HET TEEKEN VAN JONAS Zaterdag 3 April 1926, 50ste Jaargang No- 16216, schrikkelijk oordeel over het Joodsche geslacht uit« gesproken, te overwegen? Een boos en overspelig geslacht vraagt een teeken! Zie nog altijd duizenden en duizenden dan sen als op een vulkaan. De wuftheid in een samen leving. welke zich christelijk noemt, is zoozeer be neden alle grenzen van het menschelijke gezakt, dat zelfs de heidenen zich al gaan beschermen te gen de eenmaal door geloofspredikers gekerstende landen. Japan sluit zijn grenzen voor de zooge naamde Westersche beschaving en verbiedt de in voering van Europeesche en Amerikaansche dansen als immoreele producten, welke de volkskracht on dermijnen. Een ontaard en overspelig geslacht! Geldt dit niet evenzeer voor onzen tijd? En houd lie zich uitlevende, die dolle massa, zwelgend in zingenot, tegen en wijs haar op de eeuwigheid, op de onsterfelijkheid hunner ziel; op een Rechter en een oordeelsdag en gij krijgt-ten antwoord: geef mij een teeken; dat ik leef en geniet zie en gevoel ik, wat achter mij ligt. na het graf, is opzeker, daarvoor kan ik mijn pleizierig leven niet opgeven. Geef mij 'n teeken! Dat zeggen u de twijfelaars en moderne filosofen, die gevangen zitten in de strik ken van pantheïsme en theosofie en spiritisme. Gij moogt hen wijzen op de zegeningen van het chris tendom. op de klaarheid der katholieke leer. op de zekerheid der Openbaring, zij willen van den per soonlijken God, van hel noch hemel weten en noe men alle evidente bewijzen uit de H. Schrift, uit de overlevering uit de traditie uit de geschiedenis niet overtuigend en blijven hangen aan hun vage begrip pen over een al-god met al de dwaze en gevaarlijke practijken van 'n heidensch bijgeloof. En toch zal ook hun geen ander teeken gegeven worden dan dat van Jonas, den profeet, d.w.z. slechts in Christus zooals Hij zich in Zijn Kerk heeft geopenbaard en leven blijft, zal ook ons geslacht zijn heil moeten zoeken Nu de Paaschklokken weer jubelen en Gods Kerk na weken van boete en rouw de witte feestgewaden weer aantrekt, nu het blijde alleluja weer door onze tempels ruischt, au is het ook voor ons tijd ons te herinneren, dat Christus en Die gestorven .en ver rezen, onze eenige hoop is. Dringt dat wel altijd voldoende tot ons door; staat de Heiland, hangend aan het kruis, of wel zegevierend over dood en hel, altijd in ons leven als het teeken. waarnaar wij al onze handelingen richten? Is Hij alleen onze le en ongelukkigen kwamen aanloopen. Jezus genas hen allen, maar gebood hen te zwijgen. Inmiddels was er ook een doof-stomme aangebracht, die door den duivel was bezeten. Wij kunnen ons voorstellen, dat een groote me nigte zich daarbij nieuwsgierig verdrong. Want zulk een doofstomme bezetene was een mensch, dat algemeen bekend was, over wien veel werd gespro ken en uit het Évangelie-verhaal blijkt dan ook, dat onder de toeschouwers zich weer vele farizeeërs en saduceeërs verdrongen hadden. Jezus genas den ongelukkige en de joden riepen in vervoering uit is dit niet David's Zoon? De Schriftgeleerden wis ten in hun machtelooze woede niet wat te doen en zij riepen; in Beëlzebub, den vorst der duivelen, drijft Hij den duivel uit! Toen hield Christus Zijn vernietigende rede van het rijk, dat in zich zelf ver deeld is en noodwendig uiteen moet vallen, een be toog, dat regelrecht Zijn Goddelijke zending bewees Op dien éénen Sabbath waren Christus' vijanden dus driemaal verslagen. En niet meer wetend wat te doen. veinsden de farizeeërs een neiging om in Hem te gelooven, mits Hij hen nogmaals overtuig de. Meester, zeiden zij Hem. wij vragen van U een teeken. Toen verhief Christus zich in Zijn volle waardigheidHij had die huichelaars met hun eigen schrift vastgezet; Hij had hen in hun eigen woor den gevangen. Hij had zoo juist nog een doof-stom- men bezetene genezen, na een verdorde hand levend te hebben gemaakt en nu vroegen zij nog een teeken! En dan klinkt het heerlijk in majestu- euzen toorn: „Een verdorven en overspelig ge slacht vraagt een teeken: en geen ander teeken zal het gegevefT worden, dan dat van Jonas, den pro feet! Gelijk Jonas toch in de buik van een.walvisch verbleef drie dagen en drie nachten, zóó zai de Zoon des menschen drie dagen en drie nachten verblijven in hetTiart der aarde." Op de meest pertinente wijze verklaarde hier dus Christus zelf: „Mijn dood en verrijzenis zal het bewijs zijn voor de wereld, dat Ik de Verlosser ben." En om die waarheid diep in te prenten, ging Hij dreigend voort: „In den oor deelsdag zullen de mannen van Ninive opstaan met dit geslacht en zij zullen het vervloeken: omdat zij boetvaardigheid deden op Jonas' prediking. En zie. meer dan Jonas is hier. In het Oordeel zal ook de Koningin van het Zuiden opstaan met dit geslacht en het veroordeelen: want zij kwam van de uiter ste grenzen om Salomon's wijsheid te hooren. En zie. meer dan Salomon is hier!" Is het ook niet voor onzen tijd weggelegd, om dit Wat in het leven van den Zaligmaker altijd bij zonder treft, is het geduld en de zachtmoedigheid welke Hij tegenover zijn omgeving toont. Hetzij Hij zich onderhoudt met de arme, domme visschers, wat zijn leerlingen immers voor den Pinksterstorm wa ren; hetzij Hij tegenover zieken of zondaren staat ■in de huizen aanzit of voor de menigte optreedt. Zijn vermaningen en leeringen doen om den vorm en inhoud altijd denken aan een goeden vader, die met zijn kinderen spreekt of aan een volmaakt mees ter, die zijn leerlingen onderricht. Enkele malen ech ter klinkt er een toon door van gestrengheid, die overslaat in de stem van den heerscher over alle volkeren, een machtig, een koninklijk geluid als van den eeuwigen rechter. Het is, wanneer de Schrift geleerden in het openbaar twijfel uitspreken aan Christus' Goddelijke zending, wanneer zij Zijn God delijke persoonlijkheid trachten neer te halen. Dan wordt vervuld, wat de profeet reeds voor spelde „hij zal opstaan als een reus." Telkenmale wanneer de farizeeërs Jezus bestookten op het stuk van Zijn Godheid sloeg Hij hen op vervaarlijke wijze af. Een heerlijk voorbeeld, zoo uiterst geschikt ter overweging op het Paaschfeest. toont ons daarvan het twaalfde hoofdstuk van Matthaeus. De Evange list verhaalt, hoe de Zaligmaker met Zijn leerlingen op een Sabbath door een korenveld wandelde. De discipelen hadden honger, plukten van de aren en aten de korrels op. Als altijd waren er wetgeleerden in den omtrek, die Christus bespiedden. Zij hielden den Zaligmaker aan en wezen Hem op het ongeoor loofde in de handelwijze Zijner leerlingen: volgens Mozes' Wet mochten zij op een Sabbath geen aren lezen. Maar Jezus' sloeg hen met eenige voorbeelden uit het oude testament, waar zelfs David al toegaf dat de nood de wet kan breken. Aan de synagoge gekomen hielden de verslagen Schriftgleerden den Christus staande, toonden Hem een man, wiens hand verdord was en vroegen Hem: is het geoorloofd op den Sabbath iemand të genezen. Christus sloeg hen af door liet bekende gezegde: wanneer iemands schaap op een Sabbath in den put valt, zal hij het laten verdrinken? En den man bevelend de hand uit te steken genas Hij hem. De verslagenen dropen af, beraadslaagden onder elkaar Hem te dooden; en de Evangelist verhaalt hoe een menigte zieken De verrezen Christus en Thomas. (Naar een schilderij van GUERC1NO) wEn wees niet ongeioovig, maar geloovig I"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 5