EUGD De stoute Hengelaar. n !h WmwmMiA m rf* Hoe de grijze Kameel aan zijn bochel kwam. De M erenleeuw. i Een slimmerd. Schaduwbeelden. Uit de Moppentrommel. mm DORUS EN KLORUS, DE VRCOLIJKE JONGENS En dacht, toen hij die twee zag gaan: „Die hebben vast gegapt." En stiekum vatte hij toen post Pal onder 't lange touw, Er zat ereis een ventje, Heel rustigjes te visschen, Verscholen tusschen 't riet, Te hengelen aan den vliet. Hij zat zoo diep verscholen, Verborgen bij dei plas, Omdat hij eens gehoord had. Dat 't spel verboden was. Daar haalde hij den haak Op, En Puk, zijn trouwe hond, Sprong bij het zien van 't vischje, Luid blaffend in het rond. Toen klonk een zware voetstap, „Gauw stil," riep angstig Het, Maar 't mocht hem niet meer baten, De hengelaar was bespied. Er stond een kerel vóór hem, Zoo'n reuzen-brigadier. Dat Pietje angstig uitriep: „Och. was ik maar niet hier!1' Weg nam de man zijn hengel En trok Piet aan zijn das, En nam hem mee den weg' op Of hij een veertje was. „Kom maar eens mee, jij ondeugd, „Je vangt graag fijne visch? ..Maar heb je nooit gelezen, „Dat 't hier verboden is!" „Mijnbeer, ik vraag vergeving. „Och, geef me toch geen straf?" „Nu goed, maar als ik 't weerzie, „Dan kom j'er zóó niet af." A SUTORIUS. In een land hier heel ver vandaan wconde een Derwisch, die groot vermaak vond in daasen. Op zekeren morgen was hij vroeg op gestaan, want hij zou reizen naar de woestijn om te dansen En hij dronk haastig zijn thee en hij nam vlug zijn morgenmaal, om toch maar lang te kun nen dansen in de wijde, wijde .vlakten van de dorre woestijn En toen zijn maaltijd geëindigd was borg hij zorgvuldig het overschot van zijn ontbijt in een lederen zak, besteeg zijn kameel en reisde haastig af En hij was zeer gelukkig en tevreden En toen hij was aangekomen in het midden van de woestijn, deed hij zijh kameel stilstaan en steeg af En hij zette een fraai-bewerkten pho- nograaf neer in het gloeiend-heete zand ei de muziek weerklonk over de wijde vlakte En hij was zeer gelukkig en tevreden En hij glimlachte, omdat hij zoo geluk kig was en begon te dansen En hij danste met zitn voeten en hij danste met zijn handen en hy danste met zijn gansche lichaam En slechts de grijze kameel en de bran dende zon zagen den gelukkigen Der wisch dansen Totdat opeens de Derwisch ophield met dansen omdat zijn adem stokte in zijn keel en zijn hoofd zeer verhit was' En hij zette zich neder in het zand. om te rusten en hij hoopte, dat de rust hem zou verkwikken. Want hij wilde andermaal beginnen mei dansen En bij was zeer gelukkig en tevreden. Toen weerklonk andermaal de muziek van den phonograaf. En de Derwisch danste met nieuwen moed En de grijze kameel zat neer op den grond en hij knikte met zijn hoofd en hij sloeg de maat met zijn pooten. En ook de kameel was zeer gelukkig en tevreden En hij knikte met zijn hoofd en hij sloeg de maat met zijn pooten, zoolang de muziek weerklonk. En toen de Derwisch voor de derde maal ging dansen, richtte ook de kameel zicb op en danste met zijn pooten en mei zijn gansche lichaam. En de Derwisch zag het en fiep: „Wat is dit, dat ook gij gaat dansen?" Doch de kameel hoorde die woorden fiiet en danste maar aldoor. En bij was zeer gelukkig en tevreden En lustig weerklonk nu de muziek. Toen wreef de Derwisch zich de oogen «•- andermaal op tot den kameel Deze danste maar al door. i'oen werd de Derwisch woedend. En hij riep: „Wat is dit, dat gij dansen blijft?" En zijn stem klonk zeer toornig. Maar de kameel danste nog en glim-' Zachte tevreden. Toen deed de Derwisch de muziek zwijgen en hij riep: Ik beveel u. op te houden met dan sen!" En de grijze kameel gehoorzaamde, aoch zijn oogen schitterden, als hij over dacht welk genot hij had gesmaakt. Doch de oogen van den Derwisch scho ten vlammen. En toornig riep hij uit: „Nooit meer zult gij uitgaan, naar de zandige woestijn om te dansen Want weet gij niet, dat het zeer onbeleefd is/ te doen. zooals uw meester doet? Ben ik niet een groot en machtig De'wisch en is mijn dans niet schoon en vol van be valligheid? Waarom, o plomp en verach telijk beest, durft gij het w^geo te doen, zooals uw meester doet?" Doch de grijze kameel antwoordde niet op de vragen van den Derwisch. Want hij was te afgemat om te kun nen spreken. En hij was zeer gelukkig en tevreden, omdat hij 'had leeren dansen. Toen stond de Derwisch op en wierp het zadel op den harigen rug van zijn kameel. En terwijl zij huiswaarts keerden, was dc mond van den vertoornden Derwisch vol smaad voor zijn lastdier. En toen zij thuisgekomen waren, bracht hij het dier naar zijn stal en lei zich ne der tot slapen. Doch de grijze kameel sliep niet, maar zat al peinzend neder in zijn stal en over dacht welk een vreiTgde hem het dansen had gebracht. Totdat hij zich eensklaps oprichtte en behoedzaam voortsloop naar de tent, al waar de Derwisch te slapen lag. En in alle stilte nam hij uit de tent den phonograaf en spoedde er zich mee voort naat de woestijn. En als hij in het midden van de woes tijn was aangekomen, hield hij stand en zette den phonog-aaf neer op den grond. Toen weerklonk de muziek en de ka meel was zeer gelukkig en tevreden En blijde begon hij te dansen En hij danste met zijn pooten en hij danste met zijn gansche lichaam. En de maan en de sterren keken glim lachend toe. Ver weg in zijn tent sliep de Derwisch ziin vasten slaap. En bij ontwaakte eerst, toen de zon al hoog aan den hemel stond Hh opende de oogen en dacht aan den heerlijken dans van den vorigen dag. En bij stond op en spoedde zich naar de plaats waar hij de phonograaf had neergezet Want hij wilde andermaal dansen en gelukkig zijn en teveden. Doch toen hij in den stal was aangeko- homen bemerkte hij, dat de phonograaf verdwenen was. En hij was zeer verwonderd. Toen spoedde hij zich naar den stal om zijn kameel te zadelen Want hij wilde den dief gaan zoeken, da- hem zün phonograaf ontnam Doch toen hij in de stal was aangeko men, zag hij, dat opk zijn kameel ver dwtnen was En hij was zeer toornig, omdat men •/en zijn phonograaf ontnomen had en zijn kameel. Zoo was hij verplicht, te voet te gaan naar de woestijn, om beide te zoeken En^ toen hij een heel eind had afgelegd en zijn voeten vermoeid waren van hef •oopen zag hij plotseling den grijzen ka- u.ei;l Fn hi: danste. Eu de Derwisch werd andermaal woe dend en riep al van ii-erre: Straffen zal ik u, ellendig beest!" En de kameel hoorde die woorden en was bevreesd voor de wraak van zijn meester Deze kwam al naderden nader en de kameel zag, dat zijn gelaat bleek was van woede en dal zijn oogen toornige blikken uitwierpen Er toen de Derwisch bij den kameel was aangekomen, vatte hij hem ruw bij het dicht-behaarde oor en geleidde hem terug naar den stal. Tren de woede van den Derwisch be- daatci was, ging hij t->t hem, sprak hem vr:endelijk toe en bracht hem onder het oog, hoeveel verdriet hij zijnen meester berokkende. Ei de kameel begon zacht te snikken Jn ie schreien. En hij zeide hem, dat het berouw over zijn verkeerde handelwijze groot was als de woestijn Toen was de Derwisch tevreden. Weinige dagen later reed hij ander maal naar de woestijn en naderde de plek, waar de kameel gedanst had in den maneschijn En toen zij op die plek waren aange komen, was 't den kameel, alsof hij plot» seling de muziek hoorde klinken van den phonograaf Toen tfegon hij te steigeren, zoodat de Derwisch uit het zadel gleed en terecht kwam op den zandigen grond. En de Derwisch bezeerde zich danig en een kreet van pijn ontsnapte aan zijn keel En toen zij- eenige dagen later weer in de woestijn kwamen, steigerde de ka meel andermaal en wierp eveneens zijn meester uit het zadel. En wederom ontsnapte aan diens keel een kreet van pijn. En terwijl hij daar neerlag op den zan digen grond en zich het bezeerde been wreef pnder (dagend kreunen, danste de kameel maar aldoor. En hij was zeer gelukkig en teveden en een glimlacht was op zijn behaard en ruig gelaat Doch de Derwisch was verdrietig ge stemd en de tranen rolden hem langs di wangen En -hij sprak zijn kameel met zacht heid aan en verzocht hem. op te houden met dansen. Doch de kameel luisterde niet en dansti door En hii sprak zijn kameel zeer toornig aan met een trilling van woede in ziji. stem Doch de kameel luisterde niet ei danste maar al door Toen ging de Derwisch op middelen zinnen, om den danslust van zijn kamec! te doen bedaren. En terwijl hij neerzat in diepe gepein zen, danste de kameel en was gelukkig en tevreden. Doch hij danste niet op de verlokken de muziek van den phonograaf, want zijn meester had dien weggeborgen in een kast met zwaar-gegrendelde deuren, maar hij neuriede de liedjes en wijsjes, die hij van den Derwisch geleerd had, als hij rondzwierf in de wijde vlakten. En dag en nacht peinsde de Derwisch op middelen, om den kameel het dansen te verleeren. Doch al zijn middelen baatten niets Ten slotte sloeg hij den kameel en trapte hem. Doch de kameel danste maar al door Toen kocht hij een grooten spiegel. Want hij dacht: „Als de kameel ziet, hoe leelijk hij is, als hij danst, zal hij het nooit weer doen!" Op zekeren dag zou hij andermaal uit rijden naar de woestijn. En hij vroeg aan twee zijner vrienden, of zij hem wilden vergezellen op zijne reis. teneinde den gronten spiegel te hcl- Den volgenden morgen stond hij zeer vroeg op En hij was gelukkig en tevreden, want hij had een middel gevonden, om den U"m'-el van zijn danslust te genezen Hij nam een g'ooten lederen zak van dezelfde kleur als de huid van zijn ka meel En hij vulde den zak met zand en lood. ipdat deze zeer zwaar zou zijn En op zekeren nacht, dat de kameel neerlag in diepen slaap, stond hij op van zijn legerstede en begaf zich naar den stal van den kameel Toen nam hij een pot met lijm en een borstel en hij bestreek voorzichtig den rug van den kameel met lijm. Daarop nam hij den lederen zak, dien hij gevuld had met zand en lood en plaatste dien op den rug van het dier En de zak geraakte stevig vast op den gelijmden rug En de kameel glimlachte onderwijl in zijnen slaap, want hij droomde van het genot van het dansen Den volgenden morgen dreef de Der wisch hem al vroeg naar de woestijn. En als naar gewoonte begon de kameel te dansen Maar de groote zak op zijn rug was zoo zwaar, dat hij zijn evenwicht verloor en languit neerviel in het zand En bij bezeerde zich uitermate en was zeer bedroefd. Doch hij gaf den moed niet op en be proefde telkens opnieuw te dansen, maar de zak op zijn rug deed hem telkens zijn evenwicht verliezen Toen we'd de kameel woedend En hij stampte met de slanke pooten op den muilen grond, zoodat het zand opstoof En ook blies hij veel adem uit zijn breede neusgaten pen dragen. De vrienden kwamen en allen gingen op naar de woestijn. En toen zij daar waren aangekomen, begon de''kameel te dansen als naar ge woonte En de De-wisch viel andermaal neder op den zandigen grond en andermaal ontsnapte aan zijn keel een kreet van pijn En de kameel was zeer' gelukkig en tevreden. Toen kwamen de vrienden van den Derwisch en hielden den grooten spiegel voor den dansenden kameel. Deze zag zijn evenbeeld in den spie gel. En hij zag, dat hij zeer leelijk was, ls hij danste en toch danste hij door. Toen werd de Derwisch andermaal too-nig. En met bevende handen vatte hij den kameel bij de lange, dicht-behaarde QOren en dreef hem weerom naar den stal Daarna lei hij zich' ter ruste, doch de slifhp week van zijn sp.onde, als hij dacht .tan zijn kameel En wederom peinsde hij op middelen •m het Hier van zün danri"st te genezen En de Derwisch zag het en lachte. Want hij was zeer gelukkig en tevre den, omdat hij een middel gevoiidéh had. dat de kameel zou doen genezen van ziin danslust. En hij klopte van blijdschap in de ver magerde handen Toen beproefde de kameel den zwaren rak te v.erwijdcren van zijnen rug. Doch het gelukte hem nieï En toen hij was weerom gekomen in den stal, ging hij moedeloos neerzitten en t-arien liepen over zijn dichtbehaarde wangen. Weinige dagen later was hij weer werk zaam als voorheen En hij beproefde nooit meer te dansen. ;ls de Derwitsch hem tnedenam naar de woestijn Want hij wist, dat de bochel op zijn rug hem zou doen neertuimelen in het zand en dat hij dan schreien zou van pijn En sedert dien tijd dragen al de ka- meelen bochels. En zij staren immer droevig voor zich uit, omdat zij zoo graag zouden willen dansen Want zij weten, dat hun pogen ijdel is Andermaal nood ik ter wandeling Het weer is zonnig; daarom neem ik ie mee naar buiten ifiet naar het bosch. dezen keer! Ook niet langs waterkanten? Waar ik je dan wel heen mag voeren?.... Dit maal gaat het de hei op. Naar de hei met haar stuivend zand, met haa- bloeien de erica's en vliegenvangende zonne- dauws. Naar de hei m^t haar schapen en honingzoekende bijen! Maar laat ik op houden en je niet alles vooruit reeds vertellen Kom, vlug op stap en zie zelf of» ook de hei, bij al haar eenvormigheid bil al haar stilte, voor je iets aantrek kelijks -heeft!. Kijk, we zijn er Groot is ze, niet waar' Links en rechts en voor je strekt ze zich uit! Een kudde schapen brengt in haar kale eenzaamheid maar weinig teeke- ning. Op enkele plaatsen verheft, zich een wit schilferige berk of scholen enkele struiken samen en nooden ettelijke den- nenboomen uit tot rust onder donker lommerrijk groen. Daarheen dus en vlijen we ons neer onder hun naaldentakken! Vind je het geen heerlijk plekje ter ver. poozing?I Zie je daar voor je dat trechtertje in het zend? Regelmatig is het uitgegraven; Van zelf zal het er dus wel niet gekomen zijn. Dat is de hinderlaag, waarin de mie renleeuw zijn p-ooi verschalkt en uit zuigt Onder op den bodem van t trech tertje, grootendeels in 't zand ingegraven ligt de grauwe larve op de loer Haar kop en kaken steken even uit Zes oogen spieden nauwkeurig den omtrek van den vangkuil af en wee het spinnetje of de argvlooze mier, die langs den steilen. muilen rand naar beneden tuimelt Blik semsnel worden ze dóór de vreeselijke kaken gegrepen, uitgezogen en he\ lijkje wordt over den rand geslingerd Soms poogt een vlugge mier nog langs den wand op te klauteren om door de vlucht het veege lijf te redden, maar de mie-en- loeuw weet ook dit te beletten Snel we-kt hij wat zand uit het onderste deel van den trechter,het mulle zand zakt naar beneden en met de zandstorting gaat de mier de diepte in, een wissen dood tegemoet Eigenaardig is de wijze, waarop de kuil gegraven wordt. Het lijf onder het zand bejveegt de larve zich met haar zes pooten achterwaarts: voo-uit loonen kan yv ,v zij niet. Het zand werkt zij op haar kop en met een krachtigen ruk wordt het weggeslingerd In een spiraal zich achter waarts bewegend graaft zij zoo het trech tertje. Is er een steentje onder het zand dat wat zwaar is, dan wordt ook dit op den kop genomen en omhoog gewerkt En al rolt het ook tienmaal weer naar beneden geduldig en met onverflauwden ijver herhaalt het diertje zijn Sisyphus- arbeid, tot zijn kuil gereed is Er zullen toch ook wel dagen aanbre ken, dat er weinig insecten hun weg ne men langs de vangtrechters en zoodoende het diertje doen hongeren, merkt ge op Geen nood! Dagen, maanden zelfs kan de mierenleeuw vasten; en bovendien is het eene terrein wat schraal, dan wordt op eene andere plaats het kwartier op geslagen Heeft de larve een jaar lang haar sluipmoordenaarswerk uitgeoefend heeft zij zich dik en vet gegeten, dan spint zij zich in, in een bolrond huisje, van zandkorrels vervaardigd, in een co con. De larve zelf krijgt hierin een an der uiterlijk, ondergaat er eene gedaan teverwisseling en we noemen haar pop. Na eenigen tijd verbreekt de pop haar kluis en een dier van geheel ander uiter lijk aanschouwt het licht t Lijkt veel op een libel of glazenmaker, maar heeft sprieten aan den kop, die nog al lang zijn. Vier netvormig geaderde vleugels stellen het dier in staat om te vliegen. Dit doet het insect echter weinig Alleen 's nachts vliegt het over korte afstanden. Het is een nachtdier Meestal noemt men het volwassen diertje mierenjuffer. Deze legt steeds haar lange ovale eitjes aan bosch-anden, bij de oude muren of op plaatsen, waar voor de larve voldoen de voedsel te vinden zal zijn Uit het ei ontwikkelt zicb de larve, uit deze de nop, waaruit het volwassen di»r te voorschijn komt Alle insecten, waarbij wij deze vier toestanden in hun ontwikkeling waarne men, ondergaan eene volledige gedaante verwisseling. Omdat de mierenjuffer vier netvormig geaderde vleugels heeft en in haar Jichamelijke ontwikkeling deze vier perioden doorloopt, behoort zij tot de orde der Netvleugeligen. Je ziet dus, dat ook van zoo'n nietig wezen uit Gods rijk» Schepping nog wel iets interessants te ve-tel!en valt Kee- ren we nu huiswaarts! Nog vaker maken we kennis met meer belangrijks. Boer Jochem had eenige dagen gele den een zijner vette varkens geslacht en twee van de hammen aan een winke lier in de nabijgelegen stad verkocht Doch de boerderij van Jochem lag dicht bij de grens en de koopman van zijn hammen woonde in een grensplaatsje van het naburige land Hij mocht dus de hammen niet maar zoo naar de sta'd ver voeren, doch moest nog eerst tamelijk ho.oge fechten betalen Om hieraan te ontkomen, zou hij (richten de douane-beambten te ver schalken „Hendrik riep hij tot zijn knecht die juist van het land terugkeerde en met 'n vol aardappelen geladen wagen het erf opreed, „jongen, er is een extratje te verdienen morgen." ,Een extratje. graag baas, wat zal het zijn?" En boer Jochem vertelde zijn knecht wat cr moest gebeuren Den volgenden morgen ging Hendrik naar het hondenhok met een grooten zak en stopte Bello. den ka'hond, er in Hij nam daarna den zak op zijn rug en stapte lustig ziin pijpje rookend den weg op naar de stad Toen hij bij het tolkantoor aankwam, wilde hij gewoon doorloopen, doch een ambtenaar trad op hem toe en vroeg: „Wat zit er in dien zak?" „O, niets bijzonders," sprakHendrik, ,een hond." „Een hond?" „Ja. en. een kwade ook Hij is van mijn baas en ik moet hem naar de stad bren gen en omdat hij altijd wegloopt, heb ik hem in een zak gestopt." De grensbeambte keek hem ongeloo- rig aan ..Maak open," klonk het streng „Nu. als het dan moet," zei Hendrik en zette den zak op den grond Hij maakte hem open, zoodat de ambtenaar zich van de waarheid zijner woorden kon overtuigen Doch zood'a zag Bello niet de kan* om uit zijh benauwde, ongemakkelijke gevangenis te ontsnappen of hij sprong in een wip den zak uit en holde den weg op in de richting van boer Jochems wo ning „Zie je nu wel," pruttelde Hendrik „nu moet rk maar weer zien, hoe ik dat beest in den zak krijg En terwijl hij den man lang niet vriendelijk aankeek sloeg ook hij den weg naar de •boerderii in Toen hij daar aankwam, stopte hij in plaats van den hond de twee hammen in den zak en toog weer met zijn last op weg Weer naderde hij het tolkantoor en reeds zag hij denzelfden ambtenaar op den weg staan. „Moet u hem nog eens zien?" vroeP Hendrik met een schijnbaar angstfg ge zicht „Neen, maak maar dat je in de stad komt met dat beest," klonk het ant woord Innerlijk verheugd verwijderde de slimmerd zich en om een draai van den weg liet hij den zak vallen en met de handen op zijn knieën slaande, lachte bij hartelijk om de slimme wijze, waarop hij den tolbeambte beetgenomen en zijn extratje verdiend bad. DE GEIT. De wijsvinger en de middelvinger der rechterhand zijn aaneengesloten; de duim ligt vanonder tegen deze vingers aan; nog lager komt de ringvinger die de on derkaak voorstelt; de pink is gebogen en vormt de sik van de geit De linkerhandpalm ligt op de boven zijde van den wortel van den rechter duim, de gestrekte pink tegen den rech terwijsvinger De gebogen ringvinger vormt het oog en het voorste gedeelte van den kop, terwijl zijn top op het der de lid van den rechterwijsvinger rust. De van elkander afstaande middel- en wijs vinger zijn als hoornen naar boven ge richt. De verder naar achteren stapnde duim vormt het oor. Men late de geit herkauwen door de rechterringvinger en pink bedaard op en nejr te bewegen. DE DOG. D rechterhand balie men tot een vuist; evenwel zóó, dat de toppen der vingers DOOR G. D. HOOGENDOORN.) .Gegroet!" riep Dorus, „broertje lief! De vrijheid is ons weêr, •Vij dalen langs dit lange touw, - Stil in het straatje neer!" Efi zoo gezegd werd, werd gedaan. 't Ging heerlijk vlug en fijn. Dat glijden langs het lange touw Bij zoeten manenschijn. Een slimme diende' kwam daar juist, Het steegje ingestapt, En lachte steil en zelfvoldaan: „Die' komen in 't nauw!'' Maar onze guiten, onbewust Van 't dreigende gevaar. Lieten, daar 't touw te kort hun bleek, Zich verder vallen maar Doch Hemel! Zij belandden niet Op 't straatje van de steeg, Maar met zoo'n smak op 's dienders rug, Dat die er kramp van kreeg. „Loop Dorus!" gilde Klorus dan „Loop Klorus!" riep z'o broer, ,,'k Wed dat daar stond aan 't eind van 't touw „Een diender op den loer!" En Dorus liep en Klorus liep Als hazen voor den hond, Terwijl 't agentje in de steeg, Zich opheesch van den grond. (Wordt vervolgd de handpalm niet raken. De duim worde vanonder, op korten afstand van de overige vingers geplaatst. Men legge de linkerhand over de an dere met den duim opgeheven en de vier andere vingers gebogen zóó dat hun top pen op het derde lid der rechterhand rusten en een ruimte voor het oog open blijft Het blaffen van den dog kan men na bootsen, door de beide handen met schokken op en neer te bewegen en te vens den rechterduim, die de onderkaak vormt plotseling te laten vallen. OPSCHEPPERS. Twee negers hadden het ovei eikaars rezicht en gehoor- Billy zei „Zie ii) dai oud huis, daai óp die horizon „Ja.' zei Bobby. „Nou. kan jij zien die vlieg op die dak loop „Nee, zei Bobby, maar ik hooi wei het riet kraak, als hij er op stap."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 10