«V «V--
ELCR WAT WILS
J j Q I
'e
t* ft éd O
41 f k ff
CL, CU
T3 t= JS
5 w fl> -tf .fS
.»-. a» o zz
■o *-• OS
ÖJ
O» X3£ -»j
'pj
/L
.2. B 'C
„ij Sïï o
Jr. *"0 "O K* *TJ
£<=t-£
a,
Ci> CJ
*>C *C-C
3 J| -ii o «D J* .2J "5
,W r-> -" "UZ O»
n *S O SfciM-o
stond op met een vroolijken, zekeren blik,
alsof hij over een of ander moeilijk on
derwerp zijn besluit genomen had. En
toen, zonder rechts of links te kijken,
wandelde hij dwars over. recht toe naar
de vijfde poort.
„Goeden morgen, Signor Bem. Kan ik
u voor een vijf minuten spreken
Nadat La Giulietta's oom het wiel van
den priester aan zijn buurman had over
gegeven, was hij weer aan het vormen van
zijn spaken gegaan. Toen hij nu dezen
vreemdeling voor zijn deur zag, legde hij
zijn gereedschappen neer, en veegde zijn
handen aan zijn voorschoot af.
„Zeker," zeide hij, en wees naar een
drievoet, de eenige zitplaats, die hij kon
aanbieden.
Maar de zeeman verkoos liever te
blijven staan.
„Niet eer ik u de reden van mijn komst
heb medegedeeld."
De wagenmaker zag hem nieuwsgie
rig aan.
„Het gebeurt met dikwijls," zeide hij,
„dat een man van uw beroep zaken heeft
met een man van het mijne."
„Met uw beroep heb ik ook met te
maken, Signor Beni," antwoordde de
zeeman, „maar met uw nichtje."
„Mijn nichtje 1 Wat hebt gij met mijn
nichtje uit te staan 1"
„Ik wensch haar tot mijn vrouw.'
Een plotselinge blos verspreidde zich
langzaam over Stefano Beni's bleek ge
laat
„Wie zijt gij V vroeg hij kortal.
„Ik kom uit Bari. Mijn naam is Ce-
sare Donate. Ik ben een handeldrijvend
man, en vaar op mijn eigen schip. Ik heb
hard gewerkt en ben gelukkig geweest.
Ik heb geen bruidschat noodig van de
vrouw, die ik tot de mijne maak."
„Sedert wanneer kent gij mijn nichtje?"
„Sedert dezen morgen."
„Dezen morgen Wat bedoelt ge wel
met dezen morgen
„Ik bedoel, dat ik haar toevallig juist
op de markt zag, en dat ik haar in de Are
na volgde."
„Nooit vóór dezen morgen Nooit
vroeger
„Nooit."
De wagenmaker lachte verachtelijk.
,Ga heen," zeide hij. „Ge zijt gek."
„Zie ik er uit als een gek
„Gij spreek' als een gek dat is er
ger."
De zeeman glimlachte ernstig.
„Hier is mijn paspoort," zeide hij, een
erg versleten zakboekje te voorschijn ha
lende, en daaruit een dikwijls gestempeld
en geteekend document nemende „Ik
heb mijn scheepspapieren niet bij mij
maar ik zal ze uit Venetië halen."
„Uw paspoort en uw scheepspapieren
zijn mij niets waard," zeide de wagen
maker ruw „Ik zeg u, de zaak is onmo
gelijk."
„Waarom onmogelijk?'
„Om duizefïd redenen."
„Noem er vijf."
„Eén is genoeg. Omdat ge een vreem
deling zijt en ik niets van u weet."
„Dat is een bezwaar, dat ieder en dag
vermindert. Ik ben u nu minder vreemd
dan ik het tien minuten geleden was
en als wij elkander een maand gekend
hebben, dan zal het zijn alsof wij elkan
der ons geheele leven hebben gekend."
„Maar indien ik u in het geheel niet
verlang te kennen, wat dan?"
„Dan zal een van ons beiden een ergei
nis te verbijten hebben. Of ik moet in
het genoegen van uw vriendschap wor
den teleurgesteld, of gij moet de nn'jne
dragen. Maar, goede Signor Beni, waar
om zouden wij woorden verspillen Ik
ben een eerlijk man, en voorspoedig.
Ik bemin uw nichtje, en op den dag van
ons huwelijk zal ik vijf en twintig dui
zend liras op haar en haar kinderen vast
zetten. Kan ik eerlijker openhartiger
spreken
Stefano Beni beet zich op de tippen.
Hij was verward, boos, ongeduldigen,
win niet wat hij zeggen moest. De man
zag er rechtschapen uit, en sprak open
hartig. Het zou niet moeilijk zijn de
waarheid van zijn bewering te beproe
ven. Verondersteld, dat alles juist was,
ah hij het voorstelde, zou hij, Stefano,
recht hebben een tegenwerkende hou
ding aan te nemen Hij beminde zijn
nichtje hartelijk, zoo hartelijk als ware zij
zijn eigen dochter maar zijn liefde was
niet zonder eenige zelfzucht.
Hij had nooit tot zichzelf gezegd, dat
hij zijn kleine Giulietta ongetrouwd
wenschte te zien alleen om zijnentwil
maar de toekomst hield weinig mogelijk
heden verborgen, onaangenamer dan
die van haar huwelijk. En toch.... een
man, die er zoo goed bij zat ah deze vreem
deling Een man, die haar kon en wilde
plaatsen in eeti toestand buiten het be
reik van we eldsche zorgen en nood en 1
Vijf en twintig duizend lire 1 Voor een
rif.» in Stefano Beni's maatschappelij-
lten stand is vijf en twintig duizend liras
een aardig fortuin.
„Hoe wè8t ik, dat gij ün alles zoudt
doen vroeg hij onverschillig „hoe
weet ik, dat, wat gij zegt, waar is
„Geef mij uitstel tot den dag na mor
gen en ik zal u op ieder punt tevreden
stellen. Als ge met mij naar Venetië wilt
gaan, zult ge mijn schip zien. Wat het
geld betreft, ik zal het hier, in Verona,
bij eiken bankier storten, dien ge zult
willen noemen."
„En wat dan Mijn meisje kan met
als een baal koopwaar gekocht en ver
kocht worden 1"
„God verhoede 't 1 Neen, Signor Bem,
dat weet ik. Laat mij uw goedkeuring
erlangen, en laat mij dan mijn kans wagen
bij het meisje. Dat is al wat ik vraag,"
Maar Cesare Donato's „al" was veei
meer, dan Stefano Beni geneigd was toe
te staan. Dat „al" was niets meer of min
eer dan het dunne eind van een ijzeren
wig in een ijzeren hand. In den hoek ge
dreven, dacht de wagenmakei een oogen-
blik na, niet over wat hij zeggen zou.maar
hoe hij het zeggen zou
„Kijk hier, Signor Donato,' antwoord
de hij nu, stuursch, langzaam de woorden
uitsprekend. „Gij zijt openhartig geweest
jegens mij, ik wil het jegens u zijn, lk
heb geen haast mijn meisje getrouwd te
zien. Hoe langer zij bij mij blijft, hoe
liever het mij zijn zal. Maar als zij trouwt
indien zij al trouwen moet zal het
niet zijn met iemand als gij."
„Wat bedoelt ge met „iemand" als ik
Ben ik blind, of stom. of heb ik een bo
chel
„Ge hoort met toi ue onzen. Ge zegt,
dat ge van Bari komt. Dat is even goed
alsof ge zeidet ik kom van Amerika.
Ik weet niets van Baribehalve dat het
honderden mijlen ver is, zoo ver weg als
Amerika, voor zoover ik zeggen kan. Uw
volk is niet ons volk uwe zeden zijn niet
onze zeden. Wij ziin uit het Noorden,
gij zijt uit het Zuiden Wij zijn van het
land, gij zijt van de zee. Het kan niet ge
schieden. Laat het hiermede uit zijn."
„Ik kan dat antwoord niet van u aan
nemen, Stefano Beni."
„Ge zult het moeten aannemen," zeide
de wagenmaker ruw
„Misschien zal ik het moeten aanne
men, maar dan van haarzelve. Ik eisch
alleen een eerlijke behandeling en een
eerlijke kans. Ondeizcek naar mijn ka
rakter en middelen. Pluis de zaak uit,
zooveel als ge wilt. Ket is uw recht. Of
ikzelf zal u de bewijzen voorleggen en
op uw onderzoek aan te dringen is mijn
lecht. Het overige gaat uw nichtje aan."
De wagenmaker barstte in een nijdig
lachen uit.
„Bij het lijf van Bacchus 1' zeide hij,
„die is goed Een man ciien ik nooit te
voien gezien heb, en dien ik nooit meer
verlang te zien, stapt mijn werkplaats
binnen, vertelt mij, dat hij op het eerste
gezicht een neiging voor mijn nichtje heeft
opgevat, en weigert mijn „neen" aan te
nemen voor antwoord
„Ik ontken, da» gij het lechi hebt
„neen" te zeggen, tenzij gij bewijzen kunt,
dat ik onwaardig en een leugenaar ben."
„Waardig of onwaardig, leugenaar of
geen leugenaar, dat is voor mij alles een.
Ik keur het af, en dat is genoeg."
„Ik vraag u verschooning," zeide Do
nato. „Het is veel te veel. Over de belan
gen van uw nichtje te waken, haar tegen
een i',oorbrenger, een dronkaard of een
dief te beschermen, is uw plicht. Maar
ge hebt geen recht u te plaatsen tusschen
haar en een eerlijk inan, die op haar zijn
geld vastzetten en een goed echtgenoot
voor haar zijn wil."
„Ik heb mijn laatste woord gezegd.
Ik keur het af. Goeden morgen."
En Stefano Bem ham zijn beitel en
houten hamer op met het voorkomen van
iemand, die met ijdele praatjes geen tijd
n eer te verliezen heeft.
„Dan zeg ik nog eens, dat ik geen wei
gering aanneem dan van haar. Intusschen
ga ik naar Venetië om mijn papieren te
halen. Tot weerziens, Signor Beni."
Met deze vroor den lichtte de zeeman
zijn hoed op en verliet de werkplaats.
Teen begon Stefano Beni woest te wer
ken en de splintefs vlogen van de punten
van zijn beitel als vonken van een smids
aanbeeld. Was ooit een man zoo beproefd,
zoo getrotseerd, zoo gedwarsboomd?
Zij» kleine Giulietta, wel zeker zijn
parel onder de mei jes 1 Zijn eigen. Zij,
die hij had gevoed, verzorgd, liefgehad in.
het diepst van zijn hart, sinds zij een
schootkindje was zij voor wie hij in het
geheim jaar op jaar aan het schrapen was
geweest, zoo volhardend alsof zij zijn
eigen kind geweest ware Dat een man,
zoo als deze een vreemdeling mocht
men haast zeggen ligt wagen zou be-
geerige blikken op haar te werpen....
Heilige Moeder Gods het was genoeg
een heilige dol te maken Was het daa> om,
dat hij met zooveel trots haar opvoeding
bewaakt had, daarom, dat hij haar negen
lange jaren dagelijks naar de Carme-
literschool had gezonden, totdat zij niet
alleen lezen en schrijven kon als de non
nen zeiven, maar ook beter kon bordu
ren dan eenige bekwame werkvrouw in
Verona 'f Was het daarom, dat hij zomet
en winter, week- en feestdagen gewerkt
had, dar hij iedere lira, die hij uitgaf, had
geteld, dat hij voor het welzijn van zijn
kleintje niets ontzien, maar zichzelf alles
ontzegd had Corpo e sangue neen
En deze man zou zeggen, dat hij, Stefano
Beni, geen recht had om te weigeren
„Recht hebben," wel ja 1 Zoo'n man
zou van recht spreken Zou hij een tee-
dere en kostbare bloem trekken, haar
verzorgen, drenken, met oneindige zor
gen en moeiten kwëeken, en wanneer
zij eindelijk tot volkomen wasdom kwam,
zou zij door de ruwe hand van een voor
bijganger vvorden geplukt Zou dat recht
zijn
„Een rechtschapen man," ja i Alsoi ei
niet dozijnen rechtschapen mannen-waren
in Vercna, zoo goed als hij Laat hem
zijn rechtschapenheid en zijn geld naar
een andere markt meenemen, en den
duivel er bij
Dit was de verontwaardigde inhoud van
Stefano Beni's overdenkingen. Evenals
de meeste knorrige menschen kon hij
'nijdig genoeg zijn, wanneer zijn boosheid
opgewekt was en bij deze gelegenheid
was hij al heel boos. Dus beitelde en klopte
bromde en rookte hij er op los, totdat
hij een weinig van zijn overvloedige
warmte had weggewerkt toen wischte
hij zich het zweet van het voorhoofd,
dronk een lange teug koud water uit den
groenen aker, die altijd op de hoekplank
stond, en ging de volgende deur in cm
te zien, hoe zijn buurman, de smid, er
mee stond. Hier vond hij zijn eigen leer
ling, Matfeo, helpende om het wiel vast
te houden, terwijl Luigi op de band lcs-
hamerrie. De karrewei was waarlijk bijna
klaar.
„Kijk hier, buurman, zeide hij nu,
„gij hebt meer boekengeleerdheid, en
weet meer van veel plaatsen dan ik. Kunt
ge mij iets vertellen van Bari
„Van Bari herhaalde de smid. „Nu,
niet veel. Het is een goed eindje weg, in
het Zuiden van het land."
„Maar ligt het in Italië?"
„O ja, het ligt in Italië."
„En is het een zeehaven i
„Zeker, een zeehaven aan de Adria-
tische kust. Ge kunt een massa handels
schepen van Bari te Ancona en Venetië
zien. Onze buurman Sacchi, die de ge
heele handelskunst verstaat, zoo goed als
eenig man in de stad, krijgt al zijn olie
uit Bari. Over zee naar Venetië gevoerd,
komt i ie goedkooper uit, dan olie vah
Florence en Lucca, die over de Apenij-
nen gebracht meet worden.
„Dan is het een plaats die een levendi-
gen handel drijft
„Geen betere. Kent gij het spreekwoord
niet „Bari voor olie, Trani voor vijgen,
Otranto voor mooie vrouwen Maar
waarom vraagt ge dat
Op deze vraag gaf ce wagenmaker geen
antwoord, maar stond stilzwijgend toe
te zien, terwijl de laatste nagels ingesla
gen werden.
„Ik zal voor die kanewei wel met u
afrekenen, Luigi," zeide hij „en Padre
Anselmo kan met mij afrekenen."
Hij wilde voor den smid niet weten,
dat de onkosten van den band uit zijn zak
betaald werden. Dat was een geheim tus
schen zijn kleine Giulietta en hemzelven
en misschien schaamde hij zich ock een
weinig over zijn zwakheid in die zaak.
Daarop daar hij liet wiel naar Je Gou
den Zon terugzenden moest verzocht
hij Matteo langs de herberg „De Hoed"
te gaan en zijn nichtje te zeggen, dat hij
het te druk had om 's middags thuis te
komen eten.
„Hebt ge een karrewei onderhanden,
die haast heeft, buurman vroeg de
smid, die behoorlijk nieuwsgierig was.
Stefano Beni zag stuursch en haalde
de schouders op.
„Neen," zeide hij „maar ik ben van-
daag^uit mijn humeur, en heb geen trek
in eten. Dat is alles."
En zoo wandelde hij hoofdknikkend
weg naar de gaarkeuken op den hoek
van de St. Nikolaassteeg en kocht een
half zwart brood en een schotel boonen
met»olie en met dit eenvoudige maal en
nog een teug uit den groenen aker, deed
hij het voor vandaag in zijn centje.
Zijn toorn was nu voorbij maar zijn
gedachten waren somber, en zijn hart was
vol bitterheid. Hij dacht er over, terwijl
hij zijn pijp opstak en binnen in zijn don
kere werkplaats zat te mijmeren, of er
in geheel Verona een man was, meer ge
plaagd dan hij, Stefano Beni.
Plotseling werd de stilte van het mid
daguur op het bijna ledige plein verbro
ken en hoorde hij het geluid van een rij
tuig. dat in woedende vaart kwam aan
rijden en in het volgend oogenblik, nog
eer hij het hoofd opgeheven haa om te
zien, hield ee» huurkoets voor zijn deur
stil. Ket rijtuig was ledig het paard
dampte de koetsier spreng van een bok
af, de zweep in ce hand, en stapte zender
plichtplegingen binnen.
Let was Tonio Moretti, die er bleek en
opgewonden uitzag.
„Goeden morgen, buurman Eeni,"
zeide hij. „Ik vreesde, dat ge naar huis
zoudt gegaan zijn om te eten."
„Dat was jien een noodelcoze vrees,"
gromde de wagenmaker zonder zijn pijp
uit den mond te nemen. „Is er wat?"
„Ja, ik heb u iets heel belangrijks te
zeggen."
„Het moei wei iets heei belangrijks
zijn, dat u zoo hard doet rijden f"
„De zaak is deze," zeide de jonge koet
sier stout. „Ik bemin uw nichtje Giulietta.
Gij kent mij. Ge weet, dat mijn vat er
mij vijf duizenci liras naliet en dat n i n
rijtuig en beide paarden mijn eigen zijn.
Ik kan gemakkelijk eene vrouw cnc er-
houden. Wilt ge mij La Giulietta ten hu
welijk geven
Gedurende een oogenblik staaicehte-
l3no Beni hem in stomme, nijdige verba
zing aan toen stond hij op en smeet zijn
pijp aan duizend stukken.
„Watnog een riep hij uit. „Duivels 1
dat is te veel."
HOOFDSTUK XLII.
„Dan zeg ik Addio maar niet vcor
lang."
Dat wai en zijn wocroen. Hoe gced her
innerde zij zich die Hoe goed herinnerde
zij zich de wijze waarop ze gezegd weit en
den toon, zoo vastberaden en zoo tee-
der Zeker, Romeo zelf zag noch sprak
ooit meer als een prinselijk minnaar.
En nu was de morgen gekomen de
morgen waarop hij haar gedrongen had
hem te ontmoeten in de Arena, in San
Zenone, in de vroegmis, met den vesper
en zij had al zijn verzoeken geweigerd.
Behalve op marktdagen overschreed La
Giulietta zelden de grenzen, die de kleine
binnenwereld van de herberg „De Heet
van de wereld met haar straten buiten ce
poort scheidde en op dezen bijzone e; en
morgen vertelde zij zichzelf, dat zij, zelfs
als zij noodzakelijk in de stad had moeien
zijn, liever ieder ongemak verduurd zou
hebben, dan den schijn aan te nen.cn van
een ontmoeting te zoeken. Maar het kwam
toevallig zoo uit, dat zij niets buitenshuis te
maken had. Zij had haar borduurwerk
den vorigen avond thuis gezonden, en nu
moest een nieuw voor denzelfden weik-
geVer beginnen. Dus moest zij van- g
werken zoolang het dag was.
Intusschen wilde zij zelfs met even i e-
netien naar de bron gaan want daar v -
ren de vrouwen als gewoonlijk vergi.ee -
en daar luierde Tonio Moretti onder t-
woonte, en wierp ongeduldige blik! en
naar haar balkon, terwijl hij zich ve.wcn-
derd afvroeg, waarom zij zco laat n c< iz
•zijn. Maar hij mocht wachten, hij i. ent
zich verwonderen en als hij het wrtl u tt
en het zich verwonderen mee, e v
mocht hij gaan 1 Welk recht had hij hcai-
iederen morgen in den weg te komen en
te vervelen met zijn onwelkome hc.fii...he-
rij Hoe durfde hij haar „Cara Ciul'cttz"
noemen
„Beste Bngitt3," zeice zij, een v^n i e
buurvrouwen op haar tocht naar benei, en
aanhoudend, „wilt ge mijn kan voor n ij
•vullen? Ik heb het vanmorgen zoo uiuk
en ik zal een anderen dag voor u hetzelfce
doen."
En Brigitta, die een goedhartige ziel
was, de vrouw van den lammen klompen
maker op de vierde verdieping glimlach
te veelbeteekenend, terwijl zij de pre -e
koperen kan uit de hand van c t er je
aannam, en zeide
„Met genoegen, Giulietta rnia, maar
daar is iemand beneden, die dit laatste
half uur naar u heeft staan uitzien. Ha
ha ik was ook gewoon mij zelve somtijds
zoo koud als een steen voor te deen, teen
ik op uw leeftijd was en Carlo mij l.et
hof maakte."
Toen Tonio Moretti dus tot half acht
getreuzeld had, vertrok hij en miste weer
den eersten trein uit Milaan, en miste hem
om niet.
Intusschen maakte La Giulietta haastig
voort met haar huiswerlj, met stof afne
men en wasschen, me» het afwrijven van
haar ooms gebeeldhouwden eikenhouten
stoel, en met het oppoetsen van de ouce
koperen schotels en het groote dakven
ster van klassiek model, totdat zij als
gepolijst goud glommen. Toen zij daarop
haar soepgroenten bereid, de bloemen op
haar balkon begoten, haar vlasvink eten
gegeven, en alles gedaan had, wat vol
maakte zindelijkheid en orde konten
doen, om de plaats vriendelijk en huise
lijk te maken, haalde zij haar werkmand
je voor den dag met haar zak gekleurde
zijde en haar klosies van eoud- en zilver
draad, en zette zich aan haar dagelijksch
borduurwerk.
Zoo was de gewone veroeeling vin haar
dagen, en zij was gewoon het zoo tevre
den voort te zetten, alsof er geen vroolijke
winkels waren in de Via del Corso en
geen heerlijke buitenwandelingen achter
haar muren. Als het niet te heet in den
zomer of te koud in den winter was, zette
zij haar stoel buiten op het balkon en
daar, met gebogen hoofd en bezige vingers
dikwijls zacht bij zich-zelf zingend, liet
zij haar naald in het zonlicht heen en
weder gaan.
Maar vandaag bleet zij binnen een
klein weinigje van het open venster af,
en beschut door een prieeltje van klim
planten meskruid en convolvuli, die het
haar genot geweest was den geheelen zo
mer te kweeken. Van hier uit overzag
zij met een oogopslag één kant van de
binnenplaats en kon zij niet alleen den
ingang der poort zien, gekroond door het
oude teeken der Capuiets, maar cok ce
klanten die de restauratie in- en uitgingen,
het dienstmeisje, dat de schotels van ce
keuken overdroeg, den schoenlapper in
zijn winkeltje op den heek, en de oude
Anito, die onder de poort haar kastanjes
roosterde.
„Dan zeg ik Addio, maai mei vcor
lang
Die woorden speelden haar als een
lie„je door het hoofd. „Niet voor lang"
maar voor hoelang Zou hij beproe
ven haar vandaag weder te zien Wat,
ais hij misschien op dit oogenblik eens
buiten in de straat stond, en naar het huis
zoent Wat, als hij misschien juist ce
binnenplaats opging Als zij hem zag
staan daar in de schaduw, wat zou zij dan
coen Zijjjdurfde nauwelijks ddor de tak
ken en bladeren van het meskruid heen-
gluren, uit vrees, dat zij opziende zijn
©ogen zou ontmoeten.
neette hij werkeiijk Romeo? ot .zeide
hij maar dat hij Romeo was, alleen om
haar te beduiden dat hij haar liefhad
Dit was een lastig te ontwarren knoop,
en gaf haar veel te denken. Als hij eens
werselijk Romeo was.. ha als hij het
eens wa.>
su was er in ce galei ij van het Palazzo
dei Consiglio een schilderij, die zij ge
woon was op feestdagen te gaan zien,
wanneer de kamers voor het publiek open-
stonuen een kunststuk zonder waarae,
bruin van ouderdom en niet opgenomen
in den catalogus. Het was het portret van
een een of anderen onbekenden persoon,
Qoor een of anderen onbekenden kunste-
mar geschilderd, naar alle waarschijnlijk-
neii een volgeling van Gorgione. Het
stelde een man voor met donkere oogen
een droevig uiterlijk, zwart haar, een
Guobele bakkebaard, een gouden keten
om; den hals en de rechterhand rustend
op het handvat van een met juweelen be
zetten dolk. Een eenvoudig kind van het
yoD, had zij de instinctmatige liefde van
.net volk voor de kunst geërfd, maar ten
«enenmale onbekend met stijl, tijdper
ken, scholen en den tijd der kleederdrach-
Ten, was het jonge meisje sedert lang tot
iiet besluit gekomen, dat deze persoon
uit de zestiende eeuw de held was van de
ouae geschiedenis. Zij had het oude doek
ondervraagd, en verbeeldde zich dat
het haar zijn geschiedenis had verteld.
Maar helaas haar Romeo van gisteren
geleek in het minst niet op haar Romeo
van de Piazza de Consiglio. Zijn haar en
baard hadden een roodbruine kleur, zijn
oogen waren grijs hij had niets van den
noa Jlottigen blik van den man op de oude
scr.i! e-ij.
>en haalde zij liaar ballaue te voor-
sc„. i (in twee en twintig coupletten ge-
sc„.o en en begon die uit het hoofd te
fêa- on. En terwijl zij haar zijden draden
dr"ireenvlocht en haar steken zette, zong
Zij telkens weder het refrein waarmee
ieder couplet eindigde
Io t'ameró per sempre,
Romeo '1 mio ben
Io t'amoró per sempre,
Romeo '1 mio ben
Gisterenavond had zij een geborduur-
den rand voor een altaarkleed thuis ge-
Zonden. Dezen morgen begon zij een wit
satijnen stolj, die langzamerhand door
ha Ir oezige vingers met een middeleeuwsch
pat 'oon van karmozijnroode rozen, af
gewisseld met gouden eikenbladeren en
zil /eren eikels, werd bezet. De teekening,
rij gekleurd en op gelijmd papier ge
teekend, lag naast haar op de tafel. Een
fijn, keurig handwerk Het was geen
wonder, dat haar haVidjes zacht en teer
waren.
„Io t'ameró per sempre
Romeo '1 mio....
Was dat een kloppen op de deur?
De naald ontviel aan haar vingers. Zij
hield haar adem in, luisterde, zonder dat
Zij zich durfde verroeren.
Het kloppen werd herhaald.
Dat hij inderdaad naar het huis zou ko
men, dat; hii het wagen zou de trappen
te beklimmen dat hij aan de deur zou dtir- Daar woont onder meer de groote
ven kloppen.c it had zij niet voorzien christenfamilie Tchao.
Wat moest zij deen? Hem binnenlaten, Daar het Chineesch Nieuwjaar naderde,
daar was geen denken aan. Verwachtte zou j)en nu jell grooten inlandschen
hij, dat eenig fatsoenlijk meisje dat deen f bij voorbaat door biecht en
zou Zeker, hij was brutaal 1 Haar bleef 5 T1 AnI,
slechts één weg epen zij moest zwijgen communie aten vieren. Ik voelde mi,
en de ceur niet openen. thuis bij die uitmuntende lieden. Zij
Toen werd voor de derde maal het hielden veel van hun priester. De avond
kloppen gehoord, en een jongensstem verliep als naar gewoonte, gezellig er
(niet zijne stem riep ongeduldig^ werd lustig gepraat. De morgen was vol
„Hei daar Is er nierr and thuis troost: de deelneming der Christenen
Zij liep naar de deur en deed haar oo- aan de godsdienstige plechtigheden was
genbi.kkelijk open, er stond een jongen schier aj|£meen
m!DeeSignmina' Giulietta Beni?" Ro»d 9 "ur ,.ree.d
Ik ben Giulietta Beni." naar huis met mijn knecht. Halfweg ont
ij ij gaf haar hel mandje over en met waarden wij m de verte eenige ruiters,
een haastig „goeden dag 1" trok hij aan Mijn trouwe gezel maandé mij aan, op
zijn muts en was verdwenen. te letten doch daar er geen sprake was
Bloemen Een eenvoudig biezen mand- van bandieten in de streek, reden wij
je met mos gevcero en vol blcemen door zonder verderen argwaan. Wij
bloemen zcoals zij nccit te veren gezien onderscheidden weldra uniform, vlag
bad Eenige' zagen er uit alsof zu van wit tj soldatelli meenden
fluweel gemaakt waren, eenige geleken
was, half doorschijnend iczerood en wij.
roomkleurig wit, andere geheel glmste- Doch de ontmoeting geleek eerder ee n
rend alsof zij verijsd of gekristalliseerd botsing 't waren wolven in schapen
waren en enkele geleken meer op vlin- vacht.. Zij sprongen als op bevel van
ders dan op blcemen. De meest tuiten- bun paard/ 'k 2ag 'nachttal revolvers op
gewone van alle was een stervormige gerjcjat 'k hoorde verward en drei-
karmezijnroode bloem met een juweelen Uw wapens iStijg af!
hart, schitterend als een tros robijnen in Heb ggen wapens<>i. -k ze„ u
80Ket8emeisje boog Zich er over heen, dat ik geen wapens heb
ademloos, verward,verblind. Zulke blce- „At.
men, o zeker, koncen slechts in het Pa- Ik werd onderzocht en betast. Al wat
racij's groeien. Toen, een voor een, en hun dienen kon, tot mijn horloge toe,
bijna vreezend ze aan te raken, nam zij ze Werd mij ontnomen. Zij lieten mij het
uit den mand en daar op den boc'em lag missiekruisje, dat aan mijn horlogeketting
een enkel wit rozenknopje, met een strook- b][nf^ en den lederen gordel, waarmee
je papier om den steel 1™°p. ik bij het rijden mijn kleeren ophield,
dit papiertje was m pot ooo - Dan beraadslaagden zij over mijn paard
Heroverige van 'dien dag sloot zij zich- en Europeesch zadel, leidden mijn rijdier
zelf in huis op zij werkten, dat is zoo, weg en gaven mij een ander m ruil.
maar toch maakte zij weinig vorderingen. „Stijg op
Kon zij het helpen, dat haar gedachten (jn een smallen Chineeschen zadel
rondzwierven, en van tijd tot tijd haar r«j^ kan het niet V' Zij gaven
handen werkeloos op haar schoot lagen - m»n j-ij^ier terug.
Zij verborg het mandje tegen ebtijd j ons i Ginder hebt gij
oom Stefaiio te laten zien, en 'savonds werkelijkheid stond voor mijn oogen;
toen het donker werd, sloop zij met een Ik was opgelicht.
handvol van de schoonste naar beneden pje brave christenen van Koan-ti-ing-
om er de kleine nis op de binnenplaats waren zeer bewogen, toen zij mij zoo
van Onze Lieve VrQuwemeetesie/en. t n en ontvingen mij met tranen
Zoo gingen de uren voorbij en tc^n de 0nde. strenge bewaking
»C.„ bii de tanilie Tch.d^g.
langzaam te voorschijn komend van ach- zijn van een eerste plundering, herstemd
ter cie daken van het achterhuis,waar eens werden daarbij ook gijzelaars ontboden
Capulet's tuin lag, overgoot de maan het ujf de naburige dorpen en men zei hun,
oude huis en zijn omgeving met een tee- dat hunne dorpsgenooten binnen drie
deren stralenkrans, en zachtjes aan kwam een vastgestelde som te betalen
de zilveren stroom binnen door het ven- hadden en dat men hen anders dooden
ster van de kamer waarin Zij sliep, langs
afb^e"d;nTd,1>t."Shk™Seiï,; Ondectusschen w» d. plmd„m8 in
«mïï,bSe bewepine ta» roaen- de christenheiden vo op den gang.
krans naar haar misboek, van haar mis- Alles wat met te heel of te zwaai was,
boek naar het enkele rozenknopje in zijn wcrd d<K>r de roovers ingepalmd. „Hier
vaasje met water, dat het dichtst bij j}aar stelen wij niet, hoor.," zeiden de schelmen
peluw stond, omhooff. En terwijl het lieht ^ajjes WOtdt u teruggegeven." Tot mijn
nu over het gelaat van de slaapster gleed, verba2jng bracht de roover mij mijn
openden zich haar lippen in ecn njdeken weer en de twee lederen zakken
kigen glimlach, ^lsof die wanddende J benoodi dheden voor het uit0efene n
straal een boodschap of een kus Ove b
bracht van het witte knopje op de tafel van mijn pri sterhjk ambt.
naar de karmozijnroode bloem van haar Bij de familie Tchao was iedereen m
mond. de weer, om den roovers een uitmuntend
Wordt vervolgd eetmaal te kunnen aanbieden, want die
schurken willen absoluut, dat men ze
goed onthale.
Tegen 4 uur in den middag stonden
wij tot vertrekken gereed. De roovers
ontboden nog gauw eerst het hoofd van
de familie en eischten 5000 dollar (zestig
duizend frank) Zij namen een lid van
de familie als gijzelaar mee en pakten op
den koop toe ook nog de paarden, de
Ooa oouoOooetv v vwot hl
<5^-o-
Waf onze Missionarissen ezels en de rijkar.
„Ei, priester," riep me een roover toe,
denk je dat ik naar de hel zal gaan
,,'t Hangt van jezelf af," antwoordde
ik onverwijld, in alle geval je bent wel
zoo al meemaken
In China.
In handen van roovers.
In de „Annalen van Scheut" vertelt de op den goeden weg."
priester-missionaris Pater de Clippele Hij zweeg
over hetgeen hij beleefde gedurende zijn Nu kwam de rooverhoofdman, Tai
langdurige gevangenschap in handen van genaamd, me groeten met een serie lief
bandieten. talligheden.
De 21e Januari 1925 zou dagteekenen „U is wel onbeleefd geweest.'k Ben
in mijn missieleven 1 Wel hadden wij reeds dezen morgen uw residentie voorbij-
vernomen, dat honderden roovers in gekomen, 'k Heb mijn naamkaartje laten
het westen zaten samengeschoold, wel brengen naar de kerk, met de verzekering
wisten wij, dat de christenen uit de van mijn goede bedoelingenNiemand
Noorderbcrgen kwade uren aan die rekels te Cii :-la-/> :-soe-ho heeft mijn groote
beleefd haddenMaar dat was reeds vriendschap beantwoord.... Uw naam-
oud nieuws en dat alles was voorgevallen kaartje heeft u mij niet teruggezonden.
op meer dan 200 K.M. van mijn residentie „Maar ik was er nietdat 's klaar
Che-la-oe-soe-ho. Zonder 't minste kwaad als 'n klontje suiker 1" Ja, dat vond hij
te vermoeden trok ik dus, op 10 Januari nu ook en zijn venijn veranderde hij plots
naar den buitenpost Koang-ti-ing-tze, in stroop om me wijs te maken dat ik
om er mijn priesterlijk ambt uit te oefenen, nu wel eenige geweren tot losprijs van
mijn kostbaar persoontje bieden kon.
„Maar in heel mijn residentie zijn enkel
een paar verouderde vuurwapens voor
radig."
Daar wist die stamelaar niets anders
op te vinden, dan dat mijn knecht die
dan maar halen kon.
Vooraleer mijn knecht nu vertrok, las
ik hem duchtig de les pater Schilders
was sedert den vorigen avond op mijn
residentie aangekomen, dat wist ik nu
hij mijn oplichting had vernomen, zou
hij mijn Christenheid niet meer verlaten,
daar was ik zeker van. Pater Schilders
zou dan fnoeten toezien, cat nopens dien
losprijs kalm en verstandig werd beraad
slaagd moeten verhinderen, dat door
mijn christenen een gevaarlijk precedent
werd gesteld. Inderdaad, rooverseischen
inwilligen met geld of met geweren, zou
uitdraaien ten nadeele van heef de missie
en nog meer missionarissen in 't nauw
brengen.
's Anderen daags kwam mijn knecht
niet meer terug en ik verstond, dat men
mijn dringend advies gevolgd had en dat
ik daaromtrent gerust mocht zijn.
Nu was ik te scheep en moest verder
varen ik ging tot den hoofdmar en
sprak beslist
„Denk niet, dat u om mijnentwille de
missie een duit afpersen zult. Desnoods
schrijf ik mijn Bisschop en rrijn confraters,
u niet te bevoordeelcn, om mij te ver
lossen, door'u te be voordeden
Tegen den avond zagen de christrnen
mij met weemoed oprukken met de
boevenbende. Na een rit van een uur
stapten wij af in een heidensch dorp en
brachten er den nacht door. Bij het ont
waken, den volgenden dag, werd 't alarm
geblazen een peleton reguliere soldaten
omsingelde ons. Mijn bcw; kers waren
woedend. Dra begon het gevecht. Geweer
schoten knalden en kogels floten over
de daken en muren, waarachter de roevers
zich verschansten. Dan plots niets meer,
waarna een triomf-geschreeuw aan onzen
kantde soldaten liepen als bazen. Htm
officier was dood 1
Roovers leidden een krijgsgevangen
soldaat op. V/at die aan vermrledijdingen
naar zijn hoofd kreeg, gaat alle gedachte
te boven. Maar hij geraakte toch niet
heelemaal de kluts kwijt en stak al de
schuld van dien onwaardige» aanval
op zoo brave lieden als die excellente
roovers.... op de kerk.
Hij werd daarop vrijgesproken en ik
moest het ontgelden de eeuwige historie
van Reinart de Vos, maar ik was Be lijn,
de ram.
Ze aten mij nu precies niet op, maar
mij werd kond gedaan Gebeurt dat
andermaal dan zenden wij je van waar
je gekomen bent hier zeggen ze naar 't
pierenland.
In den beginne gaf mij zoo'n bedreiging
wat emotie. Later gleed dat over den
olit jekker van mijn onverschilligheid
't was dagelijksche kost geworden,
En Reinart de Vos of de vrijgesproken
ridder-zonder-vaar-of-vrees vraagt u.
Luistert nu naar 't schoonste van mijn
historie
Hij bleef gevangen, muisde 't rooveis-
stieltje af, bekeerde zich uit overtuiging
tot die levenswijze. Wellicht was dat van
hem slechts wederkeeren tot een eerste
liefde van soldaat tot roover en roover
tot soldaat is de afstand in China slechts
een kinderstap. Daarom bleef hij met
het onschuldigste gezicht van de wereld,
in zijn qualiteit van rooverskameraad
zijn soldatenpakje dragen. Bij de eeisfe
beste gelegenheid poetste hij dan weer
de plaat en ging zich bij zijn regiment
vervoegen in de stad Tokoto, daar. hield
hij zijn triomfante lij ken intocht, gezeten
op een rooverpaard en van kop tot teen
gewapend naar 't fatsoen der in dit op
zicht voorbeeldige bandieten. Dat is
Chineesche sluwheid en zeldzame Chi-
neesche trouw aan den soldatenplicht,
zoodanig dooreengemengeld, dat ge er
niet uit wijs wordt en zonder verder
redeneeren overgaat tot bewondering.
Dat roovers niet erg de scldattn
duchtten, werd bewezen uit het feit, dat
wij, in spijt van den afgeslagen afv. 1,
rustig heel den dag op datzelfde derp
doorbrachten. Hier werd mij mijn paard
ontnomen en ik kreeg een ouden struike
laar in de plaats
Daar ik op zoo'n knol Je
roovers niet volgen kon, kwam ik de