VOOR DE HUISKAMER H ELCK WAT WILS b 't^.^fcSaKïWl^l^tTOlVaKfc. K&.VSX'V HET TEVEN VAN RUBENS NUMMER 2t ZESDE JAARGANG 1926 1 j) dooooooot'ooödftoaoöttooooooüoooooaoaoo b b b HF RRl IIDSDIAMANTFN «oman 0 ZTTVyVTTNrVTVTVVTTVVTVyy k Petrus Paulus Rubens weru in 1577 te Siegen in Nassau geboren Zijn vader fan Rubens, of Ruebens. zooals hij zijn naam gewoonlijk spelde, was doctor in de rechten en tot zevenmaal toe was hij tot schepen van Antwerpen benoemd In 1568 was hij op de lijst dei verdachten geplaatst als Calvinist en zag hij zich ge noodzaakt tnet vrouw en kinderen naar Keulen te vluchten Kier kwam hij in kennis met Anna van Saksen, gemalin van Willem van Orante en moeder van Maunts. ki het begin was hij haar raads man in verschillende zaken, doch spoedig werd hij haai minnaar Hierover veront waardigd, liet graaf Johan van Nassau hem eens dat hij op weg was naar Anna van Sak sen, oplichten en op Dillenburg gevangen zetten. De misdaad waaraan Rubens zich schuldig had gemaakt, werd toen in Duitschland met den dood gestraft en het gelukte zijn liefhebbende vrouw slechts met zeer veel moeite vergeving voor haar man te verkrijgen. In het begin van 1573 werd het haar vergund Rubens op te zoe ken en zich met hem en haar gezin te Siegen te vestigen. Rubens moest onder eede verklaren, die stad niet te verlaten, dan tot het doen eener wandeling in de omstreken, voor zijn gezondheid. In 1577 werd daar hun zoon Petrus Paulus geboren In hetzelfde jaar overleed Anna van Saksen en fan Rubens achtte dit een geschikte gelegenheid om verlof te vragen de stad Siegen te verlaten. De prins van Oranje stemde toe. op voor waarde, dat hij nooit onder de oogen zou komen. Rubens vestigde zich te Keulen en overleed m 1587 Zijn vrouw begaf Zich weer naar Antwerpen Ten onrechte wordt dikwijls beweerd, dat de groote schilder Rubens te Keulen geboren is aan vreemdelingen wordt in de St. Pieterskerk te Keulen het doop vont getoond, waarboven hij zou gedoopt Zijn. Dit is daar echter later overgebracht. De stad Antwerpen was, toen Maria, de vrouw van Jan Rubens, haar terugzag sedert een paar jaren in de macht van Parma. Door hare connectiën kwam haar longste zoon als „paadje" bij Marguerite de Ligne, weduwe van den graaf de La- lamg, m dienst. Doch spoedig bleek, dat Petrus met geschikt was voor dit luie leven en hij werd student in de rechtsweten schappen. Hij vond intusschen tijd ge noeg om zich toe te leggen op 't teekenen en zijn liefde voor de kunst werd zoo groot, dat hij besloot schilder te worden. Zijn eerste meesters waren de landschap schilder Verhaegt en de historieschilder van Oort. Later, in 1596, kwam hij onder leiding van Octavio van Veen, een gunste ling van den hertog van Parma. Op het atelier van den laatste sleet Rubens vele aangename dagen. In van Veen, of ook wel Venius, vond hij een meester en een vriend, die, zeker minder groot dan zijn leerling later werd, toch van nature een verfijnder geest en een zuiverder, minder zinlijke schoonheids gevoel bezat. Zijn leiding was noodig voor Rubens zijn stoute, weelderige op vattingen, die hem zeer licht de „détails" over het hoofd deden zien. Bij den jongen Rubens is ook waar schijnlijk door Venius de lust opgewekt tot het verzamelen en bestudeeren van de beste oude en nieuwere kunstwerken. Rubens had,, zegt Houbraken, „een Zonderlinge zucht tot alle soorten van wetenschappen en kunsten, zelfs tot de taalgeleerdheid." Hij sprak zeven talen. Zijn geest ontwikkelde hij in velerlei op- Zichten en hij werd niet alleen een groot schilder, maar ook een verlicht man niet alleen kunstenaar wiens naam we reldberoemd zou worden, maar ook ge zant aan het hof van vorsten, met wie hij vertrouwelijk omging. Hij had een beval lig voorkomen, zeer beschaafde manieren, was welbespraakt en in het bezit van een vrij aanzienlijk vermogen. Zijn moeder toch had al haar bezittingen, welke vroe ger verbeurd waren verklaard, terugbe komen. Toen Vermis zijn leerling mets meer leeren kon, raadde hij hem aan naar Italië te gaan en in den zomei van 1600 werd de reis door Rubens aanvaard. Hij was voorzien van verscheidene aanbeve lingsbrieven, waaronder een voor den hertog Vmcenzio Gonzaga, te Mantua. Deze was tn het bezit eener kostbare kunstverzameling en toen de hertog Ru bens aanbood hem als edelman aan zijn dienst te verbinden, nam deze dit gaarne aan, daar hem op die wijze de beste ge legenheid gegeven werd de kunstverzame ling te bestudeeren Aan deze studie had Rubens die bij zondere kennis van antieke kunst te dan ken, waardoor hij zich later onderscheidde. Toen hij van een kort bezoek aan Rome in Mantua terugkeerde, droeg de hertog hem op, aan den koning van Spanje, Fi- lips III. een geschenk te brengen, be staande in een staatsiekoets en zeven prachtige paarden. Rubens was weldra te Madrid even gezien als aan het hof van den hertog en overladen met geschenken keerde hij naar Mantua terug Spoedig daarop begaf hij zich ten twee den male naar Rome, thans vergezeld van zijn broeder Philippus en tezamen' gaven zij een werk uit over de oudheden van Rome De tekst was dooi Philippus ge schreven, terwijl de platen, die het boek illustreerde, door Petrus waren geteekend. Na Rome verlaten te hebben, bezocht hij Genua en toen hij zich daar bevond, ontving hij bericht, dat zijn moeder ern stig ziek was. Hij spoedde zich naaf Ant werpen, doch kwam te laat. Zij was den vorigen dag overleden. Dit verlies trof hem zoo zeer. dat hij zich gedurende vier maanden van de wereld afzonderde in de abdij van St Michiel waar zijn moeder begraven was. Toen de tijd zijn smart eemgszins ge lenigd had, vatte hij het voornemen op naar het zonnige Italië terug te keeren, maar hij werd te Brussel zoo vriendelijk door Albertus en Isabella ontvangen, dat hij besloot daar te blijven. In 1609 huwde hij met Isabella Brandt, de dochter van een Antwerpsche magis- traats-persoon. Hij liet in die stad een prachtig huis bouwen, in den stijl der pa leizen, welke hij te Genua gezien had. Het huis was "omgeven door een vrij grooten tuin met schaduwrijke lanen en een paviljoen of tuinhuis, dat door den schilder meer dan eens op het doek ver eeuwigd is. Van buiten was zijn woning geheel met fresco's beschilderd en van binnen versierd met de kostbaarste vazen busten en kunstwerken. Rubens had een gelukkig leven. Zijn eerste vrouw mocht hij slechts zestien jaar behouden en zij schonk hem twee zonen. Tot 1630 bleef hij weduwnaar en gedurende dien tijd vond hij afleiding voor zijn droefheid in reizen en in politieke bemoeiingen. In 1627 droeg de aartsher togin Isabella hem de taak op in het be lang van den vrede tusschen Spanje en Engeland een conferentie te Delft te houden met den agent of resident van Groot-Brittaië te 's-Gravenhage. Later zette hij de onderhandelingen per brief voort. Richelieu verijdelde echter zijn po gingen. Koning Filips IV wenschte toch later kennis te nemen van de briefwisse ling door Rubens gevoerd en verlangde, dat de diplomaat hem zelf de papieren in Madrid zou brengen, waarop deze in den nazomer van 1628 naar Spanje ver trok. Filips ontving hem met veel onderschei ding, hield hem eenigen tijd bij zich en stelde hem in de gelegenheid voor zijn kunst te werken. Hij deed gedurende zijn verblijf in Madrid dan ook meer aan de schilderkunst dan aan de staatkunde. Hij maakte o.a. verscheiden portretten van den koning en de koningin. Filips was te arm om den kunstenaar-diplomaat naar verdienste in geld te betalen, en hij be noemde Rubens daarom vóór diens ver trek naar Engeland tot secretaris van zijn Geheimen Raad. Terwijl Rubens het portret maakte van Karei I, koning van Engeland, be pleitte hij de zaak van Spanje en het ge lukte hem den vrede tot stand te brengen. Karei I verhief hem in 1630 tot ridder van den Gulden Spoor, schonk hem een kostbaren degen en stond hem toe op het wapen, hem vroeger door den koning van Spanje gegeven, den Engelschen leeuw te voeren. De universiteit van Cambridge eindelijk, verleende den schilder honoris causa den titel van master of arfs>- Rubens' staatkundige loopbaan ein digde met den dood van de aartshertogin Isabella in 1633. Sedert wijdde hij zich uitsluitend aan de kunst In 1630 was hij, ten tweede male, ge trouwd met zijn nichtje Helena Fourment, die, toen het huwelijk voltrokken werd nauwelijks zestien jaren telde. Zij was een ware schoonheid en Rubens' schilderde niet alleen dikwijls haar portret, maar gebruikte haar ook steeds als model, wanneer hij op zijn doeken een schoone vrouwenfiguur noodig had. Toen hij haar huwde, was hij drie en v-ijftig laar. Zijn grootste geluk zocht hij in den huiselijken kring, hij leefde-voor vrouw en kinderen en hij was m de gelegenheid hun alles te geven wat zij wenschten Want behalve dat hij een groot vermogen van zich zeiven bezat, verdiende hij ontzettend veel geld met zijn werk. Hij had het soms zoo druk dat hij zich door zijn leerlingen moest doen helpen. Hij maakte dan de schets van zijn schilderijen, liet ze door de leer lingen uitwerken en legde er zelf de laat ste hand aan. In sommige stukken is dit merkbaar, maar in de meeste is daarvan niets te bespeuren. Dit is trouwens geen wonder met leerlingen als van Dijck, Jordaens, Soytman, Gerard Seghers. Tan van Hoek enz. Zijn landschappen deed Rubens meest al schilderen door Wildens en Lucas van Uden, terwijl Snijders de bloemen, vruch ten en beesten op zijn doeken bracht. Rubens' kunst wordt dan ook aldus ge- klassificeerd stukken geschilderd door zijn leerlingen, doch geschetst en gere toucheerd door hem en eindelijk ko pieën naar zijn schilderijen, door hem ge corrigeerd Rubens heeft ongeiootelijk veel gepro duceerd. In 1620 droeg de weduwe van Hendrik IV, Maria de Medicis, hem op een en twintig stukken te schilderen, die hare geheele geschiedenis zouden voorstellen van hare geboorte af. Hij nam de taak op zich, onder voorwaarde, dat het hem veroorloofd zou worden, die te Antwerpen te vervullen. Twee er van maakte hij in het palais du Luxembourg zelf. Later verzocht Maria hem er nog drie bij te maken, waarvan een zijn eigen portret moest wezen. Het zijn geen van allen historische stukken, doch allego- riën en lang niet allen even mooi. Als wij niet wisten, dat hij zich door zijn leerlingen liet helpen, zou het feit ongeloofelijk klinken, dat hij bijna op het zelfde oogenblik, waarin hij de bestelling voor het Luxembourg aannam, aan de Jezuïten te Antwerpen beloofde negen en dertig stukken voor hun nieuwe kerk te maken. Van die negen en dertig zijn er nog slechts vier over, daar in 1718 de kerk door den bliksem getroffen werd en ge deeltelijk afbrandde. Karei I van Engeland droeg hem later op negen groote stukken en een plafond voor de eetzaal in Whitehall te schilderen, voorstellende de allegorische geschiedenis van Jacobus I, Karel's vader. Rubens haastte zich hiermede en levewie eerst na zes jaren alles af. Een eerste plaats onder Rubens' werken bekleeden echter „De afneming van het kruis", in de hoofdkerk te Antwerpeh, en de „Kruisiging van Petrus" in de St. Pieterskerk te Keulen, het eerste ver vaardigde hij in 1611, het laatste in 1640, dus op het einde van zijn leven. Petrus Paulus Rubens stierf den 20sten Mei 1640 in den ouderdom, van vier en zestig jaar. Vooral in de laatste jaren werd hij veel gekweld door jicht en toen ook zijn hart daardoor werd aangetast, over leed hij. Met groote pracht werd hij in de St. Jacobskerk te Antwerpen begraven. Ru bens' weduwe was schatrijk en verzocht en verkreeg later verlof om achter het koor een kapel te doen bouwen, waarin thans nog het stoffelijk overschot van den grootsten Vlaamschen kunstenaar rust. Het altaar is versierd met een schilderij van den meester zelf. In 1755 werd door een zijner achterneven een Latijnsch grafschrift op den steen gegrift- Rubens nagelaten schilderijen, zoo van hem zelf als van anderen, zijn antiquitei ten, enz., werden opgekocht door de ko ningen van Spanje en Polen, den keizer van Duitschland, den keurvorst van Beieren en kardinaal Richelieu. Twee eeuwen na zijn dood, in 1840, werd door de Vlaamsche eu Hollandsche schilders, voor 't eerst een luisterrijk Rubensfeest gevierd en bij die gelegen heid had de onthulling van zijn stand beeld te Antwerpen plaats. (Nieuw Nederland.) DANTE. Een dame stond met haar dochtertje t# kijken naar de etalage van een boekhandel, toen de kleine eensklaps uitriep „Hé, Maatje, kijk nou eens, daar staat een boek, waarop tneii Tante met een D« gedrukt heeft." „Nee, lieveling, zei de dame, dat is met zoo. Dante was een man, een dichter." Waarop de kleine uitroep „Maar, Maatje, dan hadden ze er toch Oome op moeten zetten DE OPLOSSING. De directeur van Artis klaagde er tegen den burgemeester over, toen deze de in richting eens kwam bezoeken, dat Artis zoo weinig belangstellenden lokte, of schoon de entree-prijs toch maar 25 cent was. „Het zit 'm toch in oen entree-prijs, ver zekerde de burgemeester, „U moet de menschen gratis toegang geven en zijn er dan veel bezoekers in den dierentuin, dan laat ge de beesten los en ge kunt dan voor sortie eischen wat ge wilt. Ze zullen er dan graag een tientje voor over hebben om er weer uit te mogen EEN GEVOELIGE LES. Madame De Stael was kwade vrienden geworden met den Vicomte De Choiseul, omdat hij beleedigende praatjes van haar had uitgestrooid. Op zekeren dag ontmoetten de dame en de Vicomte elkaar in gezelschap, bij welke gelegenheid de bon-ton vereischte, dat zij met elkaar spraken. Madame De Stael begon Wij hebben u in lang nier gezien. Monsieur De Chei- seul.'' „Ach neen, Madame 1' Ambassadrice, ik ben ziek geweest." „Ernstig Monsieur „Bij den dood af, ik had bloedvergifti ging „Och Zeker hadt ge dan op uwe tong gebeten Deze scherts viel als een donderslag op den Vicomte, die als een kwaadstoker be kend was. De les was streng, maar welver diend en hij had geen woord meer te zeg gen. AAN HET VERKEERDE ADRES. Hij was een zeer gewichtig personage, die meende, dat ieder hem keude ofbe- hoorde te kennen. Hij liep eens door een veld, toen hij een stier met dreigend ge bogen kop op zich af zag komen. Hij was een generaal, iemand van politieken in vloed en met natuurlijk embonpoint, maar hij liep, hij liep zelfs harder dan de stier liep, en bereikte het eerst het hek. Hij klom er over, buiten adem en met volslagen gemis van waardigheid en vond den eigenaar, met een pijpje in den mond kalm hel schouwspel gadeslaande. „Wat denk je wel, mijnheer," riep de verbitterde politicus, „om zulk een wild dier door je land te laten hollen." „Wel," zei de man, „ik geloof, dat de stier meester is op zijn land." „Zoo, zoo," riep de ander, „en weet u wel, wie ik ben, mijnheer „Volstrekt niet, mijnheer." „Ik ben generaal X., mijnheer." „Dan had u dat den stier moeten vertel len," zei de boer droog. DUBBEL WERK. Kaalhoofdige. Mij dunkt, dat u mij nu maar den halven prijs voor het haarknip pen moest rekenen, er is tegenwoordig zoo weinig haar meer te knippen. Coiffeur. „Mij dunkt juist het tegendeel mijnheer 1 Wij moeten dubbel rekenen, omdat ik zoo'n moeite heb uw haar t« vinden." GESCHOKT. Heer (in den schouwburg). Wat was daareven op de galerij te doen Bediende. O, toen de tooneelspeler Smeer op het tooneel stierf viel daarboven een waschvrouw in onmacht de arme, oude vrouw kreeg namelijk nog een heele som aan waschgeld van hem." DE VLEIER. Professor heeft het over het laatste sta dium van een ongeneeslijke ziekte al thans hij hoopt de gevaarlijkste en vree- selijkste complicaties met een fanatieke welbespraaktheid opeen, en vraagt daarna den candidaat geheel onverwacht „Wat zoudt U doen in dit geval?" Zonder een oogenblik te aarzelen, ant woordt deze kalm „Lieve hemel, da's nog al eenvoudig i ik u laten roepen." «au - 20 HOOFDSTUK L. Lancelot reisde in één trek door van München tot Londen, en vandaar zonder zich op te houden naar Old Court. Hier werd hij terstond door allerlei drukten overstelpt toch vergat hij daardoor Wi- nifrieda's opdracht niet, noch zijn eigen belofte, goed te zullen zijn voor Lettice Leigh. Hij was inderdaad nog geen drie dagen thuis, toen hij haar reeds een be zoek bracht. Hij was overgekomen om een zijner pachters te spreken, op een plek, die zich in den dichterlijken naam van Hogsclough Farm verheugde, en reed toen langs den meer genoemden heuvelrug naar huis. Toen hij Abel Brunt's hut genaderd was, ging de middag zachtjes aan in schemer over. Toch was er nog licht genoeg, om hem te doen zien, hoe zijn bevelen ten opzichte van dekken en herstellen ge trouw waren uitgevoerd, en hoe volko men het tafreel, dat Horatius Cochrane zich gekozen had, alle aanspraak op den naam van schilderachtige bouwvalligheid verloren had. Half glimlachende bij de gedachte over de teleurstelling, die op het gelaat van zijn vriend zou te lezen staan, als hij de plek in haar nieuwe gedaante zou zien, bond Lancelot zijn paard aan het kleine poortje vast en klopte met den knop van zijn rij zweep aan de deur. Niet voor hij ten tweeden male geklopt had, beantwoordde hem een vrouwen stem met de vraag „Wie is daar Hij maakte zich bekend en de grendels werden langzaam weggeschoven. „Ge hebt mij toch niet vergeten, Let tice?" zeide hij met zijn heldere, gerust stellenden blik. Zij stond voor hem, zwijgend voor zich heen kijkend. „Ik wilde eens zien, of zij de hut voor u gemakkelijk hebben ingericht," ging hij voort, terwijl hij een snellen blik om zich heen wierp door de kleine schemerdonke re keuken. „Wat jen pover vuurtje hebt ge daar Ik verzocht Moreton u een la ding hout te zenden is die nog niet ge komen Een stoel, die slechts drie pooten rijk was, en een oude kist te onderstboven ge keerd, dienden voor zetels een oude, door de wormen aangetaste tafel uit de rommelkamer op de Grange, eenige ge barsten borden en glazen op een plank, een stroozak, met een oud haardkleed be dekt, en een stuk van een dikwijls hersteld karpet voor den haard, was alles wat de kamer aan meubelen bevatte. Maar er sliep een kat voor het vuur, en dit gaf een huiselijker aanzien aan de plaats, en in de vensterbank hurkte een kleine jongen, die met heldere, groote wijdgeopende oogen den vreemden heer aanzag. „Ik ken u wel, Master Lancelot," zeide Zij eindelijk. „Het moet wel zes of acht jaar geleden zijn sedert wij elkander het laatst zagen, Lettice. Wij zijn beiden veranderd sinds dien tijc}." Zij legde een paar blokken op het vuur en stofte met haar voorschoot den stoel af. „Ik heb niets dan een dnestal voor u om op te zitten, Sir," zeide zij. Maar hij bleef onderzoekend rondzien. „Ge hebt het hier heel ongemakkelijk," zeide hij. „Is dat uw bed En hebt ge geen warmer dekens? Ge zoudt al deze weken niet in zulk een armoede geleefd hebben, als ik het geweten had." „Wij hadden dak noch vuur, Master Lancelot en wij weten wat het zeggen wil, zonder die beiden te zijn „Het doet mij leed dit te hooren. Ik zal u morgen een wagenvracht met nood zakelijke voorwerpen zenden." De vrouw zag hem steelswijze van on der haar zwarte wenkbrauwen aan. „Ik weet niet, waarom ge u voor ons gelijken zoudt vermoeien, Sir," mompel de zij. „Ik zal u zeggen, waarom. Omdat ge tot ons volk behoorten omdat Miss Wi- nifrieda in 't bijzonder wenscht, dat ik voor u zorg zal dragen." „Dacht Miss Winifrieda dan aan ons vroeg zij met eenige belangstelling in haar stem. „Dat deed zij Lettice. En behalve dat denk ik vrees ik dat ge een bijzonder recht op mijn medelijden hebt." Gedurende al dien tijd had hij schijn baar geen acht op het kind geslagen maar nu ging hij naar het venster en tikte het kind op de wangen. „Hoe heet ge, mijn jongen De kleine jongen staarde hem aan zon der te antwporden. „Heet ge Samuel Samuel Leigh Ha, dat dacht ik wel. Lettice, beste meid, ik ken uw verdriet, en ik heb zielsmedelijden met u." Zij huiverde terug als had men haar ge slagen. „Ik heb geen medelijden noodig," zeide zij grimmig. „Ik vraag de menschen al leen mij te laten loopen." „Indien ik uw gevoel gekwetst heb, Lettice, dan vraag ik u vergeving." Hij zeide dit met hartelijke vriendelijk heid en voegde er een oogenblik later bij „Indien iemand het recht heeft, Lettice, dit pijnlijk onderwerp aan te roeren, dan b.en ik het. De man was een schurk zon- deï hart, en zonder ons zoudt ge hem nooit gekend hebben. Ge hebt recht op mijn hulp en vriendelijkheid." Zwijgend bleef zij staan met afgewend gelaat „Ware mijn broeder blijven leven, en ware hij de zaak te weten gekomen, zooals ik, maanden en maanden na dato, hij zou u recht hebben laten wedervaren. Hoort ge ooit iets van hem Zij schudde het hoofd. „Heeft hij nooit iets voor u gedaan, noch voor zijn kind Zij beproefde te spreken, maar de woor den bleven haar in de keel steken en gin gen in snikken over. Daarop trok Lancelot, wetende dat het het beste was haar te laten weenen, indien zij weenen kon, den kleinen jongen naar zijn knie en begon zacht en vriendelijk met hem te spreken, terwijl de houtblokken opflikkerden en de kamer verlichtten en buiten de schemer inviel. Lettice Leigh intusschen bedekte het gelaat met de handen, vergeefsche pogingen aanwen dend om haar tranen te weerhouden, die nu snel en overvloedig vloeiden. De vader heeft nooit iets voor dat kind gedaan, heeft het nooit gezien, bekreunde er zich nooit over, of het levend of dood ge boren werd Menigmaal zijn wij bijna door gebrek, door kou en honger omge komen maar dat raakte hem allemaal niets, zoolang als wij het hem maar niet lastig maakten „Gij noch uw jongen zult ooit weer honger of kou lijden, arm kind." De kleine jongen was plotseling vrien delijk geworden en speelde met Lance lots horlogeketting. Zij keek op en toen zij dit zag, werden stem en gelaat zachter. „God zegen u, Sir," zeide zij. „U is nu de Mylord, zeggen ze „Ja, Lettice tot mijn spijt." Flij zuchtte, streek met de hand over het haar van het kind en staarde in het vuur, terwijl zijn gedachten elders toef den. Toen was er een lange tijd van stilte. „Hebt ge niets van hem gezien, toen ge nu vier jaren geleden weggingt?" vroeg zij plotseling Zijn gedachten waren ver weg, en de vraag verschrikte hem. „Óf ik hem zag Op dat oogenblik dacht liij slechts aan zijn broeder. Toen hij daarop haar ver langende, vragende oogen zag, begreep hij haar bedoeling. „Of ik Proutmg zag? Ja zeker zag ik hem. Hij is eenige weken bij mij ge weest." „En en toen „En toen, kort voor dat ik naar Enge land terug zou gaan, nam hij dienst bij een anderen meester." „Daar ginder „Ja, in Genua.'Ik gaf hem een getuig schrift, waarlijk een beter getuigschrift dan hij verdiende." „Genua herhaalde zij, als beproefde zij de naam in haar geheugen te prenten. „Genua „Nu ja, maar dat verliet hij geen oogen blik. De heer, die hem in dienst nam, was een Amerikaan en, als ik mij goed her inner, op reis naar New-York." „Maar, waar denkt ge dan dat liij nu Zal zijn, Sir vroeg zij met bevende stem. Lancelot schudde het hoofd. „Wie kan dat zeggen De loonen daar zijn hoog. Misschien is hij nog in Ameri ka. Maar geloof mij, Lettice, ge moet be proeven hem te vergeten." Daarop stond de jonge man op om heen te gaan, nadat hij nog eenige vriendelijke woorden tot afscheid gezegd had. „Indien ge het hier te eenzaam hebt," zeide hij, „kan ik u een andere hut be zorgen, waar ge buren zult hebben. Zoudt ge soms liever te Danebridge of in Lang- trey-dorp wonen?" „Ik heb geen buren noodig. Ik blijf liever waar ik ben." „Zijt gij hier niet bang?" „Waarom zou ik bang zijn De dooden komen niet terug." Hij glimlachte. „Neen," zeide hij „Ik dacht niet aan den armen Abel Brunt, en evenmin aan Zijn geest. Ik dacht aan de levenden." „Ik ben ook niet bang voor de leven den," zeide zij, met een van haar giimmi- ge blikken. „Het is een eenzame plaats." „Geen plaats kan voor mij te eenzaam zijn, Sir." „Zooals ge wilt, beste meid. Indien iemand u lastig valt, behoeft ge het me slechts te laten weten en dan zal ik u el ders heenbrengen. Ge hebt in alle geval gelijk, bijtijds uw grendels voor de deur te schuiven." Bij deze woorden liet hij eenig zilver geld in de handen van het kind glijden, en ging naar de deur. „Ik sluit vroeg, Sir, maar ik ben toch niet bang," zeide zij, hem tot aan de deur volgend. „Bovendien durft het volk de zen weg na zonsondergang niet langs te komen." „Ik zal Miss Winifrieda zeggen, dat ik u gezien heb, Lettice," zeide hij, terwijl hij zich in den zadel wierp. „Moet ik haar een boodschap overbrengen Ik zal van avond schrijven." „Aan Miss Winifrieda „Ja, aan Miss Winifrieda." „Ge moet haar zeggen, dat het met kleinen Sam opperbest gaat." „Anders niets „Ik heb niets anders te zeggen, Sir." „Mag ik haar niet zeggen, dat ge be sloten hebt den kleinen jongen naar school te zenden, Lettice? Daarop heeft Miss Winifrieda haar hart gezet." Met haar hand aan de deur bleef zij onverschillig, aarzelend staan. „Nu'dan," zeide zij eindelijk, „indien Miss Winifrieda daar haar hart op gezet heeft, dan denk ik, dat zij niet tegenge werkt moet worden." En terwijl hij zoo in de duisternis weg reed, voelde Lancelot, dat hij een over winning behaald had. Flij vond een brievenzak vol brieven op hem wachten, toen hij te Old Court te rugkwam, Daar hij met de morgenpost van Winifrieda bericht gekregen had, wist Lancelot, dat hij zich aan een daad van zwakheid schuldig maakte, toen hij dezen hoop papieren over zaken van al lerlei aard omhaalde, zoekende naar een tweeden brief Zulk een tweede brief werd echter niet gevonden de eenige graankorrels onder al dit kaf waren een briefje over zaken van Mr. Marrables en een officieele en veloppe, waarop zijn adres in de eemgs zins bestudeerde hand van zijn vriend Mr. Cochrane geschreven stond. Terwijl hij al het andere liet liggen, om het na den eten door te zien, stak Lan celot deze twee brieven in zijn zak, en las ze in zijn kleedkamer. Het bericht van den advocaat was kort genoeg, en had be trekking op een afspraak voor den vol genden dag. Cochrane's brief was lang, blijkbaar met zorg geschreven en luidde als volgt „Was-en-Zegel-Departement, Down- ning Street Januari 18 „Beste Brackenbury, „Een nieuwtje, dat in zeker opzicht u betreft, en dat voor mij misschien gelde lijk van zeer veel belang is, is mij juist ter kennisse genomen. Sir Grimsby Turn- bull staat op het punt de Chiltern Hun dred aan te nemen, voor zoover ik kan na gaan, om redenen, die met een of ander groot bouwplan in Britsch-Indië in ver band staat. De Brackenbury IJzermaat- schappij zal dientengevolge zijn voorzit ter en de burg van Singleton zijn afge vaardigde verliezen „Nu weet ik, beste Brackenbury, dat uw staatkundige begrippen niet zeer be paald zijn, en dat, daar Sir Grims'oy een liberaal man is, men het aan uwe ver draagzaamheid toeschreef, dat hij twee jaar geleden de betrekking kreeg. Toch denk ik, dat ik gelijk heb met te onder stellen, dat, waar het de vertegenwoordi ging van uw burg betreft, ge liever een conservatief candidaat zoudt zien optre den en, indien ik die candidaat ware, waag ik-'t ook te gelooven, dat uw achting voor mijn persoon tl er toe brengenzou, mij iets meer dan in naam te ondersteunen. „Het zal u misschien verwonderen dat, terwijl ik eenvoudig een gouvernements ambtenaar ben met beperkte middelen ik er aan denk, mij in het pu blieke leven te werpen. Maar, geloof mij, 't is niet dat ik grootheid zoek maar, zoo mij ook werkelijk geen grootheid toe komt, wordt zij mij in dit geval door mijn superieuren opgedrongen. In een parti culier gesprek met het hoofd van mijn de partement werd mij toevertrouwd, dat Lord Glendinning ten zeerste verlangt, dat het gouvernement gesteund worde overal waar een gaatje mocht openvallen, en dat Mr. Bazalquette mij had uitver koren als een van de opkomende lieden, die de soort van dienst zouden kunnen bewijzen, die het Huis behoeft. Toen kwam van morgen 't bericht dat Singleton binnenkort zou vrij komen, en ik dacht niet beter te kunnen doen, dan uw dade lijk te schrijven. Ik behoef u niet te zeggen, hoe veel ge noegen het mij zal doen, indien ge het denkbeeld goedkeurt, noch hoe verlan gend ik uw antwoord wacht, „Als altijd, beste Brackenbury, (Uw oprechte en getrouwe) Horatius Cochrane. „Aan Lord Brackenbury."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 15