gil KUBRjEi^
f
De geheimzinnige bende
De nieuwe Hoed.
ON2EE KLEEDING-
LINGERIE.
ïïi jr
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT
Tweede Blad Vrijdag 11 September 1925
Vrouwen in Duitschland.
De schoen van de moderne
vrouw.
Handwerkjes.
Onze voeding.
Recepten.
Patronen naar Maai
FEUILLETON.
zéVkouweti-
Een man is, in vele aangelegenheden des
dagelijkschen levens, een gelukkig wezen.
Zoo is b.v. het koopen van een nieuwen
hoed voor hem lang niet wat het voor
een vrouw is: een gebeurtenis, waarbij
„hoogere" belangen op het spel staan. Voor
den gelukkigen man is een hoed maar een
hoed, en tusschen twee hoeden voor hem
machtig weinig verschil. Zijn groote geluk
bestaat trouwens hierin, dat hij maar weinig
keus heeft. De strooien hoed is een seizoen
artikel, dat hoe langer hoe minder aftrek
vindt, en een hoogen hoed koopt de man
in doorsnee maar eens of twee maal in zijn
leven. Deze twee soorten kunnen dus bui
en beschouwing blijven. Voor dagelijksch,
algemeen gebruik blijven dan nog slechts de
slappe vilten hoed en het afschuwelijke
stijve ronde dopje over, dit laatste ook wel
kaasbolletje geheeten. Deze kaasbolletjes
zijn jaar in jaar uit vrijwel hetzelfde, onge
wijzigde model en praktisch altijd van de
zelfde kleur: zwart. Daarin is derhalve zoo
goed als geen variatie. Bij de slappe hoeden
wisselt het model tenminste nog eens af eu
toe, terwijl er ook in kleur cenige verschei
denheid bestaat. Maar summa summarum
heeft de man weinig keus, als hij een nieu
wen hoed moet koopen.
Het gevolg is, dat de man in den hoeden
winkel den heerenhoedenwinkel bedoel
ik natuurlijk in negen-en-negentig van de
honderd gevallen een zeer gemakkelijke
klant is. Hij'vertelt, dat hij een stijven of
een slappen hoed wil hebben en in welke
kleur en geeft zijn maat op. Dan komt de
bediende met een stuk of tien, twaalf boeden
aan, die hij het slachtoffer achtereenvol
gens op het hoofd wringt en waarvan hij
onveranderlijk vindt, dat ze „heel goed
staan". De man, die vindt dat een hoed
een hoed is en er niet veel tijd aan wenscht
te verliezen, neemt er na korte weifeling
een uit, past hem nog eens vluchtig op,
zegt lakoniek: „Die is wel goed", betaalt
en geeft zijn adres op, en de transactie is
tot een vlug en bevredigend einde gebracht.
Het noodlottige gevolg echter van deze
vlugge afwikkeling is, dat geen enkele man
kan begrijpen, dat het bij een vrouw niet
even vlug kan gaan. Daarbij komt nog dat de
man, die voor zijn eigen hoed niet meer
dan acht of tien gulden neertelt, een niet
onbegrijpelijke neiging krijgt om de prijzen,
welke vrouwen voor baar hoeden besteden,
fantastisch te noemen.
De vrouw die een hoed gaat koopen ver
vult den eenen man met verbazing, den
ander met vroolijkheid en den derde met
wanhoop. Deze laatste is meestal de echt
genoot, die het geval tragisch opvat. Maar
gelukkig zijn, zooals ik reeds opmerkte, niet
alle mannen zoo zwaar op de hand, dat zij
verband leggen tusschen de tragiek des le
vens en een nieuwe zomerhoed. Ik haal
liever het geval aan van den jongen mac, die
een jongedame van zijn kennis tegenkwam
lang's 'heeren wegen dwalende op zoek naar
een nieuwen hoed, om aan te toonen hoe
den man alle begrip van het gewicht dezer
aangelegenheid ontbreekt. Het jongmensch
kwam gezegde jongedame alzoo tegen op
een zonnigen lentedag; en het trof hem, dat
haar gelaat een zorgelijke trek vertoonde,
die. zonderling afstak bij het heerlijke weer;
dies vroeg hij haar, wat er aan scheelde,
waarop zij antwoordde dat zij „op een nieu
wen hoed uit was Dif vond hij natuurlijk,
als man, geen reden tot bekommernis des
harten; en daarom zei hij. van zijn stand
punt zeer logisch: „Wel, hoeden genoeg;
als ik u was, zou ik een winkel binnen
gaan en er een koopen."
Zoo spreekt natuurlijk alleen de eenvou-
No. 259. Het zijn niet altijd de robes
met veel garneering en allerlei versierende
bijkomstigheden, die 't mooist zijn. Kijk
maar eens naar dit eenvoudig costuumpje
van zwarte crêpe marocain, hoe het aan den
uitersten eenvoud en soberheid een voorname
elegance paart. Recht tot op de heupen,
vallen over de zijden enkele fraaie plooien,
die het een flinke „loop"-ruimte geven.
Over de borst vindt men een lange sluiting,
op kleine zwarte knoopjes en ter weers
zijden daarvan een smal ruche van witte
crêpe de chine, van welke stof ook het
ronde kraagje met afhangende punten ge
maakt is. De mouwen hebben een geringe
verwijding op de hand. Kousen rose en
schoenen zwart. Patroon 1.35.
No. 260. Een lief costuum voor meisjes
tan 8 tot 12 jaar. Men neme als stof parel
grijze popeline. Het rokje heeft rondom
breede stolp-plooien en het lijfje twee ge-
plisseerdc paneelen. De taillelijn is gemar
keerd door een band van twee over elkaar
vallende strooken met goudborduursel, ter
wijl men het kraagje in effen groene stof
neemt of van witte crêpe de chine. Kousen
grijs-roze, schoenen zwart. Patroon 1
No. 261. Er zijn voor den herfst nieuwe
kasha-stoffen met dwarse rand-dessins. Neem
voor dit meisjesjurkje een bruinrose tint
effen voor het bovengedeelte en een strook
van bovengenoemde stof met randdessin
voor het onderste gedeelte. Men zet de
beide stoffen juist op de grens van een der
randen aan elkaar. De voorkant heeft links
en rechts eên stolpplooi, die, voor wat be
treft het boven-gedeelte, gesloten is, maar
daarna naar onderen openhangt. Het kraagje
de das en de boord van het zakje zijn van
effen kasha, in kleur gelijk aan een der
meest sprekende tinten uit het randdessin.
Een bruinrose vilthoedje, beige kousen en
zwarte schoenen. Patroon 1.boven 8
jaar voor jongeren 0.67%.
dige van harte, onkundig van 's levens gang
voor zoover deze betrekking heeft op da
meshoeden. Maar deze was jong en onge
trouwd en dan is een dergelijke naiviteit
in een man nog te verklaren. Het1 meisje
was tenminste zoo openhartig om te verkla
ren dat het maar niet „zoo gemakkelijk
ging." Zij scheen een zekere bange vrees
in zijn oogen te lezen, want zij liet er
geruststellend op volgen: „O, het geld heb
ik er voor. Daar loop ik al dagen lang mee
in mijn fasch. Waar ik op wacht, is de inge
ving." Na wat ik hierboven reeds heb ge
zegd, zal het iedereen duidelijk zijn dat
een man geen ^ingeving" noodig heeft om
een nieuwen hoed te koopen. Hij koopt
een nieuwen hoed als zijn oude te vettig
wordt of te sterk verkleurd is; een inge
ving heeft hij daasvoor nier noodig
hoogstens een wenk van een vriend of een
bescheiden opmerking van zijn vrouw in
die richting. Dit verklaart dan ook, dat
de jongeman den toestand niet overzag en
met een onbegrijpelijke lichtzinnigheid ant
woordde: „Nu, als ik u soms van dienst
kan zijnHij wist nief, de ongeluk
kige Maar bij was ook ongetrouwd.
Eerst na den trouwdag doet de man erva
ring op van dameshoeden.
„O, maar natuurlijk kunt u dat!" riep de
jongedame uit, terwijl een zonnige lach
eensklaps alle zorg uit haar trekken bande
(dat staat er niet, maar ik ben er zeker
van dat het zoo geweest is). „Wilt u met
me meegaan en me helpen uitkiezen?
Bent u niet bang daf het u zal gaan ver
velen? (Hij had eens moeten weten!) Ziet
u, ik koop bij voorkeur een hoed als ik
een man bij me heb om me te raden. (Ze
ker omdat mannen bij het koopen van hun
eigen hoeden zoo'n enormen smaak aan
den dag leggen!) Een man heeft veel beter
gezicht op een hoed dan de vrouw die hem
moet. dragen. En wat de verkoopsfers be
treft; die weten er heelemaal niets van."
Inmiddels waren zij samen een hoedenwin
kel binnengestapt, en een van de verkoop-
sters maakte zich van hen meester. Overal
lagen bergen van hoeden en aan alle kan
ten puilden er uit de gapende doozen.
„Een hoed? Zeker mevrouw. Hoe vindt u
zoo iefs?" Zonder er zelf naar te kijken
ik vestig er de aandacht op, dat het de
onvoorzichtige jongeman is, die dit relaas
van zijn eerste ondervinding op dames
hoeden-gebied doet grabbelde de ver
koopster een uit de honderdduizend of zoo
hoeden die om haar heen lagen.
Het was een van de klokmodellen van
stroo „met allemaal van die slingers van
dat rare, groene goed er omheen, dat je
wel in aquariums ziet, zegt hij. Gelukkig
maakt hij geen melding van visschen. De
verkoopster verzekerde dat dit „een heel
aardig hoedjef was. De jongedame nam
haar eigen hoed, die haar heel goed stond,
af en <sing met den nieuwen hoed naar een
spiegel? waarvoor reeds vijftien of twintig
andere dames stonden, bezig om haar te
groote hoofden in te kleine hoeden te wrin
gen, of omgekeerd. Zij kwam terug en zei
dat ze vond dot hij haar nief stond „Wat
vindt u?" vroeg zij aan den jongeman. Die
zei natuurlijk, dat hij vond dat de hoed
„afschuwelijk" stond. De verkoopster
smeet den hoed onverschillig neer op den
berg een vrouw wordt onverschillig,
als zij zoo honderdduizend hoeden om zich
heen heeft en greep een anderen. „Deze
is ook heel lief, mevrouw." Deze hoed zak
te haar bijna tof op de schouders en 't was
den jongeman of haar stem uit het bin-
nensfe der aarde kwam, toen zij vroeg hoe
de hoed haar stond. Hij antwoordde dat
hij hem „een tikje te groot" vond. „Maar,
voegt hij er zelfbewust bij, „als ik gezegd
had dat hij haar goed stond ben ik er ze
ker van dat zij hem had gehouden."
Het gezicht van de jongedame ver
scheen weer, eenigszins rood, en ook
haar kapsel had waf geleden. De ver
koopster gaf nog eenige wenken, hoe de
hoeden een „schatje" te veranderen was.
Maar daar voelde de koopster niet voor.
Of mevrouw dan misschien iets naar haar
smaak in de etalage had gezien? Ja,
daar was wel een aardig modelletje bij, in
licht blauw, dat haar staan zou, naar zij
dacht. „Stel u voor!" zuchf de jongeman,
die berouw krijgt van zijn onberaden
avontuur, „daar lagen nu honderdduizend
hoeden of nog meer op een hoop, in alle
kleuren, in alle modellen, in alle prijzen, en
tóch moest er een uit de etalage worden
gehaald!" Zoo iets zou in een man niet
opkomen of er moesten vier van de vijf bij
hem op den loop zijn... Terwijl de ver
koopster weg was om den bewusten blau
wen hoed fe halen, paste de jongedame die
„op een hoed uit was" met koortsachtige
haast nog een paar dozijn hoeden op, die
ze onmiddellijk weer bij den berg wierp.
Andere vrouwen bij dozijnen krioelden
er dooreen en romelden in de hoeden en
pasten ze op en kochten e^ niet een. Toen
de blauwe hoed uit de etalage arriveerde
bleek die nog erger te zijn. dan de rest,
zoodat hef paar, na den vergeefschen on
derzoekingstocht, eindelijk weer buiten
stond. Ze waren maar een goed uur binnen
geweest en hadden het geld voor den hoed
weer gespaard. Maar het werd den jonge
man te machtig. Met een mengeling van
medelijden en sarcasme zei hij: „Als ik u
was, kocht ik heelemaal geen hoed. Ik
nam een mooie sjaal, wond die een paar
malen om mijn hoofd en spelde er dan een
aardige broche op. Dan zoudt u eens zien.
Maar zij was al weg; misschien om een
sjaal fe koopen, en misschien omdat hij
haar verveelde. Maar hij is er in elk geval
van overtuigd, dat een man beter een hoed
voor zichzelf kan koopen, dan een vrouw
behulpzaam zijn om er een uit te zoeken.
Volgens de laatste volkstelling heeft
Duitschland op den kop af 62L! millioen in
woners. Daarvan zijn er 30.2 millioen van 't
mannelijk en 32.3 millioen van het vrouwe
lijk geslacht Er zijn in Duitschland dus 2.1
millioen meer vrouwen dan mannen. Ter
wijl er vóór den oorlog tegen iedere 1000
mannen 1029 vrouwen waren, bedraagt de
verhouding nu 1000 tot 1C74. In de groote
steden is de verhouding ten gunste van de
vrouwen nog grooter namelijk gemiddeld
1000 tegen 1200. Groote steden met een ab
normaal overschot aan vrouwen zijn: Wies-
baden, Breslau, Plauen in Saksen en Ko
ningsbergen. Te Wiesbaden zijn tegen 1000
mannen 1300 vrouwen, in Koningsbergen
1200 vrouwen, in de beide andere steden
resp. 1196 en 1183. Voor Berlijn is het be
treffende getal 1170 en voor Dresden 1165.
Er zijn ook steden hoofdzakelijk steden
met grootindustrie die niet een overschot
aan vrouwen maar aan mannen hebben.
Hamborn bijvoorbeeld, waar op iedere
100 mannen slechts 873 vrouwen wonen,
Duisburg met 959 vrouwen, Oberhausen met
961, Gelsenkirchen met 965, Bochum met
969 vrouwen op 1000 mannen. En Dortmund,
Mülheim aan de Roer en Essen, is de ver
houding tusschen de beide geslachten vrij
wel gelijk, een zeldzaam verschijnsel!!
Van de Duitsche landen heeft Thüringen
het grootste overschot aan vrouwen.
De oorzaak van deze omstandigheden is
in de eerste plaats te zoeken in de verliezen
tijdens den oorlog, welke zoo goed als uit
sluitend op rekening komen van de man
nen. In alle groote steden van Duitschland
bij elkaar wonen ongeveer 900.000 meer
vrouwen dan mannen.
In het „Vad." schrijft dr. Milo, orthopae-
dist-voetarts te 's-Gravenhage, het volgen
de:
Er worden tegenwoordig door de dames
schoenen gedragen die den naam van
schoen niet meer verdienen. Deze mode
producten bestaan uit een dunne slappe
smalle zool met aan het achtereinde een
contrefort met hooge hak, aan het voorein
de een trechtervormige holte bij wijze van
„peperhuis" en in het midden een riempje
met gesp of knoop en knoopsgat.
Aan dit onhygiënisch maaksel vertrouwt
een moderne vrouw haar voeten toe. Ze
loopt er op, ze danst er op en is er erg ge
lukkig mee: totdat de „proef op de pud
ding" komt; dat is volgens de Engelschen
de „eating", maar in ons geval de schade en
de schande
De ongelukkige voeten, die ik in mijn
praktijk te zien krijg, als gevolg van het
dragen van het „hakkebandje" zijn buitenge
woon talrijk onder de overige voetafwijkin
gen; en geen wonder als men bedenkt hoe
averechts dit schoeisel dqn voet „onder
steunt". De hooge hak veroorzaakt e6n af
glijden van den voet naar voren, de teenen
worden geperst en misvormd in den trech
ter, terwijl als absoluut onvoldoende rem
tegen het afglijden van den voet het wreef-
riempje dienst moet doen, dat, met een deel
van het lichaamsgewicht belast, een diepe
groef graaft in de weeke dcelen van de
wreef. De middenvoet, die in de allereerste
plaats steun noodig. heeft, is geheel onbe
schermd en mist den absoluut noodzakelij
ken circulairen greep om den metataTsus,
die beslissend is voor de waarde van een
schoen; de middenvoetsbeenderen plaatsen
zich ziènderoogen in spreidvoetstand, waar
door in verband met de teenbeknelling, de
ontwikkeling van den „knok" en de ver
zakking van het dwarsgewelf, de spreidvoet
wordt ingeleid, een difformiteit welke ik in
1909 het eerst beschreven heb.
De knellende wreefband verhindert het
terugvloeien van het aderlijke bloed met
stuwing van voorvoet en wreef als gevolg.
Men lette eens op het waterzuchtige kus
sen, dat zich op de wreef ontwikkelt, op de
uitpuiling der weeke deelen over den rand
van den schoen en de spatadervorming van
de binnenzijde van het voetgewelf.
Waarlijk, er is geen slechter voetbekiee-
ding denkbaar dan het moderne hakkeband
je en ik voel het als mijn plicht om de
vrouwen te waarschuwen tegen het dreigend
voetbederf, dat het gevolg kan zijn van het
dragen van dit schoeisel.
Van een overgebleven stukje effen of ge
werkte tulle of zelfs vitrage kan men een
alleraardigst lampekapje maken. Daar wit
of crème geen geschikte kleuren daarvoor
zijn, omdat het licht er te hard en te onge
temperd doorheen dringt, moeten wij het
kapje eerst verven.
Eerst zorgen wij voor een goed vierkant,
dat wij omzoomen en waarin wij, precies
in het midden een rond gaatje knippen,
waardoor het ronde bovengedeelte van het
porceleinen kapje, kan. Ook dit openingetje
zoomen wij met een smal zoompje om.
Zoo wij niet in het bezit zijn van een
pakje verf, koopen wij dit in een drogist-zaak.
„Ingee-verf" is goed en geeft niet af bij
het wasschen der goederen. Groen, oranje,
paars en staalblauw zijn zeer mooie en
geschikte kleuren, hoewel de laatste, om
het verschieten, toch niet zoo is aan te be
velen.
Hangt het tulle lampekapje, geverfd en
klaar over het wit porceleinen of glazen
lampe kapje, dan neemt men de vier punten
te samen, en verbindt ze door middel van
3 a 4 houten kralen in bijkomende kleur.
Heeft men geborduurd stramien in zijn
bezit, dan is het maken van zulk een kapje
nog eenvoudiger, daar het verven vervalt.
Het moderne gekleurde stramien, dat men
tegenwoordig voor gordijntjes gebruikt,
is in groen, bruin, paars en eenige tinten
geel te verkrijgen. Wanneer men èn gordijn
tjes èn lampe kapje van hetzelfde heeft,
Het ondergoed der vrouw kent een groote
verscheidenheid. Zeer eenvoudigen houden
zich aan handgebreid goed, dat jaren lang
den tand des tijds doorstaat. Anderen ge
bruiken niets anders dan tricot of jaeger,
beiden zeer solide en hoogst practisch. De
vrouw echter, die prijs stelt op een elegante
kleeding met inachtneming van met de be
hoorlijkheid r.iet in strijd zijnde eischen der
mode, heeft thans echter onderkleeding van
luchtige kwaliteit, die zich geheel aanpast op
de nieuwere boven kleeding. Het is thans heel
fijne katoen, batist, crêpe de chine, Japan
zijde of toile de soie, die men het meest
bezigt. Lila is de modetint, doch ook ziet
men wit, zalmkleur en roze.
Van de modellen onzer plaat is no. 1
een combination-rok, van witte katoen,
gegarneerd met gehaakte kant. No. 2. Een
combination-broekje van rose toile de soie,
gegarneerd met gele filet en een bijpassende
broderie op de borst. No. 3 is een nachthemd
van toile de soie rose, eveneens met gele
kant en a jour randjes. No. 4 is van lila crêpe
de chine met van voren een geplisseerde
strook, a jour randje en gele kant No. 5
is weer een combinationbroekje in witte
katoen met garneering van gehaakta kant
maakt dat een heel prettigen, completen
indruk, vooral op een slaapkamertje en, in
een nog-niet-gereed-zijnde-logeerkamer is
dit zeer gemakkelijk aan te brengen.
Het opengewerkte stramien leent zich
ook uitstekend tot kruissteek-borduur
sels, waardoor natuurlijk nog origineeler en
verrassender effecten verkregen worden.
De bouw van ons lichaam en de organi
satie van onze spijsverteringswerktuigen
wijzen er op, dat wij voor de instandhouding
van ons lichaam zoowel plantaardig als
dierlijk voedsel noodig hebben Wel is
voeding met een van beiden een tijdlang
mogelijk, doch op den duur niet voldoende.
Wat de hoeveelheid voedsel betreft, moet
die zoodanig zijn, dat na het gebruik een
gevoel van voldaanheid ontstaat, zonder
echter te gelijken op overvoldaanheid. Te
veel is schadelijker, dan te weinig. De voeding
moet zoodanig zijn, dat de stofwisseling
geregeld kan plaats hebben.
Den laatsten maaltijd moet men met later
nemen dan twee uur vóór het slapen gaan,
daar tijdens den slaap de spijsvertering ge
heel rust.
Voedsel of drank mogen niet te heet of
te koud zijn. Lichaamstemperatuur is het
gezondste.
EIERVLA MET SCHUIMRAND.
Neem 1 Liter melk en breng die aan de
de kook met een half pakje vanillepoeder-
suiker. Klop 3 a 4 eiwitten (hiervoor kan men
goed kalkeieren nemen) tot een zeer stijve
schuim. Wanneer de melk nu zachtjes door
kookt gooit men telkens een eetlepel vol in
de kokende melk. Laat ze er in meekoken,
■ysch ze met de schuimspaan eruit en laat
ze op een vergietje uitdruipen. Vang de uit
druipende melk op, die kan men later weer
bij de saus gebruiken. Is de schuim op die
manier geheel verwerkt, dan roert men de
eierdooiers glad met 3 eetlepels suiker en 1
a 2 eetlepels maizena. Zoodra de melk weer
doorkookt roert men dat papje er flink door
heen/steeds roerende, laat het even doorko
ken en nu in de pan bekoelen. Af en toe roe
ren om te voorkomen, dat zich een vlies vormt.
Is de vla voldoende afgekoeld stort liet dan
in een schotel en garneert den rand met de
schuimvlokken.
APPELSCHOTELTJE.
6 of 8 zure appelen worden uitgeboord
gedeeltelijk geschild, in een vuurvast scho
teltje geschikt. De holten vult men aan met
een stukje boter, wat suiker en kaneel. Het
geheel overgieten met een vanille-sausje,
gemaakt van maieena, melk, suiker en vanille
en het schoteltje in den oven zetten om de
appelen gaar te laten worden.
SIN A AS APPEL-COMP ÓTE.
Gebruikt hiervoor mooie gave sinaasappels
ontdoe ze van de schil en witte velletjes, snij
ze overdwars in schijfjes en leg ze na verwij
dering der pitten in een cömpoteschaal (een
diep bordje is desnoods ook goed). Elke laag
bestrooit men met suiker. Laat de vruchten
toegedekt eenige uren staan.
PRALINES.
Benoodigd 200 gram suiker, 60 gram
water, 1 stokje vanielje, 4 eetlepels room of
melk, 40 a 50 gram cacaoboter. 40 a 50 gram
poedersuiker.
Bereiding In het water de suiker oplos
sen en de stroop tot den zesden graad inko
ken, de vanielje en den room of de melk toe
voegen. De stroop een weinig laten afkoelen
vervolgens met een lepel of spatel tot een
kneedbare massa bewerken en er kleine bal
letjes van vormen, welke men in rijst- -of
aardappelmeel kan laten drogen. Intusschen
cacaopoeder en cacaoboter samen laten smel
ten, de poedersuiker er door mengen, met
behulp van een vork de fondantballetjes er
in doopen en deze op een bakblik geheel la
ten bekoelen.
Papieren patronen op maat gemaakt
kunnen besteld worden onder toezending
of bijvoeging van het bepaalde bedrag
plus 15 cent porto, aan het Comptoir des
Patrons, Molenstraat 48 B, Den Haag. De
maten op te geven volgens onderstaande
tee kening.
16.
Slechts een dof gereutel bracht hij voort.
Maar bereikte het gerucht van de worste
ling ook de beide personen niet, die den
weg verder op waren gegaan, het was wel
gehoord in den wagen, waarvan de deur
een weinig opengelaten was. En de gewon
de, die daar bewegenloos lag, scheen te be
seffen, dat hij in gevaar verkeerde. Met
uiterste krachtsinspanning richtte hij zich
halverwege op en liet nu het gefluit hoo-
ren, maar zoo krachtig en scherp, dat het in
den stillen nacht ver hoorbaar moest zijn.
„Vervloekt," mompelde lord Nibblington en
hij liet den man los, wiens hals hij met ijze
ren greep omkneld had. De ongelukkige was
bewusteloos, misschien wel dood, maar in
ieder geval buiten gevecht gesteld.
De vrienden draaiden nu zoo vlug zij kon
den den wagen. De Linar sprong er voor op
en legde de zweep over het paard en lord
Nibblington was tegelijk binnen in gespron
gen om den gewonde te bewaken. En voort
ging het nu in ratelende vaart over den weg,
De oude wagen stootte verschrikkelijk, wat
den gewonde eenige malen pijnlijke kreten
ontlokte, doch daarmede kon men thans
geen rekening houden. Men kwam vrij spoe
dig weer op den straatweg en het ging nu
in flinken gang op Sens aan.
„Rijd maar wat kalmer," riep de lord tot
zijn vriend.
„Men haalt ons nu niet meer in en ik
krijg medelijden met dezen man hier. Hij
is geheel bewusteloos geworden van de pijn.
Hij zou er te veel van kunnen krijgen."
De Linar zag even achter om, zonder nog
de gang van het paard veel te matigen.
„Er zou weinig aan verspeeld zijn." zeide
hij onverschillig, „en dan roofdieren zijn
taai."
„Maar zijn leven is voor ons van veel
waarde."
„Het is waar," beaamde de baron en hij
hield het paard wat in, zoodat het nu stap
voets over den weg reed. Men naderde de
stad, toen - eensklaps onze vrienden een
schok voelden, die hen deed omtuimelen....
er was een rad van den wagen geloopen.
„Wat nu," riep de Linar, „zullen we dan
nu we zoover gekomen zijn weer gehinderd
worden".
„Neen," antwoordde de lord snel besloten.
Wij laten den wagen hier staan, kom dit
kleine eind kunnen wij den gewonde nog
wel dragen. Maar we moeten voortmaken,
want natuurlijk volgen de andere schurken
ons."
Men maakte eerst het paard nog los van
den half omgevallen wagen, dat nu rustig
gin<s drazen en de twee ketellappers bega
ven zich op weg, dragend het rustbed, waar
op hun doodsvijand leg uitgestrekt.
„Maar waarheen," vroeg de Linar.
„Naar het bureau' van politie," antwoord
de de lord, „ik weet niets beter, hoewel ik
in dit geval liever niet terstond de politie
moeide".
„Ja het was goed, dat te vermijden," gaf
de ander toe, „maar wacht. Ik ken hier een
dokter en 'studievriend van mij. Laten wij
naar het gaan. Hij is niet rijk, de last, die
wij hem aandoen, zullen wij hem betalen."
Men was nu in de buitenwijk van de stad
aangekomen en ontmoette in de doodstille
straten geen mensch en zoo kwam men voor
het huis van den dokter, zonder dat men
gelukkig was aangehouden.
Men belde aan en spoedig verscheen de
dokter aan de deur, die vroeg, wat men veri
langde.
„Wij hebben hier een gewonde," zeide de
Linar, „onderzoek hem eerst, dan zullen wij
u nadere verklaringen geven."
De geneesheer zag de twee ketellappers
even wantrouwend aan, maar hij opende
niettemin de deur om den gewonde, die zijn
hulp noodig had binnen te laten.
„Wat scheelt den ongelukkige," vroeg de
dokter.
„Wij gelooven, dat hij door een kogel ge
wond is."
„Maar," antwoordde de arts, die den man
intusschen beschouwd had, -Hij is reeds ver
bonden, geheel zooals het behoort. Een ge
neesheer heeft hem reeds onder behande
ling."
De beide ketellappers zagen verrast op;
de dokter ondertusschen onderzocht de be-
wustelooze.
De man is alleen bewusteloos geworden
dcor het vervoer, dat niet met de noodige
voorzorgen heeft plaats gevonden."
„Het rad is van den wagen geloopen," zei
de de Linar. „Ja het is een vreemde ge
schiedenis, dokter. Doe eerst aan de man,
wat gij doen kunt en luister dan een oogen-
blik naar ons."
De dokter wist niet, hoe hij het had. De
taal der twee vagebonden, die den zieke
tadden binnengedragen, was niet die van
menschen uit de hefe des volks. En de man
die daar lag uitgestrekt, was blijkbaar ie
mand uit de groote wereld. Hoe in 's he
mels naam kwamen die menschen bij el
kaar?
Hij bedwong evenwel zijn nieuwsgierig
heid. onderzocht den gewonde zorgvuldig en
bevestigde opnieuw een verband dat deze
om linker schouder en bovenarm droeg. Hij
trachtte het bewustzijn te voorschijn te roe
pen en dit gelukte hem inderdaad, spoediger
dan hij had durven hopen.
De gewonde sloeg de oogen op en vroeg
zacht:
„Waar ben ik".
.Jn veiligheid." antwoordde de dokter en
liet hem een paar lepels wijn in den mond
loopen.
Toen viel de man in slaap.
„Dat is de slaap der uitputting," zei de
dokter, zich tot de beide ketellappers wen
dend, die zich achteraf hadden gehouden. De
wond, die deze heer heeft, is pijnlijk doch
niet gevaarlijk Evenwel het vervoer heeft
hem veel doen lijden. Volg mij in de kamer
hier naast en geef mij de uitleg van het
geen er gebeurd is. Gij begrijpt, dat ik recht
heb meer te weten van wat er voorviel",
„Zeker dokter maar eerst willen wij ons
aan u voorstellen. Wij zijn niet degenen
v/aarvoor wij ons uitgeven. Dit is mijn
vriend lord Horace Nibblington en ik zelf,
nu mij kent ge wel. ik ben uw oude studie
makker de Linar
De dokter zag bij het hooren dezer klink-
ker.de namen verbaasd op.
„Kan ik het gelooven," riep hij uit, „bdron
de Linar. Zijt gij het inderdaad; maar hoe
vreemd toegetakeld en onder welke geheim
zinnige omstandigheden vertoont gij u.
„Nu dokter Dupuy, druk mij de hand, ik
ben het wel inderdaad. Geef mij de gelegen
heid mijn gezicht te wasschen en gij zult mij
herkennen."
„Ik twijfel niet meer," antwoordde de dok
ter, „dit is wel aan uw stem en uw gestalte,
maar als gij u niet bekend gewaakt had, zou
ik u niet hebben erkend. En dit is dus uw
vriend lord Nibblington. Maar zed mij toch,
wat u beiden bewogen heeft, op te treden
gelijk gij doet".
„Het is een lange en ernstige geschiede
nis, Dupuy, en alles mag ik er niet van ver
tellen. Geloof me evenwel op mijn eere
woord, er is niets gebeurd, waarover wij ons
zouden moeten schamen. De man, die in de
kamer hiernaast ligt. is een groot misdadiger
en als wij met hem naar het bureau van
politie gegaan waren, zouden wij daar
uiterst welkom geweest zijn. Maar bijzonde
re omstandigheden ipaken het wenschelijk,
dat hij eenige dagen wordt verborgen gehou
den. Nu doe ik u een voorstel. Wilt gij den
man eenige dagen in uw huis dulden? Gij
bewijst ons een grooten dienst mee."
„Hm, ik zou het gaarne doen, maar als de
politie er achter komt, wat dan?"
„O, dat was voor ons niet erg, het zou al
leen onaangenaam zijn voor den gewonde.
Ik geef u mijn woord als edelman, dat gij
van die zijde geen last zult krijgen. Maar
gij moet zijn verblijf hier stipt geheimhou
den, anders zoudt ge last kunnen krijfen
met de medeplichtigen van den man, die
hem zouden bevrijden".
„Als men hem opeischt, zou ik mij daar
tegen niet kunnen verzetten."
(Wordt vervolgd.)