EUGD
De stoute Hengelaar.
n
!h
WmwmMiA
m
rf*
Hoe de grijze
Kameel aan zijn
bochel kwam.
De M erenleeuw.
i
Een slimmerd.
Schaduwbeelden.
Uit de
Moppentrommel.
mm
DORUS EN KLORUS, DE VRCOLIJKE JONGENS
En dacht, toen hij die twee zag gaan:
„Die hebben vast gegapt."
En stiekum vatte hij toen post
Pal onder 't lange touw,
Er zat ereis een ventje,
Heel rustigjes te visschen,
Verscholen tusschen 't riet,
Te hengelen aan den vliet.
Hij zat zoo diep verscholen,
Verborgen bij dei plas,
Omdat hij eens gehoord had.
Dat 't spel verboden was.
Daar haalde hij den haak Op,
En Puk, zijn trouwe hond,
Sprong bij het zien van 't vischje,
Luid blaffend in het rond.
Toen klonk een zware voetstap,
„Gauw stil," riep angstig Het,
Maar 't mocht hem niet meer baten,
De hengelaar was bespied.
Er stond een kerel vóór hem,
Zoo'n reuzen-brigadier.
Dat Pietje angstig uitriep:
„Och. was ik maar niet hier!1'
Weg nam de man zijn hengel
En trok Piet aan zijn das,
En nam hem mee den weg' op
Of hij een veertje was.
„Kom maar eens mee, jij ondeugd,
„Je vangt graag fijne visch?
..Maar heb je nooit gelezen,
„Dat 't hier verboden is!"
„Mijnbeer, ik vraag vergeving.
„Och, geef me toch geen straf?"
„Nu goed, maar als ik 't weerzie,
„Dan kom j'er zóó niet af."
A SUTORIUS.
In een land hier heel ver vandaan
wconde een Derwisch, die groot vermaak
vond in daasen.
Op zekeren morgen was hij vroeg op
gestaan, want hij zou reizen naar de
woestijn om te dansen En hij dronk
haastig zijn thee en hij nam vlug zijn
morgenmaal, om toch maar lang te kun
nen dansen in de wijde, wijde .vlakten
van de dorre woestijn
En toen zijn maaltijd geëindigd was
borg hij zorgvuldig het overschot van zijn
ontbijt in een lederen zak, besteeg zijn
kameel en reisde haastig af
En hij was zeer gelukkig en tevreden
En toen hij was aangekomen in het
midden van de woestijn, deed hij zijh
kameel stilstaan en steeg af
En hij zette een fraai-bewerkten pho-
nograaf neer in het gloeiend-heete zand
ei de muziek weerklonk over de wijde
vlakte
En hij was zeer gelukkig en tevreden
En hij glimlachte, omdat hij zoo geluk
kig was en begon te dansen
En hij danste met zitn voeten en hij
danste met zijn handen en hy danste met
zijn gansche lichaam
En slechts de grijze kameel en de bran
dende zon zagen den gelukkigen Der
wisch dansen
Totdat opeens de Derwisch ophield
met dansen omdat zijn adem stokte in
zijn keel en zijn hoofd zeer verhit was'
En hij zette zich neder in het zand.
om te rusten en hij hoopte, dat de rust
hem zou verkwikken.
Want hij wilde andermaal beginnen mei
dansen
En bij was zeer gelukkig en tevreden.
Toen weerklonk andermaal de muziek
van den phonograaf.
En de Derwisch danste met nieuwen
moed
En de grijze kameel zat neer op den
grond en hij knikte met zijn hoofd en hij
sloeg de maat met zijn pooten.
En ook de kameel was zeer gelukkig
en tevreden
En hij knikte met zijn hoofd en hij
sloeg de maat met zijn pooten, zoolang
de muziek weerklonk.
En toen de Derwisch voor de derde
maal ging dansen, richtte ook de kameel
zicb op en danste met zijn pooten en mei
zijn gansche lichaam.
En de Derwisch zag het en fiep:
„Wat is dit, dat ook gij gaat dansen?"
Doch de kameel hoorde die woorden
fiiet en danste maar aldoor.
En bij was zeer gelukkig en tevreden
En lustig weerklonk nu de muziek.
Toen wreef de Derwisch zich de oogen
«•- andermaal op tot den kameel
Deze danste maar al door.
i'oen werd de Derwisch woedend.
En hij riep:
„Wat is dit, dat gij dansen blijft?"
En zijn stem klonk zeer toornig.
Maar de kameel danste nog en glim-'
Zachte tevreden. Toen deed de Derwisch
de muziek zwijgen en hij riep:
Ik beveel u. op te houden met dan
sen!"
En de grijze kameel gehoorzaamde,
aoch zijn oogen schitterden, als hij over
dacht welk genot hij had gesmaakt.
Doch de oogen van den Derwisch scho
ten vlammen.
En toornig riep hij uit:
„Nooit meer zult gij uitgaan, naar de
zandige woestijn om te dansen Want
weet gij niet, dat het zeer onbeleefd is/
te doen. zooals uw meester doet? Ben ik
niet een groot en machtig De'wisch en
is mijn dans niet schoon en vol van be
valligheid? Waarom, o plomp en verach
telijk beest, durft gij het w^geo te doen,
zooals uw meester doet?"
Doch de grijze kameel antwoordde niet
op de vragen van den Derwisch.
Want hij was te afgemat om te kun
nen spreken.
En hij was zeer gelukkig en tevreden,
omdat hij 'had leeren dansen.
Toen stond de Derwisch op en wierp
het zadel op den harigen rug van zijn
kameel.
En terwijl zij huiswaarts keerden, was
dc mond van den vertoornden Derwisch
vol smaad voor zijn lastdier.
En toen zij thuisgekomen waren, bracht
hij het dier naar zijn stal en lei zich ne
der tot slapen.
Doch de grijze kameel sliep niet, maar
zat al peinzend neder in zijn stal en over
dacht welk een vreiTgde hem het dansen
had gebracht.
Totdat hij zich eensklaps oprichtte en
behoedzaam voortsloop naar de tent, al
waar de Derwisch te slapen lag.
En in alle stilte nam hij uit de tent den
phonograaf en spoedde er zich mee voort
naat de woestijn.
En als hij in het midden van de woes
tijn was aangekomen, hield hij stand en
zette den phonog-aaf neer op den grond.
Toen weerklonk de muziek en de ka
meel was zeer gelukkig en tevreden
En blijde begon hij te dansen
En hij danste met zijn pooten en hij
danste met zijn gansche lichaam.
En de maan en de sterren keken glim
lachend toe.
Ver weg in zijn tent sliep de Derwisch
ziin vasten slaap.
En bij ontwaakte eerst, toen de zon al
hoog aan den hemel stond
Hh opende de oogen en dacht aan den
heerlijken dans van den vorigen dag.
En bij stond op en spoedde zich naar
de plaats waar hij de phonograaf had
neergezet
Want hij wilde andermaal dansen en
gelukkig zijn en teveden.
Doch toen hij in den stal was aangeko-
homen bemerkte hij, dat de phonograaf
verdwenen was.
En hij was zeer verwonderd.
Toen spoedde hij zich naar den stal
om zijn kameel te zadelen
Want hij wilde den dief gaan zoeken,
da- hem zün phonograaf ontnam
Doch toen hij in de stal was aangeko
men, zag hij, dat opk zijn kameel ver
dwtnen was
En hij was zeer toornig, omdat men
•/en zijn phonograaf ontnomen had en
zijn kameel.
Zoo was hij verplicht, te voet te gaan
naar de woestijn, om beide te zoeken
En^ toen hij een heel eind had afgelegd
en zijn voeten vermoeid waren van hef
•oopen zag hij plotseling den grijzen ka-
u.ei;l
Fn hi: danste.
Eu de Derwisch werd andermaal woe
dend en riep al van ii-erre:
Straffen zal ik u, ellendig beest!"
En de kameel hoorde die woorden en
was bevreesd voor de wraak van zijn
meester
Deze kwam al naderden nader en de
kameel zag, dat zijn gelaat bleek was
van woede en dal zijn oogen toornige
blikken uitwierpen
Er toen de Derwisch bij den kameel
was aangekomen, vatte hij hem ruw bij
het dicht-behaarde oor en geleidde hem
terug naar den stal.
Tren de woede van den Derwisch be-
daatci was, ging hij t->t hem, sprak hem
vr:endelijk toe en bracht hem onder het
oog, hoeveel verdriet hij zijnen meester
berokkende.
Ei de kameel begon zacht te snikken
Jn ie schreien.
En hij zeide hem, dat het berouw over
zijn verkeerde handelwijze groot was als
de woestijn
Toen was de Derwisch tevreden.
Weinige dagen later reed hij ander
maal naar de woestijn en naderde de
plek, waar de kameel gedanst had in den
maneschijn
En toen zij op die plek waren aange
komen, was 't den kameel, alsof hij plot»
seling de muziek hoorde klinken van den
phonograaf
Toen tfegon hij te steigeren, zoodat de
Derwisch uit het zadel gleed en terecht
kwam op den zandigen grond.
En de Derwisch bezeerde zich danig en
een kreet van pijn ontsnapte aan zijn
keel
En toen zij- eenige dagen later weer
in de woestijn kwamen, steigerde de ka
meel andermaal en wierp eveneens zijn
meester uit het zadel.
En wederom ontsnapte aan diens keel
een kreet van pijn.
En terwijl hij daar neerlag op den zan
digen grond en zich het bezeerde been
wreef pnder (dagend kreunen, danste de
kameel maar aldoor.
En hij was zeer gelukkig en teveden
en een glimlacht was op zijn behaard en
ruig gelaat
Doch de Derwisch was verdrietig ge
stemd en de tranen rolden hem langs di
wangen
En -hij sprak zijn kameel met zacht
heid aan en verzocht hem. op te houden
met dansen.
Doch de kameel luisterde niet en dansti
door
En hii sprak zijn kameel zeer toornig
aan met een trilling van woede in ziji.
stem
Doch de kameel luisterde niet ei
danste maar al door
Toen ging de Derwisch op middelen
zinnen, om den danslust van zijn kamec!
te doen bedaren.
En terwijl hij neerzat in diepe gepein
zen, danste de kameel en was gelukkig
en tevreden.
Doch hij danste niet op de verlokken
de muziek van den phonograaf, want zijn
meester had dien weggeborgen in een
kast met zwaar-gegrendelde deuren, maar
hij neuriede de liedjes en wijsjes, die hij
van den Derwisch geleerd had, als hij
rondzwierf in de wijde vlakten.
En dag en nacht peinsde de Derwisch
op middelen, om den kameel het dansen
te verleeren.
Doch al zijn middelen baatten niets
Ten slotte sloeg hij den kameel en
trapte hem.
Doch de kameel danste maar al door
Toen kocht hij een grooten spiegel.
Want hij dacht:
„Als de kameel ziet, hoe leelijk hij is,
als hij danst, zal hij het nooit weer doen!"
Op zekeren dag zou hij andermaal uit
rijden naar de woestijn.
En hij vroeg aan twee zijner vrienden,
of zij hem wilden vergezellen op zijne
reis. teneinde den gronten spiegel te hcl-
Den volgenden morgen stond hij zeer
vroeg op
En hij was gelukkig en tevreden, want
hij had een middel gevonden, om den
U"m'-el van zijn danslust te genezen
Hij nam een g'ooten lederen zak van
dezelfde kleur als de huid van zijn ka
meel
En hij vulde den zak met zand en lood.
ipdat deze zeer zwaar zou zijn
En op zekeren nacht, dat de kameel
neerlag in diepen slaap, stond hij op van
zijn legerstede en begaf zich naar den
stal van den kameel
Toen nam hij een pot met lijm en een
borstel en hij bestreek voorzichtig den
rug van den kameel met lijm.
Daarop nam hij den lederen zak, dien
hij gevuld had met zand en lood en
plaatste dien op den rug van het dier
En de zak geraakte stevig vast op den
gelijmden rug
En de kameel glimlachte onderwijl in
zijnen slaap, want hij droomde van het
genot van het dansen
Den volgenden morgen dreef de Der
wisch hem al vroeg naar de woestijn.
En als naar gewoonte begon de kameel
te dansen
Maar de groote zak op zijn rug was
zoo zwaar, dat hij zijn evenwicht verloor
en languit neerviel in het zand
En bij bezeerde zich uitermate en was
zeer bedroefd.
Doch hij gaf den moed niet op en be
proefde telkens opnieuw te dansen, maar
de zak op zijn rug deed hem telkens zijn
evenwicht verliezen
Toen we'd de kameel woedend
En hij stampte met de slanke pooten
op den muilen grond, zoodat het zand
opstoof
En ook blies hij veel adem uit zijn
breede neusgaten
pen dragen.
De vrienden kwamen en allen gingen
op naar de woestijn.
En toen zij daar waren aangekomen,
begon de''kameel te dansen als naar ge
woonte
En de De-wisch viel andermaal neder
op den zandigen grond en andermaal
ontsnapte aan zijn keel een kreet van
pijn
En de kameel was zeer' gelukkig en
tevreden.
Toen kwamen de vrienden van den
Derwisch en hielden den grooten spiegel
voor den dansenden kameel.
Deze zag zijn evenbeeld in den spie
gel. En hij zag, dat hij zeer leelijk was,
ls hij danste en toch danste hij door.
Toen werd de Derwisch andermaal
too-nig.
En met bevende handen vatte hij den
kameel bij de lange, dicht-behaarde QOren
en dreef hem weerom naar den stal
Daarna lei hij zich' ter ruste, doch de
slifhp week van zijn sp.onde, als hij dacht
.tan zijn kameel
En wederom peinsde hij op middelen
•m het Hier van zün danri"st te genezen
En de Derwisch zag het en lachte.
Want hij was zeer gelukkig en tevre
den, omdat hij een middel gevoiidéh had.
dat de kameel zou doen genezen van ziin
danslust.
En hij klopte van blijdschap in de ver
magerde handen
Toen beproefde de kameel den zwaren
rak te v.erwijdcren van zijnen rug.
Doch het gelukte hem nieï
En toen hij was weerom gekomen in
den stal, ging hij moedeloos neerzitten
en t-arien liepen over zijn dichtbehaarde
wangen.
Weinige dagen later was hij weer werk
zaam als voorheen
En hij beproefde nooit meer te dansen.
;ls de Derwitsch hem tnedenam naar de
woestijn
Want hij wist, dat de bochel op zijn
rug hem zou doen neertuimelen in het
zand en dat hij dan schreien zou van pijn
En sedert dien tijd dragen al de ka-
meelen bochels.
En zij staren immer droevig voor zich
uit, omdat zij zoo graag zouden willen
dansen Want zij weten, dat hun pogen
ijdel is
Andermaal nood ik ter wandeling Het
weer is zonnig; daarom neem ik ie mee
naar buiten ifiet naar het bosch. dezen
keer! Ook niet langs waterkanten? Waar
ik je dan wel heen mag voeren?.... Dit
maal gaat het de hei op. Naar de hei
met haar stuivend zand, met haa- bloeien
de erica's en vliegenvangende zonne-
dauws. Naar de hei m^t haar schapen en
honingzoekende bijen! Maar laat ik op
houden en je niet alles vooruit reeds
vertellen Kom, vlug op stap en zie zelf
of» ook de hei, bij al haar eenvormigheid
bil al haar stilte, voor je iets aantrek
kelijks -heeft!.
Kijk, we zijn er Groot is ze, niet waar'
Links en rechts en voor je strekt ze zich
uit! Een kudde schapen brengt in haar
kale eenzaamheid maar weinig teeke-
ning. Op enkele plaatsen verheft, zich
een wit schilferige berk of scholen enkele
struiken samen en nooden ettelijke den-
nenboomen uit tot rust onder donker
lommerrijk groen. Daarheen dus en vlijen
we ons neer onder hun naaldentakken!
Vind je het geen heerlijk plekje ter ver.
poozing?I
Zie je daar voor je dat trechtertje in
het zend? Regelmatig is het uitgegraven;
Van zelf zal het er dus wel niet gekomen
zijn. Dat is de hinderlaag, waarin de mie
renleeuw zijn p-ooi verschalkt en uit
zuigt Onder op den bodem van t trech
tertje, grootendeels in 't zand ingegraven
ligt de grauwe larve op de loer Haar kop
en kaken steken even uit Zes oogen
spieden nauwkeurig den omtrek van den
vangkuil af en wee het spinnetje of de
argvlooze mier, die langs den steilen.
muilen rand naar beneden tuimelt Blik
semsnel worden ze dóór de vreeselijke
kaken gegrepen, uitgezogen en he\ lijkje
wordt over den rand geslingerd Soms
poogt een vlugge mier nog langs den
wand op te klauteren om door de vlucht
het veege lijf te redden, maar de mie-en-
loeuw weet ook dit te beletten Snel
we-kt hij wat zand uit het onderste deel
van den trechter,het mulle zand zakt
naar beneden en met de zandstorting gaat
de mier de diepte in, een wissen dood
tegemoet
Eigenaardig is de wijze, waarop de
kuil gegraven wordt. Het lijf onder het
zand bejveegt de larve zich met haar zes
pooten achterwaarts: voo-uit loonen kan
yv ,v
zij niet. Het zand werkt zij op haar kop
en met een krachtigen ruk wordt het
weggeslingerd In een spiraal zich achter
waarts bewegend graaft zij zoo het trech
tertje. Is er een steentje onder het zand
dat wat zwaar is, dan wordt ook dit op
den kop genomen en omhoog gewerkt
En al rolt het ook tienmaal weer naar
beneden geduldig en met onverflauwden
ijver herhaalt het diertje zijn Sisyphus-
arbeid, tot zijn kuil gereed is
Er zullen toch ook wel dagen aanbre
ken, dat er weinig insecten hun weg ne
men langs de vangtrechters en zoodoende
het diertje doen hongeren, merkt ge op
Geen nood! Dagen, maanden zelfs kan
de mierenleeuw vasten; en bovendien
is het eene terrein wat schraal, dan wordt
op eene andere plaats het kwartier op
geslagen Heeft de larve een jaar lang
haar sluipmoordenaarswerk uitgeoefend
heeft zij zich dik en vet gegeten, dan
spint zij zich in, in een bolrond huisje,
van zandkorrels vervaardigd, in een co
con. De larve zelf krijgt hierin een an
der uiterlijk, ondergaat er eene gedaan
teverwisseling en we noemen haar pop.
Na eenigen tijd verbreekt de pop haar
kluis en een dier van geheel ander uiter
lijk aanschouwt het licht t Lijkt veel op
een libel of glazenmaker, maar heeft
sprieten aan den kop, die nog al lang
zijn. Vier netvormig geaderde vleugels
stellen het dier in staat om te vliegen.
Dit doet het insect echter weinig Alleen
's nachts vliegt het over korte afstanden.
Het is een nachtdier Meestal noemt
men het volwassen diertje mierenjuffer.
Deze legt steeds haar lange ovale eitjes
aan bosch-anden, bij de oude muren of
op plaatsen, waar voor de larve voldoen
de voedsel te vinden zal zijn Uit het ei
ontwikkelt zicb de larve, uit deze de nop,
waaruit het volwassen di»r te voorschijn
komt Alle insecten, waarbij wij deze vier
toestanden in hun ontwikkeling waarne
men, ondergaan eene volledige gedaante
verwisseling. Omdat de mierenjuffer vier
netvormig geaderde vleugels heeft en in
haar Jichamelijke ontwikkeling deze vier
perioden doorloopt, behoort zij tot de
orde der Netvleugeligen.
Je ziet dus, dat ook van zoo'n nietig
wezen uit Gods rijk» Schepping nog wel
iets interessants te ve-tel!en valt Kee-
ren we nu huiswaarts! Nog vaker maken
we kennis met meer belangrijks.
Boer Jochem had eenige dagen gele
den een zijner vette varkens geslacht
en twee van de hammen aan een winke
lier in de nabijgelegen stad verkocht
Doch de boerderij van Jochem lag dicht
bij de grens en de koopman van zijn
hammen woonde in een grensplaatsje
van het naburige land Hij mocht dus de
hammen niet maar zoo naar de sta'd ver
voeren, doch moest nog eerst tamelijk
ho.oge fechten betalen
Om hieraan te ontkomen, zou hij
(richten de douane-beambten te ver
schalken
„Hendrik riep hij tot zijn knecht die
juist van het land terugkeerde en met 'n
vol aardappelen geladen wagen het erf
opreed, „jongen, er is een extratje te
verdienen morgen."
,Een extratje. graag baas, wat zal het
zijn?"
En boer Jochem vertelde zijn knecht
wat cr moest gebeuren
Den volgenden morgen ging Hendrik
naar het hondenhok met een grooten
zak en stopte Bello. den ka'hond, er in
Hij nam daarna den zak op zijn rug en
stapte lustig ziin pijpje rookend den weg
op naar de stad
Toen hij bij het tolkantoor aankwam,
wilde hij gewoon doorloopen, doch een
ambtenaar trad op hem toe en vroeg:
„Wat zit er in dien zak?"
„O, niets bijzonders," sprakHendrik,
,een hond."
„Een hond?"
„Ja. en. een kwade ook Hij is van mijn
baas en ik moet hem naar de stad bren
gen en omdat hij altijd wegloopt, heb ik
hem in een zak gestopt."
De grensbeambte keek hem ongeloo-
rig aan
..Maak open," klonk het streng
„Nu. als het dan moet," zei Hendrik
en zette den zak op den grond Hij
maakte hem open, zoodat de ambtenaar
zich van de waarheid zijner woorden kon
overtuigen
Doch zood'a zag Bello niet de kan*
om uit zijh benauwde, ongemakkelijke
gevangenis te ontsnappen of hij sprong
in een wip den zak uit en holde den weg
op in de richting van boer Jochems wo
ning
„Zie je nu wel," pruttelde Hendrik
„nu moet rk maar weer zien, hoe ik dat
beest in den zak krijg En terwijl hij
den man lang niet vriendelijk aankeek
sloeg ook hij den weg naar de •boerderii
in
Toen hij daar aankwam, stopte hij in
plaats van den hond de twee hammen in
den zak en toog weer met zijn last op
weg
Weer naderde hij het tolkantoor en
reeds zag hij denzelfden ambtenaar op
den weg staan.
„Moet u hem nog eens zien?" vroeP
Hendrik met een schijnbaar angstfg ge
zicht
„Neen, maak maar dat je in de stad
komt met dat beest," klonk het ant
woord
Innerlijk verheugd verwijderde de
slimmerd zich en om een draai van den
weg liet hij den zak vallen en met de
handen op zijn knieën slaande, lachte
bij hartelijk om de slimme wijze, waarop
hij den tolbeambte beetgenomen en zijn
extratje verdiend bad.
DE GEIT.
De wijsvinger en de middelvinger der
rechterhand zijn aaneengesloten; de duim
ligt vanonder tegen deze vingers aan;
nog lager komt de ringvinger die de on
derkaak voorstelt; de pink is gebogen en
vormt de sik van de geit
De linkerhandpalm ligt op de boven
zijde van den wortel van den rechter
duim, de gestrekte pink tegen den rech
terwijsvinger De gebogen ringvinger
vormt het oog en het voorste gedeelte
van den kop, terwijl zijn top op het der
de lid van den rechterwijsvinger rust. De
van elkander afstaande middel- en wijs
vinger zijn als hoornen naar boven ge
richt. De verder naar achteren stapnde
duim vormt het oor.
Men late de geit herkauwen door de
rechterringvinger en pink bedaard op en
nejr te bewegen.
DE DOG.
D rechterhand balie men tot een vuist;
evenwel zóó, dat de toppen der vingers
DOOR G. D. HOOGENDOORN.)
.Gegroet!" riep Dorus, „broertje lief!
De vrijheid is ons weêr,
•Vij dalen langs dit lange touw, -
Stil in het straatje neer!"
Efi zoo gezegd werd, werd gedaan.
't Ging heerlijk vlug en fijn.
Dat glijden langs het lange touw
Bij zoeten manenschijn.
Een slimme diende' kwam daar juist,
Het steegje ingestapt,
En lachte steil en zelfvoldaan:
„Die' komen in 't nauw!''
Maar onze guiten, onbewust
Van 't dreigende gevaar.
Lieten, daar 't touw te kort hun bleek,
Zich verder vallen maar
Doch Hemel! Zij belandden niet
Op 't straatje van de steeg,
Maar met zoo'n smak op 's dienders rug,
Dat die er kramp van kreeg.
„Loop Dorus!" gilde Klorus dan
„Loop Klorus!" riep z'o broer,
,,'k Wed dat daar stond aan 't eind
van 't touw
„Een diender op den loer!"
En Dorus liep en Klorus liep
Als hazen voor den hond,
Terwijl 't agentje in de steeg,
Zich opheesch van den grond.
(Wordt vervolgd
de handpalm niet raken. De duim worde
vanonder, op korten afstand van de
overige vingers geplaatst.
Men legge de linkerhand over de an
dere met den duim opgeheven en de vier
andere vingers gebogen zóó dat hun top
pen op het derde lid der rechterhand
rusten en een ruimte voor het oog open
blijft
Het blaffen van den dog kan men na
bootsen, door de beide handen met
schokken op en neer te bewegen en te
vens den rechterduim, die de onderkaak
vormt plotseling te laten vallen.
OPSCHEPPERS.
Twee negers hadden het ovei eikaars
rezicht en gehoor-
Billy zei „Zie ii) dai oud huis, daai
óp die horizon
„Ja.' zei Bobby.
„Nou. kan jij zien die vlieg op die dak
loop
„Nee, zei Bobby, maar ik hooi wei het
riet kraak, als hij er op stap."