«V «V-- ELCR WAT WILS J j Q I 'e t* ft éd O 41 f k ff CL, CU T3 t= JS 5 w fl> -tf .fS .»-. a» o zz ■o *-• OS ÖJ O» X3£ -»j 'pj /L .2. B 'C „ij Sïï o Jr. *"0 "O K* *TJ £<=t-£ a, Ci> CJ *>C *C-C 3 J| -ii o «D J* .2J "5 ,W r-> -" "UZ O» n *S O SfciM-o stond op met een vroolijken, zekeren blik, alsof hij over een of ander moeilijk on derwerp zijn besluit genomen had. En toen, zonder rechts of links te kijken, wandelde hij dwars over. recht toe naar de vijfde poort. „Goeden morgen, Signor Bem. Kan ik u voor een vijf minuten spreken Nadat La Giulietta's oom het wiel van den priester aan zijn buurman had over gegeven, was hij weer aan het vormen van zijn spaken gegaan. Toen hij nu dezen vreemdeling voor zijn deur zag, legde hij zijn gereedschappen neer, en veegde zijn handen aan zijn voorschoot af. „Zeker," zeide hij, en wees naar een drievoet, de eenige zitplaats, die hij kon aanbieden. Maar de zeeman verkoos liever te blijven staan. „Niet eer ik u de reden van mijn komst heb medegedeeld." De wagenmaker zag hem nieuwsgie rig aan. „Het gebeurt met dikwijls," zeide hij, „dat een man van uw beroep zaken heeft met een man van het mijne." „Met uw beroep heb ik ook met te maken, Signor Beni," antwoordde de zeeman, „maar met uw nichtje." „Mijn nichtje 1 Wat hebt gij met mijn nichtje uit te staan 1" „Ik wensch haar tot mijn vrouw.' Een plotselinge blos verspreidde zich langzaam over Stefano Beni's bleek ge laat „Wie zijt gij V vroeg hij kortal. „Ik kom uit Bari. Mijn naam is Ce- sare Donate. Ik ben een handeldrijvend man, en vaar op mijn eigen schip. Ik heb hard gewerkt en ben gelukkig geweest. Ik heb geen bruidschat noodig van de vrouw, die ik tot de mijne maak." „Sedert wanneer kent gij mijn nichtje?" „Sedert dezen morgen." „Dezen morgen Wat bedoelt ge wel met dezen morgen „Ik bedoel, dat ik haar toevallig juist op de markt zag, en dat ik haar in de Are na volgde." „Nooit vóór dezen morgen Nooit vroeger „Nooit." De wagenmaker lachte verachtelijk. ,Ga heen," zeide hij. „Ge zijt gek." „Zie ik er uit als een gek „Gij spreek' als een gek dat is er ger." De zeeman glimlachte ernstig. „Hier is mijn paspoort," zeide hij, een erg versleten zakboekje te voorschijn ha lende, en daaruit een dikwijls gestempeld en geteekend document nemende „Ik heb mijn scheepspapieren niet bij mij maar ik zal ze uit Venetië halen." „Uw paspoort en uw scheepspapieren zijn mij niets waard," zeide de wagen maker ruw „Ik zeg u, de zaak is onmo gelijk." „Waarom onmogelijk?' „Om duizefïd redenen." „Noem er vijf." „Eén is genoeg. Omdat ge een vreem deling zijt en ik niets van u weet." „Dat is een bezwaar, dat ieder en dag vermindert. Ik ben u nu minder vreemd dan ik het tien minuten geleden was en als wij elkander een maand gekend hebben, dan zal het zijn alsof wij elkan der ons geheele leven hebben gekend." „Maar indien ik u in het geheel niet verlang te kennen, wat dan?" „Dan zal een van ons beiden een ergei nis te verbijten hebben. Of ik moet in het genoegen van uw vriendschap wor den teleurgesteld, of gij moet de nn'jne dragen. Maar, goede Signor Beni, waar om zouden wij woorden verspillen Ik ben een eerlijk man, en voorspoedig. Ik bemin uw nichtje, en op den dag van ons huwelijk zal ik vijf en twintig dui zend liras op haar en haar kinderen vast zetten. Kan ik eerlijker openhartiger spreken Stefano Beni beet zich op de tippen. Hij was verward, boos, ongeduldigen, win niet wat hij zeggen moest. De man zag er rechtschapen uit, en sprak open hartig. Het zou niet moeilijk zijn de waarheid van zijn bewering te beproe ven. Verondersteld, dat alles juist was, ah hij het voorstelde, zou hij, Stefano, recht hebben een tegenwerkende hou ding aan te nemen Hij beminde zijn nichtje hartelijk, zoo hartelijk als ware zij zijn eigen dochter maar zijn liefde was niet zonder eenige zelfzucht. Hij had nooit tot zichzelf gezegd, dat hij zijn kleine Giulietta ongetrouwd wenschte te zien alleen om zijnentwil maar de toekomst hield weinig mogelijk heden verborgen, onaangenamer dan die van haar huwelijk. En toch.... een man, die er zoo goed bij zat ah deze vreem deling Een man, die haar kon en wilde plaatsen in eeti toestand buiten het be reik van we eldsche zorgen en nood en 1 Vijf en twintig duizend lire 1 Voor een rif.» in Stefano Beni's maatschappelij- lten stand is vijf en twintig duizend liras een aardig fortuin. „Hoe wè8t ik, dat gij ün alles zoudt doen vroeg hij onverschillig „hoe weet ik, dat, wat gij zegt, waar is „Geef mij uitstel tot den dag na mor gen en ik zal u op ieder punt tevreden stellen. Als ge met mij naar Venetië wilt gaan, zult ge mijn schip zien. Wat het geld betreft, ik zal het hier, in Verona, bij eiken bankier storten, dien ge zult willen noemen." „En wat dan Mijn meisje kan met als een baal koopwaar gekocht en ver kocht worden 1" „God verhoede 't 1 Neen, Signor Bem, dat weet ik. Laat mij uw goedkeuring erlangen, en laat mij dan mijn kans wagen bij het meisje. Dat is al wat ik vraag," Maar Cesare Donato's „al" was veei meer, dan Stefano Beni geneigd was toe te staan. Dat „al" was niets meer of min eer dan het dunne eind van een ijzeren wig in een ijzeren hand. In den hoek ge dreven, dacht de wagenmakei een oogen- blik na, niet over wat hij zeggen zou.maar hoe hij het zeggen zou „Kijk hier, Signor Donato,' antwoord de hij nu, stuursch, langzaam de woorden uitsprekend. „Gij zijt openhartig geweest jegens mij, ik wil het jegens u zijn, lk heb geen haast mijn meisje getrouwd te zien. Hoe langer zij bij mij blijft, hoe liever het mij zijn zal. Maar als zij trouwt indien zij al trouwen moet zal het niet zijn met iemand als gij." „Wat bedoelt ge met „iemand" als ik Ben ik blind, of stom. of heb ik een bo chel „Ge hoort met toi ue onzen. Ge zegt, dat ge van Bari komt. Dat is even goed alsof ge zeidet ik kom van Amerika. Ik weet niets van Baribehalve dat het honderden mijlen ver is, zoo ver weg als Amerika, voor zoover ik zeggen kan. Uw volk is niet ons volk uwe zeden zijn niet onze zeden. Wij ziin uit het Noorden, gij zijt uit het Zuiden Wij zijn van het land, gij zijt van de zee. Het kan niet ge schieden. Laat het hiermede uit zijn." „Ik kan dat antwoord niet van u aan nemen, Stefano Beni." „Ge zult het moeten aannemen," zeide de wagenmaker ruw „Misschien zal ik het moeten aanne men, maar dan van haarzelve. Ik eisch alleen een eerlijke behandeling en een eerlijke kans. Ondeizcek naar mijn ka rakter en middelen. Pluis de zaak uit, zooveel als ge wilt. Ket is uw recht. Of ikzelf zal u de bewijzen voorleggen en op uw onderzoek aan te dringen is mijn lecht. Het overige gaat uw nichtje aan." De wagenmaker barstte in een nijdig lachen uit. „Bij het lijf van Bacchus 1' zeide hij, „die is goed Een man ciien ik nooit te voien gezien heb, en dien ik nooit meer verlang te zien, stapt mijn werkplaats binnen, vertelt mij, dat hij op het eerste gezicht een neiging voor mijn nichtje heeft opgevat, en weigert mijn „neen" aan te nemen voor antwoord „Ik ontken, da» gij het lechi hebt „neen" te zeggen, tenzij gij bewijzen kunt, dat ik onwaardig en een leugenaar ben." „Waardig of onwaardig, leugenaar of geen leugenaar, dat is voor mij alles een. Ik keur het af, en dat is genoeg." „Ik vraag u verschooning," zeide Do nato. „Het is veel te veel. Over de belan gen van uw nichtje te waken, haar tegen een i',oorbrenger, een dronkaard of een dief te beschermen, is uw plicht. Maar ge hebt geen recht u te plaatsen tusschen haar en een eerlijk inan, die op haar zijn geld vastzetten en een goed echtgenoot voor haar zijn wil." „Ik heb mijn laatste woord gezegd. Ik keur het af. Goeden morgen." En Stefano Bem ham zijn beitel en houten hamer op met het voorkomen van iemand, die met ijdele praatjes geen tijd n eer te verliezen heeft. „Dan zeg ik nog eens, dat ik geen wei gering aanneem dan van haar. Intusschen ga ik naar Venetië om mijn papieren te halen. Tot weerziens, Signor Beni." Met deze vroor den lichtte de zeeman zijn hoed op en verliet de werkplaats. Teen begon Stefano Beni woest te wer ken en de splintefs vlogen van de punten van zijn beitel als vonken van een smids aanbeeld. Was ooit een man zoo beproefd, zoo getrotseerd, zoo gedwarsboomd? Zij» kleine Giulietta, wel zeker zijn parel onder de mei jes 1 Zijn eigen. Zij, die hij had gevoed, verzorgd, liefgehad in. het diepst van zijn hart, sinds zij een schootkindje was zij voor wie hij in het geheim jaar op jaar aan het schrapen was geweest, zoo volhardend alsof zij zijn eigen kind geweest ware Dat een man, zoo als deze een vreemdeling mocht men haast zeggen ligt wagen zou be- geerige blikken op haar te werpen.... Heilige Moeder Gods het was genoeg een heilige dol te maken Was het daa> om, dat hij met zooveel trots haar opvoeding bewaakt had, daarom, dat hij haar negen lange jaren dagelijks naar de Carme- literschool had gezonden, totdat zij niet alleen lezen en schrijven kon als de non nen zeiven, maar ook beter kon bordu ren dan eenige bekwame werkvrouw in Verona 'f Was het daarom, dat hij zomet en winter, week- en feestdagen gewerkt had, dar hij iedere lira, die hij uitgaf, had geteld, dat hij voor het welzijn van zijn kleintje niets ontzien, maar zichzelf alles ontzegd had Corpo e sangue neen En deze man zou zeggen, dat hij, Stefano Beni, geen recht had om te weigeren „Recht hebben," wel ja 1 Zoo'n man zou van recht spreken Zou hij een tee- dere en kostbare bloem trekken, haar verzorgen, drenken, met oneindige zor gen en moeiten kwëeken, en wanneer zij eindelijk tot volkomen wasdom kwam, zou zij door de ruwe hand van een voor bijganger vvorden geplukt Zou dat recht zijn „Een rechtschapen man," ja i Alsoi ei niet dozijnen rechtschapen mannen-waren in Vercna, zoo goed als hij Laat hem zijn rechtschapenheid en zijn geld naar een andere markt meenemen, en den duivel er bij Dit was de verontwaardigde inhoud van Stefano Beni's overdenkingen. Evenals de meeste knorrige menschen kon hij 'nijdig genoeg zijn, wanneer zijn boosheid opgewekt was en bij deze gelegenheid was hij al heel boos. Dus beitelde en klopte bromde en rookte hij er op los, totdat hij een weinig van zijn overvloedige warmte had weggewerkt toen wischte hij zich het zweet van het voorhoofd, dronk een lange teug koud water uit den groenen aker, die altijd op de hoekplank stond, en ging de volgende deur in cm te zien, hoe zijn buurman, de smid, er mee stond. Hier vond hij zijn eigen leer ling, Matfeo, helpende om het wiel vast te houden, terwijl Luigi op de band lcs- hamerrie. De karrewei was waarlijk bijna klaar. „Kijk hier, buurman, zeide hij nu, „gij hebt meer boekengeleerdheid, en weet meer van veel plaatsen dan ik. Kunt ge mij iets vertellen van Bari „Van Bari herhaalde de smid. „Nu, niet veel. Het is een goed eindje weg, in het Zuiden van het land." „Maar ligt het in Italië?" „O ja, het ligt in Italië." „En is het een zeehaven i „Zeker, een zeehaven aan de Adria- tische kust. Ge kunt een massa handels schepen van Bari te Ancona en Venetië zien. Onze buurman Sacchi, die de ge heele handelskunst verstaat, zoo goed als eenig man in de stad, krijgt al zijn olie uit Bari. Over zee naar Venetië gevoerd, komt i ie goedkooper uit, dan olie vah Florence en Lucca, die over de Apenij- nen gebracht meet worden. „Dan is het een plaats die een levendi- gen handel drijft „Geen betere. Kent gij het spreekwoord niet „Bari voor olie, Trani voor vijgen, Otranto voor mooie vrouwen Maar waarom vraagt ge dat Op deze vraag gaf ce wagenmaker geen antwoord, maar stond stilzwijgend toe te zien, terwijl de laatste nagels ingesla gen werden. „Ik zal voor die kanewei wel met u afrekenen, Luigi," zeide hij „en Padre Anselmo kan met mij afrekenen." Hij wilde voor den smid niet weten, dat de onkosten van den band uit zijn zak betaald werden. Dat was een geheim tus schen zijn kleine Giulietta en hemzelven en misschien schaamde hij zich ock een weinig over zijn zwakheid in die zaak. Daarop daar hij liet wiel naar Je Gou den Zon terugzenden moest verzocht hij Matteo langs de herberg „De Hoed" te gaan en zijn nichtje te zeggen, dat hij het te druk had om 's middags thuis te komen eten. „Hebt ge een karrewei onderhanden, die haast heeft, buurman vroeg de smid, die behoorlijk nieuwsgierig was. Stefano Beni zag stuursch en haalde de schouders op. „Neen," zeide hij „maar ik ben van- daag^uit mijn humeur, en heb geen trek in eten. Dat is alles." En zoo wandelde hij hoofdknikkend weg naar de gaarkeuken op den hoek van de St. Nikolaassteeg en kocht een half zwart brood en een schotel boonen met»olie en met dit eenvoudige maal en nog een teug uit den groenen aker, deed hij het voor vandaag in zijn centje. Zijn toorn was nu voorbij maar zijn gedachten waren somber, en zijn hart was vol bitterheid. Hij dacht er over, terwijl hij zijn pijp opstak en binnen in zijn don kere werkplaats zat te mijmeren, of er in geheel Verona een man was, meer ge plaagd dan hij, Stefano Beni. Plotseling werd de stilte van het mid daguur op het bijna ledige plein verbro ken en hoorde hij het geluid van een rij tuig. dat in woedende vaart kwam aan rijden en in het volgend oogenblik, nog eer hij het hoofd opgeheven haa om te zien, hield ee» huurkoets voor zijn deur stil. Ket rijtuig was ledig het paard dampte de koetsier spreng van een bok af, de zweep in ce hand, en stapte zender plichtplegingen binnen. Let was Tonio Moretti, die er bleek en opgewonden uitzag. „Goeden morgen, buurman Eeni," zeide hij. „Ik vreesde, dat ge naar huis zoudt gegaan zijn om te eten." „Dat was jien een noodelcoze vrees," gromde de wagenmaker zonder zijn pijp uit den mond te nemen. „Is er wat?" „Ja, ik heb u iets heel belangrijks te zeggen." „Het moei wei iets heei belangrijks zijn, dat u zoo hard doet rijden f" „De zaak is deze," zeide de jonge koet sier stout. „Ik bemin uw nichtje Giulietta. Gij kent mij. Ge weet, dat mijn vat er mij vijf duizenci liras naliet en dat n i n rijtuig en beide paarden mijn eigen zijn. Ik kan gemakkelijk eene vrouw cnc er- houden. Wilt ge mij La Giulietta ten hu welijk geven Gedurende een oogenblik staaicehte- l3no Beni hem in stomme, nijdige verba zing aan toen stond hij op en smeet zijn pijp aan duizend stukken. „Watnog een riep hij uit. „Duivels 1 dat is te veel." HOOFDSTUK XLII. „Dan zeg ik Addio maar niet vcor lang." Dat wai en zijn wocroen. Hoe gced her innerde zij zich die Hoe goed herinnerde zij zich de wijze waarop ze gezegd weit en den toon, zoo vastberaden en zoo tee- der Zeker, Romeo zelf zag noch sprak ooit meer als een prinselijk minnaar. En nu was de morgen gekomen de morgen waarop hij haar gedrongen had hem te ontmoeten in de Arena, in San Zenone, in de vroegmis, met den vesper en zij had al zijn verzoeken geweigerd. Behalve op marktdagen overschreed La Giulietta zelden de grenzen, die de kleine binnenwereld van de herberg „De Heet van de wereld met haar straten buiten ce poort scheidde en op dezen bijzone e; en morgen vertelde zij zichzelf, dat zij, zelfs als zij noodzakelijk in de stad had moeien zijn, liever ieder ongemak verduurd zou hebben, dan den schijn aan te nen.cn van een ontmoeting te zoeken. Maar het kwam toevallig zoo uit, dat zij niets buitenshuis te maken had. Zij had haar borduurwerk den vorigen avond thuis gezonden, en nu moest een nieuw voor denzelfden weik- geVer beginnen. Dus moest zij van- g werken zoolang het dag was. Intusschen wilde zij zelfs met even i e- netien naar de bron gaan want daar v - ren de vrouwen als gewoonlijk vergi.ee - en daar luierde Tonio Moretti onder t- woonte, en wierp ongeduldige blik! en naar haar balkon, terwijl hij zich ve.wcn- derd afvroeg, waarom zij zco laat n c< iz •zijn. Maar hij mocht wachten, hij i. ent zich verwonderen en als hij het wrtl u tt en het zich verwonderen mee, e v mocht hij gaan 1 Welk recht had hij hcai- iederen morgen in den weg te komen en te vervelen met zijn onwelkome hc.fii...he- rij Hoe durfde hij haar „Cara Ciul'cttz" noemen „Beste Bngitt3," zeice zij, een v^n i e buurvrouwen op haar tocht naar benei, en aanhoudend, „wilt ge mijn kan voor n ij •vullen? Ik heb het vanmorgen zoo uiuk en ik zal een anderen dag voor u hetzelfce doen." En Brigitta, die een goedhartige ziel was, de vrouw van den lammen klompen maker op de vierde verdieping glimlach te veelbeteekenend, terwijl zij de pre -e koperen kan uit de hand van c t er je aannam, en zeide „Met genoegen, Giulietta rnia, maar daar is iemand beneden, die dit laatste half uur naar u heeft staan uitzien. Ha ha ik was ook gewoon mij zelve somtijds zoo koud als een steen voor te deen, teen ik op uw leeftijd was en Carlo mij l.et hof maakte." Toen Tonio Moretti dus tot half acht getreuzeld had, vertrok hij en miste weer den eersten trein uit Milaan, en miste hem om niet. Intusschen maakte La Giulietta haastig voort met haar huiswerlj, met stof afne men en wasschen, me» het afwrijven van haar ooms gebeeldhouwden eikenhouten stoel, en met het oppoetsen van de ouce koperen schotels en het groote dakven ster van klassiek model, totdat zij als gepolijst goud glommen. Toen zij daarop haar soepgroenten bereid, de bloemen op haar balkon begoten, haar vlasvink eten gegeven, en alles gedaan had, wat vol maakte zindelijkheid en orde konten doen, om de plaats vriendelijk en huise lijk te maken, haalde zij haar werkmand je voor den dag met haar zak gekleurde zijde en haar klosies van eoud- en zilver draad, en zette zich aan haar dagelijksch borduurwerk. Zoo was de gewone veroeeling vin haar dagen, en zij was gewoon het zoo tevre den voort te zetten, alsof er geen vroolijke winkels waren in de Via del Corso en geen heerlijke buitenwandelingen achter haar muren. Als het niet te heet in den zomer of te koud in den winter was, zette zij haar stoel buiten op het balkon en daar, met gebogen hoofd en bezige vingers dikwijls zacht bij zich-zelf zingend, liet zij haar naald in het zonlicht heen en weder gaan. Maar vandaag bleet zij binnen een klein weinigje van het open venster af, en beschut door een prieeltje van klim planten meskruid en convolvuli, die het haar genot geweest was den geheelen zo mer te kweeken. Van hier uit overzag zij met een oogopslag één kant van de binnenplaats en kon zij niet alleen den ingang der poort zien, gekroond door het oude teeken der Capuiets, maar cok ce klanten die de restauratie in- en uitgingen, het dienstmeisje, dat de schotels van ce keuken overdroeg, den schoenlapper in zijn winkeltje op den heek, en de oude Anito, die onder de poort haar kastanjes roosterde. „Dan zeg ik Addio, maai mei vcor lang Die woorden speelden haar als een lie„je door het hoofd. „Niet voor lang" maar voor hoelang Zou hij beproe ven haar vandaag weder te zien Wat, ais hij misschien op dit oogenblik eens buiten in de straat stond, en naar het huis zoent Wat, als hij misschien juist ce binnenplaats opging Als zij hem zag staan daar in de schaduw, wat zou zij dan coen Zijjjdurfde nauwelijks ddor de tak ken en bladeren van het meskruid heen- gluren, uit vrees, dat zij opziende zijn ©ogen zou ontmoeten. neette hij werkeiijk Romeo? ot .zeide hij maar dat hij Romeo was, alleen om haar te beduiden dat hij haar liefhad Dit was een lastig te ontwarren knoop, en gaf haar veel te denken. Als hij eens werselijk Romeo was.. ha als hij het eens wa.> su was er in ce galei ij van het Palazzo dei Consiglio een schilderij, die zij ge woon was op feestdagen te gaan zien, wanneer de kamers voor het publiek open- stonuen een kunststuk zonder waarae, bruin van ouderdom en niet opgenomen in den catalogus. Het was het portret van een een of anderen onbekenden persoon, Qoor een of anderen onbekenden kunste- mar geschilderd, naar alle waarschijnlijk- neii een volgeling van Gorgione. Het stelde een man voor met donkere oogen een droevig uiterlijk, zwart haar, een Guobele bakkebaard, een gouden keten om; den hals en de rechterhand rustend op het handvat van een met juweelen be zetten dolk. Een eenvoudig kind van het yoD, had zij de instinctmatige liefde van .net volk voor de kunst geërfd, maar ten «enenmale onbekend met stijl, tijdper ken, scholen en den tijd der kleederdrach- Ten, was het jonge meisje sedert lang tot iiet besluit gekomen, dat deze persoon uit de zestiende eeuw de held was van de ouae geschiedenis. Zij had het oude doek ondervraagd, en verbeeldde zich dat het haar zijn geschiedenis had verteld. Maar helaas haar Romeo van gisteren geleek in het minst niet op haar Romeo van de Piazza de Consiglio. Zijn haar en baard hadden een roodbruine kleur, zijn oogen waren grijs hij had niets van den noa Jlottigen blik van den man op de oude scr.i! e-ij. >en haalde zij liaar ballaue te voor- sc„. i (in twee en twintig coupletten ge- sc„.o en en begon die uit het hoofd te fêa- on. En terwijl zij haar zijden draden dr"ireenvlocht en haar steken zette, zong Zij telkens weder het refrein waarmee ieder couplet eindigde Io t'ameró per sempre, Romeo '1 mio ben Io t'amoró per sempre, Romeo '1 mio ben Gisterenavond had zij een geborduur- den rand voor een altaarkleed thuis ge- Zonden. Dezen morgen begon zij een wit satijnen stolj, die langzamerhand door ha Ir oezige vingers met een middeleeuwsch pat 'oon van karmozijnroode rozen, af gewisseld met gouden eikenbladeren en zil /eren eikels, werd bezet. De teekening, rij gekleurd en op gelijmd papier ge teekend, lag naast haar op de tafel. Een fijn, keurig handwerk Het was geen wonder, dat haar haVidjes zacht en teer waren. „Io t'ameró per sempre Romeo '1 mio.... Was dat een kloppen op de deur? De naald ontviel aan haar vingers. Zij hield haar adem in, luisterde, zonder dat Zij zich durfde verroeren. Het kloppen werd herhaald. Dat hij inderdaad naar het huis zou ko men, dat; hii het wagen zou de trappen te beklimmen dat hij aan de deur zou dtir- Daar woont onder meer de groote ven kloppen.c it had zij niet voorzien christenfamilie Tchao. Wat moest zij deen? Hem binnenlaten, Daar het Chineesch Nieuwjaar naderde, daar was geen denken aan. Verwachtte zou j)en nu jell grooten inlandschen hij, dat eenig fatsoenlijk meisje dat deen f bij voorbaat door biecht en zou Zeker, hij was brutaal 1 Haar bleef 5 T1 AnI, slechts één weg epen zij moest zwijgen communie aten vieren. Ik voelde mi, en de ceur niet openen. thuis bij die uitmuntende lieden. Zij Toen werd voor de derde maal het hielden veel van hun priester. De avond kloppen gehoord, en een jongensstem verliep als naar gewoonte, gezellig er (niet zijne stem riep ongeduldig^ werd lustig gepraat. De morgen was vol „Hei daar Is er nierr and thuis troost: de deelneming der Christenen Zij liep naar de deur en deed haar oo- aan de godsdienstige plechtigheden was genbi.kkelijk open, er stond een jongen schier aj|£meen m!DeeSignmina' Giulietta Beni?" Ro»d 9 "ur ,.ree.d Ik ben Giulietta Beni." naar huis met mijn knecht. Halfweg ont ij ij gaf haar hel mandje over en met waarden wij m de verte eenige ruiters, een haastig „goeden dag 1" trok hij aan Mijn trouwe gezel maandé mij aan, op zijn muts en was verdwenen. te letten doch daar er geen sprake was Bloemen Een eenvoudig biezen mand- van bandieten in de streek, reden wij je met mos gevcero en vol blcemen door zonder verderen argwaan. Wij bloemen zcoals zij nccit te veren gezien onderscheidden weldra uniform, vlag bad Eenige' zagen er uit alsof zu van wit tj soldatelli meenden fluweel gemaakt waren, eenige geleken was, half doorschijnend iczerood en wij. roomkleurig wit, andere geheel glmste- Doch de ontmoeting geleek eerder ee n rend alsof zij verijsd of gekristalliseerd botsing 't waren wolven in schapen waren en enkele geleken meer op vlin- vacht.. Zij sprongen als op bevel van ders dan op blcemen. De meest tuiten- bun paard/ 'k 2ag 'nachttal revolvers op gewone van alle was een stervormige gerjcjat 'k hoorde verward en drei- karmezijnroode bloem met een juweelen Uw wapens iStijg af! hart, schitterend als een tros robijnen in Heb ggen wapens<>i. -k ze„ u 80Ket8emeisje boog Zich er over heen, dat ik geen wapens heb ademloos, verward,verblind. Zulke blce- „At. men, o zeker, koncen slechts in het Pa- Ik werd onderzocht en betast. Al wat racij's groeien. Toen, een voor een, en hun dienen kon, tot mijn horloge toe, bijna vreezend ze aan te raken, nam zij ze Werd mij ontnomen. Zij lieten mij het uit den mand en daar op den boc'em lag missiekruisje, dat aan mijn horlogeketting een enkel wit rozenknopje, met een strook- b][nf^ en den lederen gordel, waarmee je papier om den steel 1™°p. ik bij het rijden mijn kleeren ophield, dit papiertje was m pot ooo - Dan beraadslaagden zij over mijn paard Heroverige van 'dien dag sloot zij zich- en Europeesch zadel, leidden mijn rijdier zelf in huis op zij werkten, dat is zoo, weg en gaven mij een ander m ruil. maar toch maakte zij weinig vorderingen. „Stijg op Kon zij het helpen, dat haar gedachten (jn een smallen Chineeschen zadel rondzwierven, en van tijd tot tijd haar r«j^ kan het niet V' Zij gaven handen werkeloos op haar schoot lagen - m»n j-ij^ier terug. Zij verborg het mandje tegen ebtijd j ons i Ginder hebt gij oom Stefaiio te laten zien, en 'savonds werkelijkheid stond voor mijn oogen; toen het donker werd, sloop zij met een Ik was opgelicht. handvol van de schoonste naar beneden pje brave christenen van Koan-ti-ing- om er de kleine nis op de binnenplaats waren zeer bewogen, toen zij mij zoo van Onze Lieve VrQuwemeetesie/en. t n en ontvingen mij met tranen Zoo gingen de uren voorbij en tc^n de 0nde. strenge bewaking »C.„ bii de tanilie Tch.d^g. langzaam te voorschijn komend van ach- zijn van een eerste plundering, herstemd ter cie daken van het achterhuis,waar eens werden daarbij ook gijzelaars ontboden Capulet's tuin lag, overgoot de maan het ujf de naburige dorpen en men zei hun, oude huis en zijn omgeving met een tee- dat hunne dorpsgenooten binnen drie deren stralenkrans, en zachtjes aan kwam een vastgestelde som te betalen de zilveren stroom binnen door het ven- hadden en dat men hen anders dooden ster van de kamer waarin Zij sliep, langs afb^e"d;nTd,1>t."Shk™Seiï,; Ondectusschen w» d. plmd„m8 in «mïï,bSe bewepine ta» roaen- de christenheiden vo op den gang. krans naar haar misboek, van haar mis- Alles wat met te heel of te zwaai was, boek naar het enkele rozenknopje in zijn wcrd d<K>r de roovers ingepalmd. „Hier vaasje met water, dat het dichtst bij j}aar stelen wij niet, hoor.," zeiden de schelmen peluw stond, omhooff. En terwijl het lieht ^ajjes WOtdt u teruggegeven." Tot mijn nu over het gelaat van de slaapster gleed, verba2jng bracht de roover mij mijn openden zich haar lippen in ecn njdeken weer en de twee lederen zakken kigen glimlach, ^lsof die wanddende J benoodi dheden voor het uit0efene n straal een boodschap of een kus Ove b bracht van het witte knopje op de tafel van mijn pri sterhjk ambt. naar de karmozijnroode bloem van haar Bij de familie Tchao was iedereen m mond. de weer, om den roovers een uitmuntend Wordt vervolgd eetmaal te kunnen aanbieden, want die schurken willen absoluut, dat men ze goed onthale. Tegen 4 uur in den middag stonden wij tot vertrekken gereed. De roovers ontboden nog gauw eerst het hoofd van de familie en eischten 5000 dollar (zestig duizend frank) Zij namen een lid van de familie als gijzelaar mee en pakten op den koop toe ook nog de paarden, de Ooa oouoOooetv v vwot hl <5^-o- Waf onze Missionarissen ezels en de rijkar. „Ei, priester," riep me een roover toe, denk je dat ik naar de hel zal gaan ,,'t Hangt van jezelf af," antwoordde ik onverwijld, in alle geval je bent wel zoo al meemaken In China. In handen van roovers. In de „Annalen van Scheut" vertelt de op den goeden weg." priester-missionaris Pater de Clippele Hij zweeg over hetgeen hij beleefde gedurende zijn Nu kwam de rooverhoofdman, Tai langdurige gevangenschap in handen van genaamd, me groeten met een serie lief bandieten. talligheden. De 21e Januari 1925 zou dagteekenen „U is wel onbeleefd geweest.'k Ben in mijn missieleven 1 Wel hadden wij reeds dezen morgen uw residentie voorbij- vernomen, dat honderden roovers in gekomen, 'k Heb mijn naamkaartje laten het westen zaten samengeschoold, wel brengen naar de kerk, met de verzekering wisten wij, dat de christenen uit de van mijn goede bedoelingenNiemand Noorderbcrgen kwade uren aan die rekels te Cii :-la-/> :-soe-ho heeft mijn groote beleefd haddenMaar dat was reeds vriendschap beantwoord.... Uw naam- oud nieuws en dat alles was voorgevallen kaartje heeft u mij niet teruggezonden. op meer dan 200 K.M. van mijn residentie „Maar ik was er nietdat 's klaar Che-la-oe-soe-ho. Zonder 't minste kwaad als 'n klontje suiker 1" Ja, dat vond hij te vermoeden trok ik dus, op 10 Januari nu ook en zijn venijn veranderde hij plots naar den buitenpost Koang-ti-ing-tze, in stroop om me wijs te maken dat ik om er mijn priesterlijk ambt uit te oefenen, nu wel eenige geweren tot losprijs van mijn kostbaar persoontje bieden kon. „Maar in heel mijn residentie zijn enkel een paar verouderde vuurwapens voor radig." Daar wist die stamelaar niets anders op te vinden, dan dat mijn knecht die dan maar halen kon. Vooraleer mijn knecht nu vertrok, las ik hem duchtig de les pater Schilders was sedert den vorigen avond op mijn residentie aangekomen, dat wist ik nu hij mijn oplichting had vernomen, zou hij mijn Christenheid niet meer verlaten, daar was ik zeker van. Pater Schilders zou dan fnoeten toezien, cat nopens dien losprijs kalm en verstandig werd beraad slaagd moeten verhinderen, dat door mijn christenen een gevaarlijk precedent werd gesteld. Inderdaad, rooverseischen inwilligen met geld of met geweren, zou uitdraaien ten nadeele van heef de missie en nog meer missionarissen in 't nauw brengen. 's Anderen daags kwam mijn knecht niet meer terug en ik verstond, dat men mijn dringend advies gevolgd had en dat ik daaromtrent gerust mocht zijn. Nu was ik te scheep en moest verder varen ik ging tot den hoofdmar en sprak beslist „Denk niet, dat u om mijnentwille de missie een duit afpersen zult. Desnoods schrijf ik mijn Bisschop en rrijn confraters, u niet te bevoordeelcn, om mij te ver lossen, door'u te be voordeden Tegen den avond zagen de christrnen mij met weemoed oprukken met de boevenbende. Na een rit van een uur stapten wij af in een heidensch dorp en brachten er den nacht door. Bij het ont waken, den volgenden dag, werd 't alarm geblazen een peleton reguliere soldaten omsingelde ons. Mijn bcw; kers waren woedend. Dra begon het gevecht. Geweer schoten knalden en kogels floten over de daken en muren, waarachter de roevers zich verschansten. Dan plots niets meer, waarna een triomf-geschreeuw aan onzen kantde soldaten liepen als bazen. Htm officier was dood 1 Roovers leidden een krijgsgevangen soldaat op. V/at die aan vermrledijdingen naar zijn hoofd kreeg, gaat alle gedachte te boven. Maar hij geraakte toch niet heelemaal de kluts kwijt en stak al de schuld van dien onwaardige» aanval op zoo brave lieden als die excellente roovers.... op de kerk. Hij werd daarop vrijgesproken en ik moest het ontgelden de eeuwige historie van Reinart de Vos, maar ik was Be lijn, de ram. Ze aten mij nu precies niet op, maar mij werd kond gedaan Gebeurt dat andermaal dan zenden wij je van waar je gekomen bent hier zeggen ze naar 't pierenland. In den beginne gaf mij zoo'n bedreiging wat emotie. Later gleed dat over den olit jekker van mijn onverschilligheid 't was dagelijksche kost geworden, En Reinart de Vos of de vrijgesproken ridder-zonder-vaar-of-vrees vraagt u. Luistert nu naar 't schoonste van mijn historie Hij bleef gevangen, muisde 't rooveis- stieltje af, bekeerde zich uit overtuiging tot die levenswijze. Wellicht was dat van hem slechts wederkeeren tot een eerste liefde van soldaat tot roover en roover tot soldaat is de afstand in China slechts een kinderstap. Daarom bleef hij met het onschuldigste gezicht van de wereld, in zijn qualiteit van rooverskameraad zijn soldatenpakje dragen. Bij de eeisfe beste gelegenheid poetste hij dan weer de plaat en ging zich bij zijn regiment vervoegen in de stad Tokoto, daar. hield hij zijn triomfante lij ken intocht, gezeten op een rooverpaard en van kop tot teen gewapend naar 't fatsoen der in dit op zicht voorbeeldige bandieten. Dat is Chineesche sluwheid en zeldzame Chi- neesche trouw aan den soldatenplicht, zoodanig dooreengemengeld, dat ge er niet uit wijs wordt en zonder verder redeneeren overgaat tot bewondering. Dat roovers niet erg de scldattn duchtten, werd bewezen uit het feit, dat wij, in spijt van den afgeslagen afv. 1, rustig heel den dag op datzelfde derp doorbrachten. Hier werd mij mijn paard ontnomen en ik kreeg een ouden struike laar in de plaats Daar ik op zoo'n knol Je roovers niet volgen kon, kwam ik de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 12