gil KUBRjEi^ f De geheimzinnige bende De nieuwe Hoed. ON2EE KLEEDING- LINGERIE. ïïi jr NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT Tweede Blad Vrijdag 11 September 1925 Vrouwen in Duitschland. De schoen van de moderne vrouw. Handwerkjes. Onze voeding. Recepten. Patronen naar Maai FEUILLETON. zéVkouweti- Een man is, in vele aangelegenheden des dagelijkschen levens, een gelukkig wezen. Zoo is b.v. het koopen van een nieuwen hoed voor hem lang niet wat het voor een vrouw is: een gebeurtenis, waarbij „hoogere" belangen op het spel staan. Voor den gelukkigen man is een hoed maar een hoed, en tusschen twee hoeden voor hem machtig weinig verschil. Zijn groote geluk bestaat trouwens hierin, dat hij maar weinig keus heeft. De strooien hoed is een seizoen artikel, dat hoe langer hoe minder aftrek vindt, en een hoogen hoed koopt de man in doorsnee maar eens of twee maal in zijn leven. Deze twee soorten kunnen dus bui en beschouwing blijven. Voor dagelijksch, algemeen gebruik blijven dan nog slechts de slappe vilten hoed en het afschuwelijke stijve ronde dopje over, dit laatste ook wel kaasbolletje geheeten. Deze kaasbolletjes zijn jaar in jaar uit vrijwel hetzelfde, onge wijzigde model en praktisch altijd van de zelfde kleur: zwart. Daarin is derhalve zoo goed als geen variatie. Bij de slappe hoeden wisselt het model tenminste nog eens af eu toe, terwijl er ook in kleur cenige verschei denheid bestaat. Maar summa summarum heeft de man weinig keus, als hij een nieu wen hoed moet koopen. Het gevolg is, dat de man in den hoeden winkel den heerenhoedenwinkel bedoel ik natuurlijk in negen-en-negentig van de honderd gevallen een zeer gemakkelijke klant is. Hij'vertelt, dat hij een stijven of een slappen hoed wil hebben en in welke kleur en geeft zijn maat op. Dan komt de bediende met een stuk of tien, twaalf boeden aan, die hij het slachtoffer achtereenvol gens op het hoofd wringt en waarvan hij onveranderlijk vindt, dat ze „heel goed staan". De man, die vindt dat een hoed een hoed is en er niet veel tijd aan wenscht te verliezen, neemt er na korte weifeling een uit, past hem nog eens vluchtig op, zegt lakoniek: „Die is wel goed", betaalt en geeft zijn adres op, en de transactie is tot een vlug en bevredigend einde gebracht. Het noodlottige gevolg echter van deze vlugge afwikkeling is, dat geen enkele man kan begrijpen, dat het bij een vrouw niet even vlug kan gaan. Daarbij komt nog dat de man, die voor zijn eigen hoed niet meer dan acht of tien gulden neertelt, een niet onbegrijpelijke neiging krijgt om de prijzen, welke vrouwen voor baar hoeden besteden, fantastisch te noemen. De vrouw die een hoed gaat koopen ver vult den eenen man met verbazing, den ander met vroolijkheid en den derde met wanhoop. Deze laatste is meestal de echt genoot, die het geval tragisch opvat. Maar gelukkig zijn, zooals ik reeds opmerkte, niet alle mannen zoo zwaar op de hand, dat zij verband leggen tusschen de tragiek des le vens en een nieuwe zomerhoed. Ik haal liever het geval aan van den jongen mac, die een jongedame van zijn kennis tegenkwam lang's 'heeren wegen dwalende op zoek naar een nieuwen hoed, om aan te toonen hoe den man alle begrip van het gewicht dezer aangelegenheid ontbreekt. Het jongmensch kwam gezegde jongedame alzoo tegen op een zonnigen lentedag; en het trof hem, dat haar gelaat een zorgelijke trek vertoonde, die. zonderling afstak bij het heerlijke weer; dies vroeg hij haar, wat er aan scheelde, waarop zij antwoordde dat zij „op een nieu wen hoed uit was Dif vond hij natuurlijk, als man, geen reden tot bekommernis des harten; en daarom zei hij. van zijn stand punt zeer logisch: „Wel, hoeden genoeg; als ik u was, zou ik een winkel binnen gaan en er een koopen." Zoo spreekt natuurlijk alleen de eenvou- No. 259. Het zijn niet altijd de robes met veel garneering en allerlei versierende bijkomstigheden, die 't mooist zijn. Kijk maar eens naar dit eenvoudig costuumpje van zwarte crêpe marocain, hoe het aan den uitersten eenvoud en soberheid een voorname elegance paart. Recht tot op de heupen, vallen over de zijden enkele fraaie plooien, die het een flinke „loop"-ruimte geven. Over de borst vindt men een lange sluiting, op kleine zwarte knoopjes en ter weers zijden daarvan een smal ruche van witte crêpe de chine, van welke stof ook het ronde kraagje met afhangende punten ge maakt is. De mouwen hebben een geringe verwijding op de hand. Kousen rose en schoenen zwart. Patroon 1.35. No. 260. Een lief costuum voor meisjes tan 8 tot 12 jaar. Men neme als stof parel grijze popeline. Het rokje heeft rondom breede stolp-plooien en het lijfje twee ge- plisseerdc paneelen. De taillelijn is gemar keerd door een band van twee over elkaar vallende strooken met goudborduursel, ter wijl men het kraagje in effen groene stof neemt of van witte crêpe de chine. Kousen grijs-roze, schoenen zwart. Patroon 1 No. 261. Er zijn voor den herfst nieuwe kasha-stoffen met dwarse rand-dessins. Neem voor dit meisjesjurkje een bruinrose tint effen voor het bovengedeelte en een strook van bovengenoemde stof met randdessin voor het onderste gedeelte. Men zet de beide stoffen juist op de grens van een der randen aan elkaar. De voorkant heeft links en rechts eên stolpplooi, die, voor wat be treft het boven-gedeelte, gesloten is, maar daarna naar onderen openhangt. Het kraagje de das en de boord van het zakje zijn van effen kasha, in kleur gelijk aan een der meest sprekende tinten uit het randdessin. Een bruinrose vilthoedje, beige kousen en zwarte schoenen. Patroon 1.boven 8 jaar voor jongeren 0.67%. dige van harte, onkundig van 's levens gang voor zoover deze betrekking heeft op da meshoeden. Maar deze was jong en onge trouwd en dan is een dergelijke naiviteit in een man nog te verklaren. Het1 meisje was tenminste zoo openhartig om te verkla ren dat het maar niet „zoo gemakkelijk ging." Zij scheen een zekere bange vrees in zijn oogen te lezen, want zij liet er geruststellend op volgen: „O, het geld heb ik er voor. Daar loop ik al dagen lang mee in mijn fasch. Waar ik op wacht, is de inge ving." Na wat ik hierboven reeds heb ge zegd, zal het iedereen duidelijk zijn dat een man geen ^ingeving" noodig heeft om een nieuwen hoed te koopen. Hij koopt een nieuwen hoed als zijn oude te vettig wordt of te sterk verkleurd is; een inge ving heeft hij daasvoor nier noodig hoogstens een wenk van een vriend of een bescheiden opmerking van zijn vrouw in die richting. Dit verklaart dan ook, dat de jongeman den toestand niet overzag en met een onbegrijpelijke lichtzinnigheid ant woordde: „Nu, als ik u soms van dienst kan zijnHij wist nief, de ongeluk kige Maar bij was ook ongetrouwd. Eerst na den trouwdag doet de man erva ring op van dameshoeden. „O, maar natuurlijk kunt u dat!" riep de jongedame uit, terwijl een zonnige lach eensklaps alle zorg uit haar trekken bande (dat staat er niet, maar ik ben er zeker van dat het zoo geweest is). „Wilt u met me meegaan en me helpen uitkiezen? Bent u niet bang daf het u zal gaan ver velen? (Hij had eens moeten weten!) Ziet u, ik koop bij voorkeur een hoed als ik een man bij me heb om me te raden. (Ze ker omdat mannen bij het koopen van hun eigen hoeden zoo'n enormen smaak aan den dag leggen!) Een man heeft veel beter gezicht op een hoed dan de vrouw die hem moet. dragen. En wat de verkoopsfers be treft; die weten er heelemaal niets van." Inmiddels waren zij samen een hoedenwin kel binnengestapt, en een van de verkoop- sters maakte zich van hen meester. Overal lagen bergen van hoeden en aan alle kan ten puilden er uit de gapende doozen. „Een hoed? Zeker mevrouw. Hoe vindt u zoo iefs?" Zonder er zelf naar te kijken ik vestig er de aandacht op, dat het de onvoorzichtige jongeman is, die dit relaas van zijn eerste ondervinding op dames hoeden-gebied doet grabbelde de ver koopster een uit de honderdduizend of zoo hoeden die om haar heen lagen. Het was een van de klokmodellen van stroo „met allemaal van die slingers van dat rare, groene goed er omheen, dat je wel in aquariums ziet, zegt hij. Gelukkig maakt hij geen melding van visschen. De verkoopster verzekerde dat dit „een heel aardig hoedjef was. De jongedame nam haar eigen hoed, die haar heel goed stond, af en <sing met den nieuwen hoed naar een spiegel? waarvoor reeds vijftien of twintig andere dames stonden, bezig om haar te groote hoofden in te kleine hoeden te wrin gen, of omgekeerd. Zij kwam terug en zei dat ze vond dot hij haar nief stond „Wat vindt u?" vroeg zij aan den jongeman. Die zei natuurlijk, dat hij vond dat de hoed „afschuwelijk" stond. De verkoopster smeet den hoed onverschillig neer op den berg een vrouw wordt onverschillig, als zij zoo honderdduizend hoeden om zich heen heeft en greep een anderen. „Deze is ook heel lief, mevrouw." Deze hoed zak te haar bijna tof op de schouders en 't was den jongeman of haar stem uit het bin- nensfe der aarde kwam, toen zij vroeg hoe de hoed haar stond. Hij antwoordde dat hij hem „een tikje te groot" vond. „Maar, voegt hij er zelfbewust bij, „als ik gezegd had dat hij haar goed stond ben ik er ze ker van dat zij hem had gehouden." Het gezicht van de jongedame ver scheen weer, eenigszins rood, en ook haar kapsel had waf geleden. De ver koopster gaf nog eenige wenken, hoe de hoeden een „schatje" te veranderen was. Maar daar voelde de koopster niet voor. Of mevrouw dan misschien iets naar haar smaak in de etalage had gezien? Ja, daar was wel een aardig modelletje bij, in licht blauw, dat haar staan zou, naar zij dacht. „Stel u voor!" zuchf de jongeman, die berouw krijgt van zijn onberaden avontuur, „daar lagen nu honderdduizend hoeden of nog meer op een hoop, in alle kleuren, in alle modellen, in alle prijzen, en tóch moest er een uit de etalage worden gehaald!" Zoo iets zou in een man niet opkomen of er moesten vier van de vijf bij hem op den loop zijn... Terwijl de ver koopster weg was om den bewusten blau wen hoed fe halen, paste de jongedame die „op een hoed uit was" met koortsachtige haast nog een paar dozijn hoeden op, die ze onmiddellijk weer bij den berg wierp. Andere vrouwen bij dozijnen krioelden er dooreen en romelden in de hoeden en pasten ze op en kochten e^ niet een. Toen de blauwe hoed uit de etalage arriveerde bleek die nog erger te zijn. dan de rest, zoodat hef paar, na den vergeefschen on derzoekingstocht, eindelijk weer buiten stond. Ze waren maar een goed uur binnen geweest en hadden het geld voor den hoed weer gespaard. Maar het werd den jonge man te machtig. Met een mengeling van medelijden en sarcasme zei hij: „Als ik u was, kocht ik heelemaal geen hoed. Ik nam een mooie sjaal, wond die een paar malen om mijn hoofd en spelde er dan een aardige broche op. Dan zoudt u eens zien. Maar zij was al weg; misschien om een sjaal fe koopen, en misschien omdat hij haar verveelde. Maar hij is er in elk geval van overtuigd, dat een man beter een hoed voor zichzelf kan koopen, dan een vrouw behulpzaam zijn om er een uit te zoeken. Volgens de laatste volkstelling heeft Duitschland op den kop af 62L! millioen in woners. Daarvan zijn er 30.2 millioen van 't mannelijk en 32.3 millioen van het vrouwe lijk geslacht Er zijn in Duitschland dus 2.1 millioen meer vrouwen dan mannen. Ter wijl er vóór den oorlog tegen iedere 1000 mannen 1029 vrouwen waren, bedraagt de verhouding nu 1000 tot 1C74. In de groote steden is de verhouding ten gunste van de vrouwen nog grooter namelijk gemiddeld 1000 tegen 1200. Groote steden met een ab normaal overschot aan vrouwen zijn: Wies- baden, Breslau, Plauen in Saksen en Ko ningsbergen. Te Wiesbaden zijn tegen 1000 mannen 1300 vrouwen, in Koningsbergen 1200 vrouwen, in de beide andere steden resp. 1196 en 1183. Voor Berlijn is het be treffende getal 1170 en voor Dresden 1165. Er zijn ook steden hoofdzakelijk steden met grootindustrie die niet een overschot aan vrouwen maar aan mannen hebben. Hamborn bijvoorbeeld, waar op iedere 100 mannen slechts 873 vrouwen wonen, Duisburg met 959 vrouwen, Oberhausen met 961, Gelsenkirchen met 965, Bochum met 969 vrouwen op 1000 mannen. En Dortmund, Mülheim aan de Roer en Essen, is de ver houding tusschen de beide geslachten vrij wel gelijk, een zeldzaam verschijnsel!! Van de Duitsche landen heeft Thüringen het grootste overschot aan vrouwen. De oorzaak van deze omstandigheden is in de eerste plaats te zoeken in de verliezen tijdens den oorlog, welke zoo goed als uit sluitend op rekening komen van de man nen. In alle groote steden van Duitschland bij elkaar wonen ongeveer 900.000 meer vrouwen dan mannen. In het „Vad." schrijft dr. Milo, orthopae- dist-voetarts te 's-Gravenhage, het volgen de: Er worden tegenwoordig door de dames schoenen gedragen die den naam van schoen niet meer verdienen. Deze mode producten bestaan uit een dunne slappe smalle zool met aan het achtereinde een contrefort met hooge hak, aan het voorein de een trechtervormige holte bij wijze van „peperhuis" en in het midden een riempje met gesp of knoop en knoopsgat. Aan dit onhygiënisch maaksel vertrouwt een moderne vrouw haar voeten toe. Ze loopt er op, ze danst er op en is er erg ge lukkig mee: totdat de „proef op de pud ding" komt; dat is volgens de Engelschen de „eating", maar in ons geval de schade en de schande De ongelukkige voeten, die ik in mijn praktijk te zien krijg, als gevolg van het dragen van het „hakkebandje" zijn buitenge woon talrijk onder de overige voetafwijkin gen; en geen wonder als men bedenkt hoe averechts dit schoeisel dqn voet „onder steunt". De hooge hak veroorzaakt e6n af glijden van den voet naar voren, de teenen worden geperst en misvormd in den trech ter, terwijl als absoluut onvoldoende rem tegen het afglijden van den voet het wreef- riempje dienst moet doen, dat, met een deel van het lichaamsgewicht belast, een diepe groef graaft in de weeke dcelen van de wreef. De middenvoet, die in de allereerste plaats steun noodig. heeft, is geheel onbe schermd en mist den absoluut noodzakelij ken circulairen greep om den metataTsus, die beslissend is voor de waarde van een schoen; de middenvoetsbeenderen plaatsen zich ziènderoogen in spreidvoetstand, waar door in verband met de teenbeknelling, de ontwikkeling van den „knok" en de ver zakking van het dwarsgewelf, de spreidvoet wordt ingeleid, een difformiteit welke ik in 1909 het eerst beschreven heb. De knellende wreefband verhindert het terugvloeien van het aderlijke bloed met stuwing van voorvoet en wreef als gevolg. Men lette eens op het waterzuchtige kus sen, dat zich op de wreef ontwikkelt, op de uitpuiling der weeke deelen over den rand van den schoen en de spatadervorming van de binnenzijde van het voetgewelf. Waarlijk, er is geen slechter voetbekiee- ding denkbaar dan het moderne hakkeband je en ik voel het als mijn plicht om de vrouwen te waarschuwen tegen het dreigend voetbederf, dat het gevolg kan zijn van het dragen van dit schoeisel. Van een overgebleven stukje effen of ge werkte tulle of zelfs vitrage kan men een alleraardigst lampekapje maken. Daar wit of crème geen geschikte kleuren daarvoor zijn, omdat het licht er te hard en te onge temperd doorheen dringt, moeten wij het kapje eerst verven. Eerst zorgen wij voor een goed vierkant, dat wij omzoomen en waarin wij, precies in het midden een rond gaatje knippen, waardoor het ronde bovengedeelte van het porceleinen kapje, kan. Ook dit openingetje zoomen wij met een smal zoompje om. Zoo wij niet in het bezit zijn van een pakje verf, koopen wij dit in een drogist-zaak. „Ingee-verf" is goed en geeft niet af bij het wasschen der goederen. Groen, oranje, paars en staalblauw zijn zeer mooie en geschikte kleuren, hoewel de laatste, om het verschieten, toch niet zoo is aan te be velen. Hangt het tulle lampekapje, geverfd en klaar over het wit porceleinen of glazen lampe kapje, dan neemt men de vier punten te samen, en verbindt ze door middel van 3 a 4 houten kralen in bijkomende kleur. Heeft men geborduurd stramien in zijn bezit, dan is het maken van zulk een kapje nog eenvoudiger, daar het verven vervalt. Het moderne gekleurde stramien, dat men tegenwoordig voor gordijntjes gebruikt, is in groen, bruin, paars en eenige tinten geel te verkrijgen. Wanneer men èn gordijn tjes èn lampe kapje van hetzelfde heeft, Het ondergoed der vrouw kent een groote verscheidenheid. Zeer eenvoudigen houden zich aan handgebreid goed, dat jaren lang den tand des tijds doorstaat. Anderen ge bruiken niets anders dan tricot of jaeger, beiden zeer solide en hoogst practisch. De vrouw echter, die prijs stelt op een elegante kleeding met inachtneming van met de be hoorlijkheid r.iet in strijd zijnde eischen der mode, heeft thans echter onderkleeding van luchtige kwaliteit, die zich geheel aanpast op de nieuwere boven kleeding. Het is thans heel fijne katoen, batist, crêpe de chine, Japan zijde of toile de soie, die men het meest bezigt. Lila is de modetint, doch ook ziet men wit, zalmkleur en roze. Van de modellen onzer plaat is no. 1 een combination-rok, van witte katoen, gegarneerd met gehaakte kant. No. 2. Een combination-broekje van rose toile de soie, gegarneerd met gele filet en een bijpassende broderie op de borst. No. 3 is een nachthemd van toile de soie rose, eveneens met gele kant en a jour randjes. No. 4 is van lila crêpe de chine met van voren een geplisseerde strook, a jour randje en gele kant No. 5 is weer een combinationbroekje in witte katoen met garneering van gehaakta kant maakt dat een heel prettigen, completen indruk, vooral op een slaapkamertje en, in een nog-niet-gereed-zijnde-logeerkamer is dit zeer gemakkelijk aan te brengen. Het opengewerkte stramien leent zich ook uitstekend tot kruissteek-borduur sels, waardoor natuurlijk nog origineeler en verrassender effecten verkregen worden. De bouw van ons lichaam en de organi satie van onze spijsverteringswerktuigen wijzen er op, dat wij voor de instandhouding van ons lichaam zoowel plantaardig als dierlijk voedsel noodig hebben Wel is voeding met een van beiden een tijdlang mogelijk, doch op den duur niet voldoende. Wat de hoeveelheid voedsel betreft, moet die zoodanig zijn, dat na het gebruik een gevoel van voldaanheid ontstaat, zonder echter te gelijken op overvoldaanheid. Te veel is schadelijker, dan te weinig. De voeding moet zoodanig zijn, dat de stofwisseling geregeld kan plaats hebben. Den laatsten maaltijd moet men met later nemen dan twee uur vóór het slapen gaan, daar tijdens den slaap de spijsvertering ge heel rust. Voedsel of drank mogen niet te heet of te koud zijn. Lichaamstemperatuur is het gezondste. EIERVLA MET SCHUIMRAND. Neem 1 Liter melk en breng die aan de de kook met een half pakje vanillepoeder- suiker. Klop 3 a 4 eiwitten (hiervoor kan men goed kalkeieren nemen) tot een zeer stijve schuim. Wanneer de melk nu zachtjes door kookt gooit men telkens een eetlepel vol in de kokende melk. Laat ze er in meekoken, ■ysch ze met de schuimspaan eruit en laat ze op een vergietje uitdruipen. Vang de uit druipende melk op, die kan men later weer bij de saus gebruiken. Is de schuim op die manier geheel verwerkt, dan roert men de eierdooiers glad met 3 eetlepels suiker en 1 a 2 eetlepels maizena. Zoodra de melk weer doorkookt roert men dat papje er flink door heen/steeds roerende, laat het even doorko ken en nu in de pan bekoelen. Af en toe roe ren om te voorkomen, dat zich een vlies vormt. Is de vla voldoende afgekoeld stort liet dan in een schotel en garneert den rand met de schuimvlokken. APPELSCHOTELTJE. 6 of 8 zure appelen worden uitgeboord gedeeltelijk geschild, in een vuurvast scho teltje geschikt. De holten vult men aan met een stukje boter, wat suiker en kaneel. Het geheel overgieten met een vanille-sausje, gemaakt van maieena, melk, suiker en vanille en het schoteltje in den oven zetten om de appelen gaar te laten worden. SIN A AS APPEL-COMP ÓTE. Gebruikt hiervoor mooie gave sinaasappels ontdoe ze van de schil en witte velletjes, snij ze overdwars in schijfjes en leg ze na verwij dering der pitten in een cömpoteschaal (een diep bordje is desnoods ook goed). Elke laag bestrooit men met suiker. Laat de vruchten toegedekt eenige uren staan. PRALINES. Benoodigd 200 gram suiker, 60 gram water, 1 stokje vanielje, 4 eetlepels room of melk, 40 a 50 gram cacaoboter. 40 a 50 gram poedersuiker. Bereiding In het water de suiker oplos sen en de stroop tot den zesden graad inko ken, de vanielje en den room of de melk toe voegen. De stroop een weinig laten afkoelen vervolgens met een lepel of spatel tot een kneedbare massa bewerken en er kleine bal letjes van vormen, welke men in rijst- -of aardappelmeel kan laten drogen. Intusschen cacaopoeder en cacaoboter samen laten smel ten, de poedersuiker er door mengen, met behulp van een vork de fondantballetjes er in doopen en deze op een bakblik geheel la ten bekoelen. Papieren patronen op maat gemaakt kunnen besteld worden onder toezending of bijvoeging van het bepaalde bedrag plus 15 cent porto, aan het Comptoir des Patrons, Molenstraat 48 B, Den Haag. De maten op te geven volgens onderstaande tee kening. 16. Slechts een dof gereutel bracht hij voort. Maar bereikte het gerucht van de worste ling ook de beide personen niet, die den weg verder op waren gegaan, het was wel gehoord in den wagen, waarvan de deur een weinig opengelaten was. En de gewon de, die daar bewegenloos lag, scheen te be seffen, dat hij in gevaar verkeerde. Met uiterste krachtsinspanning richtte hij zich halverwege op en liet nu het gefluit hoo- ren, maar zoo krachtig en scherp, dat het in den stillen nacht ver hoorbaar moest zijn. „Vervloekt," mompelde lord Nibblington en hij liet den man los, wiens hals hij met ijze ren greep omkneld had. De ongelukkige was bewusteloos, misschien wel dood, maar in ieder geval buiten gevecht gesteld. De vrienden draaiden nu zoo vlug zij kon den den wagen. De Linar sprong er voor op en legde de zweep over het paard en lord Nibblington was tegelijk binnen in gespron gen om den gewonde te bewaken. En voort ging het nu in ratelende vaart over den weg, De oude wagen stootte verschrikkelijk, wat den gewonde eenige malen pijnlijke kreten ontlokte, doch daarmede kon men thans geen rekening houden. Men kwam vrij spoe dig weer op den straatweg en het ging nu in flinken gang op Sens aan. „Rijd maar wat kalmer," riep de lord tot zijn vriend. „Men haalt ons nu niet meer in en ik krijg medelijden met dezen man hier. Hij is geheel bewusteloos geworden van de pijn. Hij zou er te veel van kunnen krijgen." De Linar zag even achter om, zonder nog de gang van het paard veel te matigen. „Er zou weinig aan verspeeld zijn." zeide hij onverschillig, „en dan roofdieren zijn taai." „Maar zijn leven is voor ons van veel waarde." „Het is waar," beaamde de baron en hij hield het paard wat in, zoodat het nu stap voets over den weg reed. Men naderde de stad, toen - eensklaps onze vrienden een schok voelden, die hen deed omtuimelen.... er was een rad van den wagen geloopen. „Wat nu," riep de Linar, „zullen we dan nu we zoover gekomen zijn weer gehinderd worden". „Neen," antwoordde de lord snel besloten. Wij laten den wagen hier staan, kom dit kleine eind kunnen wij den gewonde nog wel dragen. Maar we moeten voortmaken, want natuurlijk volgen de andere schurken ons." Men maakte eerst het paard nog los van den half omgevallen wagen, dat nu rustig gin<s drazen en de twee ketellappers bega ven zich op weg, dragend het rustbed, waar op hun doodsvijand leg uitgestrekt. „Maar waarheen," vroeg de Linar. „Naar het bureau' van politie," antwoord de de lord, „ik weet niets beter, hoewel ik in dit geval liever niet terstond de politie moeide". „Ja het was goed, dat te vermijden," gaf de ander toe, „maar wacht. Ik ken hier een dokter en 'studievriend van mij. Laten wij naar het gaan. Hij is niet rijk, de last, die wij hem aandoen, zullen wij hem betalen." Men was nu in de buitenwijk van de stad aangekomen en ontmoette in de doodstille straten geen mensch en zoo kwam men voor het huis van den dokter, zonder dat men gelukkig was aangehouden. Men belde aan en spoedig verscheen de dokter aan de deur, die vroeg, wat men veri langde. „Wij hebben hier een gewonde," zeide de Linar, „onderzoek hem eerst, dan zullen wij u nadere verklaringen geven." De geneesheer zag de twee ketellappers even wantrouwend aan, maar hij opende niettemin de deur om den gewonde, die zijn hulp noodig had binnen te laten. „Wat scheelt den ongelukkige," vroeg de dokter. „Wij gelooven, dat hij door een kogel ge wond is." „Maar," antwoordde de arts, die den man intusschen beschouwd had, -Hij is reeds ver bonden, geheel zooals het behoort. Een ge neesheer heeft hem reeds onder behande ling." De beide ketellappers zagen verrast op; de dokter ondertusschen onderzocht de be- wustelooze. De man is alleen bewusteloos geworden dcor het vervoer, dat niet met de noodige voorzorgen heeft plaats gevonden." „Het rad is van den wagen geloopen," zei de de Linar. „Ja het is een vreemde ge schiedenis, dokter. Doe eerst aan de man, wat gij doen kunt en luister dan een oogen- blik naar ons." De dokter wist niet, hoe hij het had. De taal der twee vagebonden, die den zieke tadden binnengedragen, was niet die van menschen uit de hefe des volks. En de man die daar lag uitgestrekt, was blijkbaar ie mand uit de groote wereld. Hoe in 's he mels naam kwamen die menschen bij el kaar? Hij bedwong evenwel zijn nieuwsgierig heid. onderzocht den gewonde zorgvuldig en bevestigde opnieuw een verband dat deze om linker schouder en bovenarm droeg. Hij trachtte het bewustzijn te voorschijn te roe pen en dit gelukte hem inderdaad, spoediger dan hij had durven hopen. De gewonde sloeg de oogen op en vroeg zacht: „Waar ben ik". .Jn veiligheid." antwoordde de dokter en liet hem een paar lepels wijn in den mond loopen. Toen viel de man in slaap. „Dat is de slaap der uitputting," zei de dokter, zich tot de beide ketellappers wen dend, die zich achteraf hadden gehouden. De wond, die deze heer heeft, is pijnlijk doch niet gevaarlijk Evenwel het vervoer heeft hem veel doen lijden. Volg mij in de kamer hier naast en geef mij de uitleg van het geen er gebeurd is. Gij begrijpt, dat ik recht heb meer te weten van wat er voorviel", „Zeker dokter maar eerst willen wij ons aan u voorstellen. Wij zijn niet degenen v/aarvoor wij ons uitgeven. Dit is mijn vriend lord Horace Nibblington en ik zelf, nu mij kent ge wel. ik ben uw oude studie makker de Linar De dokter zag bij het hooren dezer klink- ker.de namen verbaasd op. „Kan ik het gelooven," riep hij uit, „bdron de Linar. Zijt gij het inderdaad; maar hoe vreemd toegetakeld en onder welke geheim zinnige omstandigheden vertoont gij u. „Nu dokter Dupuy, druk mij de hand, ik ben het wel inderdaad. Geef mij de gelegen heid mijn gezicht te wasschen en gij zult mij herkennen." „Ik twijfel niet meer," antwoordde de dok ter, „dit is wel aan uw stem en uw gestalte, maar als gij u niet bekend gewaakt had, zou ik u niet hebben erkend. En dit is dus uw vriend lord Nibblington. Maar zed mij toch, wat u beiden bewogen heeft, op te treden gelijk gij doet". „Het is een lange en ernstige geschiede nis, Dupuy, en alles mag ik er niet van ver tellen. Geloof me evenwel op mijn eere woord, er is niets gebeurd, waarover wij ons zouden moeten schamen. De man, die in de kamer hiernaast ligt. is een groot misdadiger en als wij met hem naar het bureau van politie gegaan waren, zouden wij daar uiterst welkom geweest zijn. Maar bijzonde re omstandigheden ipaken het wenschelijk, dat hij eenige dagen wordt verborgen gehou den. Nu doe ik u een voorstel. Wilt gij den man eenige dagen in uw huis dulden? Gij bewijst ons een grooten dienst mee." „Hm, ik zou het gaarne doen, maar als de politie er achter komt, wat dan?" „O, dat was voor ons niet erg, het zou al leen onaangenaam zijn voor den gewonde. Ik geef u mijn woord als edelman, dat gij van die zijde geen last zult krijgen. Maar gij moet zijn verblijf hier stipt geheimhou den, anders zoudt ge last kunnen krijfen met de medeplichtigen van den man, die hem zouden bevrijden". „Als men hem opeischt, zou ik mij daar tegen niet kunnen verzetten." (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 5