oude eend vloog er op af en beet 't kleine ding in den nek. „Blijf d'r af," schreeuwde de moeder, ,,'t doet je toch niks!" „Kan me niet schelen," riep de bijtende eend, „is me dat 'n gek beest. Die moet weg." ,,'t Zijn heel aardige kindertjes," zei de oude voorname eend met de lap om den poot, „heel aardig, behalve dat eene, die is niet gelukt. Ik had graag dat je die nog 'n beetje veranderde." „Ja, maar dat gaat niet, mevrouw," zei de eendemoeder, ,,'t is waar, hij is niet erg mooi. maar 't heeft toch 'n goed karakter, en zwemt prachtig; 'k zou haast zeggen, „nog beter dan ik." Me dunkt, 't zal met den tijd wel 'n beetje knapper en kleiner worden, 't Heeft 'n beetje lang in 't ei ge zeten." Met haar snavel streek ze over de geplukte hals de veertjes weer glad. ,,'t Is bovendien 'n woerd; 1) nou, wat komt schoonheid er dan op aan. Sterk wordt ie vast en zeker en hij zal zich later wel we ten te redden." „De andere eendjes zijn heel aardig," her nam de deftige weer. „Afijn, doe maar, alsof je hier thuis bent. en zoek 'n vischkop voor me, dan mag je me die brengen." Zoo waren ze ingeburgerd. Maar 't arme eendje, dat 't laatst uit 't ei gekropen was en er zoo verbazend leelijk uitzag, werd gebeten, gestooten en voor den gek gehouden, niet alleen door de eenden, maar ook door de kippen, ,,'t Is veel te groot," zeiden ze allemaal en de kalkoen- sche haan, met z'n groote sporen en 'n ver beelding of ie keizer van Japan was, blies zich op 'n viermaster met volle zeilen en ging op 't arme ding af, raasde honderd uit en werd rood tot achter de ooren, 't arme eendje wist zich van angst niet te bergen, 'twas zielsbedroefd, omdat 'tzoo leelijk was en daarom door de heele familie uitge lachen werd. Zoo ging het de eerste dagen en de vol gende werd het steeds erger, 't Kleine ding werd door iedereen achterna gezeten. Zelfs zijn eigen zusters waren kwaad op hem en zeiden altijd: ,,'k Mag lijen, dat de kat je te pakken krijgt." De eendemoeder mompelde ten slotte: „Zat je maar op 't andere eind van de we reld." De eenden beten het, de kippen pikten en sloegen het en het meisje, dat de dieren voeren moest, schopte er naar met heur voeten. Toen liep het eendje weg en vloog over de schutting. De kleine vogels in de strui ken, schrokken zich dood en vlogen op. „Dat komt, omdat ik zoo leelijk ben," dacht het eendje en liep verder. Zoo kwam het eindelijk aan het groote moeras, waar de wilde eenden woonden. Hier lag het den geheelen nacht, want 't was moe en ver drietig. Tegen den morgen vlogen de eenden op en bekeken den nieuwen kameraad. „Wat ben jij er voor eentje?" vroegen ze en 't eendje draaide zich naar alle kanten rond en groette, zoo mooi het kon. „Je bent buitengewoon leelijk!" zeiden de wilde eenden, maar dat kan ons niet schelen, als )e maar niet met eene uit onze familie gaaf trouwen." Och he mel, hij dacht warempel heelemaal niet aan trouwen. Hij was al meer dan tevre den, als ze goedvonden, dat hij hier in 't riet lag en 'n beetje wafer uit hun moeras mocht drinken. Zoo lag hij daar twee lange dagen. Toen kwamen er twee wilde ganzen bij hem. 't Was nog nief zoo heel lang geleden, dat ze uit het ei gekropen waren, zoodat ze er ook niet al te nefjes uitzagen. „Hoor 'ns, kameraad." zeiden ze, „jij bent zóó leelijk dat we dikke vrienden met je willen worden. Trek met ons mee de wijde wereld door. Hier in de buur? ligt nog 'n moeras, en daar vin je verscheiden leuke wilde gansjes, allemaal vrouwtjes. Daar zoeken we er een uit, en jij kunt er je geluk ook maken, hoe leelijk je ook bent." „Pief-paf,"' knalde het plotseling en de fwee nieuwe kameraden vielen dood in 't riet. „Pief-paf" klonk 't weer en 'n heele troep wilde ganzen vloog op. En opnieuw knalden de geweren, hier en ginds en over al. 't Was groote jacht. De jagers lagen rondom hef moeras, enkelen zaten zelfs boven in de boomen. Daar kwamen de jachthonden al aan: „plats, plats plonsden ze door 't water, 't Arme eendje sloeg de schrik om 'f hart. Hij draaide den kop om, om hem onder z'n vleugels te stoppen, doch op 't zelfde oogenblik stond 'n vree- selijk groote hond voor hem. De tong hing hem ver uif z'n bek en z'n oogen schitter den vreesclijk; hij liet het arme eendje z'n verschrikkelijke tanden zien enplons plons, ging weer verder, zonder hef te pak ken. „God zij dank!" zuchtl'e 't beest. „ik ben zóó leelijk, dat 'n hond me zelfs niet bij ten wil!" Zoo bleef het stilletjes liggen, onder- 1) Mannetjeseend. „Wat is er? Wat is er?" kwam het oude wijfje. wijl de hagelkorrels door hef riet vlogen en schot op schot over het moeras knalde. Eerst 's avonds laat werd het rusfig, maar het arme jong waagde het niet, zijn schuilplaafs te verlaten. Het wachtte nog verscheidene uren, voordat het aan wal stapte en wegvluchtte uif dit land van moord en doodslag, zoo vlug het kon. Liep door veld en wei en tegen den avond bereikfe het 'n armelijke boerenwo ning. Ze was zóó bouwvallig, dat ze eigen lijk zelf niet wist naar welken kant of ze vallen zou. Daarom bleef ze staan. 't Sformde verschrikkelijk, zoodat het eendje zich nauwelijks op de been kon houden. Gelukkig zag het, dat de deur zoo scheef in het kozijn hing, dat er nog 'n heele kier over bleef, waardoor het nef precies naar binnen kon wippen. En dat deed 't dan ook. Hier woonde 'n vrouw met haar kater en haar kip. De kater, dien ze „jongefje" noemde, kon 'n bult maken en snorren; z'n oogen schoten vonken, maar dan moest hij verschrikkelijk kwaad worden, wat maar zelden gebeurde: De kip had heele korte beenfjes, daarom noemde de oude vrouw haar „ooievaar". Ze legde overigens groo te eieren, zoodat de vrouw veel van 't beest hield. 's Morgens ontdekten de bewoners onmid dellijk bef vreemde eendje en de kater be gon te snorren en de kip te kakelen. „Wat is er? Wat is er?" kwam het oude wijfje aangeloopen en keek overal rond. Maar ze had slechte oogen, zoodaf ze het eendje voor een vette eend aanzag, die verdwaald was. „Dat 's warempel 'n prachtige vangst," riep ze. „Nou kan ik eend-eier krijgen. Als 'P nou maar geen woerd is. Afijn, dat moe ten we afwachten," Zoo werd het eendje drie weken in den kost genomen. Maar eieren kwamen er niet De kater en de kip, allesbehalve gesficht door de aanwezigheid van den vreemden gast, beschouwden zich ver verheven bo ven zoo'n leelijk mormel en zetten onmid dellijk 'n grooten mond op, wanneer 't eend je hef waagde ook maar één woord te zeg gen. „Kun je eieren leggen?" vroeg de kip dan. „Neen." „Nou, dan wil je wel zoo goed zijn je mond te houden hè?!" En de kater zei: „Kun jij 'n bult maken en snorren?" „Neen." „Zeg dan niks, als verstandige lui aan 't prafen zijn." ze waren sneeuwwit, met lange, buig zame halsen. 't Eendje zat dus meestal slecht gehu meurd, in den hoek. Daar scheen 't zon- nefje ep waaide de frissche lucht door de kier van de deur naar binnen. Toen kreeg het zoo'n verbazenden zin, naar buiten, naar 't water om te zwemmen en te plon sen, daf het niet nalaten kon, dit de kip te vertellen. „Wat mankeert je?" vroeg deze. „Je hebt niks fe doen, daarom prakkezeer je allerlei gekke dingen. Leg liever eieren, dan gaat het wel over." „Maar 't is zoo fijn, 'n beetje rond fe zwemmen op 't water," zei het eendje, „heerlijk kopje onder duikelen en naar vischjes fe zoeken." ,,'n Mooie lol," zei de kip. „Je bent sta pelgek geworden. Vraagt 't den kater maar 'ns hij is 'f verstandigste schepsel, dat 'k ken of hij er van houdt, op 't water rond te zwemmen, of naar vischjes te dui ken, kopje onder. Of vraag hef anders aan onze meesteres, de oude vrouw. Verstan diger als zij is er niemand op de wereld te vinden. Denk je, dat die 't fijn vindf hier in 't water rond fe zwemmen en kop je onder te duikelen?" „Je begrijpt me niet," zei hef eendje. „Wij begrijpen je niet? Wie begrijpt je dan wel? Je verbeeldt je foch zeker niet, verstandiger te zijn dan de kafer of de vrouw om van me zelf nog niet eens te spreken. Haal e nou maar niks in 't hoofd, kind en dank onzen Lieven Heer voor al het goede, dat hij jou al bewezen heeft. Ben je niet in een warme kamer te rechtgekomen en heb je geen gezelschap, waarvan je nog heel wat leeren kunf? Maar je bent 'n opschepper en allesbehalve geschikt om mee om te gaan. Waarachtig, jongen, ik meen 't goed met je. 't Is mis schien minder aangenaam waf ik je zeg, maar daaraan kun je juist de echte vrien den leeren kennen. Probeer nou, om eie ren te legfen of tenminste te leeren snor ren.' Dan ben je tenminste waf en loopt er niet als 'n nietsnut rond." ,,'k Geloof toch, dat 'k 'm smeer, de wij de wereld in!" antwoordde hef eendje. „Dan moet je 't zelf maar weten," en verontwaardigd draaide de kip zich om en liet het eendje alleen. Deze ging er vandoor Hef zwom op 'f water rond, dook naar beneden, ving visch jes, maar alle dieren lieten hem wegens z n leelijkbeid aan zijn lot over. 't Werd herfst. De bladeren ir bosch werden geel en bruin: de wind pakte ze beef zoodat om de oude. stammen dansten en eindelijk den grond bedekten. De wolken zaten vol sneeuw en hagel en de kraai stond boven op 'n tak te sciireeuwen »5ti de kou. Hef arme eendje was er waarlijk naar aan toe. Op 'n avond de zon was reeds av ondergaan kwam er 'n troep heerlijk groote vogels uit het bosch 'f Eendje had er nog nooit zulke mooie gezien; ze wa ren sneeuwwit met lange buigzame halzen: 't waren zwanen, (Wordt vervolgd.) gebaseerd op een arbeids-overeenkomst, flus een tweezijdige overeenkomst, geslo-' ten tusschen twee volkomen gelijkberech tigde partijen. Wanneer de werkgever daarbij op zijn recht staat, en o.m. voor zich opeischt de leiding in de onderne ming, geen verstandig mensch, die hem daarvan een verwijt zal maken." De Ned. Nijverheid wil dan ook klaar blijkelijk niet anders dan een volkomen al leenheerschappij van de ondernemers en zij ziet den vrede in het bedrijs niet anders dan bij volslagen weerloosheid der arbeiders. Zij heeft bezwaar tegen de C.A.O. tegen uitbreiding van de vakvereeniging, tegen meerderen invloed van de leiders waarop ik ter. gelegenertijd nog wel eens terug kom zij is tegen alles wat de onbeperkte vrij heid ook maar in iets kon beteugelen. Dus afschaffen maar Het zou wel kunnen, maar 't zal met gaan. We hebben al lang genoeg onder dert iijke zuivere liberale verhoudingen geleefd en dat heeft al offers genoeg gekost. Wij verlangen heusch niet meer naar die verhoudingen te rug. 't Is al èrg genoeg, dat vele arbeiders en jammer genoeg ook R.K. arbeiders in den tijd die achter ons ligt hun organisatie verlieten en vrij spel lieten aan de oplevende liberale gedachte. Doch de kentering is er reeds, al gaat het nog niet zoo vlug als we in het belang van de arbeiders en van Godsdienst en samen leving wel zouden wenschen. Dat we echter weer zouden terugkeeren rtaar het tijdvak van volslagen machteloosheid der arbeiders, zal vermoedelijk ook „de Ned. Nijverheid" niet gelooven en daarom mochten we ook van haar verwachten, dat zij de eenig juiste conclusie daaruit trok, n.l. dat ook de Fa- brikanten-Vereenigingen beter met de ar beidersorganisaties kunnen samenwerken dan den strijd toe te spitsen. Want de strijd afkeuren en gelijktijdig eischen dat anderen zich zonder meer onderwerpen aan eigen in zichten is wel wat al te eenzijdig. Het beste zal wel zijn, dat genoemd or gaan voor het zich weer aan dergelijke on derwerpen waagt, eerst eens kennis neemt van de beginselverklaring van ons R.K. Werkliedenverbond wellicht kan dat die nen om zijn oordeel over deze, toch ook voor de Fabrikantenvereenigingen geen onbe- tee kenende onderwerpen, wat te verruimen.' A. J. L. Om dit spel te maken heb je 'n plankje noodig (sigarenplankje) van 15 a 16 c.M in 't vierkanten 'n stokje of latje van 30 c.M. Dit stokje wordt midden op het plankje, dat als voetstuk dienst doet, met 'n spijkertje vast gezet. Verdeel de stok in 30 deelen ieder van een c.M. Vervolgens verf je de af- deelingen,om de andere rood en wit, heb je geen goede verf dan kun' je 't ook beplakken met gekleurd papier. Knip uit 'n ka lender de num mers van 1 tot 30 en plak op elke afdeeling een nummer,je kunt ze T ook op tee kenen of schrij ven. Prik nu in iedere afdeeling 'n schuin gaatje zoodat je er ge makkelijk iets-in kunt steken, in de tee kening kun je zien waar de gaatjes moe ten komen 't ■eerste komt rechts, 't tweede links, enz. Dat is zoo gedaan anders komen de vlaggen in de war. Maak nu de vlaggen van gekleurd papier. Ze moeten allen- verschillend zijn voor ieder speler 'n ander vlag. De vlaggestok kan zijn 'n luci ferstokje of 'n groote speld] waar je ljet vlag-1 getje om heen j plakt. De vlag getjes zijn onge veer 4 a 5 c.M„ lang en 2 a 3 c.M. breed. Het spel wordt op de volgende wijze ge speeld. Ieder speler kiest 'n vlag. Er wordt met één dobbelsteen geworpen. Gooit men 2, 4 of 6, dus 'n even aantal oogen, dan mag men evenveel plaatsen hooger gaan met z'n vlaggetje maar gooit men 1, 3 of 5, dan moet men naar de laagte. Wie op II komt, moet van voren af aan be ginnen, wanneer 'n speler op 'n bezet num mer komt, moet het vlaggetje dat er stond naar de plaats van den anderen. Wie boven 30 komt, heeft 't gewonnen. RAAK! Een automobilist stond op een landweg zijn kar te repareeren en een boer kwam er bij staan kijken. Wel vroeg de automobilist, is je paard niet bang voor een auto? Neen, mijnheer, antwoordde de boer, daarvoor heeft bij er al te veel naar huis getrokken. Waar is de koetsier RECTIFICATIE. Per abuis is de vorige week onder de iarweaar vermeld „rogge" en onder de rogge., aar „tarwe".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 9