DE HUISKAMER NUMMER 18 VIJFDE JAARGANG i925 l amaH'itwaaaanicaiiiaiiiiiiiiastiiiHiiiaiBaatHiauiHaaaaaiiaiaiaKiaiiJiiaiifaiaaHaaaiugaiiHiaiuHaaiiiiiitsaiHmeiiiiaHaiicaacaiaaajsHaaasigiasigafnFiaiiasfiaiaiaHsaiiEiiiHaiaiiiiiaHsam 0 0 0 0 0 nF RW lin«l )IAMAN 1 FN roman 0 0 0 0 0 Espagnol. Sinds 1560 werd zij ook in Frankrijk als artsenij inheemsch. Ter eere der Regentes heette daar de snuif tabak poudre a la reine.De koningin ried haren zoon, Karei IX, de snuif te gebrui ken tegen zware hoofdpijn. Het voorbeeld door het hof gegeven, werkte aanstekelijk en de gewoonte, om tabak te snuiven, verbreidde zich weldra over het gansche land en over de grenzen. Zelfs deFransche dames snoven of droegen althans een kostbaar doosje met door amber geparfumeerden tabak bij zich. Ook in Duitschland was het snuiven aanvankelijk slechts onder de lioogere standen in zwang en deze begonnen er mee, toen het fransche hof gouden en zilveren tabaksdoozen als geschenken uit deelde. Door het maken van dit weelde artikel werd in de zeventiende en achttien- eeuw aan de industrie een nieuw en uitgebreid arbeidsveld bgeopend, dat eerst in onze eeuw is beperkt geworden. Men fabriceerde kostbare tabaks-doozen uit edele metalen, porcelein, schuildpad, ivoor en geperst leder eenvoudiger soorten uit berkenbast, aardappelschillen, enz., enz. Menigeen bezat eene verzame ling kostbare o; historisch-merkwaardige doozen. Schotland leverde de beste lederen doozen deze waren bijzonder hard en doorschijnend als hoorn. De fabricage daarvan was een geheim.' Misschien had men dit den Kalmukken afgezien, die, uit zorgvuldig gedroogde en voortdurend gerookte paardenhuideni hoornachtig werk en trekpoten maken, waarin men kokend water kan doen, zonder dat het leder week wordt of een onaangenamen bijsmaak-geeft. Thomas Clark en Zoon gingen te Edinburgh door, als de uit vinders der Schotsche lederen doozen. In 1756 werd hun een veertienjarig koninklijk privilege voor het verwaardigen toe gestaan. De tabaksbladen werden xn den be ginne slechts in de geneeskunde gebruikt. Men weet, dat in dien tijd alle vreemde planten het eerst aan de doktoren werden gegeven, om er mee te experimenteeren en dezen dachten, natuurlijk, bijna uit sluitend aan de geneeskundige waarde der planten. De ongedroogde tabaksbladeren, en de door heeten damp daaruit geperste olie, werden als een soort van opium ge bruikt tegen hoofdpijn, maagpijn, hoest, jicht en kiespijn. De engelschen wendden zelfs tabaksrook aan tegen onderbuiks kwalen en vonden voor dat doel een bij zonder instrument uit. Een groothertog van Florence was in het bezit van een zoo krachtig extract, van tabakssap, dat een duif terstond dood viel wanneer een met dat sap gedrenkte draad haar door de vleugels werd getrok ken. Het is uit een kultuurhistorisch oogpunt van belang, en opmerkelijk, voot de psychologie der rassen, dat de Romanen vrienden werden van het snuiven en de Germanen hoofdzakelijk van het rooken ook dat men in het zuiden van Europa de tabak het eerst als geneesmiddel ge bruikte en in het noorden als genot middel. Toen de Engelschen tegen het einde der zestiende eeuw de tabak leerden kennen, begonnen zij hem terstond te rooken, of te „drinken", zooals men het in dien tijd noemde. Zij brachten die ge woonte mee uit Virgiriië en maakten de aarden pijpen der Indianen na, waarmede zij als met eene nieuwe mode pronkten. De eerste lookers, die in de noordelijke havensteden van Europa aan wal kwamen, wekten even groot opzien als heden ten dage een Vuurlander of dwergncger in eene groote stad. Men liep hen na, zooals eenige jaren 'geleden hier te lande de Chineczen. Voor de logementen, waarin lieden zaten te rooi en, hoopten de men- schen zich op, om het wonder met eigen oogen te aanschouwen. In bladen en wetenschappelijke tijdschiiften verschenen de portretten van de eferste tabaksrookers. In de deftige kringen vond men het rooken onfatsoenlijk men schreef aan de tabak eene booze uitwerking toe en vreesde voor een algemeene verontreiniging der lucht. Koning Jacobus I vafl Engeland vaardigde in 1604 een streng verbod uit tegen het tabak rooken. Maar alleen de beschaafde standen stoorden zich aan dat verbod. Bij het leger en de marine was het rooken algemeen eri dit had tengevolge dat er een geregelde invoer van tabak plaats had. De Hollanders leerden het rooken van de Engclsche" soldaten en matrozen. Ook de Duitschers maakten in 1620 voor het eerst door Engelsche hulptroepen, die Friedrich van der Pfalts, den winterkoning van Bohemen moestemhelpen, kennis met de tabak. In eene kroniek der stad Zittau vindt men het oudste bericht over de eerste Duitsche rookers en reeds 22 jaar later klaagt de satiricus Hans Micliaël Moscheros, in zijne Gescfrichten Phi landers von Sitlewald, dat er niet één stad in Duitschland meer is, onder welke dat fcelsche rooken geen ingang gevonden heeft. Ondertusschen was in Engeland de strijd tegen de tabak scherper geworden en ook iri andere landen begon men tegen haar te velde te trekken. De universiteit van Oxford verklaarde in 1605, in eene openbare vergadering, dat het rooken eene uitvinding des duivels was. Het waren echter niet de doktoren en natuur onderzoekers, die het hoogste woord voerden in dezen strijd, maar de geeste lijken. Jacobus I van Engeland gaf in 1619 een tamelijk uitvoerig, in de latijnsche taal geschreven werk uit, getiteld Misocupnos, d.w.z. de rook-hater, waarin hij op zeer geleerde wijs allerlei schimpwoorden tegen de tabak liet hooren. Op bladzijde 207 zegt hij b.v. Wanneer er nog eenige schaamte bij u wordt gevonden, o burgers, geeft dan op die heillooze gewoonte, die in schande geboren, uit dwaling aange nomen, en door dwaasheid in zWang ge bracht is eene gewoonte, waardoor Gods toorn is gewekt, de gezondheid van het lichaam wordt benadeeld, het huiselijk leven verstoord, het volk en het vaderland worden gedemoraliseerd en in het buiten land worden geminacht eene gewoonte, die schadelijk is voor de oogen, onaan genaam voor den neus, nadeelig voor de hersenen en gevaarlijk voor de longen, en die, als ik openhartig mag zijn, door de Zwarte rookwolken, die zij verbreidt, volkomen gelijkt op de helsche dampen. De koning liet de rookers en snuivers door het straatvolk stokslagen geven, Waren het edellieden, dan werden zij met kaalgeschoren hoofd en blootsvoets uit uit Londen verbannen. Paus Urbanus VIII, die met afgrijzen^ had opgemerkt, hoe de geestelijken en* leeken onder de godsdienstoefening van het „tabaksglaasje" gebruik maakten, vaardigde in 1692 den kerkban over de rookers uit. In Spanje, te San Jago di Compostella, werden in 1692 vijf ïnonni- ken levend ingemetseld, omdat zij des nachts in het kerkkoor sigaren hadden gerookt. Aan de Spaansche kerkdienaars was bevel gegeven, den geestelijken, die rookten of snoven, de tabak of de snuif- doozen te ontnemen. Meestal waren deze van zilver of goud, en de kosters loerden daarom op de priesters als havikken op hun prooi. Paus Benedictus VII, zelf een hartstochtelijk rooker, hief in 1724 den ban weder op. Ten tijde van Gustaaf Adolf moesten de rookers in Zweden openlijk in de kerk boete doen. In Rusland gaf men den rookers de schuld van dé vele branden en Czar Michael Fedorowitsch liet eiken rooker onbarmhartig op knoetslagen om halen en dan. met opengespleten neus naar Siberië verbannen. Mohamed, Allah's profeet, had in den Koran nog niet over de tabak geschreven. Latere Kalifen stelden het rooken en wijndrinken op ééne lijn. Door toedoen van Mohamedaansche godgeleerden, de Mufti's werd er reeds in het begin der zeventiende eeuw een streng verbod tegen het rooken. uitgevaardigd. Men liet den neus van rookers doorboren, stak een buis door de wonde en voerde dan de slachtoffers tot een afschrikwekkend voor beeld, door de straten. In 1633 ontstond er te Constantinopel een geduchte brand. Zooals men weet, behoorde bij de Ooster- sche manier van stoken, in door ta pijten bedekte gaten in tien vloer een brand tot de aagelijksche zaken. Sultan Murad IV echter gaf den rookers de schuld en zette nu de doodstraf op het rooken. Hij deed des nachts met zijne beulen zelf de ronde in de hoofdstad. Hij die op rooken werd bedtrapt, lag den volgen den morgen dood voor zijne woning. In Pcrzië wierp men de soldaten, die zich aan rooken hadden bezondigd, met afgehouwen handen en voeten voor de tenten. Thans denkt men daar anders over. (Nieuw-Nederland). HET EEUWFEEST DER SPOORWEGEN. Wij menschen van,den nieuwen tijd waarin alles even vlug en gehaast moet gaan, kunnen ons de wereld niet voor stellen zonder spoorwegen. En toch is het op 27 September 1925 eerst honderd jaar geleden, dat de eerste lijn voor per sonenvervoer in Engeland geopend werd. Verbeeld u, dat we weer ineens aange wezen waren op de voorvaderlijke trek schuit, die op haar dooie gemak kom- ik-er-vadaag-nietf dan-kom-ik-er-morgen, voortsukkelde langs onze rivieren en vaarten. Te land maakte je voor lan gere reizen gebruik van diligence of post wagen de beier bedeelden hadden eigen rijtuig maar de gewone klas van men schen deed het maar liefst te voet af, al moesten ze ook soms een week of meer onderweg blijven. Onze gemoedelijke voorvaderen namen er hun tijd voor en ze hadden den tijd Dat is een weelde, die wij twintigste-eeuwers met onzen vooruitgang op elk gebied ons niet meer kunnen veroorloven. De invoering der spoorwegen bracht natuurlijk een heele verandering in het verkeerswezen. Toch moeten we niet meenen, dat die verandering zoo maar voetstoois werd goedgevonden want de mensch wijkt niet gemakkelijk af van zijn ouden sleur. Heel wat tegenwerpin gen werden er gemaakt „De rook der locomotieven zou de vogels dooden en de beesten in de wei doen stikken. De uitgeworpen vonken zouden heel wat brand veroorzaken in de bosschen en ook in dorpen en steden." Ook meende de Franschman Thiers zelfs te moeten beweren „dat men geen ijzer genoeg zou vinden om in Frankrijk meer dan 5 mij len spoorlijnen per jaar te kunnen leggen. De eenvoudige menschen begrepen er natuurlijk niets van. Zoo'n wagen, die voortliep zonder paarden er voor, dat kon toch niet recht toegaan en menig oud moedertje dacht zeker, dat het einde der wereld nu'wel liaast komen zou. Onze ouders hebben zeker nog verschillende oude menschen gekend, die voor geen geld van de wereld in zoo'n ding wilden zitten, „Zoo'n monster da mein ik zoo'n aokeiig masjien Is nooit i'en 't durp op en karmis gezien, dichtte de leuke pater van Meurs in „De erste Lokkemetief" dat we kunneu vinden in het „Kliekende Kriekske", een versbundel, die altijd even mooi blijft. Maar de spoorwegen zijn er toch ge komen iedereen maakt er zonder meer gebruik van en een wereld zonder spoor wegen is eenvoudig ondenkbaar. De eerste spoorweg werd dan geopend op 27 September 1825 in Engeland het was de lijn StocktonDarlington, die 41 K.M. lang was. De uitvinder van den spoorweg is George Stephenson, of liever hij is de uitvinder van de locomotief, want spoor staven voor het vervoer van zware lasten waren reeds bekend in de oudheid cn wer den van af het midden der 18e eeuw ge regeld gebruikt in sommige mijnen van Engeland voor het vervoer van steenko len. Ook stoommachines waren reeds eeu wenlang in gebruik maar aan Stephen son koxnt de eer toe, dat hij den stoom heeft dienstbaar gemaakt aan Jiet voort trekken van zware lasten. Deze eerste locomotief kon natuurlijk de vergelijking niet doorstaan met de reuzen-machines, die tegenwoordig in gebruik zijn. De Rocket, die door Stephenson in 1829 vervaardigd werd, had 20 paarden krachten en kon haar vijfvoudig gewicht voorttrekken met een snelheid van 31 K.M. in het uur. Onze tegenwoordige locomotieven-heb ben 1600 a 1800 paardenkrachten. De sneltreinen in Europa leggen ge middeld 90 tot 100 K.M. in het uur af bij proefrit is men gekomen tot 140 K.M. In Amerika rijden de sneltreinen met een gemiddelde snelheid-van 138 K.M. (proefrit 168 K.M.) Met electrische locomotieven, die den laatsten tijd al meer in gebruik komen, kan men reeds een snelheid bereiken van 224 K.M. per uur- We zijn dus op dat gebied heel wat vooruitgegaan in 100 jaar tijds en als we de afbeelding van een eersten locomotief beschouwen, dan lijkt het ons kinderspel tegen de reuzen- machines van tegenwoordig. Toen de eerste proef, in Engeland genomen, bleek te voidoen, volgden ook andere landen langzamerhand. Het eerst kwam België in 1835 met de lijn BrusselMcchelen, 20 K.M. lang. In dat zelfde jaar Duitschland lijn Nürn- bergFürth, die al 6 K.M. lang was. In Frankrijk lijn ParijsSt. Germain, 19 K.M.. Ons land heeft gewoonlijk niet geleden aan voortvarendheid en zoo kwamen we ook voor den aanleg van spoorwegen met de trekschuit achterna. Toch moeten we dat in deze omstan digheden niet te euvel duiden. Immers wij hadden vele en goede waterwegen, zoodat de behoefte aan andere verkeers wegen niet zoo erg gevoeld werd. Daar bij vormden onze drassige bodem en de groote rivieren een groote moeilijkheid want daardoor werd de aanleg ontzettend veel duurder. Toch was reeds in 1837, door drie ondernemende Amsterdammers de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Mij op gericht, daarbij krachtig gesteund door koning Willem I en zoo kon in 1839 de eerste spoorlijn AmsterdamHaarlem eopend worden, die in 1847 doorgetrok- en werd tot Rotterdam. 1 De staat had nog geen hulp verleend een voorstel om met regeeringshulp te bouwen werd 2 April 1839 verworpen met 46 van de 48 stemmen. Maar Willem I deelde vier v/eken later aan de Volks vertegenwoordiging mede, dat een lijn AmsterdamArnhem noodzakelijk was en ook met staatshulp zou gelegd worden. Deze li in werd dan ook voltooid in 1845 door de Nederl. Rijnspoorweg-Mij. Eerst in 1860 nam de Staat zelf den aanleg van het spoorwegnet ter hand, want men begon in te zien, dat dat uitbrei ding in de zuidelijke, noordelijke en oos telijke provincies noodzakelijk was tot behoud en verbetering van handel ert industrie. De uitvoering werd opgedra gen aan de Mij tot Exploitatie van Staats spoorwegen. Van dien tijd dateert de groo te uitbreiding van bef spoorwegnet in ons land. In 1922 had Nederland een spoorweg net ter lengte van 3.428 K.M. ;*het aan tal locomotieven bedroeg 1.460, perso nenwagens 4.782 en goederenwagens 31.621. In dat jaar werden 51.1 millioen reizigers vervoerd. Voor het goederenvervoer hebben de spoorwegen voor ons land lang niet de beteekenis, die zij voor andere landen heoben. Immers waar geen snelvervoer vereischt wordt, maakt men nog altijd zooveel mogelijk gebruik van onze wa terwegen, omdat het vervoer te water altijd nog veel gogdkooper is, dan per spoor. Zoo vinden we dan ook in 1922 in België een spoorwegnet van ongeveer 9.600 K.M. maar België heeft dan ook wel het dichtste spoorwegnet van één land ter wereld. In 1910 had het spoorwegnet over de geheele aarde een lengte van 1.030.000 K.M. het zou voldoende zijn om een dubbele spoorlijn te maken van de aarde, naar de maan cn dan zou men nog een goede 200.000 K.M. overhouden. Of de uitvinding van den spoorweg dus ook opgang gemaakt heef: jn die 100 jaren tijds. Maar de spoorwegen hebben dan ook ontzaglijk veel voordeel gebracht. Het vervoer kon veel sneller en daarbij veel geregelder geschieden dan te voren ook konden veel grooter hoeveelheden ver voerd worden en daarbij goedkooper en veiliger dan met karren of vracht wagens. Het spreekt van zelf, dat dit een grooten invloed moest hebben op handel en industrie. Toen het spoorwegverkeer ook met andere landen geregeld was, kregen we sneller uitwisseling der verschillende voortbrengselen. Als gevolg daarvan gelijkmatiger prijzen dèr voedingsmid delen, want'als in een land de oogst mis lukt was, kon het benoodigde aangevoerd worden uit andere streken, waar zij overvloedig geweest was. Door het snel verkeer is ook de handel in versche visch vleesch, groenten en ooft mogelijk ge worden. De regeeringen hebben dan ook met hat groote voordeel eene goede spoor wegverbinding ingezien en werken zoo veel mogelijk ir.ede, om die overal tot stand te brengen. Werd vroeger bij spoorwegaanleg wel eens de vraag ge steld „brengt die streek genoeg op om dien aanleg te rechtvaardigen thans volgt men veeleer den omgekeerden weg men legt spoorwegen aan, om een gebied vooruit te helpen. Vandaar dan ook, dat- iedere koloniale mogendheid zich zal beijveren in haar koloniën spoorwegen aan te leggen. De laatste jaren heeft het vervoer per spoor een machtigen concurrent gekre gen in auto en autobus. Voor grootere reizen zullen deze middelen van vervoer echter nauwelijks itj aanmerking komen daarvoor bieden de spoorwegen ons te veel zekerheid en regelmatigheid en te veel gemakken. Denken we slechts aan de D. treinen, die in het internationaal verkeer voorzien zijn van restauratie- en slaapwagens de salon-wagens zijn zoo gemakkelijk mogelijk ingericht en sedert de invoering der Pullman-cars (harmonica-treinen) kan men in de wan delgangen den trein van het begin tot 'het einde doorloopen. Wanneer men en kele dagen en nachten in den trein moet doorbrengen, zijn dat zeker voordeelen, die niet te onderschatten zijn. Ook heeft men tegenwoordig recht- streeksche verbinding tusschen de groote wereldsteden, zoodat men b.v. van Am sterdam, zonder overstappen, kan door reizen tot Parijs. De Riviera-Expres gaat rechtstreeks van Amsterdam over Keulen Marseille naar Genua. Al die gemakken zal een auto nooit kunnen bieden. Wat de vliegtuigen ons in den loop der jaren zullen brengen voor het snel-verkeer is nog niet goed te zég gen en aan voorspellingen zullen we ons •"iar liever niet wagen. C- OOOÓOOÖOOOOÓOÓOOOeOÓÓÖOOóeOOOOOtKHK) 17. HOOFDSTUK XLIII. en zijn klein tneisje vroeg óf zij gelukkig „Mijn klein meisje," zeide Stefano was. Beni, terwijl hij zijn pijp uit den mond La Giulietta, die handig de Zondag- nam, „ge zijt gelukkig, zijt ge niet Zoo sche overjas van haar oom zat te verstel- gelukkig als Lotta en Lisa bijvoorbeeld?" len, keek op met een gelukkigen glim- Het was avond 'de avond van den lach. tweeden dag na zijn onderhoud met „Gelukkig Dat zou ik meenen, oomp- Cesato Donate. Intusschen had Giulietta je'! Veel gelukkiger dan Lotta en Lisa, niet meer van haar vreemdeling-min- wier moeder haar altijd uitscheldt." naar gehoord maar de wagenmaker had „Maar zij genieten meer dan gij," her- denzelfden namiddag een tweede bezoek nam Stefano. van hem ontvangen. Donato was in acht „Zij gaan somstijds naar de komedie, en veertig uur naar Venetië geweest en omdat hun neef Tomaso haar kaartjes weer teruggekomen, en had zijn scheeps- geeft, maar ik benijd ze niet. Ik ben te- papieren, een bundel cargalijsten, fac- vreden bij u thuis te zijn." turen en dergelijke meegebracht, welke „Ik ban een vervelende oude man om alle, met zijn paspoort inkluis en eenige alleen bij u thuis te zitten. Menig meisje brieven door zekeren Canon Alassio te van uw leeftijd zou over haar eigen man Bari geschreven, in wiens parochie Do- en haar eigen te huis denken." nato een kleine bezitting had, de wagen- La Giulietta boog zich over haar werk maker willens of onwillens gedwongen en zweeg. geweest was te onderzoeken. Dat de man „Hebt ge niet wel eens zulke gedachten achtenswaardig en geacht in het kort, gehad, kindlief dat hij alles was waarvoor hij zich uitgaf, „Ik 'oompje stamelde zij, vlijtig dat was duidelijk genoeg. Zooveel ten- doorwerkende. minste was Stefano Beni genoodzaakt „Ja, gij. Waarom niet Ge waart zes- te erkennen. Niet veel jonge meisjes in tien op uw laatste verjaardag...." den stand van zijn lief dochtertje hadden „Zeventien kwam zij snel tusschen- kans zulk een goed huwelijk te doen beiden. dat kon ook niet ontkend worden. Als „Was het zeventien Dio Wat vliegt Donato's vrouw zou zij nooit haar handen die tijd Nu dan, dus waart ge zeventien voor huiswerk behoeven uit te steken op uw laatsten verjaardag en ge ziet er zij zou hët hoofd zoo hoog dragen als de aardig genoeg uit om voor een prinses vrouw van iederen handelaar in Verona door te gaan." neen, zij zou bijna een dame zijn De „Zie ik er aardig uit, oompje Vindt brieven aan Donato waren gericht aan u heusch, dat ik er aardig uitzie II Capitano Donato. Geërgerd en ge- „Komaan, ge weet er immers dat alles prikkeld als hij was, kon Stefano Beni beter dan ik 1" toch pen streelend gevoel van geheimen La Giulietta sprong op en gaf hem een .trots niet onderdrukken, terwijl hij over kus op iedere wang. deze dingen nadacht. „Ik ben zoo blij, dat ik er aardig uit- „Mijn neef, de Capitano Donato zie 1" zeide zij vroolijk. „Ik verlang een hoe deftig klortk dat in zijn oor lief gezichtje-te hebben." De wagenmaker kon den drang niet „Spreek de waarheid, en zeg dat ge weerstaan ze een of tweemaal bij zich- bewonderd wenscht te worden." zelf te herhalen, terwijl hij dien avond Maar hier had de wagenmaker het mis. naar huis wandelde, en iederen keer dat Zij had zulke gekheden niet in haar hoofd, hij ze herhaalde, was het hem innerlijk Mooi te zijn in de oogen van één van wonderwel te moede. Wat Tonio Morett slechts één, dat was haaj eenige eerzucht, betreft, het is onmogelijk te zeggen met „Ik geef er geen zier om, bewonderd welke diepe minachting La Giulietta's te worden," zeide zij, terwijl zij weder oom hem en zijn aanspraken beschouwde, san haar verstelwerk terug ging. „Maar ter Een koetsier, wel zeker Alsof zijn nichtje wille van u, oompje, zou het mij spijten een koetsier zou trouwen 1 Toch, drie* als ik leelijk was om aan te zien." dagen geleden, al zou zijn tegenstand „Ter wille van mij Hé hé ge zijt even stellig geweest zijn, zou hij hebben het licht mijner oogen geweest, van den toegestemd, dat Tonio Moretti een uit- dag af, dat ik u met mij thuis bracht uit muntende partij was, en zijn trots ten Cologna een klein moederloos poesje, minste zou door het aanzoek gestreeld ingebakerd in een doek, vast in slaap, en zijn geweest. niet in staat zes woordën duidelijk te Nooit in 'zijn leven was Stefano Beni zeggen 1" zoo verlegen en zoo ongelukkig geweest, „Dat was de dag na den dood mijner als gedurende deze acht en veertig uren. moeder." Hij had des daags over de zaak loopen >Ja, en de buren dachten dat ik gek was, peinzen, 's nachts er over liggen denken, omdat ik u niet van mij afschoof naar de totdat zijn hoofd en hart pijn deden, zuster van uw vader te Napels die u Eerst was hij van oordeel de minnaars nooit gezien had en zelf zeven eigen kin van zijn nichtje naar de maan te zenden tieren had om voor te zorgen „Niets, en de geheele geschiedenis in vergetel- daarvan," zeg ik, „het kleintje is alles heid te begraven maar dit was gemakke- wat mij van mijn eigen vleesch en bloed lijker gezegd dan, gedaan. Beiden vast- ls overgebleven, en wie kan er zoo goed besloten karakters, weigerden de min- zorg voor dragen als ikzelf!" En daar, naars eenvoudig weggezonden te worden, toen nam ik u ik herinner mij, dat het Elk eischte als zijn recht, door het meis- een heete dag geweest was en de avond je zelve beantwoord te worden. Zoo in werd kil nadat de zon ondergegaan was, de engte gedreven, besloot de wagenma- en ik was er buurman Bartolo dankbaar ker hen voor te zijn. Zij zou alles weten, voor, dat hij mij in zijn wagentje opnam, en uit zijn eigen mond. Bovendien moest "Een handje helpen, vriend Beni," zegt hij zich wel van een lastig plichtsgevoel bij, „geef uw pakje en spring op." Mijn in deze aangelegenheid bewustzijn. Had pakje is een klein kind," zeg ik. Ge hij eenig recht zich tusschen haar en haar hadt zijn gezicht eens moeten zien God misschien goed gesternte te plaatsen weet het, ik had verdriet genoeg, en toch, Eu indien zij moest trouwen en hem ver- «al was mijn leven er mee gemoeid ge laten (want jonge meisjes wilden nu een- weest, ik kon niet helpen dat ik moest maal trouwen), was het dan niet beter, lachen dat zij een goed dan een slecht huwelijk „Wat ben ik u dankbaar, dat ge het deed Men zal hieruit reeds bemerken, arme pakje niet naar Napels wegzondtj dat, voor zoover Stefano Beni's toestem- oom Stefano. ming noodig was, Cesare Donato zijn „Toch was het misschien beter voor u zaak zoo goed als gewonnen had. geweest mijn klein meisje. Ge zoudt on- En dat was de feden, waarom de oude der het oog eener vrouw en onder kin man, nadat hij het grootste gedeelte van deren als gij-zelf zijn opgevoed." den avond somber zwijgend voor het vuur „Ge zijt zoo goed voor mij geweest als had gezeten, zijn pijp uit den mond nam eenige vrouw cn beter." „Nu, nu uw tante Francisca Petru- cetti, zoo rijk als zij is, heeft haar eigen familie te verzorgen, en het beetje geld, dat ik heb bijeengeschraapt, is alles voor u, kind Wil ik u eens zeggen, wat vele jaren mijn plan is geweest Ik heb bij tijd en wijle gedacht, of ik misschien een stukje grond op een van de heuvelhel lingen ginder zou kunnen koopen en daarop een huisje zou kunnen bouwen voor u en mij. Ik zoti gaarne in de scha duw van mijn eigen wijngaard willen zitten en polenta van mijn eigen grond eten eer ik sterf." „Lieve oom Stefano, ge zult daarvoor nooit rijk genoeg zijn „Hoe kunt gij dat zeggen? En dan heb ik ook gedacht dat wie weet? de Heilige Maagd den een of anderen dag ons een eerlijken, ijverigen jongen kon toezenden, dien ik als een zoon zou kun nen liefhebben, en die een goed echtge noot voor mijn Giulietta zou zijn." Weer gaf zij geen antwoord. Wat kon zij zeggen „Gij verlangt niet ais een non te leven en te sterven, wel, kind „Lief oompje de toekomst zal voor zich-zelf wel zorgen Er was een oogenblik stilte. Hij zag dat zij verlegen was, en haar verlegen heid vermeerderde de moeilijkheid voor' hem. „Ik' denk dat ik er een weet, die geluk kig genoeg zou zijn, als hij voor uw toe komst zorg mocht dragen, mijn meisje," zeide hij nu. Zij liet den knoop vallen, dien zij op het punt stond aan te zetten, en bukte om er naar te zoeken. „Tonio Moretti meent het goed met u." Hij zeide dit met een moedeloos hart, want hij had vrees voelen opkomen, dat zij niet onverschillig ten opzichte van den knappen koetsier mocht zijn. „Tonio Moretti Ik kan Tonio Mo retti niet uitstaan." „Maar alle meisjes zijn op hem ver liefd." „Dan denken zij er anders over dan ik, oom Stefano." „Als kleine meisjes zeggen, dat zij een man niet kunnen uitstaan, beteekent dat somtijds, dat zij werkelijk heel veel van hem houden," zeide de wagenmaker. „En als ik zeg, dat ik Tonio Moretti niet kan uitstaan, beteekent dit, dat ik een hekel heb aan zijn gezicht en aan den toon van zijn stem, en dat ik liever iederen dag een half uur zou omloopen, dan hem te ontmoeten." De oude man zat er mee in, maar was niet overtuigd. Het kon bij slot van re kening toch nog maar een kibbelarijtje van gelieven zijn. „Heeft hij u misschien beleedigd „Hij beleedigt mij altijd. Zijn naam zelfs beleedigt mij. Lief oompje, spreek mij ftiet over Tonio Moretti ik heb nooit van hem gehouden, en niets zou mij ooit van hem kunnen doen houden." „Ik verlang niet, dat ge van hem hou den zult noch ,yan iemand anders, wat dat aangaat," zeide de wagenmaker met een zucht van verlichting. „Ik zou mijn klein meisje liever een paar jaar langer bij mij houden, als ik kan." Hij wachtte en zag haar vol verlangen aan. „Als ik kan herhaalde hij. Nog gaf zij geen antwoord. „Er is zekere Cesare Donato, tusschen twee haakjeskent gij hem?" Zij herhaalde fluisterend den naam. Neen zij had dien nodit gehoord. „Hij kent u." „Dat kan best zijn." „Hij wel, bij het lijf van Bacchus Ik kan het evengoed in eens zeggen hij vraagt u ten huwelijk." Zij keek op en lachte eenigszins ze nuwachtig. „Ik ben hem zeer verplicht," zeide zij. „Wie is hij „Een ander man dan Tonio Moretti, en een die cr beter bij zit een rijk man waarachtig. Wat gij vrouwen „een goede partij" noemt." „Een van uw klanten, oompje „Neen, een vreemdeling." „Maar het is belachelijk." „Zijt ge zeker, dat ge in 't geheel niets van hem weet 1" „Ik hoorde mijn leven niet van hem." „Toch moet gij hem gezien hebben. Denk eens goed, kind ge hebt verle den week aan eenige vreemdelingen de Arena laten zien Zij zag verwilderd op. Een twijfel door kruiste haar hoofd. Toch zeide hij een „rijk" man. Neen, het was onmogelijk. Haar Romeo was zoo arm aks zij-zelve. „Een oude Signore en zijn twee doch ters vreemdelingen," antwoordde zij aarzelend. „Niemand anders Hij van wien ik spreek, dezelfde Cesare Donato, is een zeeman eigenaar van een handels schip Ha ge begint het te begrijpen Stefano Beni zag haar strak aan en een stekende pijn scheen zijn keel dicht te knijpen. „Zoo Ik zie hoe het is," zeide hij bit ter, „de tijd van den ouden man is voorbij. Maar zij vloog op hem toe, en verborg haar hoofd op zijn schouder. „Liefste, liefste oom riep zij half schreiend, „dat kan nooit waar zijn. Ik zal er u te meer om liefhebben." „Dat zeggen de jongelieden altijd, en voor het oogenblik, in de blijdschap huns harten, gelooven zij het. Zij zijn zoo ge lukkig, dat zij zich-zelven een oneindig talent voor liefhebben toekennen. De nieuwe band zal slechts de oude banden versterken, de nieuwe hoop de oude herinneringen levendig houden. Niets zal veranderd zijn niemand zal verdron gen worden alles zal verbeterd, beves tigd, verrijkt worden, want is de Gouden Eeuw niet teruggekomen Zoo zeggen de jongen zoo gaan zij het leven genie tend door. Maar de ouden weten beter. Zij luisteren, zij glimlachen, zij houden zich alsof zij het gelooven, maar evenals Stefano Beni, weten zij, dat hun tijd voorbij is.". HOOFDSTUK XLIV. „Verloofd en niet met Tonio Moret ti? Onmogelijk!" „Onmogelijk, indien ge wiltmaar waar. Ik zeg het." In de herberg del Cappello te wonen, wilde zooveel zeggen als in een glazen huis te leven. De verloving van La Giu lietta was op aller tongen denzelfden dag, dat Stefano Beni zijn toestemming had ge geven. Aan de bron werd dien morgen over niets anders gesproken. „Ik zeg u, hij was daar den geheelen vorigen avond," zeide Monna Teresa. „Een lang man met een rossigen baard naar zijn kleeding te oordeelen, een zee man." „Ja, hij was, 's middags naar de Arena gegaan om buurman Stefano te spreken, en zij kwamen samen terug. Mijn Giaco- mo kwam toevallig thuis tegen dien tijd, en hij volgde hen van de Piazza Bra den geheelen weg over." „De oude Stefano had in alle geval plan hetn goed te onthalen," bracht een ander er tusschen in. „Hij kwam zelf in den loop van den avond beneden, en bestelde een eendvogel én een flesch Al- catico voor het avondeten „Ja," zeide Brig'itta, de vrouw van den lammen klompenniaker „en het dienst meisje, Maria, die het blad boven' bracht, zeide mij, dat zij beide kandelaars aange stoken hadden, en prachtige bloemea op de tafel. Hei: was een echt feest „Nu, maar wie is hij?" „Waar komt hij vandaan Hoe heet hij „Hij komt uit Venetië dat weet ik Zeker," zeide Brigitta. „Wat zal Tonio zeggen „Arme Tonio Hij zal mooi nijdig zijn, durf ik wel beweren." „En met reden. Tonio is 'niet goed behandeld." „Neen, waarlijk niet Wel, hij heeft La Giulietta heel de laatste twaalf maan den door het hof gemaakt, en nu bedankt te worden voor een vreemdeling, dien niemand ooit te voren gezien heeftMaar ziedaar hij was te goed voor haar." „Veel te goed. Zij wist hem niet te waardeeren." „Hé 1 hé hé Sommigen weten niet, hoe zij hun geluk vergooien." „Een jongen, waarop iedere dame trotsch zou mogen zijn, hem haar beminde te mogen noemen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1925 | | pagina 11