3
m
5P - d
feil
Bij de feestelijke
herdenking te Nijmegen
van de Heiligverklaring
van Petrus Canisius.
Sanctus Petrus Canisius.
Canisius en persoonlijk
heidscultuur.
CANISIUS DE KINDERVRIEND
Ww
<VS
BORSTBEELD VAN DEN
H. PETRUS CANISIUS.
Petrus Canisius'
Maria werk.
De nadering van den dood.
De H. Canisius
in levensgevaar en wonder-'
baar gered.
DE APOSTOLISCHE REIZEN
VAN PETRUS CANISIUS,
De klokken luien feest
Nu Christus' Bruid onzen landgenoot
Petrus Canisius met de hoogste glorie ge
tooid heeft, die zij aan haar kinderen kan
schenken, maakt Roomsch Nederland zich
op, zijn grooten zoon uit feestelijk woord en
geschrift een torenopstekenden tempel te
bouwen yan lof en verheerlijking, waar
rond de stille majesteit der altaren de zoete
geur welke van den wierook onzer woorden
en de stralen van de zon onzer geestdrift
als lichtende bundels van blauw fluweel, de
gladde zuilen van wit- en purperkleurig
marmer belichten.
Hoog uit de torens onzer zware bewonde
ring strooien de klokken glinsterende gelui
den over onze lage, nevelige .landen en door
de feestvierende straten onzer steden, klin
ken de gemeende, lichtende woordenreek
sen met gonzend geluid over onze biddende
dorpen jubelen en juichen de klankfestoenen
als een uitgelaten kind om heugelijke gebeur
tenis.
Vanuit onzen tempel noodt de kleuren-
brand der doorgloeide vensters al van yerre,
om met hooggestemden zin in stille adoratie
neer te knielen en Hem te danken, Die de
heiligen maakt en onzen jubel uit te zingen
ter eere van hem. die zich een heilige maken
liet
De klokken luien wie het hoogste geelt
het hoogste wint en het hoogste is de liefde.
Omdat hij heel zijn leven aan God en aan
zijn evenmensch had gegeven, heeft Petrus
Canisius Gods liefde en de liefde zijner me-
demenschen gewonnen.
Heel het geheim van alle heiligheid is de
liefde
Zij is de wonderbare gave Gods, die ons
het meest doet gelijken op Hem. Die de
Liefde Zelve is.
Zij is het eerste en laatste woord aller din
gen, zij is het begin en het einde, de deugd
der deugden
Zij is de wortel, de ziel, het leven, de band
van alle deugden
Waar de liefde ontbreekt, ontbreekt alles
waar de liefde leeft, daar is alles
De liefde ts alle deugd.
Zij is de kracht, altijd bereid alles te doen,
wat te volbrengen haar mogelijk is.
Door de liefde alleen kunnen en moeten
allen heiligen worden
De heiligen weten, wat het zeggen wil
lief te hebben dat is heel hun geheim
O heiltge Petrus Canisius, hoe bewonde
ren wij in u den glans van het stralend-reine
licht der door God geboden liefde, die den
Schepper en het schepsel omvat.
Koe staren onze blij-open oogen verrukt
op uw dadenvol en werken-rijk leven, waarin
uw liefde het hei Paulinische „Ik ben alles
voor allen geworden, om allen voor Christus
te winnen", wist te slaan als een tempel, moei
zaam gedrukt in hard en weerbarstig graniet.
Hoe staan ons door uw moed, uw geduld,
uw gehoorzaamheid, uw nederigheid, uw
trouw aan Rome en den Paus, uw liefde voor
de Sociëteit van Jezus uw zorg, ook voor
hei tijdelijke, uw ijver voor Eucharistie en
Maria-vereering uw heldhaftigheid in den
harden geestelijken strijd uwer dagen uw
werken als leeraar en prediker, als missiona
ris e.i schrijver, als vredestichter en raadsman
van geestelijken en vorsten, hoe staan ons
daar al uwe deugden te schitteren in het
gouden zonnelicht uwer liefde
O strijder voor Christus, hoe was daar de
liefde voor Hem een drang in uw binnenste,
die u dwong te getuigen van Zijn grootheid
en goedheid, van Zijn koningschap en God-
hetd Niet om bewondering te wekken voor
u zeiven, maar om aller aandacht te vestigen
op Zijn luister wildet gij heel den rijkdom
uwer talenten en al uwe krachten gebruiken,
om Zijn vrienden vreugde te geven om de
overdaad van Zijn schoonheid en om vreem
den, die Hem niet kenden, verbaasd te doen
staan om de glorie en maiesteit. d<e van Hem
uitstralen
Ridder van Jezus Christus, die den oproep
van uw Koning 'ter wereldverovering hadi
gehoord en Hem zoo liefhadt, omdat Hij God
is en die Zijn Wezen weerstraalt zaagt in die
wonderen van Gods schepping, in die leveti
de tptegels van alles wat Hij is,'in de men-
schenzielen. ho? wildet gij al het moois, dat
Hij u gai door natuur en genade, laten uit
stralen naat buiren, wederom niet om de
lofprijzing en goedkeuring det menschen,
maar om Zijne schoonheid te doen uitschij
nen en u en uw gaven weg te gooien aan de
menschen, opdat zij ze zouden gebruiken,
zooveel ze wilden, overal en altijd
Beminnaar der menschen om God, die
uw tijd groot zaagt zijn en der menschheid
daden stoet en forscb en der menschheid
werken zaagt oprijzen als een onverganke
lijke getuigenis van het geweld uwer eeuw,
hoe begreept gij ook het ongeluk van uw
onevenwichtigen worstelenden tijd en hoe
voeldet gij met rooden gloed vurig een schrij
nend medelijden in u doorbranden om de
ellenden en zonden, de angst, zwakheid eri
kwelling, die van alle kanten oprezen en
braken fel-'oruut in het leven
Hoe kondet gij om de zielen voor uw Ko
ning Christus te winnen, zacht zijn en teei
als een moeder en, hooge van geest, een lief
devolle aanpassing de kostelijke gave van
heel u zelf doortintelen, maar ook, als apert
kwade trouw het heil der zielen bedreigde
hard staan en onverzettelijk als blokken gra
niet en uw woorden wetten scherp tot zwaar
den van verdediging.
Canisius. heraut van God, sieraad dei
Katholieke wereld, zuil der heilige Kerk,
held van heiligheid, heerscher, die kon dei
spreken als machthebber en de weelde de:
het in oogen, blind soms van tranen, wij lezen
het van de bladzijden, grauw-om-van-te-
weenen, onzer boeken en tijdschriften tel
kens weer, dat onze tijd, zwaar dooraderd
van leed en hopeloos verward om de raad
sels van het leven, eerj tijd is van zoeken naar
geestelijke vernieuwing en zedelij ken herbouw
Zie, ook onder uwe landgenooten vinden
wij er zoovelen, die nu terug willen keeren
naar wat hunne voorvaderen in uwen tijd
verlieten, die zoeken den Christus, omdat
het niet gaat zonder Hem.
Hoort gij als wij de klachten van hun
stemmen, ziet gij de groote, schuwe tranen
in hun leed-brandende oogen, den droeven
trek om hun monden en de strepen van leed
op hun voorhoofd
Ziet gij als wij in felheid van lijden
en verdriet die verlangens openbersten, waar
aan niet wordt voldaan
En ziet ge ons staan onder hen, wij, met
ons beter inzicht, met onze handen vol
schatten, die wij zoo maar ineens gekregen
zien van Vader, wij, met ónze levensopvatting
die wij als gij weten te zijn den eenigen
weg
Nu willen wij tot hen gaan trachten hen
te helpen probeeren te begrijpen de worste
ling met het ontredderde leven, die zij te
strijden hebben en ons in te denken en in te
voelen in hun wereld van ideeën en stemmin
gen en dan pogen, onze de eenig juiste
inzichten verstandig en met liefde, onder
hen te verbreiden, als rijken, die hun bezige
handen maar steeds vol hebben met geven.
Onze heilige Landgenoot, wilt gij nu Gods
zegen afsmeeken over ons werk
Hef is immers uw werk, dat wij voortzet
ten, en uw werk, het was toch het groote en
eenige werk van Jezus zelf, uwen en onzen
beminden en in alle eeuwigheid gezegenden
Koning en Heer
Heilige Petrus Canisius, bid voor de be
keering van Nederland
J. ROS, S.J.
In 't bitterst strijdensuur verliet Ge nooit
Uw Kerk o Heer, maar zond Haar Heil'ge
Helden,
Die, d'eeuwen dóór, het onrecht weer her
stelden
Haar aangedaan; en, héérlijker dan ooit,
Rees Uw banier op Petrus' hechte Rots,
Waar Uw Gezalfde 't Christenrijk regeerde,
De Kerk van Rome immer triomfeerde,
Het ongeloof, de ketterij ten trotsl
Zóó hebt Ge ééns, in d'oude keizerstede,
Ginds aan de Waal, een vrome Held ver
wekt,
Canisius dit land lot glorie strekt,
Hij, die verwon door deugd en daad en bedel
Geen aardsche voorspoed kon Zijn jonge
jaren
Verleiden tot een leven vol genot,
Doch peilende het weidsche plan van God
Mocht Hij Zijn ziel steeds smetteloos be-
warenl
En, tredend in het voetspoor van den Strij
der
Ignatius, omgordde Hij het zwaard;
Deels bleef Germanje voor de Kerk gespaard
Dank zij des Heeren Ridder en Belijder!
Toch lag Diens grootste kracht niet in Zijn
gaven:
Dat scherp vernuft, 't onfeilbaar-ware woord
Wen Hij de dwaling velde, onverstoord
Door klare leiten. otn Gods leer te staven.
Want Liefde was des Heil'gen schild en
sterkte,
Een liefde, die het zwaarste kruis met
vreugd
Te torsen wist; waar bovenal Zijn Deugd
En stichtend Voorbeeld méér dan woorden
werkte.
Gij ridder Christ! Neerlands Heil'ge Zoon!
Laat niet uw volk de droeve mist omgeven
Van heidendom en dwaalleer. Leidt ten
Leven
Den zwerver, die nog doolt om Jezus' Woon!
Open de poorten van het Vaderhuis,
Waar hem verbeidt, mét uitgebreide armen,
Uw Koning, die hem door Zijn groot er
barmen,
Doe deelen in de Zege van Zijn Kruisl
LIDWINA DIEPENBROCK.
Amsterdam, Mei, 1925.
Ieder Heilige heeft ondanks eindelooze
variaties van deugdschittering kleur
spelingen van 't Lumen inaccessibile
een eigen karakteristiek.
'n Vluchtige kennismaking mei Petrus
Canisius' verschijning in dit ondermaan-
sche is reeds voldoende, om onmiddellijk
zijn edelmoedige natuur te zien uitgroeien
in apostolische liefde. Zijn apostolische
geest was het, die als een zuurdesem heel
zijn leven doordrong het bezielde, opvoer
de tot een meesterstuk van wondere ka
raktergrootheid
rg
Wellicht bevreemdt het, een apostei bti
uitstek te stellen als ideaal van persoon
lijkheidscultuur, maar onze verwondering
zal wijken voor dieper begrijpen, wan
neer we vragen naar het geheim van die
ideeele persoonlijkheid, werkelijkheid ge
worden in vleesch en been in zorg en be
slommering om anderen. Het was het
klinkt zoo nuchter omdat hij zijn eigen
wezen begreep
Het is toch een vereischte gesteld door
gezond verstand om, indien men beoogt
onverschillig welke zaak dan ook haar
hoogste vervolmaking te verleenen, zich
wel te doordringen van haar eigen haard
vezen en doel
Ons wezen is een afschaduwing van
God Ons Doel God. 's Menschen „zijn"
zegt te veel onvolmaaktheid, accentueert te
pijnlijk een onvoldaan streven naar de schoon
beid en geluk van hoogcre orde zoo gemak
kelijk te concipieeren en wier hoogste vol
komenheid wij aanwezig weten tn een Wezen
met te doorgronden met beperkt verstand
doch tot Wiens bestaan wij opklimmen on
feilbaar uit deze wereldorde, dan dat de
n ensch ooit doel tn zich zou kunnen zijn
De intiemste verlangens onzer natuut
eiken verder dan zij zelve wij dragen m
ons rond een onsterfelijke ziel met on
hoffelijke vermogens verstand en wil
ingelegd op God Uit eigen kracht verrno-
ger we niet dan vruchteloos ons leven naat
Hem te orienteeren. en we zouden machte-
cof staan, als Zijn liefde onze natuur niet
jphtef boven haar zelve om na medewerking
met Zijn genade een voor immer bevre-
Jigde geluksstreving te vinden, een eeuwige
'teugde in God
Canisius begreep zijn eigen wezen Tijd
er eeuwigheid verzoenden zich in zijn
persoon Het eeuwige. Goddelijke werd als
een leidend princiep van dadengrootheid
Zijn persoonlij kheidscultuur bestond ;n
zelfopvoeding voor de eeuwigheid En hij
koos wel de ideale methode zoo verze
kerde hij zich bij zijn arm-menschelijk po
gen van goddelijke kracht en bovennatuut
lijke hulpmiddelen, wist hij tevens zijn
•ïatuurlijke gaven en karakter tot 'rijke
ontplooiing gebracht, vrijwaarde hij zich
en slotte voor een tuopie.
Niet altijd echter heeft Petrus Canisius
toó uitgesproken gédacht en naar dit in
zicht geleefd Op zijn 23ste jaar eerst otu
ving hij den grooten stoot. Eerst dan ver
liet hij voorgoed het natuurlijk standpunt
is hij een nieuwe levensphase ingetreden
Het was, toen hij onder leiding van den
deemoedigheid tn uw standvastige ooger
draagt, man van gebed en van verstervinj
:n bovenal, van liefde en daardoor man naai
Gods Hart, zoodat gij over heel uw leven en
verken Zijn genade en Zijn wereld-omvat
tende en alles-en-allen-begenadigende Lief-
is wist af te trekken, nederige, gehoorzame,
ij duldige. sterke, heilige Canisius hoe ruim
1,i grootsch willen wij u bouwen den tempe'
van onze beminnende herinnering en ons be-
vonderend herdenken
Heilige Petrus Canisius, zie, wij hooren
at uit woorden, donker-van-ertist, wij zien
Z. Petrus Faber de ftccstelijse oefeningen
volgde van den H. Ignatius, een retraite
deed. Hier in het licht der eeuwigheid be
greep hij zijn wezen, zag hij de eeuwige
princiepen belichaamd in het Vleesch ge
worden Woord Het Leven, de Waarheid
en cle Weg. Moge hier volgen, wat Cani
sius zelf heeft opgeteekend in zijn Confes-
siones „Het laat. zich nauwelijks beschrij
ven, welk een verandering ik in ziel en
Zinnen onderging tengevolge dezer gees
telijke oefeningen hoe de geest van nieu
we straffen van goddelijk licht vervuld
werd, zoodat de volheid van het Goddelijk
Leven zelfs het, lichaam overstroomde, en
ik geheel gesterkt me zelf een nieuwe mensch
voorkwam." We weten spoedig daarop
trad hij in de Sociteit van Jezus, waar hij
zijn persoon als mensch en heilige tot hooge
volmaaktheid heeft ontwikkeld, zich zelf
heeft opgevoed voor de eeuwigheid volgens
de wijze der Sociëteit door zich te verliezen
in God en.... God te zoeken in de zielen.
Want apostel bij uitstek was hij doch zijn
beteekenis als apostolische figuur hing ten
slotte weer af van zin en inzicht van eigen
wezen.
Ideaal was Canisius' methode van per
soonlijkheidscultuur zelfopvoeding voor de
eeuwigheid ideaal de wijze waarop het
offer.
M. KIMMAN S.J.
een klassieke verdediging der geheele ka
tholieke leer over Maria."
Het eigenlijke werk over Maria beslaat
tn de bovenvermelde uitgave 35 bladzijden
inleiding, 847 bladzijden tekst, terwijl het
sluit met een geloofsbelijdenis van den
Heilige en enkele registers.
Zooals het daar ligt is.het tneer een apolo
getisch en panegyrisch werk dan strikt een
theologisch tractaat, al is het dan ook ont
daan van poëtische inkleeding een haast
volledige Marialogie.
Het apologetisch doel blijkt met enkel uit
de vermelding in den titel „tegen nieuwe
en oude dwalingen van ketters," doch vooral
uit den tekst die als motto op het titelblad zelf
een plaats vond „En het beest opende zijn
mond tot lasteringen tegen God om Zijn
naam te lasteren en Zijn hutte en hen die in
den hemel wonen", Apoc. XIII. Met onze
moderne opvattingen èn over exegese (die
in het „tabernaculum Dei" de Kerk Gods
en niet de H. Maagd ziet) èn over vruchtbaar
apologetisch apostolaat, kunnen wij ons in
onze dagen moeilijk met een dergelijk motto
vereenigen. Maar de tijden en de strijdmid
delen waren in Canisius' dagen anders van
beide zijden.
H w/i
't Is misschien wel een al te wijdsche titel
voor een artikel van omvang en inhoud als
dit. Op volledigheid kan het niet alleen geen
aanspraak maken, doch daarnaar is zelfs
niet getracht wij bedoelden slechts in korte
trekken den nieuwen Nederlandschen Heilige
te schilderen in verband met de theologische
wetenschap
Is Petrus Canisius theoloog in zijn ge
schriften, dan is hij dit haast uitsluitend in
apologetische houding Canisius paart aan
het geduld van den dogniatiker, die rijk
documenteert uit lang doorvorschte bronnen,
de paraatheid van den apologeet die ook de
histoire contemporaine kent en aanwendt.
Theologie in den zin van systematisch op
gezet tractaat kan men bij Canisius dan ook
niet vinden, en patristiek is dan bij hem
slechts re vinden als panegyrisch en dus
weinig critiscli materiaal.
Is Petrus Canisius bekend om de krachtige
propaganda die hij vooral in Beieren voerde
voor de Mariavereering zooals deze zich
uit tn het bidden van hei Wees Gegroet in
zijn tegenwoordigen vorm ts onze heilige
de krachtige bewonderaar geweest van de
;oo heilzaamwerkende Mariacongregatie,
hiertoe echtei heeft zijn groote vereertng
tot de lieve Moeder Gods zich niet bepaald
Zijn door liefde vruchtbare kennis van het
geheim der Menschwording heeft zich geuit
in een werk over Maria en haar aandeel in
de Verlossing, dat nu na zooveel eeuwen nog
voor ons ligt als een monument van Maria
vereering en Mariakennis
Ik zal mij er toe moeten bepalen om slechts
opzet en inhoud met een enkel woord te
schetsen.
In 1577 had Canisius bij den drukker
David Sartorius te Ingolstadt het Maria-
werk doen verschijnen doch toen zich na
enkele laren de behoefte aan een tweede
editie deed gevoelen gaf hij het in 1583 op
nieuw uit, nu echter vermeerderd met een
werk over den H. Joannes den Doooper
onder den gemeenschappelijken titel „Twee
boeken met bemerkingen over de verder-
vingen van het Woord Gods Het eerste
handelt over den vereerenswaardigen voor-
looper des Heeren. den H Joannes den
Dooper, het tweede over de Allerheiligste
Maagd en Moeder Gods Maria."
Opzet en inhoud zijn geheel eigen aan den
tijd waarin het verscheen Ook de omvang
21 y2 x 33 x 8'/2!
Het werd uitgegeven onder góedkeuring
en begunstiging van den Paus en den Hertog
van Beieren, aan welken laatste het werk
was opgedragen Dai Hertog Albertus met
deze opdracht hooge lijk vereerd was. blijkt
we) uit het feu dat hij Canisius een eerege
schenk gai van 50 gulden, een tn dien rijd
ïanmerkelijk bedrag.
In herdrukken verscheen het latei nog te
Parijs en Lyon, en toen in de vorige eeuw een
Gouden Summa verscheen, waarin het beste
werd opgenomen dat in den loop der eeuwen
als hulde aan Christus' Moeder werd ge
schreven, toen werd ook Canisius' Mariawerk
waardig gekeurd om te schitteren onder die
parels Doch ook in Canisius dagen reeds
werd het werk in bevoegde kringen gewaar
deerd op luiste waarde Ot meende Kardi
naal Hosius niet 'dat nauwelijks iemand ter
wereld Maria meer verheerlijkte als Cani
sius Bij deze meentng sloot zich ook Kar-
dinaa' Baronius aan, terwijl nog in onze
dagen Professor Scheeben getuigde „Te
genover het Protestantisme leverde Canisius
Bepalen we ons tot een Korte analyse van
het werk.
Na een opdracht aan den Paltsgraaf en
Hertog van Beieren Albertus, volgt bij een
gravure een lofzang op de H. Maagd door
Philippus Menzelius, een professor aan ,de
Universiteit van Ingolstadt. Deze zien we
nog enkele malen als poëtisch illustrator fun
geeren, meest bij de gravure die aan ieder
boek bvoorafgaat.
Als inleiding op het geheele werk schreef
Canisius weer een twintig bladzijden groote
praefatio, terwijl enkele Grieksche verzen
van den H. Gregorius van Nazianze in een
vignet als bladvulling dienst doen.
Het geheele werk ts in vijf boeken ver
deeld Het eerste boek behandelt Maria's
geboorte, jeugd, zeden en leven, waarin als
getuigen voor Maria's heiligheid ook Luther
en andere hervormde tijdgenooten worden
opgeroepen. Zeer eigenaardig, maar op deze
plaats bezwaarlijk te bespreken, is de behan
deling van de in die dagen nog vrije kwestie
der Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Ca
nisius noemt dat dan ook in het opschrift
van het 5de Hoofdstuk de „quaestio diffi-
cilis" het moeilijke vraagstuk, Als leid
draad van het kerkelijk gezag golden in die
dagen enkel de bepalingen van Sixtus IV,
het Concilie van Trente en Pius V, die slechts
hier op neerkwamen, dat geen der twee mee-
nmgen door een tegenstander als vloekwaar
dig mocht worden gebrandmerkt. Toch voel
de Canisius met de fijne intuitie van katho
liek Mariakind dat ook dat voorrecht, zijn
reden vindend evenals alle voorrechten van
Maria in haar goddelijk moederschap, hoorde
in de kroon van de medeverlosseres. En met
scherpe aanvoeling van den sensus catholi-
cus weet hij te bewijzen dat het toekennen
van dit voorrecht aan de Moederkerk aange
naam ts. In de twee volgende hoofdstukken
weerlegt hij de opwerpingen uit de H Va
ders en voornamelijk uit S. Bernard.
Meer kunnen we uiteraard hier niet over
deze kwestie schrijven. Het tweede boek,
ook door een inleiding en lofzang vooraf
gegaan. behandelt Maria's Maagdelijk Moe
derschap, terwijl het derde boek haar aandeel
in de Verlossing breedvoerig doch leerstellig
verklaart, om in het vierde boek apologe
tisch te werk te gaan tegen de bestrijders van
dit grondvoorrecht der geheele Marialogie.
In het vijfde boek ten slotte viert Canisius
Marialiefde hoogtij nu hij haar hemelleven
kan beschrijven en de vereering die Christus'
Moeder in der eeuwen loop zich zag gebracht
Wat een Marialiefde ligt in dezen foliant!
Ats( zoon van St. Ignatius, die de vereering
det Koningin der Sociëteit van Jezus met
zooveel nadruk in zijn volgelingen veronder
stelt, heeft Canisius zijn kennis van het ge
heim der Menschwording rot vrucht
baarheid weten te brengen.
Men bedenke, dat Petrus Canisius Maria's
roem en heerlijkheid vooral putte en bewees
uit de Grieksche en Latijnsche Vaders En
nu was in Canisius' dagen de tijd wel voorbij,
waarin een Sint Thomas van Aquine gaarne
geheel Parijs zou gegeven hebben voor
Chrysostomus commentaar op St. Maf-
theus wel waren de copisten uit Geert
Groote's school overbodig geworden, maar
toch was ook de tijd nog ver dat een Migne
voot het grijpen staat en de Vaders het
voorwerp zijn van monographiën en tekst-
critiek
Hei vorderde van Canisius een ontzag
gelijke belezenheid in de Kerkvaders om een
zóó rijk gebruik van patristische teksten te
kunnen maken Voornamelijk steunend op
Augustmus gedachtig wellicht het woord
van Paus Joannes II „Augustinus, wiens
leer de Kerk volgt en bewaart" illustreert
Canisius zijn bewijsvoering zoo gaarne met
de in één lofzang gehouden Marialeer van
den hotiigzoeten Leeraar Bernardus.
Hoeven. P. C. M. KOK.
Toen de Rector van het Freiburgsche
College, waar Canisius sinds 1580 verbleef,
in het begin van 't jaar 1587 aan den Generaal
der Jezuïtenorde inlichtingen verstrekte om
trent zijn onderhoorigen, schreef hij van
Canisius „Ouderdom en arbeid hebben
zijn gestel ondermijnd."
In 1591 werd hij door een hevige beroerte
getroffen, die de vrees wettigde, dat hij niet
lang meer zou leven. Toch herstelden zich
zijn krachten, al bleef zijn houding gebogen
en behoefde hij bij 't loopen een stokje.
Tot aan het jaar van zijn dood hield hij
zich onledig met studeeren en schrijven.
En hoe grooter de afstand werd tusschen
hem en de wereld, des te dieper verborg hij
zich in de wonden van zijn zaligmaker.
Dagelijks bad hij 7 uur. Veel smeekte hij God
voor anderen, in het bijzohder voor de belan
gen van heel de Christenheid. Tot dat doel
had hij een lijst met meer dan 50 intenties
opgesteld.
Ondertusschen nam het verval van krachten
toe. Zelf schreef hij in 1594 „Ik kan het
huis niet meer verlaten". En in 1596 „Ik
eet tegenwoordig op mijn kamer en lees
De H. Mis in een afzonderlijke kapel." In
Juli 1597 stierf zijn boezemvriend, de
vicaris-generaal van het bisdom, Mgr. Schnei
der. Dit feit greep hem zoowel geestelijk
als lichamelijk heftig aan. Toen verergerde
zijn ziekte, de eerste verschijnselen van
waterzucht deden zich voor, daarbij kwam
nog een ernstige slijmvliesontsteking. De
Rector, over den toestand zeer verontrust,
nam hem zijn brevier weg. Nu bad hij in
plaats daarvan meermalen daags de rozen
krans. Daar er van Mislezen geen sprake meer
was, omdat hij onmogelijk zijn kamer kon
verlaten, zat hij den geheelen dag in zijn
leunstoel en leed zware, benauwende pijnen,
't Speet hem diep, dat hij niet meer werken
kon. Doch hij dankte God voor het feit,
dat hij niet zonder pijnen te voelen, uitjhet
leven scheiden ging. De ziekenbroeder, die
hem oppaste, verwonderde zich, dat Canisius
maar volhield om God te loven en te prijzen.
„Klaag uw leed toch eens bij God „Neen,
broeder," antwoordde de Heilige, „Ik heb
mij gewoon gemaakt, ook in tegenspoed God
altijd te loven en te prijzen. Zijn lichaam was
op vele plaatsen doorgelegen, zoodat zitten
en liggen hem groote ongemakken bereidden.
Eens zei hij tot den broeder „Hebt u geen
zachter kussen voor me, om op te zitten
Doch onmiddellijk had hij spijt over zijn
vraag. „Neen, neen," riep hij uit, „'t is niet
noodigMen moet voor zijn lichaam niet
zoo toegevend wezen."Eten kon hij bijna niets
meer.
Toen men eens bij hem aandrong, om
toch te zeggen, wat hij graag zou gebruiken,
antwoordde hij ten laatste
„Een vogeltje." Gewoonlijk waren deze
gemakkelijk te krijgen, doch thans zocht
men heel de stad af en vond er niet één.
Treurig begaf zich de broeder naar den ref
ter, om van den lessenaar een boek te halen.
En zie, door het open venster vloog een klei
ne vogel binnen. Hij werd gevangen en ge
braden. En Canisius dankte God voor deze
heerlijke lekkernij.
God zond den geduldigen lijder ook ver
kwikkingen van een ieder soort. Canisius was
een oprecht vriend der Paters Capucijnen
't waren zulke goede, eenvoudige, harte
lijke en tevens apostolische menschen. Hoor
de hij van hun successen, dan deed hem dat
altijd goed. Kort voor zijn dood reisden
twee Capucijnen naar Freiburg, waar ze nog
geen klooster hadden en brachten natuurlijk
een bezoek bij Canisius. 't Was een heerlijke
verrassing. Hij sprak met hen, wenschte
hun geluk in hun heilige roeping en
moedigde hen aan om te volharden.
Snel begonnen nu zijn krachten te ver
minderen. Hij voelde het einde naderko-
men. Op het feest van den H. Apostel Tho
mas den 21en December 1597, liet hij zich
's morgens in de vroegte de H,'Teerspijze
toedienen. Daar vele priesters van het Col
lege vóór den middag in verschillende ker
ken van de stad en omgeving werkzaam wa
ren, wachtte men met het uitreiken van het
H. Oliesel, totdat zij zouden zijn terugge
keerd. Dan ontvangt hij dit Sacrament met
innige godsvrucht en blijdschap. Zijn me
debroeders die tot schreiens toe bewogen,
zijn ziekbed omringen, roept hij opgetogen
toe „Ik ga, ik ga 1"
Het is het sterfbed van een Heilige. Hier
van waren de twee leden van Freiburgs'
stadsraad, die in de kamer aanwezig waren,
ten volle overtuigd. Zij naderden Canisius
en vroegen Canisius, God te bidden, dat Hij
de pest welke reeds voor de poorten hunner
stad staat, van hare bewoners afwere. De
Heilige belooft hun dit straks zal dt uit
komst leeren, hoe machtig zijn gebed is in
Freiburgs' omstreken maakt de ziekte tal
rijke slachtoffers in de stad zelf werd er
niet één getroffen.
Petrus Canisius voelt zijn laatste uur ge
naderd en Iaat de menschen vervagen in
zijn aandacht hij richt zich nu geruimen
tijd tot God alleen.
Daar spreekt de stervende, doch nauw hoor
baar zacht. Men buigt zich over hem heen,
om die laatste klanken te verstaan en op te
nemen. Heeft hij misschien nog een wensch,
een verlangen Wat zal het wezen Het is
het schoone woord van den Apostel Desi-
derium Labeo dissolvi et esse cum Christo
Ik verlang ontbonden te worden en met
Christus te zijn, lispelt zijn mond. Die
wensch is zijn vervulling nabij, want Maria,
de Moeder van Jezus, ook zijne Moeder,
komt hem, haar kind, tegemoet. Hij ziet haar
zoo duidelijk in de deur zijner kamer, ter
wijl hij naar de plaats der verschijning heen-
wijst „O ziet, ziet." en vervolgt dan „Wee?
gegroet, Maria, Maria, wees gegroet
Dat is zijn laatste woord. Nu omvat zijn
Imkerhand de brandende waskaars, het sym
bool van zijn lichtend geloof, zijn rechterhand
omklemt het kruis, het teeken zijner hoop.,
en Canisius, de afgestreden kampvechter
voor Christus, wacht gerust en blijde de
komst af van zijn Heer en Rechter.
En op hetzelfde uur, waarop de Zaligmaker
der wereld aan het kruishout stierf, wordt
Petrus Canisius, Zijn trouwe navolger,
opgeroepen om zich met zijn verheerlijkten
Meester te vereenigen, voor alle eeuwigheid.
Daarbinnen in de sterfkamer weent men
om het heengaan van een vader, daarbuiten
ziet het meelevende volk van het dak,
waaronder Canisius stierf, een vlath ten
hemel stijgen, een reeken, dat zijn schoone
ziel de banden van het stof verbroken heeft
en in haar eeuwig Vaderland reeds het loon
onvangt, waarvoor de trouwe dienstknecht
76 jaren onverpoosd en onvermoeid gear
beid had op den akker des Heeren.jj
Het was op een reis dat Canisius een groot
gevaar liep, waarin hij stellig was omgeko
men, indien de Voorzienigheid hem niet
blijkbaar had bijgestaan. Laten wij pater
Rocca, zijn reisgezel, op naïeve wijze ons
het roerende verhaal daarvan geven „Wij
vertrokken van Augsburg in de richting van
de bergen van Tyrol. De geweldige regen,
welke nog aanhield, bracht ons door de ver
oorzaakte overstrooming in groot gevaar,
De stroomen, de rivieren, de bee ken waren
uit hunne bedding getreden en wij konden ze
slechts met moeite overtrekken. Voordat wijl
aan het klooster der Benedictijnen. Onzej
Lieve Vrouwe van Ettal genaamd, kwamen,;
moesten wij de Amber overgaan, eene rivier
gewoonlijk zeer klein, maar toen een breede
stroom, welke de brug bijna geheel bedek-j
te, zoodat men er ter nauwernood de balkeri
van zien kan. Op die plaats gekomen zeide
pater Canisius tot mij „Hier is de brug
tracht ze goed in 't midden over te gaan.'V
Daar ik nimmer dien weg gemaakt had, ant
woordde ik een weinig kortaf Waar will
ge toch heen We stellen ons aan gevaar
bloot.... Maar de pater sprak op vasten
toon en vooral met een vertrouwen op God,'
dat grooter was dan het mijne „Vrees niet,
in ben er meer overgegaan. Kom, vooruit.'^
De schouders ophalende en weinig gerusl
gesteld maakte ik het teeken des kruises en
dacht bij mij zeiven Het is mijn provinciaal;
hij beveelt mij vooruit te gaan, ik betrouw op
de gehoorzaamheid en zal gaan. Wij gin
gen in het water dat mijn paard tot aan de
borst kwam. Het was een feestdag en het
geheele dorp staarde ons met verwondering
aan. In het midden der brug zet mijn paard
den poot op een grooten steen en maakte
daardoor een geweldige beweging, die zijn
ruiter zeer verschrikte, want was deze aan de
eene of andere zijde gevallen, dan zou het
met den medegezel van pater Canisius ge-
daan zijn geweest. Toen wij de brug over
waren, kwamen wij in het dorp, waar ieder
een onze vermetelheid misprijsde, zeggende J
Gij hebt gedaan wat niemand onzer zou
durven doen. De paters Benedictijnen ont
vingen ons met hartelijkheid en toen de pro
vinciaal na eenige oogenblikken rust zijn reis
wilde vervolgen, verzetten de eerwaarde abt
en zijne kloosterlingen zich daartegen, henr
onder het oog brengende dat het waarlijk
onmogelijk was eene bijna acht mijlen bree-j
de vallei, die geheel onder water stond, door
te trekken dat onlangs een landman te paard,'
die groote uitgestrektheid niet had kunnen,'
doorwaden en zich gedwongen had gezien'
naar het klooster terug te keeren dat wij een
dag bij hem moesten blijven, dat het weei
mooi en de wind gunstig was en het water
daarom in den nacht wel zou vallen en dal
wij den volgenden morgen met minder ge
vaar onze reis zouden kunnen voortzetten.'*
„Wij brachten dus dien nacht in het kloos
ter door pater Canisius sprak tot de kloos
terlingen, op hun verzoek, eenige woorden
van stichting, die zij met een levendig ge
noegen aanhoorden en wij vertrokken na
den abt en de kloosterlingen voor hunne
liefde jegens ons bedankt te hebben. Een
boer die het land kende reed vooruit. Alles
ging goed zoolang wij den berg afdaalden^
maar toen wij de vallei bereikt hadden, zagen
wij tot onze verbazing een groote watervlak
te met bergen omgeven, waar stortvloeden
vanaf liepen. Men kon de bedding der rivier
niet onderscheiden, omdat het één zee was,
omnia pantus erant, en de golven sloegen
tegen de zijden der paarden. Ik verlangde dal
pater provinciaal den gids onmiddellijk zou
volgen, maar dat wilde hij volstrekt niet^be-
werende, dat zijn paard mak en zeker was. Hij
kwam dus achter op. Ik had ik weet niet wat
voor een voorgevoel, dat een ongeluk ons
bedreigde. Evenwel ging alles goed geduren
de drie of vier mijlen. Ik keerde mij van tijd
tot tijd om, ten einde te zien of de goede
pater ons volgde. Op eens zie ik hem onder
de golven, met één voet op den grond en
den anderen in den stijgbeugel, hij hield met
de handen de teugels en de zadelboog vast.
Zoo werd hij half voortgesleept door zijn
paard en half bedolven door het water, niet
in staat zich zeiven te redden, noch door ons
kunnende geholpen worden. De gids riep mij
toe, dat indien ik een enkelen stap deed ik
verloren was, en hij sprak de waarheid,
want de stroom was zoo sterk, dat hij mij
onvermijdelijk zou hebben medegesleept. In
dit gevaar en in de onmogelijkheid om hem
te helpen beveel ik hem met tranen aan God,
en aanstonds zie ik een grooten sterken man
dien ik nog niet had bemerkt, vóór mij. Ik
roep en wenk hem om toe te snellen.Hij komt*
verlost den pater, zet hem op zijn paard en ge
leidt hem naar de weiden. Toen steeg ik-af,
omhels den pater en zeg hem „Wat heb
ik een angst uitgestaan toen ik u in dient
toestand zag maar niet wetende wat te doen
heb ik u aan God aanbevolen."
I' iMl
„Waarlijk," antwoordde hij mij, „ik ben
nooit zoo tevreden geweest als toen en ik
zeide van ganscher harte Cupio dissolvi et
esse cum Christo, ik wensch ontbonden ea
met "Christus te zijn," zich vervolgens
wendende tot den man die hem gered had,
tenminste indien het een man was, zeide hij
hem „in de herberg zullen wij zamen eten
en daar zal ik u beloonen." De vreemdeling
antwoordde hem met een lachend gelaat, ik
weet niet wat. Wij stegen weder te paard en
onze nieuwe gids ging gedurende eenigen tijd
voor ons uit, maar toen wij op het punt wa-