VOOR DE HUISKAMER
H ELCK WAT WILS
b
't^.^fcSaKïWl^l^tTOlVaKfc. K&.VSX'V
HET TEVEN VAN RUBENS
NUMMER 2t ZESDE JAARGANG 1926
1 j)
dooooooot'ooödftoaoöttooooooüoooooaoaoo
b
b
b
HF RRl IIDSDIAMANTFN «oman
0
ZTTVyVTTNrVTVTVVTTVVTVyy k
Petrus Paulus Rubens weru in 1577 te
Siegen in Nassau geboren Zijn vader
fan Rubens, of Ruebens. zooals hij zijn
naam gewoonlijk spelde, was doctor in de
rechten en tot zevenmaal toe was hij tot
schepen van Antwerpen benoemd In
1568 was hij op de lijst dei verdachten
geplaatst als Calvinist en zag hij zich ge
noodzaakt tnet vrouw en kinderen naar
Keulen te vluchten Kier kwam hij in
kennis met Anna van Saksen, gemalin
van Willem van Orante en moeder van
Maunts. ki het begin was hij haar raads
man in verschillende zaken, doch spoedig
werd hij haai minnaar Hierover veront
waardigd, liet graaf Johan van Nassau hem
eens dat hij op weg was naar Anna van Sak
sen, oplichten en op Dillenburg gevangen
zetten. De misdaad waaraan Rubens zich
schuldig had gemaakt, werd toen in
Duitschland met den dood gestraft en het
gelukte zijn liefhebbende vrouw slechts
met zeer veel moeite vergeving voor haar
man te verkrijgen. In het begin van 1573
werd het haar vergund Rubens op te zoe
ken en zich met hem en haar gezin te
Siegen te vestigen. Rubens moest onder
eede verklaren, die stad niet te verlaten,
dan tot het doen eener wandeling in de
omstreken, voor zijn gezondheid.
In 1577 werd daar hun zoon Petrus
Paulus geboren In hetzelfde jaar overleed
Anna van Saksen en fan Rubens achtte
dit een geschikte gelegenheid om verlof
te vragen de stad Siegen te verlaten. De
prins van Oranje stemde toe. op voor
waarde, dat hij nooit onder de oogen zou
komen. Rubens vestigde zich te Keulen
en overleed m 1587 Zijn vrouw begaf
Zich weer naar Antwerpen
Ten onrechte wordt dikwijls beweerd,
dat de groote schilder Rubens te Keulen
geboren is aan vreemdelingen wordt in
de St. Pieterskerk te Keulen het doop
vont getoond, waarboven hij zou gedoopt
Zijn. Dit is daar echter later overgebracht.
De stad Antwerpen was, toen Maria,
de vrouw van Jan Rubens, haar terugzag
sedert een paar jaren in de macht van
Parma. Door hare connectiën kwam haar
longste zoon als „paadje" bij Marguerite
de Ligne, weduwe van den graaf de La-
lamg, m dienst. Doch spoedig bleek, dat
Petrus met geschikt was voor dit luie leven
en hij werd student in de rechtsweten
schappen. Hij vond intusschen tijd ge
noeg om zich toe te leggen op 't teekenen
en zijn liefde voor de kunst werd zoo
groot, dat hij besloot schilder te worden.
Zijn eerste meesters waren de landschap
schilder Verhaegt en de historieschilder
van Oort. Later, in 1596, kwam hij onder
leiding van Octavio van Veen, een gunste
ling van den hertog van Parma.
Op het atelier van den laatste sleet
Rubens vele aangename dagen. In van
Veen, of ook wel Venius, vond hij een
meester en een vriend, die, zeker minder
groot dan zijn leerling later werd, toch
van nature een verfijnder geest en een
zuiverder, minder zinlijke schoonheids
gevoel bezat. Zijn leiding was noodig
voor Rubens zijn stoute, weelderige op
vattingen, die hem zeer licht de „détails"
over het hoofd deden zien.
Bij den jongen Rubens is ook waar
schijnlijk door Venius de lust opgewekt
tot het verzamelen en bestudeeren van de
beste oude en nieuwere kunstwerken.
Rubens had,, zegt Houbraken, „een
Zonderlinge zucht tot alle soorten van
wetenschappen en kunsten, zelfs tot de
taalgeleerdheid." Hij sprak zeven talen.
Zijn geest ontwikkelde hij in velerlei op-
Zichten en hij werd niet alleen een groot
schilder, maar ook een verlicht man
niet alleen kunstenaar wiens naam we
reldberoemd zou worden, maar ook ge
zant aan het hof van vorsten, met wie hij
vertrouwelijk omging. Hij had een beval
lig voorkomen, zeer beschaafde manieren,
was welbespraakt en in het bezit van een
vrij aanzienlijk vermogen. Zijn moeder
toch had al haar bezittingen, welke vroe
ger verbeurd waren verklaard, terugbe
komen.
Toen Vermis zijn leerling mets meer
leeren kon, raadde hij hem aan naar
Italië te gaan en in den zomei van 1600
werd de reis door Rubens aanvaard. Hij
was voorzien van verscheidene aanbeve
lingsbrieven, waaronder een voor den
hertog Vmcenzio Gonzaga, te Mantua.
Deze was tn het bezit eener kostbare
kunstverzameling en toen de hertog Ru
bens aanbood hem als edelman aan zijn
dienst te verbinden, nam deze dit gaarne
aan, daar hem op die wijze de beste ge
legenheid gegeven werd de kunstverzame
ling te bestudeeren
Aan deze studie had Rubens die bij
zondere kennis van antieke kunst te dan
ken, waardoor hij zich later onderscheidde.
Toen hij van een kort bezoek aan Rome
in Mantua terugkeerde, droeg de hertog
hem op, aan den koning van Spanje, Fi-
lips III. een geschenk te brengen, be
staande in een staatsiekoets en zeven
prachtige paarden. Rubens was weldra
te Madrid even gezien als aan het hof van
den hertog en overladen met geschenken
keerde hij naar Mantua terug
Spoedig daarop begaf hij zich ten twee
den male naar Rome, thans vergezeld van
zijn broeder Philippus en tezamen' gaven
zij een werk uit over de oudheden van
Rome De tekst was dooi Philippus ge
schreven, terwijl de platen, die het boek
illustreerde, door Petrus waren geteekend.
Na Rome verlaten te hebben, bezocht
hij Genua en toen hij zich daar bevond,
ontving hij bericht, dat zijn moeder ern
stig ziek was. Hij spoedde zich naaf Ant
werpen, doch kwam te laat. Zij was den
vorigen dag overleden. Dit verlies trof
hem zoo zeer. dat hij zich gedurende
vier maanden van de wereld afzonderde
in de abdij van St Michiel waar zijn
moeder begraven was.
Toen de tijd zijn smart eemgszins ge
lenigd had, vatte hij het voornemen op
naar het zonnige Italië terug te keeren,
maar hij werd te Brussel zoo vriendelijk
door Albertus en Isabella ontvangen, dat
hij besloot daar te blijven.
In 1609 huwde hij met Isabella Brandt,
de dochter van een Antwerpsche magis-
traats-persoon. Hij liet in die stad een
prachtig huis bouwen, in den stijl der pa
leizen, welke hij te Genua gezien had.
Het huis was "omgeven door een vrij
grooten tuin met schaduwrijke lanen en
een paviljoen of tuinhuis, dat door den
schilder meer dan eens op het doek ver
eeuwigd is. Van buiten was zijn woning
geheel met fresco's beschilderd en van
binnen versierd met de kostbaarste vazen
busten en kunstwerken.
Rubens had een gelukkig leven. Zijn
eerste vrouw mocht hij slechts zestien
jaar behouden en zij schonk hem twee
zonen. Tot 1630 bleef hij weduwnaar en
gedurende dien tijd vond hij afleiding
voor zijn droefheid in reizen en in politieke
bemoeiingen. In 1627 droeg de aartsher
togin Isabella hem de taak op in het be
lang van den vrede tusschen Spanje en
Engeland een conferentie te Delft te
houden met den agent of resident van
Groot-Brittaië te 's-Gravenhage. Later
zette hij de onderhandelingen per brief
voort.
Richelieu verijdelde echter zijn po
gingen. Koning Filips IV wenschte toch
later kennis te nemen van de briefwisse
ling door Rubens gevoerd en verlangde,
dat de diplomaat hem zelf de papieren
in Madrid zou brengen, waarop deze in
den nazomer van 1628 naar Spanje ver
trok.
Filips ontving hem met veel onderschei
ding, hield hem eenigen tijd bij zich en
stelde hem in de gelegenheid voor zijn
kunst te werken. Hij deed gedurende zijn
verblijf in Madrid dan ook meer aan de
schilderkunst dan aan de staatkunde. Hij
maakte o.a. verscheiden portretten van
den koning en de koningin. Filips was te
arm om den kunstenaar-diplomaat naar
verdienste in geld te betalen, en hij be
noemde Rubens daarom vóór diens ver
trek naar Engeland tot secretaris van zijn
Geheimen Raad.
Terwijl Rubens het portret maakte
van Karei I, koning van Engeland, be
pleitte hij de zaak van Spanje en het ge
lukte hem den vrede tot stand te brengen.
Karei I verhief hem in 1630 tot ridder
van den Gulden Spoor, schonk hem een
kostbaren degen en stond hem toe op het
wapen, hem vroeger door den koning van
Spanje gegeven, den Engelschen leeuw
te voeren. De universiteit van Cambridge
eindelijk, verleende den schilder honoris
causa den titel van master of arfs>-
Rubens' staatkundige loopbaan ein
digde met den dood van de aartshertogin
Isabella in 1633. Sedert wijdde hij zich
uitsluitend aan de kunst
In 1630 was hij, ten tweede male, ge
trouwd met zijn nichtje Helena Fourment,
die, toen het huwelijk voltrokken werd
nauwelijks zestien jaren telde. Zij was een
ware schoonheid en Rubens' schilderde
niet alleen dikwijls haar portret, maar
gebruikte haar ook steeds als model,
wanneer hij op zijn doeken een schoone
vrouwenfiguur noodig had. Toen hij haar
huwde, was hij drie en v-ijftig laar. Zijn
grootste geluk zocht hij in den huiselijken
kring, hij leefde-voor vrouw en kinderen
en hij was m de gelegenheid hun alles te
geven wat zij wenschten Want behalve
dat hij een groot vermogen van zich zeiven
bezat, verdiende hij ontzettend veel geld
met zijn werk. Hij had het soms zoo druk
dat hij zich door zijn leerlingen moest
doen helpen. Hij maakte dan de schets
van zijn schilderijen, liet ze door de leer
lingen uitwerken en legde er zelf de laat
ste hand aan. In sommige stukken is dit
merkbaar, maar in de meeste is daarvan
niets te bespeuren. Dit is trouwens geen
wonder met leerlingen als van Dijck,
Jordaens, Soytman, Gerard Seghers. Tan
van Hoek enz.
Zijn landschappen deed Rubens meest
al schilderen door Wildens en Lucas van
Uden, terwijl Snijders de bloemen, vruch
ten en beesten op zijn doeken bracht.
Rubens' kunst wordt dan ook aldus ge-
klassificeerd stukken geschilderd door
zijn leerlingen, doch geschetst en gere
toucheerd door hem en eindelijk ko
pieën naar zijn schilderijen, door hem ge
corrigeerd
Rubens heeft ongeiootelijk veel gepro
duceerd. In 1620 droeg de weduwe van
Hendrik IV, Maria de Medicis, hem op
een en twintig stukken te schilderen,
die hare geheele geschiedenis zouden
voorstellen van hare geboorte af. Hij nam
de taak op zich, onder voorwaarde, dat
het hem veroorloofd zou worden, die te
Antwerpen te vervullen. Twee er van
maakte hij in het palais du Luxembourg
zelf. Later verzocht Maria hem er nog
drie bij te maken, waarvan een zijn eigen
portret moest wezen. Het zijn geen van
allen historische stukken, doch allego-
riën en lang niet allen even mooi.
Als wij niet wisten, dat hij zich door
zijn leerlingen liet helpen, zou het feit
ongeloofelijk klinken, dat hij bijna op het
zelfde oogenblik, waarin hij de bestelling
voor het Luxembourg aannam, aan de
Jezuïten te Antwerpen beloofde negen en
dertig stukken voor hun nieuwe kerk te
maken. Van die negen en dertig zijn er
nog slechts vier over, daar in 1718 de kerk
door den bliksem getroffen werd en ge
deeltelijk afbrandde.
Karei I van Engeland droeg hem later
op negen groote stukken en een plafond
voor de eetzaal in Whitehall te schilderen,
voorstellende de allegorische geschiedenis
van Jacobus I, Karel's vader. Rubens
haastte zich hiermede en levewie eerst
na zes jaren alles af.
Een eerste plaats onder Rubens' werken
bekleeden echter „De afneming van het
kruis", in de hoofdkerk te Antwerpeh,
en de „Kruisiging van Petrus" in de St.
Pieterskerk te Keulen, het eerste ver
vaardigde hij in 1611, het laatste in 1640,
dus op het einde van zijn leven.
Petrus Paulus Rubens stierf den 20sten
Mei 1640 in den ouderdom, van vier en
zestig jaar. Vooral in de laatste jaren werd
hij veel gekweld door jicht en toen ook
zijn hart daardoor werd aangetast, over
leed hij.
Met groote pracht werd hij in de St.
Jacobskerk te Antwerpen begraven. Ru
bens' weduwe was schatrijk en verzocht
en verkreeg later verlof om achter het
koor een kapel te doen bouwen, waarin
thans nog het stoffelijk overschot van den
grootsten Vlaamschen kunstenaar rust.
Het altaar is versierd met een schilderij
van den meester zelf. In 1755 werd door
een zijner achterneven een Latijnsch
grafschrift op den steen gegrift-
Rubens nagelaten schilderijen, zoo van
hem zelf als van anderen, zijn antiquitei
ten, enz., werden opgekocht door de ko
ningen van Spanje en Polen, den keizer
van Duitschland, den keurvorst van
Beieren en kardinaal Richelieu.
Twee eeuwen na zijn dood, in 1840,
werd door de Vlaamsche eu Hollandsche
schilders, voor 't eerst een luisterrijk
Rubensfeest gevierd en bij die gelegen
heid had de onthulling van zijn stand
beeld te Antwerpen plaats.
(Nieuw Nederland.)
DANTE.
Een dame stond met haar dochtertje t#
kijken naar de etalage van een boekhandel,
toen de kleine eensklaps uitriep
„Hé, Maatje, kijk nou eens, daar staat
een boek, waarop tneii Tante met een D«
gedrukt heeft."
„Nee, lieveling, zei de dame, dat is met
zoo. Dante was een man, een dichter."
Waarop de kleine uitroep „Maar,
Maatje, dan hadden ze er toch Oome op
moeten zetten
DE OPLOSSING.
De directeur van Artis klaagde er tegen
den burgemeester over, toen deze de in
richting eens kwam bezoeken, dat Artis
zoo weinig belangstellenden lokte, of
schoon de entree-prijs toch maar 25 cent
was.
„Het zit 'm toch in oen entree-prijs, ver
zekerde de burgemeester, „U moet de
menschen gratis toegang geven en zijn er
dan veel bezoekers in den dierentuin, dan
laat ge de beesten los en ge kunt dan voor
sortie eischen wat ge wilt. Ze zullen er dan
graag een tientje voor over hebben om er
weer uit te mogen
EEN GEVOELIGE LES.
Madame De Stael was kwade vrienden
geworden met den Vicomte De Choiseul,
omdat hij beleedigende praatjes van haar
had uitgestrooid.
Op zekeren dag ontmoetten de dame en
de Vicomte elkaar in gezelschap, bij welke
gelegenheid de bon-ton vereischte, dat
zij met elkaar spraken.
Madame De Stael begon Wij hebben
u in lang nier gezien. Monsieur De Chei-
seul.''
„Ach neen, Madame 1' Ambassadrice,
ik ben ziek geweest."
„Ernstig Monsieur
„Bij den dood af, ik had bloedvergifti
ging
„Och Zeker hadt ge dan op uwe tong
gebeten
Deze scherts viel als een donderslag op
den Vicomte, die als een kwaadstoker be
kend was. De les was streng, maar welver
diend en hij had geen woord meer te zeg
gen.
AAN HET VERKEERDE ADRES.
Hij was een zeer gewichtig personage,
die meende, dat ieder hem keude ofbe-
hoorde te kennen. Hij liep eens door een
veld, toen hij een stier met dreigend ge
bogen kop op zich af zag komen. Hij was
een generaal, iemand van politieken in
vloed en met natuurlijk embonpoint,
maar hij liep, hij liep zelfs harder dan de
stier liep, en bereikte het eerst het hek.
Hij klom er over, buiten adem en met
volslagen gemis van waardigheid en vond
den eigenaar, met een pijpje in den mond
kalm hel schouwspel gadeslaande.
„Wat denk je wel, mijnheer," riep de
verbitterde politicus, „om zulk een wild
dier door je land te laten hollen."
„Wel," zei de man, „ik geloof, dat de
stier meester is op zijn land."
„Zoo, zoo," riep de ander, „en weet u
wel, wie ik ben, mijnheer
„Volstrekt niet, mijnheer."
„Ik ben generaal X., mijnheer."
„Dan had u dat den stier moeten vertel
len," zei de boer droog.
DUBBEL WERK.
Kaalhoofdige. Mij dunkt, dat u mij nu
maar den halven prijs voor het haarknip
pen moest rekenen, er is tegenwoordig
zoo weinig haar meer te knippen.
Coiffeur. „Mij dunkt juist het tegendeel
mijnheer 1 Wij moeten dubbel rekenen,
omdat ik zoo'n moeite heb uw haar t«
vinden."
GESCHOKT.
Heer (in den schouwburg). Wat was
daareven op de galerij te doen
Bediende. O, toen de tooneelspeler
Smeer op het tooneel stierf viel daarboven
een waschvrouw in onmacht de arme,
oude vrouw kreeg namelijk nog een heele
som aan waschgeld van hem."
DE VLEIER.
Professor heeft het over het laatste sta
dium van een ongeneeslijke ziekte al
thans hij hoopt de gevaarlijkste en vree-
selijkste complicaties met een fanatieke
welbespraaktheid opeen, en vraagt daarna
den candidaat geheel onverwacht
„Wat zoudt U doen in dit geval?"
Zonder een oogenblik te aarzelen, ant
woordt deze kalm
„Lieve hemel, da's nog al eenvoudig i ik
u laten roepen."
«au
- 20
HOOFDSTUK L.
Lancelot reisde in één trek door van
München tot Londen, en vandaar zonder
zich op te houden naar Old Court. Hier
werd hij terstond door allerlei drukten
overstelpt toch vergat hij daardoor Wi-
nifrieda's opdracht niet, noch zijn eigen
belofte, goed te zullen zijn voor Lettice
Leigh. Hij was inderdaad nog geen drie
dagen thuis, toen hij haar reeds een be
zoek bracht.
Hij was overgekomen om een zijner
pachters te spreken, op een plek, die zich
in den dichterlijken naam van Hogsclough
Farm verheugde, en reed toen langs den
meer genoemden heuvelrug naar huis.
Toen hij Abel Brunt's hut genaderd was,
ging de middag zachtjes aan in schemer
over. Toch was er nog licht genoeg, om
hem te doen zien, hoe zijn bevelen ten
opzichte van dekken en herstellen ge
trouw waren uitgevoerd, en hoe volko
men het tafreel, dat Horatius Cochrane
zich gekozen had, alle aanspraak op den
naam van schilderachtige bouwvalligheid
verloren had.
Half glimlachende bij de gedachte over
de teleurstelling, die op het gelaat van zijn
vriend zou te lezen staan, als hij de plek
in haar nieuwe gedaante zou zien, bond
Lancelot zijn paard aan het kleine poortje
vast en klopte met den knop van zijn rij
zweep aan de deur.
Niet voor hij ten tweeden male geklopt
had, beantwoordde hem een vrouwen
stem met de vraag „Wie is daar
Hij maakte zich bekend en de grendels
werden langzaam weggeschoven.
„Ge hebt mij toch niet vergeten, Let
tice?" zeide hij met zijn heldere, gerust
stellenden blik.
Zij stond voor hem, zwijgend voor zich
heen kijkend.
„Ik wilde eens zien, of zij de hut voor u
gemakkelijk hebben ingericht," ging hij
voort, terwijl hij een snellen blik om zich
heen wierp door de kleine schemerdonke
re keuken. „Wat jen pover vuurtje hebt
ge daar Ik verzocht Moreton u een la
ding hout te zenden is die nog niet ge
komen
Een stoel, die slechts drie pooten rijk
was, en een oude kist te onderstboven ge
keerd, dienden voor zetels een oude,
door de wormen aangetaste tafel uit de
rommelkamer op de Grange, eenige ge
barsten borden en glazen op een plank,
een stroozak, met een oud haardkleed be
dekt, en een stuk van een dikwijls hersteld
karpet voor den haard, was alles wat de
kamer aan meubelen bevatte. Maar er
sliep een kat voor het vuur, en dit gaf een
huiselijker aanzien aan de plaats, en in
de vensterbank hurkte een kleine jongen,
die met heldere, groote wijdgeopende
oogen den vreemden heer aanzag.
„Ik ken u wel, Master Lancelot," zeide
Zij eindelijk.
„Het moet wel zes of acht jaar geleden
zijn sedert wij elkander het laatst zagen,
Lettice. Wij zijn beiden veranderd sinds
dien tijc}."
Zij legde een paar blokken op het vuur
en stofte met haar voorschoot den stoel af.
„Ik heb niets dan een dnestal voor u
om op te zitten, Sir," zeide zij.
Maar hij bleef onderzoekend rondzien.
„Ge hebt het hier heel ongemakkelijk,"
zeide hij. „Is dat uw bed En hebt ge
geen warmer dekens? Ge zoudt al deze
weken niet in zulk een armoede geleefd
hebben, als ik het geweten had."
„Wij hadden dak noch vuur, Master
Lancelot en wij weten wat het zeggen
wil, zonder die beiden te zijn
„Het doet mij leed dit te hooren. Ik
zal u morgen een wagenvracht met nood
zakelijke voorwerpen zenden."
De vrouw zag hem steelswijze van on
der haar zwarte wenkbrauwen aan.
„Ik weet niet, waarom ge u voor ons
gelijken zoudt vermoeien, Sir," mompel
de zij.
„Ik zal u zeggen, waarom. Omdat ge
tot ons volk behoorten omdat Miss Wi-
nifrieda in 't bijzonder wenscht, dat ik
voor u zorg zal dragen."
„Dacht Miss Winifrieda dan aan ons
vroeg zij met eenige belangstelling in haar
stem.
„Dat deed zij Lettice. En behalve dat
denk ik vrees ik dat ge een bijzonder
recht op mijn medelijden hebt."
Gedurende al dien tijd had hij schijn
baar geen acht op het kind geslagen
maar nu ging hij naar het venster en tikte
het kind op de wangen.
„Hoe heet ge, mijn jongen
De kleine jongen staarde hem aan zon
der te antwporden.
„Heet ge Samuel Samuel Leigh Ha,
dat dacht ik wel. Lettice, beste meid, ik
ken uw verdriet, en ik heb zielsmedelijden
met u."
Zij huiverde terug als had men haar ge
slagen.
„Ik heb geen medelijden noodig," zeide
zij grimmig. „Ik vraag de menschen al
leen mij te laten loopen."
„Indien ik uw gevoel gekwetst heb,
Lettice, dan vraag ik u vergeving."
Hij zeide dit met hartelijke vriendelijk
heid en voegde er een oogenblik later bij
„Indien iemand het recht heeft, Lettice,
dit pijnlijk onderwerp aan te roeren, dan
b.en ik het. De man was een schurk zon-
deï hart, en zonder ons zoudt ge hem
nooit gekend hebben. Ge hebt recht op
mijn hulp en vriendelijkheid."
Zwijgend bleef zij staan met afgewend
gelaat
„Ware mijn broeder blijven leven, en
ware hij de zaak te weten gekomen, zooals
ik, maanden en maanden na dato, hij zou
u recht hebben laten wedervaren. Hoort
ge ooit iets van hem
Zij schudde het hoofd.
„Heeft hij nooit iets voor u gedaan,
noch voor zijn kind
Zij beproefde te spreken, maar de woor
den bleven haar in de keel steken en gin
gen in snikken over.
Daarop trok Lancelot, wetende dat het
het beste was haar te laten weenen, indien
zij weenen kon, den kleinen jongen naar
zijn knie en begon zacht en vriendelijk met
hem te spreken, terwijl de houtblokken
opflikkerden en de kamer verlichtten en
buiten de schemer inviel. Lettice Leigh
intusschen bedekte het gelaat met de
handen, vergeefsche pogingen aanwen
dend om haar tranen te weerhouden, die
nu snel en overvloedig vloeiden.
De vader heeft nooit iets voor dat kind
gedaan, heeft het nooit gezien, bekreunde
er zich nooit over, of het levend of dood ge
boren werd Menigmaal zijn wij bijna
door gebrek, door kou en honger omge
komen maar dat raakte hem allemaal
niets, zoolang als wij het hem maar niet
lastig maakten
„Gij noch uw jongen zult ooit weer
honger of kou lijden, arm kind."
De kleine jongen was plotseling vrien
delijk geworden en speelde met Lance
lots horlogeketting. Zij keek op en toen
zij dit zag, werden stem en gelaat zachter.
„God zegen u, Sir," zeide zij. „U is nu
de Mylord, zeggen ze
„Ja, Lettice tot mijn spijt."
Flij zuchtte, streek met de hand over
het haar van het kind en staarde in het
vuur, terwijl zijn gedachten elders toef
den.
Toen was er een lange tijd van stilte.
„Hebt ge niets van hem gezien, toen ge
nu vier jaren geleden weggingt?" vroeg
zij plotseling
Zijn gedachten waren ver weg, en de
vraag verschrikte hem.
„Óf ik hem zag
Op dat oogenblik dacht liij slechts aan
zijn broeder. Toen hij daarop haar ver
langende, vragende oogen zag, begreep
hij haar bedoeling.
„Of ik Proutmg zag? Ja zeker zag
ik hem. Hij is eenige weken bij mij ge
weest."
„En en toen
„En toen, kort voor dat ik naar Enge
land terug zou gaan, nam hij dienst bij een
anderen meester."
„Daar ginder
„Ja, in Genua.'Ik gaf hem een getuig
schrift, waarlijk een beter getuigschrift
dan hij verdiende."
„Genua herhaalde zij, als beproefde
zij de naam in haar geheugen te prenten.
„Genua
„Nu ja, maar dat verliet hij geen oogen
blik. De heer, die hem in dienst nam, was
een Amerikaan en, als ik mij goed her
inner, op reis naar New-York."
„Maar, waar denkt ge dan dat liij nu
Zal zijn, Sir vroeg zij met bevende
stem.
Lancelot schudde het hoofd.
„Wie kan dat zeggen De loonen daar
zijn hoog. Misschien is hij nog in Ameri
ka. Maar geloof mij, Lettice, ge moet be
proeven hem te vergeten."
Daarop stond de jonge man op om heen
te gaan, nadat hij nog eenige vriendelijke
woorden tot afscheid gezegd had.
„Indien ge het hier te eenzaam hebt,"
zeide hij, „kan ik u een andere hut be
zorgen, waar ge buren zult hebben. Zoudt
ge soms liever te Danebridge of in Lang-
trey-dorp wonen?"
„Ik heb geen buren noodig. Ik blijf
liever waar ik ben."
„Zijt gij hier niet bang?"
„Waarom zou ik bang zijn De dooden
komen niet terug."
Hij glimlachte.
„Neen," zeide hij „Ik dacht niet aan
den armen Abel Brunt, en evenmin aan
Zijn geest. Ik dacht aan de levenden."
„Ik ben ook niet bang voor de leven
den," zeide zij, met een van haar giimmi-
ge blikken.
„Het is een eenzame plaats."
„Geen plaats kan voor mij te eenzaam
zijn, Sir."
„Zooals ge wilt, beste meid. Indien
iemand u lastig valt, behoeft ge het me
slechts te laten weten en dan zal ik u el
ders heenbrengen. Ge hebt in alle geval
gelijk, bijtijds uw grendels voor de deur
te schuiven."
Bij deze woorden liet hij eenig zilver
geld in de handen van het kind glijden, en
ging naar de deur.
„Ik sluit vroeg, Sir, maar ik ben toch
niet bang," zeide zij, hem tot aan de deur
volgend. „Bovendien durft het volk de
zen weg na zonsondergang niet langs te
komen."
„Ik zal Miss Winifrieda zeggen, dat ik
u gezien heb, Lettice," zeide hij, terwijl
hij zich in den zadel wierp. „Moet ik haar
een boodschap overbrengen Ik zal van
avond schrijven."
„Aan Miss Winifrieda
„Ja, aan Miss Winifrieda."
„Ge moet haar zeggen, dat het met
kleinen Sam opperbest gaat."
„Anders niets
„Ik heb niets anders te zeggen, Sir."
„Mag ik haar niet zeggen, dat ge be
sloten hebt den kleinen jongen naar school
te zenden, Lettice? Daarop heeft Miss
Winifrieda haar hart gezet."
Met haar hand aan de deur bleef zij
onverschillig, aarzelend staan.
„Nu'dan," zeide zij eindelijk, „indien
Miss Winifrieda daar haar hart op gezet
heeft, dan denk ik, dat zij niet tegenge
werkt moet worden."
En terwijl hij zoo in de duisternis weg
reed, voelde Lancelot, dat hij een over
winning behaald had.
Flij vond een brievenzak vol brieven op
hem wachten, toen hij te Old Court te
rugkwam, Daar hij met de morgenpost
van Winifrieda bericht gekregen had,
wist Lancelot, dat hij zich aan een daad
van zwakheid schuldig maakte, toen hij
dezen hoop papieren over zaken van al
lerlei aard omhaalde, zoekende naar een
tweeden brief
Zulk een tweede brief werd echter niet
gevonden de eenige graankorrels onder
al dit kaf waren een briefje over zaken
van Mr. Marrables en een officieele en
veloppe, waarop zijn adres in de eemgs
zins bestudeerde hand van zijn vriend Mr.
Cochrane geschreven stond.
Terwijl hij al het andere liet liggen, om
het na den eten door te zien, stak Lan
celot deze twee brieven in zijn zak, en las
ze in zijn kleedkamer. Het bericht van
den advocaat was kort genoeg, en had be
trekking op een afspraak voor den vol
genden dag. Cochrane's brief was lang,
blijkbaar met zorg geschreven en luidde
als volgt
„Was-en-Zegel-Departement, Down-
ning Street Januari 18
„Beste Brackenbury,
„Een nieuwtje, dat in zeker opzicht u
betreft, en dat voor mij misschien gelde
lijk van zeer veel belang is, is mij juist ter
kennisse genomen. Sir Grimsby Turn-
bull staat op het punt de Chiltern Hun
dred aan te nemen, voor zoover ik kan na
gaan, om redenen, die met een of ander
groot bouwplan in Britsch-Indië in ver
band staat. De Brackenbury IJzermaat-
schappij zal dientengevolge zijn voorzit
ter en de burg van Singleton zijn afge
vaardigde verliezen
„Nu weet ik, beste Brackenbury, dat
uw staatkundige begrippen niet zeer be
paald zijn, en dat, daar Sir Grims'oy een
liberaal man is, men het aan uwe ver
draagzaamheid toeschreef, dat hij twee
jaar geleden de betrekking kreeg. Toch
denk ik, dat ik gelijk heb met te onder
stellen, dat, waar het de vertegenwoordi
ging van uw burg betreft, ge liever een
conservatief candidaat zoudt zien optre
den en, indien ik die candidaat ware,
waag ik-'t ook te gelooven, dat uw achting
voor mijn persoon tl er toe brengenzou, mij
iets meer dan in naam te ondersteunen.
„Het zal u misschien verwonderen dat,
terwijl ik eenvoudig een gouvernements
ambtenaar ben met beperkte middelen
ik er aan denk, mij in het pu
blieke leven te werpen. Maar, geloof mij,
't is niet dat ik grootheid zoek maar, zoo
mij ook werkelijk geen grootheid toe
komt, wordt zij mij in dit geval door mijn
superieuren opgedrongen. In een parti
culier gesprek met het hoofd van mijn de
partement werd mij toevertrouwd, dat
Lord Glendinning ten zeerste verlangt,
dat het gouvernement gesteund worde
overal waar een gaatje mocht openvallen,
en dat Mr. Bazalquette mij had uitver
koren als een van de opkomende lieden,
die de soort van dienst zouden kunnen
bewijzen, die het Huis behoeft. Toen
kwam van morgen 't bericht dat Singleton
binnenkort zou vrij komen, en ik dacht
niet beter te kunnen doen, dan uw dade
lijk te schrijven.
Ik behoef u niet te zeggen, hoe veel ge
noegen het mij zal doen, indien ge het
denkbeeld goedkeurt, noch hoe verlan
gend ik uw antwoord wacht,
„Als altijd, beste Brackenbury,
(Uw oprechte en getrouwe)
Horatius Cochrane.
„Aan Lord Brackenbury."