I uJU-li, I JJ C O -C -• 12 U -D J J3 at) N 41 Q »jX«OBie>»P,"a?U)i4i« i- met zijn mes tegen het vensterglas tik- zij zoo weinig houden. Het zijn de muzi- kend „wilt ge niets voor uw avondeten kanten." gebruiken „De muzikanten Wat hebben de mu- „Dadelijk, oompje dadelijk zikanten gedaan Hoe stil was het en hoe stroomde het „Ik zal het u zoo meteen vertellen licht uit het Oosten De maan moest als het stukje uit is." spoedig boven gindsche donkere borst- Zij is heel jong, oogenschijnlijk met wering uitkomen. meer dan zeventien of achttien jaar oud Daar was geen man te zien in den nacht allerliefst, allereenvoudigst in gewone toen hij wegging. Hoe goed herinnerde zwarte zijde gekleed, met een vreemden zij zich teder woord van dat lange ge- ketting van buigzaam gewerkt zilver om sprek op het balkon, toen hij haar van de den hals, en op het hoofd een klein wit schoone eilanden vertelde, die eilanden, mutsje. Zij houdt haar sluier neergesla- ver, ver weg met wuivende palmen om- gen, en houdt zich verlegen teruggetiok- zoomd. wier als franje afhangende tak- ken in de schaduw van de kolom. Haar ken zich in het water weerspiegelden metgezel lang, gebronsd, met een kas- en van de Noordsche kust, waar te mid- tanjekleungen baard, gekleed in een zee- dernacht de zon scheen Hoe goed 1 mans blauwe uniform met anker knoopen helaas, hoe goed herinnerde zij zich de is waarschijnlijk een tien- of vijftien- laatste van zijn voetstappen, toen hij naar tal jaren ouder. Het zijn Cesare en Giu- beneden ging. En den volgenden morgen lietta. waren daar die geheimzinnige plassen De troep speelt voort, omringd door de bloedbabbelende menigte een menigte, babbe- Op dat oogenblik weerklonk een voet- lend, rusteloos, veranderend, het drukst stap. Toen trad van onder de poort een wanneer de muziek het luidruchtigst is, man snel naar voren het binnenplein op. en alleen voor een paar oogenblikken tot Zij uitte een kreet. zwijgen gebracht, als de cornet het solo „Cesare 1" „Com' gentil" voordraagt. Eindelijk, Hij stond stil hij zag recht naar het overgaande in een vliegend allegro, be- balkon op stak het plein over, zoo als sluit een gewone galop, die al sneller en het haar toescheen, met'n enkelen sprong, luider wordt, met snerpende slagen der Scheiding, spanning, vrees, angstig cymbalen en doffe klanken der trombo- wachten., alles was voorbij. In het vol- nen de muzikale voordracht, gend oogenblik sloot hij haar in zijn armen „Nu zal ik u zeggen waarom die hecien en rustte haar hoofd aan zijn borst. weggingen, lieveling zij gingen heen, „Eindelijk, mijn lieveling eindelijk." denk ik, omdat gindsche muzikanten Oostenrijkers zijn, Oostenrijksche unifor- HOOFDSTUK LV. men dragen en omdat er nog altijd eenige De zon is ondergegaan en het avond- weinige Venetianen zijn, die niet verge- schot is gelostmaar in de Piazza San ten kunnen, dat Venetië eens een vrije Marco schijnt nog daglicht. Het groote Italiaansche republiek was. Ik ben hier plein op dit uur altijd vol menschen, is dikwijls geweest, dat iedere goed geklee- vandaag voller dan gewoonlijk want de de man en vrouw buiten deze koffiehui- Zondag was Palm-Zondag, dit is de zen opstond en de Piazza afwandelde, Paaschweek en het goede volk van Vene- zoodra het regiment binnentrok. Maar tië viert de heilige week. Op het Groote toen natuurlijk werd er geen feest gevierd. Kanaal en op de Lagunen wemelt het den Vandaag maakt het verschil. Ge kunt ganschen dag van gondels, waarvan de niet verwachten dat een feestvierende meeste den gepluimden felse door vroo- menigte aan iets anders dan aan pret denkt lijk gestreepte, veelkleurige, met franje „Omdat zij Oostenrijkers zijn en Oosten omzette tentzeilen vervangen hebben; rijksche uniformen dragen want al is het eerst half April, gedurende „Is dat zoo'n nieuw denkbeeld voor u acht uren van de vier en twintig brandt De witjassen zijn toch druk genoeg in de zon fel, en de schoone „bruid der zee" Verona, zijzijn toch zeker daar even is reeds half begonnen haar zomergewaad weinig bemind als hier of hebben de om te slaan. Nu liggen de booten dicht Veronezen een minder teerq huid dan de naast elkaar vastgemeerd aan de landings- Venetiërs plaatsen, en de geheele wereld verdringt „Dat dat weet ik niet," antwoordde zich op de Piazza. Hier zijn dames in gij aarzelend. „Daar heb ik nog nooit over haar vroolijkste kleedij dandies met gedacht. Zij zijn er altijd geweest, moet ge waaiers en parasols donkerkleurige zee- denken." lieden met groote oorringen in hun brui- „Ha, dat is het juist 1 Het onrecht is zoo ne ooren gondeliers met roode strikken oud, dat het bijna een recht is geworden om de heupen waterdragers en pakjes- Hebt ge nooit begrepen, kindlief, dat ge dragers visschers van de eilanden land- geboren en opgevoed zijt onder een vijan- volk van het vlakke land, rondreizende delijk bestuur Heeft uw oom u nooit ge- bloemenverkoopers en venters van koek- leerd vreemde dwingelanden te haten jes, sigaren, lucifers en limonade. Overal Niet? nu dan, ik, die geen Lombar- ziet men menschen wandelen, zitten, niets diër ben, zeg u, dat die Oostenrijkers hier doen en slenteren, rooken, babbelen en als meesters zijn. Bloost ge daarover? pret maken. De stoelen in de Giardino Ik zeg u dat hun taak eenvoudig bestaat Reale en de stoelen voor de koffiehuizen in het heffen van belastingen. Deze eigen zijn allen bezet. Zelfs die treden van de munten, waarmee ik onze koffie zal be- voetstukken der zuilen van den Leeuw en talen deze Oostenrijksche twintiger den heiligen Theodorus zijn vol rustende en deze Oostenrijksche lire zijn de feestvierders teekenen der slavernij, een onderworpen Nu komt er een beweging in de rich- volk opgelegd. Maar daar 1 Het is hier ting der Piazzetta, waar de menigte uit- noch de tijd noch de plaats om over staat- eengaat, om plaats te maken voor het re- kunde te spreken." giment, dat vroolijk en met veerkrachti- Op dit oogenblik begint de muziek gen stap naar het midden van het plein weer te spelen met een langen sterken en opmarcheert. Hier stellen de witjassen- sterker wordenden roffel op de pauken, muzikanten zich in een kring, met hun Het jonge meisje rijst half van haar aanvoerder in het midden, en beginnen stoel op. de Ouverture uit Don Pasquale te spelen. „Laten wij heengaanfluistert zij ge- Bij den eersten toon van dit welbe- jaagd. „Ik zou ze liever niet langer hooren kende allegro rijzen drie a vier heeren spelen." van hun zitplaatsen buiten het Café Flo- Een overdekte gondel wacht hen be- rian op, en gaan heen en daar de stoelen neden aan de trappen bij den Giardino op dit oogenblik schaarsch zijn, is er een Reale en vandaar gaan zij arm in arm gedrang om deze open plaatsen, die oo- en zoeken langzaam hun weg door de genblikkelijk weder bezet zijn. menigte. Een heer en dame aan een tafeltje, in „Naar de Lido 1" de schaduw van een der kolommen van „Cesare," fluisterde zij, „herinnert het aangrenzend koffiehuis, zijn onder de ge u iets toeschouwers van dit tooneeltje. „Herinneren, wat lieveling?" „Hebt ge dat gezien fluistert de da- „Een belofte, die ge op onzen trouwdag me haar metgezel toe. zoudt vervullen?" „Gezien wat lieveling 1" „Kindlief, ik heb haar niet vergeten. Ik „Die heeren zij gingen heen op het heb den ring in mijn beurs." oogenblik, dat de muziek begon. En daar „Den ring Welken ring?" gaan er nog twee Zij moeten wel wei- „Ge hebt mij naar mijn ouden Abys- nig van muziek houden sinischen ring gevraagd, toen ik heen zou En zij ziet hen na met groote, onschul gaan en ik weigerde u een ring te geven, dige, verwondAdc, bruine oogen. welken ook, vóórdat wij getrouwd zou- „Neen, het is niet de muziek, waatvan den zijn." „Dat meen ik niet. Ik had alles van den willen laten overbinden roept zij harts- ring vergeten." tochtelijk nie snede is heilig. Zij redde „Heb ik u eenige andere belofte ge- uw leven.... daan, lieveling Het lichtende water omgeeft hen nu ge- trja, ge zoudt mij vandaag een geheim heer. Venetië met haar koepels en torens vertellen.' hebben zij achter zichen de lange, lage „Een geheim?' amberkleurige oever van de Lido is nog „Het geheim van dat lidteeken van uw verre, wijsvinger. Ge hebt mij nog nooit verteld, Donato haalt zijn beurs uit en uit die hoe ge die arme verwonde hand bezeerd beurs een ring. hebt, waar ik mij zoo ongelukkig over „Hij is niet zoo eenvoudig, lieveling, maakte Het was mijn eerste vraag, toen als die een, dien ik u van morgen aan ge van uw zeereis terugkwaamt." den vinger stak." „Dat is waar en ik zeide. dat rk haar „O Cesarehet is een ring voor niet beantwoorden zou vóór mijn trouw- een vorstin dag. Nu, ge hebt geduldig gewacht, en „Het is een ring voor mijn vorstin nu zult ge de geheele droevige geschiede- Laten wij nu eens zien, aan welken klei- nis hoo-en, van het begin tot het einde, nen vinger hij het beste past." Ge herinnet u dien nacht, waarin ik weg- En achtereenvolgens een kus drukkend ging? Het was laat. en heel donker...." op ieder vingertje, beproeft hij den ring „Ha 1" eerst aan het eene, dan aan het andere. „Maar toch niet zóó donker, dat ik „Maar dit moeten diamanten zijn niet iets kon zien ik kon nauwelijks en dit mooie kleine portret.... het stelt zeggen, wat iets, dat mij toescheen te u toch niet voor loeren in de schaduw van de poort. Met Hetzijn diamanten, liefste, maar zij het oog op dat iets gevestigd, ging ik zijn noch groot, noch van groote waarde recht op de poort aan. Op dat oogenblik En wat het portret aangaathier kan sprong een rr>an tot mij toe met een mes.." hij niet nalaten even te lachen „wel „Dio ik had een zestig, zeventig jaar geleden „Maar het staal gleeü at op het boek in gestorven moeten zijn, als het het mijne mijn rokzak het boek, dat ge mij juist ware. En hoewel die deftige heer met gegeven hadt lieveling en, terwijl het zijn ster en lint in zijn tijd een koning was, afschampte, greep ik hem bij het gewricht zou ik liever mijzelf en uw man blijven." van zijn pols en beproefde het hem te ont- „Een koning wringen. Toen hadden wij een aardige „Ja Karei III van Spanje. Ik denk worsteling, en te midden van die worste- niet, dat mijn kleine Giulietta ooit van ling brak het lemmet. Snel als de blik- hem gehoord heeft." sem veranderde mijn vriend van tactiek „Nooit. Was hij een groot koning?" en greep mij bij de keeldus wipte ik „Neen maar hij was een vrij goed hem netjes on en smeet hem op het pla- vorst, wat even zeldzaam is, en oneindig veisel." eerbiedwaardiger. Er wordt zelfs gezegd, „En toen 'i dat hij nooit gedane diensten vergat Toen kreeg hij in een voor hem onge- maar dat is natuurlijk ongeloofelijk. Het lukkig oogenblik mijn wijsvinger tus- portret is, zooals ge ziet, door de keizer- schen zijn tanden en beet tot op het been lijke kroon van S-anie in diamanten ge- door. Tot nu toe had ik slechts beproefd dekt." hem te ontwapenen maar toen ik hem als „Ik zag nooit iets zoo schoons Maar bulhond zag vast houden, verloor ik, dat ik zal bang zijn hem te dragen." moet ik bekennen, mijn geduld." „Neen, kind; draag, breek, verlies „O Cesare wat hebt ge toen gedaan hem. Hij is uw eigendom en als hij weg is, „Wat ik gedaan heb? Ik zal u zeggen, zal ik u een andeten koopen. Die zilveren wat ik gedaan heb," zegt Donato grimmig ketting om uw hals, al is het maar een spottend. „Ik sloeg mijn arm vriendschap- boersch sieraad, heeft meer innerlijke pelijk om zijn hals, rukte alles wat er van waarde. De ring is niets meer dan een mijn vinger was overgebleven uit zijn aardigheidje." mond, en stompte hem op hoofd en aan- „Het is een vorstelijke ring, en ge kocht gezicht tot ik buiten adem was. Toen ik hem voot mij hem eindelijk gaan liet, viel hij als een „Neen," ntwoordde hij achteloos, hond, met den kop naar beneden. Dat „Ik kocht hem met eenige andere dingen, maakte mij aan 't schrikken. Dus haalde jaren geleden, toen ik van uw bestaan ik een aker vol water uit de put, gaf hem niets afwist en toen, niet omdat ik er iets een sto'tbad en bracht hem buiten op om gaf hem te bezitten, maar omdat hij straat. De arme duivel kon nauwelijks bij den koop hoorde. Het was een bloot spreken (ik geloof dat al zijn tanden naar toeval, dat ik hem niet lang heb wegge- binnen waren geslagen 1), maar hij slaag- gedaan en er de zee mee gehuwd heb, de er in mij te beduiden, waar hij heen gelijk de dogen in oude tijden hier in wilde gaan. Zoo, half sleepend, half dra- Venetië gewoon waren. Maar voor u ben gend, kreeg ik hem in een hoek van de ik blij, liefste, dat de Nsschen hem niet Via Stella, waar ik hem op zijn eigen ma- kregen nier tegen den muur zette en hem ver- Op uit oogenohit xomt ae amberkleu- liet. Voor zoover ik wt". zóu hü er nog rige oever schijnbaar uitsteken boven kunnen staan de kalme oppervlakte van de Lagune. „Hij zou u vermoord ...obei. Hij neemt den vorm aan van een ingesne- „In plaats waarvan ik hem bijna ver- den boog. Hij lost zich op in een lange rij moordde Maar, wat is dat voor kinder- heuvels en dalen van bruingeel zand, achtigheid Ge beeft uw handen zijn hier en üaar cloor pletsen -erschroeid als ijs 1 Mijn Giulietta mijn lieveling gras verduisterd Hij neemt haar in zijn armen. Hij stelt „Zoudt ge nog altijd een Kijkje van de haar gerust, zooals iemand een verschrikt Adriatische zee willen hebben vraagt kind zou kunnen geruststellen. Donato, nu ce gondelier de boot op de Het was haar boek moest zij uetlen- ondiepten laat vastloopen. „Het wordt ken het was haar lieve oude Lugi da donke weet ge. en deze zandstreek is Porta, die het mes deed afwijken! Wat juist niet ptettig om in te wandelen een gedachte dat ééne denkbeeld Was Maar zij geeft noch om zand, noch om hij daarvoor niet gehouden haar lief te schemerdonker Zij landen dus maar, hebben zoo mogelijk, tienmaal meer dan terwijl zij den verlaten oever beklimmen ooit Zijn leven tweemaal aan haar op- en hun weg tusschen plassen en braam- dragen? Ja, hoe gelukkig zou hij haar be- struiken zoeken, zo- gt de jonge echtgenoot proeven te maken 1 En wat een aardsch er wel voor, zijn tonge vrouw niet te ver paradijs zouden zij beiden van dat witte tellen dat deze plaats eens het kerkhof huisje maken, op de heuvelhelling v.-.n w s van de Joden in Venetië, of dat gind- Bari gebouwd sche verspreid liggende, met leverkruid „Raakte het mes we ;k het boek?" begroeide brokstukken graniet, die hier vraagt zij rillend, te wijl haar gedachten en daar half in het drijfzand begraven lig- nog steeds bij het eene onderweip bleven, gen, de ontwijde graven zün mr S^vlock „Het spijt mij te moeten zeggen, dat en zijn volk het een snede van een duim in het per- En nu st. .ui :;ij op oen oeve.is.ant, en kamenten overtrek gemaakt heeft, liefste, aan beide zijden ligt het vergezicht voor Maar wij zullen het in Maro in laten hen open ter eene hand de kalme overbinden of, zoo gij liever wilt, in aan de ande e, in lange, trage golven aan- fluweel. En nu, laat ons het verleden laten rollend, achteloos tegen den oever schui- rusten. Het is dood en begraven, en rrend, de donkere bbuve Adriatische niet waard lierdacht te worden. Het te- Zee. genwoordige behoort ons en de toe' oru Let jonge meisje leunt zwijgend op ligt zoo "choon voo om," Donato's arm. Het is de eerste maal, dat ,Ik zou het boek voo. mets tei we.eld zij de zee gezien heeft j= -3 a pc aa &Z E "O tt vdS-u-ö ■r /V -Mk.- ja n J* o n .5 ;s c m >cs -c N f M P P r* <9 N N Hier blijven zij toeven, luisterend naar het zacht eentonig geklots der golven, verzonken in de beschouwing der invallen de, alles langzaam omhullende scheme ring, totdat de duisternis hen waarschuwt naar hun gondel terug te keet en. En nu gaan zij nog eens hun stillen weg en de schemering overvalt hen en het nachte lijk duister valt over de lichtende wate ren en de wassende maan rijst als een zilveren sikkel in een veld van sterren. Dienzelfden avond, op hetzelfde uur, brengt de mailtrein, langzaam de sta- tionskap te München binnenstoomende, zijn eerste lading Paaschreizigers aan, meest Engelschen, op weg naar Weenen. Want voorloopig is er nog geen berg- spoorweg over den Brenner, en in dit jaargetijde nemen reizigers, die naar Ita lië gaan, den kustweg of den postweg over den Mont-Cenis. Hoewel het reeds zomer is in Venetië zijn de avonden hier in München koud en valt er een fijne huiveringwekkende motregen en behalve twee dames, die gedurende de laatste tien minuten heen en weer hebben geloopen, en een of twee spoorbeambten in blauw met zilveren uniform, is het perron van aankomst bij na verlaten. Terwijl de zwaar beladen trein bin nenkruipt, doet de grootste der twee dames een paar stappen naar voren en staat alleen aan den kant van het perron. Het volgend oogenblik worden een man nenarm en hand uit een der vensters ge stoken, een portier wordt opengedaan, en, tegen alle spoorwetten in, springt een heer uit de coupé, terwijl de trein nog in beweging is. „Lancelot 1" „Gij hier, Winifrieda Dat had ik niet kunnen denken 1" Hij vat haar hand met hartstochtelijk verlangen. Weinig scheelt het, dat hij haar in zijn armen neemt en omhelst. „Wat een tijd schijnt het, sinds wij scheidden jaren in plaats van maanden! En o, hoe langzaam ging de trein Aan ieder station snakte ik er naar, er uit te komerl en den machinist te verpletteren. Mijn lieveling, wat ziet ge er goed uit Is dat Fraulein Brenda? Maar wacht ik heb een verrassing voor u een groote verrassingGe had niets mogen weten vóór morgen maar nu ge hier zijt, is er niets aan te veranderen. Ik ben niet alleen. „Niet alleen?" Winifrieda herhaalt de woorden terwijl zij zenuwachtig om zich heen ziet. „Wat meent ge?.... Ha!" En met een kreet van blijde herken ning staat zij vlak tegenover Mr. en Mrs. Pennefeather. HOOFDSTUK XVI. „Heb ik het niet voorspeld, dat mijn liefste Winifrieda toch per slot van reke ning Lady Brackenbury zou worden Kindlief, ik wist het zoo goed alsof ik in het Boek der Toekomst gegluurd had. „Hoe kondt gij weten, wat ik zelf niet wist zeide Winifrieda lachend en kleu rend. „Omdat ik oogen heb, lieve, en niet ge woon ben met gesloten oogen rond te gaan, zooals de meerderheid van mijn vrienden en geburen kon ik het toch niet helpen, dat ik een drama zag, dat onder mijn oogen werd afgespeeld? En toch, toen ge mij met die uitbarsting van deugdzame verontwaardiging overstelp- tetja, dat was den eigen dag, waarop ge het vijfponds bankje aan Baby's wieg je vastspeldet, lieveling 1 alsof ik dat ooit zou kunnen vergeten 1 En wij dach ten, dat een of andere fee als petemoei door den schoorsteen was gekomen „Herinnert ge u, hoe boos ge op mijn arm persoontje waart, en hoe ik verge ving vroeg? maar ziedaar ik ben te gelukkig, om er pret in te hebben u nog te plagen. Ik verklaar, dat ik nooit in mijn leven half zoo gelukkig was Wat is het goed u terug te zien Of ik u ge mist heb Te zeggen dat ik u gemist heb, geeft geen flauw begrip van de leegte die uw afzijn mijn kleine wereld gemaakt heeft en wat de kinderen aangaat Wel lieveling, het was genoeg om iedere moeder jaloersch te maken Hier zijt ge echter dezelfde Winifrieda en hier ben ik, gelukkiger en voorspoediger dan ik ooit verwachtte in deze wereld te zijn. Zal ik u nu vertellen, wanneer ik u het meeste miste, lief kind toen ons groot geluk ons overviel. Nadat ik tt jaren lang op al mijn verdrietelijkheden ea kwel lingen had getracteerd, scheen het mij haid thans niet tot u te kunnen zeggen „Kijk eens wat uw edele Lancelot voor ons gedaan heeft 1" En nu zet hij de kroon op alles door ons voor uw huwelijk naar München mee te nemenWel kind, wij hadden niet meer gedachte van hier te komen, dan gij hadt van ons te zien Maar Lord Brackenbury hield vol, dat gij de plechtigheid gaarne door Der went zoudt hebben geleid, en dat de verande ring ons een hoope goeds zou doen en zoo zijn wij dan hier. Het kon op geen geschikter oogenblik gekomen zijn, ziet ge want, den hemel zij dank wij heb ben met de Caldicotts niets meer te ma ken de nieuwe kerk op de heide kan niet vóór het einde van het jaar geopend worden Baby is juist gespeend en wij hebben alle kinderen en masse naar mijn Zuster Barbara te Chester kunnen zen den zoodat wij werkelijk den tijd had den voor een vacantie. En dan uw uitzet Ik beken, dat ik verlangde er bij te zijn, dat ge de koffers zoudt opendoen, vijf koffers, lieve, en vol van zulke schoone zaken Niets opzichtig, ziet ge niets buitensporig, maar alles van het beste. Daar is een morgenjapon van paarlgrijs Indische cashmire met zalmkleur om zoomd en met oude Abruzzische kant afgezet, die Mrs. Caldicott, toen zij hem zag, tranen van spijt in de oogen deed ko men. En wat het ondergoed betreft, alles met naamcijfer geborduurd, met een kroontje gekroondWel, ik kan er haast niet in gewoon proza over spreken. Castelrosso zelve heeft in alle geval niets heerlijks. Het eenige, wat mij hinderde, is uw trouwjapon. Ik had mijn hart op, wit satijn gezet dat roomkleurige wit zooals Rubens en Van Dijk schilderden, weet ge, met gouden weerschijn in de plooien. Het was mij een slag, tot een een- voudigen witten gedwongen te worden. Maar gij wildet het zoo, en ik kon niet an ders dan mij onder protest onderwerpen. Dan, om de waarheid te zeggen, vond ik, dat de plechtigheid uit het huis van den Britschen afgezant moest plaats hebben menschen in uw stand moet ge denken Nu de omstandigheden zijn natuur lijk bijzonder maar niettegenstaande dat alles kan ik niet nalaten te wenschen, dat het huwelijk niet zoo vreeselijk stil zou plaats hebben „Vertel mij nu eens wat nieuws van u zelve," zeide Winifrieda, toen Mrs. Pen nefeather, die haar gesprek in willekeu rige tusschenpoozen met omhelzingen en kussen afbrak, eindelijk door totaal ge brek aan adem ophield. „Gelukkig is het volk, lieve, dat geen geschiedenis heeftIk heb geen nieuws van mijzelf buiten hetgeen ge reeds weet en dat is zoo goed als het zijn kan. Al on ze bezwaren zijn wij te boven, en wij be gonnen met een voor het vervolg gelukkig leven. De Hermitage? Neen, die hebben wij nog niet opgegeven, omdat wij niet weten, hoe spoedig onze schoone nieuwe pastorie gereed zal zijn om betrokken te worden maar wij hebben het huis ge sloten, in gemoede overtuigd, dat er niets in was, wat de minst begeerige inbreker de moeite waard zou achten te stelen. Als de kinderen maar gezond blijven en Bar bara er in wil toestemmen een paar we ken langer met hen opgescheept te blij ven, hoop ik Derwent er toe te krijgen, langs den Rijn en over Brussel terug te gaan. Het is altijd een van mijn droomen geweest, den Rijn te zien de ruïne van den Drachenfels weet ge, en de boeren meisjes met diep blauwe oogen en alles wat er bij behoort. Als stoffage voor een roman Ha, neen liefste eens op Bur- field Moor, zal ik wel wat beters te doen hebben, dan het schrijven van romans van den derden rang voor uitgevers van den tweeden. O, ik heb mij nooit illussies ge maakt over de waarde van mijn eigen werkHet zijn niets dan potvuurtjes, kind potvuurtjes van doorn- en braam struiken, droevig knappend onder een pot, waar nooit te veel in is. Den een of anderen dag misschien, in toekomende jaren, als de kinderen groot, zullen zijn, en ik de ware beteekenis en toepassing van dat duistere woord „vrijen tijd" zal hebben gevonden, zal ik nog eens een verhaal schrijven juist om aan de men schen te toonen, dat ik per slot van reke ning niet zoo'n dwaas was, als waarvoor ze mij hielden. Maar voor letterkundigen arbeid zijn vrije tijd en oefening wezen lijke behoeften. Welk goed boek werd ooit onder den druk van haast en armoe de geschreven „Eet is alles zr.ooi en wel, te zeggen dat noodzakelijkheid de moeder is van alle uitvindingen maar ik vond nog nooit een goeden voorraad van zuivere fantasie onder een hoop onbetaalde rekeningen, evenmin als ik ooit ïomantische ingevin gen uit een ledige spijskast haalde Neen, lieve Winifrida, met romanschrijven als slavenarbeid heb ik afgedaan en indien ik het ooit weer opvat, zal het als weelde zijn. Maar waar spraken wij over over nieuws? Nu heb ik er geen van mijzelf, en geen van onze buren dat wil zeggen geen wat de moeite waard is over te bren gen. Ge weet natuurlijk, dat de Viscount Frenchay gestorven is die vreeselijke, oude goddelooze schelm Prachtige be grafenis die hij kreeg Pluimen en drap- perieën en de heele santenkraam van hun humbug en vertoon met zeventien eigen rijtuigen achteraan Maar dat is fatsoen lijke, rouw. In plaats van tranen over u te storten, stort de maatschappij rijtuigen. Dan hebt ge Lady Symes, die juist uit Londen is teruggekeerd, zoo oud en zoo jeugdig als altijd. Zij ziet er uit alsof zij geboren was tusschen de periode der Mammifeeren en den dag van eergiste ren. Zij bracht een bezoek om ons met Derwents promotie geluk te wenschen en dit deed zij natuurlijk zoo spijtig als als zij maar kon. „Ge zult levend begra ven worden, Mr. Pennefeather," zeide zij „maar ge weet het, de man die met zijn buren in vrede wil leven, moet op een eenzaam eiland wonen. Gij zult in ieder geval buiten bereik zijn van zulke verve lende menschen als ikzelf ben." Waarop ik antwoordde, dat zelfs de voordeelen eener ontijdige begrafenis duur gekocht zouden zijn ten koste van Lady Syme's bezoeken. Zij vroeg naar u en ik vertel de haar, dat gij nog te München waart en toen zeide zij, dat Mr. Fink en de gra vin het laatst uit Konstantinopel van zich hadden doen hooren, en niet voor midden in den zomer thuis verwacht werden. En nu geloof ik, dat ik u al de praatjes van Langtrey en zijn omtrek verteld heb." Dit gesprek of juister, deze alleen spraak had plaats in een bovenkamer van het hotel Maulick, waar Lancelot kamers voor zijn gasten had besteld. En zijn gasten, Mr. en Mrs. Pennefeather, zouden even lang als hij met Winifrieda in München blijven. Zij bleven juist veertien dagenna welk tijdsverloop Lancelot Brackenbury en WinifriedafSavage 's morgens getrouwd waren in de Beiersche Protestantsche ka pel, destijds een leelijk, klein, rood bak- steenen gebouwtje in een zijstraat, die op de Schrannenplatz in het oude gedeel te der stad uitkwam. Mr. Pennefeather las den dienst, pastoor Kreuzmann assis teerde en Katchen en Brenda vervulden de rol van bruidsmeisjes. Gasten, muzi kanten, kaarten, partijen waren er niet. Zelfs het huwelijk van Cesare Donato en GiuliettaBenie was niet beter stilgehouden. Intusschen, hoe zorgvuldig alles door de hooge belanghebbende partijen ge heim gehouden was, lekte er toch op een of andere wijze iets van uit in de „North Countree" en ondanks alle voerzorgs- maatregelen van Lancelot luidden de klokken van Singleton vroolijk bij tus schenpoozen gedurende zijn ganschen trouwdag. HOOFDSTUK XVII. „Het geeft niets. De plaats is vervallen en verlaten." „Schel nog ééns in alle geval," zeide de dame in het rijtuig tot den heer voor de poort. „Ik heb het laatste kwartier niets an ders gedaan dan nog ééns schellen. Maar om u een pleizier te doen zal ik nog eens beginnen." En weder trok hij woedend aan de ijze ren ketting en weder hoorden zij het voortgezet bengelen vait een ver verwij derde schel. Het was een nauwe weg, door hooge, wit gepleisterde muren ingesloten en overschaduwd door accasia, lanurnums en moerbezieboomen van eigen tuin aan weerszijden van den weg, wier takken elkander in 't midden bij wijze van boog ontmoetten. Het rijtuig een huurkoets, met een paar vurige kleine Napolitaansche hitten bespannen wachtte aan den in gang van een getouw, dat er uitzag als een groot landhuis, staande op een uitge breid stuk grond, met verwaarloosd struikgewas. De ïoestige hekken toonden sporen van verbleekt verguldsel. Het halfronde voorplein achter deze hekken en de oprijlaan waren net grasenonkiuid begroeid. Eet huis voor zoover het tus schen de toornen door zichtbaar, was, zag er vuil en vervallen uit. „Men zou hier kunnen schellen tot aan 't laatste oordeel!" zeide de heer na een nieuwen ongeduldigen aanval op de schel. „Maar als daar werkelijk een huisbe waarder is. ,„Als daar werkelijk een huisbewaarder is, moet hij uit, in slaap of dood zijn en in alle geval vind ik, dat het klaar tijdver lies is nog langer op hem te wachten. Wij moeten er een anderen dag nog eens heenrijden, en hopen, dat dan het geluk ons dienstiger zal zijn." Zich daarop tot den koetsier wendend, zeide hij met de hand aan het portier „Naar Sorrento terug Maar op het oogenblik dat hij zijn voet op de trede zette, kwam een klein bruin meisje, met bloote voeten en zwarte, in den wind fladderende lokken, naar het hek toeloopen. Zij droeg een zwaren sleu tel, dien juist groot genoeg was om in het slot te steken, en dien zij met beide handjes nauwelijks bij machte was om te draaien. „Zijt gij de huisbewaarster vroeg de Engelschman glimlachend. Terwijl zij een dubbele rij glinsterende tanden liet zien, schudde het kleine meis je het hoofd en legde uit, hoe haar vader de sleutels bewaarde en hoe zij, nadat Zij hem het geheele huis door gezocht had, hem eindelijk in het park gevonden had, waar hij een ander troepje bezoekers rondleidde. „Niemand rs hier geweest om het huis te zien, nu al sedert langer dan een jaar," zeide zij, voortbabbelende met al de ge makkelijke woordenrijkheid eener vrouw van veertig. „Maar, ziet ge zoo gaat het altijd, zooals ge weet, „het net wordt leeg opgehaald of het breekt door van de visch." Het landhuis is gemeubeld of ongemeubeld te huren. Het bevat zes en twintig kamers, behalve keukens, bediendenvertrekken en stallen en de ligging is de schoonste in geheel Castel- lamare. Wilt zoo vriendelijk zijn mee te gaan door de keukendeur de groote deu ren zijn gegrendeld." Zij volgden haar langs een pad naar den achterkant van het huis, over een ge plaveide plaats, in wier midden 'n put was, met een schilderachtigen troonhemel van gesmeed ijzer overdekt. Het was een ver waardeloosde plaats, die er eenzaam uit zag tusschen de steenen groeide het gras de vensterglazen waren gebarsten de blinden hingen aan gebroken heng sels de verf was gebladderd hanen en kippen krabbelden hoopen plantaardige overblijfsels om, die er uitzagen alsof zij daar gedurende jaren verzameld waren. Zij gingen door het huis binnen, lieten links een kamer liggen, waaruit een ge mengde geur van wasschen, koken en prij naar buiten drong, en volgden hun leidsvrouw langs een steenen doorloop door een gewelfden gang naar een ruime vestibule, die met zwart en wit marmer bevloerd was. Van hier voerde een mooie dubbele trap, op massieve zuilen van Scagliola rustend, naar een portaal, waar op de bovenvertrekken uitkwamen ter wijl door een groote lantaarn in het mid den een stroom van zonlicht zich op den marmeren vloer uitgoot. „Dit is de hal, waarvan gij mij verteld hebt, Lancelot de hal, waarin uw volk de Saltarella bij fakkellicht danste fluisterde de dame en klemt zich vaster aan den arm van haren echtgenoot. „Ge hebt er mij op kerstavond eens een be schrijving van gegeven herinnert ge het u nog Zwijgend en droevig ziet hij om zich heen. Zijn gedachten zijn naar het ver leden teruggekeerd en hij antwoordt langzaam „Ja, ik herinner het mij." De trappen, de leuningen, de muren Zijn met stof overdekt. De marmeren grond is morsig als het straatplaveisel in iederen hoek, in iedere nis, achter iede re zuil liggen hoopen doode bladeren, stroo, strooken verscheurd mmar en der gelijke bijeengewaaid. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 10