i
III
P
I
^Airiwm
I
7$
ft
i
jl
■t p
jl
i.
1!
4
4
Touwtje springen.
De oude Sf. Bavokerk te Haarlem.
Het leelijke Eendje.
I X
■I jI
V
j:b:
Si
Vlaggespel.
Uit de Moppentrommel.
Zoekplaatje.
J r
7
a
r"!'
r<nj'
Oil
if»
■!5Ii
ONJUIST. i
Wie de hoop mocht hebben gehad, dat
het orgaan van het Verbond van Nederland-
sche Fabrikanten-vereenigingen „de Ne-
derlandsche Nijverheid" door de verande
ring van redactie wel iets van zijn scherpte
zou verliezen en al niet eerder zich die illu
sie zag ontnomen, zal bij het lezen van het
nummer van 22 Aug. j.l. toch wel hebben
bemerkt, dat daarvan vooralsnog geen spra
ke is.
Het beziet de zaken nóg met denzelfden
beslagen bril, waarmede men voor 20 of 25
jaren terug de zaken placht te bezien, met
het onvermijdelijke gevolg dat het niet al
leen onjuistheden ten beste geeft, maar deze
in een zeldzaam hatelijken vorm naar vo
ren brengt.
In het zooeven genoemde nummer, be
spreekt de redactie het voor-ontwerp van
wet betreffende de verbindendverklaiing
van Collectieve Contracten. Een onderwerp
waarover toch heel zakelijk kan worden ge
sproken en dat geen enkele hartstocht be
hoeft op te wekken. Toch heeft de redactie
kans gezien om daarover een bespreking te
openen zooals ik' nog maar zelden ontmoet
te en niet veel anders is, dan een aaneenrij
ging van onjuistheden.
Ondanks de weinig smakelijke wijze,
waarop dit alles ons wordt voorgezet, meen ik
toch voor enkele onderdeelen van dat „be
toog" de aandacht te mogen vragen.
Nadat dan dit fabrikanten-orgaan eerst
de juridische beteekenis van C.A.C. be
spreekt, komt het aan de practische bezwa
ren welke er tegen de C.A.C. bestaan. Ik
zal ze slechts in 't kort kunnen aangeven,
wat echter voor ieder die zakelijk tegenover
dat belangrijk onderwerp staat, voldoende
zal zijn om de mentaliteit van dat orgaan te
beoordeelen.
Het verwijt op de eerste plaats den arbei
dersorganisaties, gebrek aan goede trouw bij
de handhaving der C.A.O., zelfs in de zwaar
georganiseerde typographic.
Op de tweede plaats werkt de C.A.O. ni-
velleerendin verschillende contracten
treft men wel loonschalen aan naar den leef
tijd, maar niet naar vakbekwaamheid. Ook
wordt niet voldoende rekening gehouden
met plaatselijke toestanden. De loonen moe
ten op het platteland niet bepaald worden
in verhouding van de stedelijke loonen maar
zijn afhankelijk van de land- en tuinbouw
bedrijven.
Het behoeft haast met vermeld te worden,
dat het in de Collectieve Contracten geen
middel ziet om den bedrijfsvrede te bewa
ren.
„Deze rust (de bedrijfsvrede dus, A. J.
L.) kan trouwens nooit andere beteekenis
hebben dan die van stilte voor den storm.
De bestaansvoorwaarde van vele vakver-
eenigingen en vooral van de vakvereeni-
gingsleiders is nu eenmaal strijd.
Voor de vakvereenigingen is de C.A.O.
dan ook slechts een wapen in den loon
strijd en geen middel tot vrede. Met vrede
toch is de oppositie der vakvereenigings-
leiders als die van ambtenaren|van een cri
sisbureau, overbodig. Bovendien is de
vrede in het bedrijf in strijd met de klas
senstrijd-principes der moderne vakbe
weging. Ook hier dus toont zich de C.A.
O. van een zeer zwakke zijde. Een zijde,
die duidelijker zichtbaar zal zijn naarma
te de C.A.O. verder afstaat van haar oor-
spronkelijken vorm van een verzameling
van individueele arbeidscontracten, zoo
als zij b.v. is in het mijnbedrijf en niet
b.v. in het sigarenmakersvak.
Tenslotte bevatten een aantal C.A.O.-
bepalingen die de patroons dwingen lou
ter georganiseerde arbeiders in dienst te
nemen. Bij een stijging van de conjunc
tuur zullen de vakvereenigingen, die zoo
als begrijpelijk is hoogen prijs stellen op
deze bepaling, steeds sterker aandrang
in deze richting uitoefenen. De arbeiders
worden dus ook langs dezen weg naar de
vakvereenigingen gedreven, hetgeen, ge
zien de reeds boven omschreven princi-
pieele richting der moderne vakbeweging,
die door de andere organisaties gedwongen
of vrijwillig ook eenigszins gevolgd wordt
een gevaar oplevert voor de industrieele
welvaart van het land. De collectieve con
tracten vergrooten de macht der vakver-
eenigingsleiders in alle opzichten en ope
nen den weg tot medezeggenschap.
Dit is in confesso, zie de motie aange
nomen op het congres der Nederlandsche
Vereeniging van Fabrieksarbeiders te
Arnhem, dat van oordeel is „dat met on
verzwakten ijver de actie voor collectieve
overeenkomsten moet worden voortge
zet en dergelijke overeenkomsten moe
ten worden ingevoerd, waar de positie van
de georganiseerde arbeiders gezond en
sterk is, temeer omdat dit de medezeg
genschap der arbeiders in de fabrieken be
vordert en ten slotte zal kunnen leiden tot
de medezeggenschap der gemeenschap
over het bedrijfsleven en vervolgens zal
voeren tot socialisatie."
Wij zijn met deze serie onjuistheden nog
lang niet aan het eind, maar wat verder
komt gaat meer over de verbindendverkla
ring en daarover kunnen we bij een volgen
de gelegenheid wel eens praten. Voor heden
zullen we ons moeten bepalen tot datgene
wat rechtstreeks tegen de C.A.O. als zooda
nig wordt aangevoerd.
En al houden we er dan rekening mee, dat
het „de Ned. Nijverheid" is, die het zegt,
dan nóg kan dat alles maar niet zonder meer
door den beugel.
We beginnen aan het gebrek aan goede
trouw bij de arbeidersorganisaties. Nemen
we aan, dat geen enkele werkgeversorgani
satie ooit iets deed, wat in verband met de
overeenkomst verkeerd wasnemen we
verder aan, dat er inderdaad arbeidersorga
nisaties zijn geweest wier handeling in meer
dere of mindere mate aanleiding heeft gege
ven tot afkeuring, maar dan geeft dat aan
een orgaan, dat toch door bestudeerde men-
schen wordt geschreven, toch nog niet het
recht om in algemeenen zin zóó over de ar
beidersorganisaties te spreken.
Die beschuldiging is dan ook, stellig in
haar algemeenheid, volkomen valsch en
daaraan is het waarschijnlijk voor een deel
ook te wijten dat zelfs geen poging tot eenige
bewijsvoering wordt gedaan.
Het tweede bezwaar kan voor sommige
bedrijven een grond van waarheid bevatten;
maar ik moet ontkennen, dat zulks door het
Collectieve Contract wordt veroorzaakt.
Men kan als men dat wil of noodig acht te
gen elke poging tot nivelleering der loonen
zich verzetten zonder de waarde van de C.
A.O. als zoodanig aan te tasten. Zij bedoelt
immers slechts minimumvoorwaardrn n te
geven en als de werkgevers er gc-cn behoefte
aan gevoelen om den ijverigen er, vakbekwa-*
men arbeider, méér te betalen dan waartoe
het aangegeven minimum hem verplicht,
dan kan men het betreuren, dat die werkge
ver zoo slecht zijn eigen- en het algemeen-
belang begrijpt, maar men kan dat toch
moeilijk op rekening van het Collectieve
Contract stellen, dat daartegen geen belet
selen bevat en zeker niet behoeft te bevat
ten. En zoolang „de Ned. Nijverheid" ons
niet duidelijk maakt waarom het Collec
tief Contract een beletsel is om dergelijke
arbeiders ook extra te beloonen zoolang kun
nen we haar bewering als waardeloos ter
zijde leggen.
Met het plattelands-argument staat het
niet veel beter. Als regel wordt er wel dege
lijk rekening gehouden met plaatselijke om
standigheden de verschillende loonschalen
geven daarvan het doorslaand bewijs, het
geen echter niet wegneemt, dat elke regeling
onder bepaalde omstandigheden onbillijk
kan zijn. Maar geen regeling wat toch
eigenlijk de consequentie is van het geheele
betoog is dat stellig en in hooge mate.
Op gevaar af wat langdradig te worden
wil ik toch ook de overige „bemerkingen"
van de „Ned. Nijverheid" eens wat nader
bezien.
Want wat bazelen we nog over bevorde
ren van den bedrijfsvrede Het is de orga
nisaties slechts te doen om een wapen te
hebben ia den loonstrijd bedrijfsvrede is
immers in strijd met de klassenstrijd-prin
cipes van de moderne Vakbeweging De
C.A.O. zélf is er slechts om de arbeiders
naar de vakvereemging te drijven, de macht
van de leiders te vergrooten en den weg te
openen tot medezeggenschap. De Ned. Ver
eeniging van Fabrieksarbeiders heeft het
immers zelf gezegd ergo 't is voor geen
aanvechting vatbaar.
En tóch waag ik het om daartegenover te
stellen, dat ons hier een mengelmoes van
onjuistheden en half-waarheden wordt voor
gezet. Sterker nog „de Ned. Nijverheid"
die kolommen vol schrijft over de vakver
eenigingen van arbeiders, heeft tot heden
blijkbaar van die instellingen nog maar heel
weinig begrepen.
Op de eerste plaats zij opgemerkt dat de
Ned. Vereen, van Fabrieksarbeiders nog
niet tot woordvoerdster van de vakbeweging
is benoemd en op de tweede plaats is de C.
A.O. geen middel in den loonstrijd, maar
omgekeerd voert de loonstrijd- het klassen
strijd-principes tén spijt logisch tot de op
vatting, dat onderling overleg beter is dan
strijd en onderling overleg voert tot het aan
gaan van verdragen.
Weinig oprecht schijnt hier ook het woord
medezeggenschap gebruikt te worden. Want
wat bedoelt men met medezeggenschap zou
ik mét „Het Centrum", dat in een ander
verband hetzelfde onderwerp behandelde,
willen vragen en er dan hetzelfde antwoord
op willen geven wat genoemd blad er op
gaf
„Velen zijn geneigd bij het hooren van
dit weinig gedefinieerde woord, zich al
lerlei schrikbeelden en spookgestalten
voor den geest te halen,waarvan dan het
slottableau is de ondernemer met zijn
pet in de hand voor den arbeider, die de
eigenlijke baas in zijn fabriek is gewor
den.
Laten we erkennen, dat ook wij ver
woede tegenstanders zouden zijn van een
medezeggenschap, die aldus de rollen
zou omkeeren, omdat dit te ondergang
van onze industrie zou beteekenen.
Maar niet minder verwoede tegenstan
ders zijn wij van bedrijfsorganisatie, waar
in om nu ook maar het andere uiterste
te nemen de ondernemer is de omni
potente tyran en de arbeider de onder
worpen slaaf.
Daartusschen ligt de juiste verhouding,
oplevering in 1738 werden vereerd een
„Silvere tabaksdoos met twee Convoorties,
twee Schenkkannen en twee Kandelaars,"
terwijl men aan de knechts 100 schonk, 't
Beroemde kunstwerk bestaat uit drie manu
aal clavieren en een vrij clavier, 60 registers
en 4088 pijpen, waarvan die in het front van
gepolijst tin vervaardigd zijn.
Bezienswaardig zijn de gerestaureerde
muurschilderingen aan een aantal koorko
lommen, de koorbanken, eenige geschilderde
glasramen, de rijk gebeeldhouwde predik
stoel, het beeldwerk van het orgel, eenige
Draaien moet het touwtje,
Van een, twee, drie
Springen moet klein vrouwtje,
Van een, twee, drie
En als het touwtje niet draaien wil,
Dan staat ook gauw ons vrouwtje stil,
Van een, twee, drie
Flappen moet het rokje
Van een, twee, drie
Dansen moet het lokje
Van een, twee, drie
En stralen moet het oogje doen,
En zweven moet het boogje doen,
Van een, twee, drie
Went'len op en neere,
Van een, twee, drie
Honderd-dmzend keeren,
Van een, twee, drie
En zwiept het koord omlage-waart,
Het voetje hup naar boven vaart
Van een, twee, drie
Went'len af en tegen,
Van een, twee, drie
Kletsen op de wegen,
Van een, twee, drie
Kletsen op de kiezelbaan,
Dat de steentjes vliegen gaan,
Van een, twee, drie
Wippen uit en binnen,
Van een, twee, drie
Wie den prijs zal winnen
Van een, twee, drie
Eerlijk draaien Valsch is laf
'n Rok die haaktEn Mien is af
Van een, twee, drie
gedenksteenen en zerken en de scheepjes,
die den moed der Haarlemmers bij de in
neming van Damiate (in 1219) in herinnering
moeten houden. Aan de constructie dier
scheepjes is het echter duidelijk te zien,
dat ze tot een later tijdvak, wellicht dat der
Engelsche oorlogen, behooren terwijl de
deelneming aan bedoeld wapenfeit door de
Haarlemmers insgelijks aan grooten twijfel
onderhevig is. Mocht die twijfel waarheid
blijken te zijn, dan kunnen ook de zilveren
„Damiaatjes", die 's avonds om negen uur lui
den, niet uit bedoelde stad herkomstig wezen.
(Vervolg.)
Haarlem is het Florence van Nederland»
de stad der bloemen bij uitnemendheid.
En boven de bloemenzee ziet men reeds van
verre met statigen ernst naar boven rijzen-
den toren van de oude St Bavokerk. Zij
behoort met den Utrechtschen Dom en de
St. Janskerk te 's Hertogenbosch tot de
merkwaardigste bouwgewrochten van Neder
land. Onze groote bouwmeester Dr. Cuypers
meexde, dat zij, niet verminkt of verhakt,
bouwmeesters en leeken minder aanstoot
geeft dan vele kerken in steden en dorpen,
die aantoonen, waartoe de onbedreven hand
van weinig bedreven opknappers kan voeren.
En een ander deskundige zegt van haar
„Wij kennen geen tweede kerk in Neder
land, die met deze vergeleken kan worden.
Er zijn er vele, die rijker uitgevoerd, sommige,
die op grooter schaal gedacht zijn, maar geen
enkele komt haar nabij in treffende juistheid
van verhoudingen, in verheven eenvoud en
karaktervolle eenheid. Wat moet deze kerk
wijd, aan welker bouw eeuwen gearbeid is.
Het koor werd waarschijnlijk in de 14e
eeuw opgetrokken rondom het oude kerkje
terwijl het schip uit de 15e eeuw dagteekent.
In de eerste helft der 16e eeuw werden het
koor en het schip overwelfd, in het laatst
der 19de eeuw de kruisarmen. In 1502 werd
met het optrekken van den toren begonnen.
Toen het echter bleek, dat de grondslagen te
zwak waren, brak men hem weer af, en
begon men aan den tegenwoordigeen houten
toren, waarop in 1520 het kruis geplaatst
werd. In den tijd voor de hervorming trof
men er in aan een zilveren beeld van St.
Bavo, negen Keulsche ponden zwaar. Het
gebeente van den Heilige werd na den Beel
den storm naar Keulen vervoerd. Al is sedert
de kerk in het bezit der Hervormden kwam,
de uiterlijke glans van het bouwgewrocht
grootendeels verdwenen, toch maakt het in
druk door zijn grootsche lijnen en trotsche
zuilen, die de hooge gewelven schragen. Om
Het inwendige van dc St. Bavokerk te Haarlem.
•ï»!i
niet geweest zijn, toen zij nog prijkte in
volle pracht en heerlijkheid, toen zij nog
niet ontdaan was van haar tooi, om te kunnen
dienen vcor een eeredienst, waarvoor zij
niet bestemd was."
Naar de overlevering wil, verkeerde Haar
lem in grooten nood, herhaaldelijk bestookt
door Kennemers, West-Friezen en Water
landers. En zie, daar verscheen St. Bavo,
niet in heiligengewaad, doch in krijgsmans
dos, het opgeheven zwaard in de rechter-,
den valk op de linkerhand, en hij redde de
stad. Hem werd de trotsche Kathedraal ge-
het gemis der vroegere pracht te vergoeden,
besloten Burgemeesters en Vroedschappen
der Stad in het jaar 1735 een orgel te doen
bouwen, 30 M. hoog en 14 M. breed. Daar
voor werden bestemd 20000 „uijt de Casse
van de Heren van de Krijgsraedt" en 30000
„van de Heren van 't Proveniershuijs",
te zamen ongeveer uitmakende een tonne
gouds naar ons geld. Her werk werd op
gedragen aan Christiaan Muller, orgel
maker te Amsterdam, voor de som van 20000
Caroligulden. Deze kweet zich op meester-
lije wijze van zijn taak, zoodat hem na de
De voeten niet naar binnen, 'n Weloje-
gevoed eendje zet z'n voeten zoover moge
lijk buitenwaarts, net als z'n vader en moe
der: kijk, zoo! Én nou den hals gebogen."
Alle kuikens deden het, zoo mooi ze kon
den. Maar de andere eenden begonnen te
mopperen en riepen: „Kijk daar eens. Net
of er hier nog geen eenden genoeg zijn.
Komt die er ook nog met 'n stelletje bij.
't Schijnt dat we 't voer laten liggen. En
moet je dat eene ding daar zien. Zoo'n
mormel willen we hier zeker niet hebben!
'n Oude eend vloog er op af en beet 't
kleine ding in den nek.
„Blijf d'r af," schreeuwde de moeder,
,,'t doet je toch niks!"
„Kan me niet schelen," riep de bijtende
eend, „is me dat 'n gek beest. Die moet
weg."
,,'t Zijn heel aardige kindertjes," zei de
oude voorname eend met de lap om den
poot, „heel aardig, behalve dat eene, die is
niet gelukt. Ik had graag dat je die nog 'n
beetje veranderde."
„Ja, maar dat gaat niet, mevrouw," zei
de eendemoeder, ,,'t is waar, hij is niet erg
mooi. maar 't heeft toch 'n goed karakter,
en zwemt prachtig; 'k zou haast zeggen,
„nog beter dan ik." Me dunkt, 't zal met
den tijd wel 'n beetje knapper en kleiner
worden, 't Heeft 'n beetje lang in 't ei ge
zeten." Met haar snavel streek ze over de
geplukte hals de veertjes weer glad. ,,'t Is
bovendien 'n woerd; 1) nou, wat komt
schoonheid er dan op aan. Sterk wordt ie
vast en zeker en hij zal zich later wel we
ten te redden."
„De andere eendjes zijn heel aardig," her
nam de deftige weer. „Afijn, doe maar,
alsof je hier thuis bent. en zoek 'n vischkop
voor me, dan mag je me die brengen."
Zoo waren ze ingeburgerd.
Maar 't arme eendje, dat 't laatst uit 't ei
gekropen was en er zoo verbazend leelijk
uitzag, werd gebeten, gestooten en voor den
gek gehouden, niet alleen door de eenden,
maar ook door de kippen, ,,'t Is veel te
groot," zeiden ze allemaal en de kalkoen-
sche haan, met z'n groote sporen en 'n ver
beelding of ie keizer van Japan was, blies
zich op 'n viermaster met volle zeilen en
ging op 't arme ding af, raasde honderd uit
en werd rood tot achter de ooren, 't arme
eendje wist zich van angst niet te bergen,
'twas zielsbedroefd, omdat 'tzoo leelijk
was en daarom door de heele familie uitge
lachen werd.
Zoo ging het de eerste dagen en de vol
gende werd het steeds erger, 't Kleine ding
werd door iedereen achterna gezeten. Zelfs
zijn eigen zusters waren kwaad op hem en
zeiden altijd: ,,'k Mag lijen, dat de kat je te
pakken krijgt."
De eendemoeder mompelde ten slotte:
„Zat je maar op 't andere eind van de we
reld."
De eenden beten het, de kippen pikten
en sloegen het en het meisje, dat de dieren
voeren moest, schopte er naar met heur
voeten.
Toen liep het eendje weg en vloog over
de schutting. De kleine vogels in de strui
ken, schrokken zich dood en vlogen op.
„Dat komt, omdat ik zoo leelijk ben,"
dacht het eendje en liep verder. Zoo kwam
het eindelijk aan het groote moeras, waar
de wilde eenden woonden. Hier lag het den
geheelen nacht, want 't was moe en ver
drietig.
Tegen den morgen vlogen de eenden op
en bekeken den nieuwen kameraad. „Wat
ben jij er voor eentje?" vroegen ze en 't
eendje draaide zich naar alle kanten rond
en groette, zoo mooi het kon.
„Je bent buitengewoon leelijk!" zeiden
de wilde eenden, maar dat kan ons niet
schelen, als )e maar niet met eene uit
onze familie gaaf trouwen." Och he
mel, hij dacht warempel heelemaal niet
aan trouwen. Hij was al meer dan tevre
den, als ze goedvonden, dat hij hier in 't
riet lag en 'n beetje wafer uit hun moeras
mocht drinken.
Zoo lag hij daar twee lange dagen. Toen
kwamen er twee wilde ganzen bij hem.
't Was nog nief zoo heel lang geleden, dat
ze uit het ei gekropen waren, zoodat ze er
ook niet al te nefjes uitzagen.
„Hoor 'ns, kameraad." zeiden ze, „jij
bent zóó leelijk dat we dikke vrienden met
je willen worden. Trek met ons mee de
wijde wereld door. Hier in de buur? ligt
nog 'n moeras, en daar vin je verscheiden
leuke wilde gansjes, allemaal vrouwtjes.
Daar zoeken we er een uit, en jij kunt er
je geluk ook maken, hoe leelijk je ook
bent."
„Pief-paf,"' knalde het plotseling en de
fwee nieuwe kameraden vielen dood in 't
riet. „Pief-paf" klonk 't weer en 'n heele
troep wilde ganzen vloog op. En opnieuw
knalden de geweren, hier en ginds en over
al. 't Was groote jacht. De jagers lagen
rondom hef moeras, enkelen zaten zelfs
boven in de boomen. Daar kwamen de
jachthonden al aan: „plats, plats plonsden
ze door 't water, 't Arme eendje sloeg de
schrik om 'f hart. Hij draaide den kop om,
om hem onder z'n vleugels te stoppen,
doch op 't zelfde oogenblik stond 'n vree-
selijk groote hond voor hem. De tong hing
hem ver uif z'n bek en z'n oogen schitter
den vreesclijk; hij liet het arme eendje z'n
verschrikkelijke tanden zien enplons
plons, ging weer verder, zonder hef te pak
ken.
„God zij dank!" zuchtl'e 't beest. „ik ben
zóó leelijk, dat 'n hond me zelfs niet bij
ten wil!"
Zoo bleef het stilletjes liggen, onder-
1) Mannetjeseend.
„Wat is er? Wat is er?" kwam het oude
wijfje.
wijl de hagelkorrels door hef riet vlogen
en schot op schot over het moeras knalde.
Eerst 's avonds laat werd het rusfig,
maar het arme jong waagde het niet, zijn
schuilplaafs te verlaten. Het wachtte nog
verscheidene uren, voordat het aan wal
stapte en wegvluchtte uif dit land van
moord en doodslag, zoo vlug het kon.
Liep door veld en wei en tegen den
avond bereikfe het 'n armelijke boerenwo
ning. Ze was zóó bouwvallig, dat ze eigen
lijk zelf niet wist naar welken kant of ze
vallen zou. Daarom bleef ze staan.
't Sformde verschrikkelijk, zoodat het
eendje zich nauwelijks op de been kon
houden. Gelukkig zag het, dat de deur zoo
scheef in het kozijn hing, dat er nog 'n
heele kier over bleef, waardoor het nef
precies naar binnen kon wippen. En dat
deed 't dan ook.
Hier woonde 'n vrouw met haar kater en
haar kip. De kater, dien ze „jongefje"
noemde, kon 'n bult maken en snorren; z'n
oogen schoten vonken, maar dan moest hij
verschrikkelijk kwaad worden, wat maar
zelden gebeurde: De kip had heele korte
beenfjes, daarom noemde de oude vrouw
haar „ooievaar". Ze legde overigens groo
te eieren, zoodat de vrouw veel van 't
beest hield.
's Morgens ontdekten de bewoners onmid
dellijk bef vreemde eendje en de kater be
gon te snorren en de kip te kakelen.
„Wat is er? Wat is er?" kwam het oude
wijfje aangeloopen en keek overal rond.
Maar ze had slechte oogen, zoodaf ze het
eendje voor een vette eend aanzag, die
verdwaald was.
„Dat 's warempel 'n prachtige vangst,"
riep ze. „Nou kan ik eend-eier krijgen. Als
'P nou maar geen woerd is. Afijn, dat moe
ten we afwachten,"
Zoo werd het eendje drie weken in den
kost genomen. Maar eieren kwamen er niet
De kater en de kip, allesbehalve gesficht
door de aanwezigheid van den vreemden
gast, beschouwden zich ver verheven bo
ven zoo'n leelijk mormel en zetten onmid
dellijk 'n grooten mond op, wanneer 't eend
je hef waagde ook maar één woord te zeg
gen.
„Kun je eieren leggen?" vroeg de kip
dan.
„Neen."
„Nou, dan wil je wel zoo goed zijn je
mond te houden hè?!"
En de kater zei:
„Kun jij 'n bult maken en snorren?"
„Neen."
„Zeg dan niks, als verstandige lui aan
't prafen zijn."
ze waren sneeuwwit, met lange, buig
zame halsen.
't Eendje zat dus meestal slecht gehu
meurd, in den hoek. Daar scheen 't zon-
nefje ep waaide de frissche lucht door de
kier van de deur naar binnen. Toen kreeg
het zoo'n verbazenden zin, naar buiten,
naar 't water om te zwemmen en te plon
sen, daf het niet nalaten kon, dit de kip
te vertellen.
„Wat mankeert je?" vroeg deze. „Je
hebt niks fe doen, daarom prakkezeer je
allerlei gekke dingen. Leg liever eieren,
dan gaat het wel over."
„Maar 't is zoo fijn, 'n beetje rond fe
zwemmen op 't water," zei het eendje,
„heerlijk kopje onder duikelen en naar
vischjes fe zoeken."
,,'n Mooie lol," zei de kip. „Je bent sta
pelgek geworden. Vraagt 't den kater maar
'ns hij is 'f verstandigste schepsel, dat
'k ken of hij er van houdt, op 't water
rond te zwemmen, of naar vischjes te dui
ken, kopje onder. Of vraag hef anders aan
onze meesteres, de oude vrouw. Verstan
diger als zij is er niemand op de wereld
te vinden. Denk je, dat die 't fijn vindf
hier in 't water rond fe zwemmen en kop
je onder te duikelen?"
„Je begrijpt me niet," zei hef eendje.
„Wij begrijpen je niet? Wie begrijpt je
dan wel? Je verbeeldt je foch zeker niet,
verstandiger te zijn dan de kafer of de
vrouw om van me zelf nog niet eens
te spreken. Haal e nou maar niks in 't
hoofd, kind en dank onzen Lieven Heer
voor al het goede, dat hij jou al bewezen
heeft. Ben je niet in een warme kamer te
rechtgekomen en heb je geen gezelschap,
waarvan je nog heel wat leeren kunf?
Maar je bent 'n opschepper en allesbehalve
geschikt om mee om te gaan. Waarachtig,
jongen, ik meen 't goed met je. 't Is mis
schien minder aangenaam waf ik je zeg,
maar daaraan kun je juist de echte vrien
den leeren kennen. Probeer nou, om eie
ren te legfen of tenminste te leeren snor
ren.' Dan ben je tenminste waf en loopt
er niet als 'n nietsnut rond."
,,'k Geloof toch, dat 'k 'm smeer, de wij
de wereld in!" antwoordde hef eendje.
„Dan moet je 't zelf maar weten," en
verontwaardigd draaide de kip zich om en
liet het eendje alleen.
Deze ging er vandoor Hef zwom op 'f
water rond, dook naar beneden, ving visch
jes, maar alle dieren lieten hem wegens
z n leelijkbeid aan zijn lot over.
't Werd herfst.
De bladeren ir bosch werden geel en
bruin: de wind pakte ze beef zoodat
om de oude. stammen dansten en eindelijk
den grond bedekten. De wolken zaten vol
sneeuw en hagel en de kraai stond boven
op 'n tak te sciireeuwen »5ti de kou. Hef
arme eendje was er waarlijk naar aan toe.
Op 'n avond de zon was reeds av
ondergaan kwam er 'n troep heerlijk
groote vogels uit het bosch 'f Eendje had
er nog nooit zulke mooie gezien; ze wa
ren sneeuwwit met lange buigzame halzen:
't waren zwanen,
(Wordt vervolgd.)
gebaseerd op een arbeids-overeenkomst,
flus een tweezijdige overeenkomst, geslo-'
ten tusschen twee volkomen gelijkberech
tigde partijen. Wanneer de werkgever
daarbij op zijn recht staat, en o.m. voor
zich opeischt de leiding in de onderne
ming, geen verstandig mensch, die hem
daarvan een verwijt zal maken."
De Ned. Nijverheid wil dan ook klaar
blijkelijk niet anders dan een volkomen al
leenheerschappij van de ondernemers en zij
ziet den vrede in het bedrijs niet anders dan
bij volslagen weerloosheid der arbeiders.
Zij heeft bezwaar tegen de C.A.O. tegen
uitbreiding van de vakvereeniging, tegen
meerderen invloed van de leiders waarop
ik ter. gelegenertijd nog wel eens terug kom
zij is tegen alles wat de onbeperkte vrij
heid ook maar in iets kon beteugelen.
Dus afschaffen maar
Het zou wel kunnen, maar 't zal met gaan.
We hebben al lang genoeg onder dert iijke
zuivere liberale verhoudingen geleefd en dat
heeft al offers genoeg gekost. Wij verlangen
heusch niet meer naar die verhoudingen te
rug.
't Is al èrg genoeg, dat vele arbeiders
en jammer genoeg ook R.K. arbeiders in
den tijd die achter ons ligt hun organisatie
verlieten en vrij spel lieten aan de oplevende
liberale gedachte.
Doch de kentering is er reeds, al gaat het
nog niet zoo vlug als we in het belang van
de arbeiders en van Godsdienst en samen
leving wel zouden wenschen. Dat we echter
weer zouden terugkeeren rtaar het tijdvak
van volslagen machteloosheid der arbeiders,
zal vermoedelijk ook „de Ned. Nijverheid"
niet gelooven en daarom mochten we ook
van haar verwachten, dat zij de eenig juiste
conclusie daaruit trok, n.l. dat ook de Fa-
brikanten-Vereenigingen beter met de ar
beidersorganisaties kunnen samenwerken
dan den strijd toe te spitsen. Want de strijd
afkeuren en gelijktijdig eischen dat anderen
zich zonder meer onderwerpen aan eigen in
zichten is wel wat al te eenzijdig.
Het beste zal wel zijn, dat genoemd or
gaan voor het zich weer aan dergelijke on
derwerpen waagt, eerst eens kennis neemt
van de beginselverklaring van ons R.K.
Werkliedenverbond wellicht kan dat die
nen om zijn oordeel over deze, toch ook voor
de Fabrikantenvereenigingen geen onbe-
tee kenende onderwerpen, wat te verruimen.'
A. J. L.
Om dit spel te maken heb je 'n plankje
noodig (sigarenplankje) van 15 a 16 c.M in
't vierkanten 'n stokje of latje van 30 c.M.
Dit stokje wordt midden op het plankje, dat
als voetstuk dienst doet, met 'n spijkertje
vast gezet. Verdeel de stok in 30 deelen ieder
van een c.M.
Vervolgens
verf je de af-
deelingen,om de
andere rood en
wit, heb je geen
goede verf dan
kun' je 't ook
beplakken met
gekleurd papier.
Knip uit 'n ka
lender de num
mers van 1 tot 30
en plak op elke
afdeeling een
nummer,je kunt
ze T ook op tee
kenen of schrij
ven.
Prik nu in
iedere afdeeling
'n schuin gaatje
zoodat je er ge
makkelijk iets-in
kunt steken, in
de tee kening
kun je zien waar
de gaatjes moe
ten komen 't
■eerste komt
rechts, 't tweede
links, enz. Dat
is zoo gedaan
anders komen
de vlaggen in de
war. Maak nu
de vlaggen van
gekleurd papier.
Ze moeten allen-
verschillend zijn
voor ieder speler
'n ander vlag.
De vlaggestok
kan zijn 'n luci
ferstokje of 'n
groote speld]
waar je ljet vlag-1
getje om heen j
plakt. De vlag
getjes zijn onge
veer 4 a 5 c.M„
lang en 2 a 3 c.M. breed.
Het spel wordt op de volgende wijze ge
speeld. Ieder speler kiest 'n vlag. Er wordt
met één dobbelsteen geworpen. Gooit men
2, 4 of 6, dus 'n even aantal oogen, dan mag
men evenveel plaatsen hooger gaan met z'n
vlaggetje maar gooit men 1, 3 of 5, dan moet
men naar de laagte.
Wie op II komt, moet van voren af aan be
ginnen, wanneer 'n speler op 'n bezet num
mer komt, moet het vlaggetje dat er stond
naar de plaats van den anderen. Wie boven
30 komt, heeft 't gewonnen.
RAAK!
Een automobilist stond op een landweg
zijn kar te repareeren en een boer kwam er
bij staan kijken.
Wel vroeg de automobilist, is je paard
niet bang voor een auto?
Neen, mijnheer, antwoordde de boer,
daarvoor heeft bij er al te veel naar huis
getrokken.
Waar is de koetsier
RECTIFICATIE.
Per abuis is de vorige week onder de
iarweaar vermeld „rogge" en onder de rogge.,
aar „tarwe".