*il
=0
De Adder van Milaan
G7
- !L'
amliiiiiiiiwSll ia
NUMMER 39
ZESDE JAARGANG 1926
(iMiltiH l.i .1111*'hi ill 111!" Ill JllllllHIUin), Ifllull till). II III I. limfllHln.il !l!lf illMill!!!! Ill lilt! Hi
WlllltU CTI UIIIT Ulti
nan £Li/K wm I siiLa mm
IIIliilllllilll!llllllllllllhilll[llllllHllli|ll|il!i[llllliH)lll|[ll|l)ilHil
RLËïNit, (J.AAI JES.
hei was een aardig klein huisje'
zooals men ze overai ziet in Bretagne-
Hei droeg den naam van „Ker-
maria" «hei buiste van Maria" een
aardige kleme ker van harde vuur
steen, uitgezand met cement, neergezet
als een grijs stuk speelgoed op de groene
vlakte, met een bedekking van stroo, dat
de zeewind borstelig opzette als de snor
van een ouden dappere
Er binnen woonden een wegwerker,
met zijn vrouw en zes kinderen.
De man verdiende 100 trancs in de
maand hij was droog en hard als de ze
nuw van een rund
De vrouw klein en breed ais een vracht
boot, met ingerimpelde rokken, die haar
een galerij om de heupen maakten.
De kinderen, rond als ballen en rood
als tomaten
Boven hen Je onmetelijkheid van de
lucht waarin de wolken krijgertje spelen
Aan den horizon, de oceaan, die de longen
vult met lucht en de oogen doet overloo-
pen door zijn eeuwige kleur van de
hoop
Zij waren gelukkig.
Maar!.... De Bretagner van Kermari
kende een dorpsgenoot die 150 frs per
maand verdiende met het prikken van
kleine gaaties tn de kartonnen kaartjes,
die als plaatsbewijzen diende in den Me
troeen Bretagner evenmin geleerd
als hijzelf, maar die den goeden inval had
gehad zich in Parijs te gaan vestigen
50 francs meer in de maand!.... 600
francs per jaari.... Wat zeg je er van
Anne-Marte? Elke maand een blauw
biljet dat ge kunt wegbergen in de antieke
kist1
En onder de platte muts zette Anne-
Marte haar groofe ronde oogen wijd open
en herhaalde
Iedere maand een bankbiljet....
De Bretanger kon er niet meer van
slapen.
Dat biljet van 50 trancs was gekomen
tusschen zijn geluk en hem, zooals een
blad sla dat zich aan den maagwand vast
hecht.
Hij sprak er over met den burgemees
ter, met het raadslid, met den afgevaar
digde, met de vrouw van den senator
Hij verstuurde brieven, smeekschriften,
aanbevelingen hij wachtte, werd onge
duldig, vroeg een verlof aan van vier en
twintig uur om tn de stad de zaak warm
te maken, die prachtberrekking, waarbij
hij 150 francs in de maand verdiende,
alleen maar door het prikken van heele
kleine gaatjes in de heel kleine kartonnen
plaatskaarten van den Métropolitain
Hij begon zelfs met af te geven op de
meest badaarde van zijn kameraden en
dikwij or.n den die andere wegwerkers
op den grooten weg, een kring om hem
heen en hun pijpje rookend, vroegen ze
hem uit
„Het is haast met mogelijk.... daar
moet iets anders achter zitten
„Neen. heelemaa! mef."
„Dus dan moet je den heelen langen
dag kleine gaaties prikken
„Ja...."
„In kleine stukjes karton.,..?"
„In kleine kartonnetjes1"
„En 150 francs....?"
„En 150 francs.... I
Dan keken ze hem aan met iets van ja-
loerschheid in hun oogen, die arme man
nen met vereelte handen, want zij maak
ten den heelen dag door groote gaten in
de „lande", zoo hard als graniet en ver
dienden slechts 100 francs per maand I
En huiswaarts keerend dachten ze
Zalig zij' die kleine gaatjes prikken in
heel kleine kartonnetjes
Op een dag geraakte de Bretagner
in een geestvervoering van vreugde, ter
wijl hij een brief uit Parijs in de hoogte
zwaaide (Algemeene administratie van
den Métropolitain. Dienst van het per
soneel).
Eindelijk dan 1 Hij was aangenomen 1...
Hij verloor geen minuut. Haastig werd
het aardig huisje verkochtde oude meu
belen die van de voorouders kwamen,
werden van de hand gedaan men pakte
net beddeguea op een Kar. gaf een rondje
aan de vrienden en de heele familie, va
der, moeder en zes kinderen begaf zich
naar het station, waar zij den pastoor ont
moetten die een stuk bagage kwam af
halen
„Ach mijn arme jean-Marte
wat bega je een domme streek
„Meent u, mijnheer pastoor
„Of ik dat meen..,, |e begaat geen
flater, neen, meer dan dat, ie be-
gaai een domme streek, die al het andere
inhoudt Waarom ben je mij niet eens
om raad komen vragen?...."
„Ik vond dat met noodig!.... tk
wist al vooruit wat u mij zou gezegd heb
ben
Woedend vertrok hij, zonder ztch zelfs
nog om te keerenDie pastoors
die zijn allemaal tegen den vooruit
gang!"
Eerst was t nog de „lande"toen
een kleine stad.... toen weilanden die
hij met kende
En ten slotte, na uren en uren sporens,
kwamen fabrieken, schoorsteenen, bouw
vallige huizen kale voorsteden en de
sta* de plaats waar men heel kleme
gaatjes tn heel kleme kartons prikte
voor f 150 francs per maand
Nu ts hij er eindelijk
Hij knipt nog geen kleme gaatjes aan
de controle van het station, zelfs nier in
de le klasse coupé's.... Oh dat mag
hij pas na jaren doen Want liter vooral
geldt het dat men eerst bekend moet
worden.,., voordat men knippen mag!..
Hij mag nu alléén nog maar de deuren
openen en sluiten van een proletarische
coupé, tweede klas, waar heel het Fran-
sche volk hem op de teenen trapt....
En de trein neemt hem mee en doet
hem eeuwig keeren tusschen rwee stations,
in den donker, in den warmen damp, m
de benauwdheid, tusschen een menigte,
die je platdrukt, in het verwa'rd geschreeuw
van de menschenmassa tot 1 uur in den
morgen
Instinctmatig zet hij dan zijn hijgende
borst op, maar hij voelt hier evenmin de
groote sterke zeewind. Als zijn vrouw op
't ein^i der maand het biljet van 50 francs
ziet onder m haar kleerkast.
Toch blijft hem nog één troost over.
want al voortgaande ziet hij dikwijls op
de stations zijn dorpsgenoot van 150
francs, die wezenloos, met een automa
tische beweging altijd maar door kleine
gaatjes knipt
Gesterkt door dien aanblik troost hij
zich zelf met de gedachte dat hij, na nog
duizend en nogmaals duizend keeren het
gedraaid hebben, als hij dan niet de
„draaiziekte" heeft gekregen (zooals de
zieke Schaper in zijn land) dat hij dan
eindelijk er toe komen zal om te mogen
knippen, hij ook!....
En als dan de administratie hem door
en door kent zal hij op zijn beurt kleine
gaatjes mogen knippen tn kleme stations,
veertig meter onder den grond.
En dan.oh neen maar dandan
zal hij 150 francs per maand gaan ver
dienen 1.Weet zelf met meer of 't van
rechts is naar links of van links naar
rechts. Maar hij gaat altijd heen en weer
Hij draait in een helle cirkel dien Dante
niet had voorzien.
Zelfs 's nachts draait hij nog in zijn on-
rustigen slaap en op een keer voelde zijn
vrouw zich opeens gesmeten op het ta
pijtje voor het bed, terwijl haar man in
zijn nachtmerrie uitriep
Porte Dauphine Allen uitstappen.
In dat bedrijf werd hij geel als een oude
citroen.
Hij is geen landman meer maar hij' heeft
een aardkleurige teint gekregen.
Op sommige dagen, vooral 's Zondags,
dan maakt hij zijn ronde, met een nog
meer benauwd gevoel, dan anders, vanuit
zijn onderaardsch verblijf denkt hij dan
aan het kleine „Kermaria", Van harde
vuursteen, met cement uitgezand, als
een grijs stuk speelgoed, neergezet op de
groene vlakte met een dak van stroo dat
de zeewind borstelig opzet als de snor
van een oude dappere
Er is slechts een ongelukkige kant
aan de zaak en dat is dat in Parijs zijn
huishouden 160 francs per maand kost.
Pierre l'Ermite,
EEN GEVECHT MET EEN
s rtti^BOK.
De neer üreos, die omangs in het kan
on Grauwbunderland door een steenbok
werd aangevallen, geeft daarvan in de
„Berner iNachrischten" de volgende be
schrijving „fk was voornemens Dins
dag 28 September over de Strelapasz
naar Chur te wandelen mijn vrouw en
mijn vijfjarig kind zouden mij tor aan den
bergpas vergezellen en dan weder tot her
stel harer gezondheid naar Davos terug-
keeren. Opgeruimd wandelden wij over
de Strelapasz, toen plotseling op een steen
worp afstands een groote steenbok te
voorschijn kwam.
Langzaam verder gaande, beschouwden
wij het fraaie dier de bok scheen volstrekt
niet schuw maar volgde ons zeer bedaard
op eenigen afstand mijn vrouw, die ang
stig was geworden, begon vlugger te loo-
pen, terwijl ik haar steeds zocht gerust
te stellen. De steenbok bleef ons op onge
veer een twintig voet afstands volgen.
Toen wij op den bergpas aankwamen,
verheten wij den weg en sloegen rechtsaf
naar den Schmhorn; nauwelijks echter
scheen het dier het voornemen te bemer
ken, dat wij hem wilden ontwijken, of
hij liep snel op ons toe
Ik keerde mij om en hield hem op mijn
bergstok een stuk brood voor. Eenige
oogenblikken staarde de bok mij met zijn
vurige oogen aan en sprong toen met for-
sche stooten op mij los; vlug week ik ter
zijde en pakte het dier bij de horens; hij
was echter zoo geweldig sterk, dat hij mij
hevig tegen den grond wierp en ik vrees
de mijn borstbeen gekwetst te hebben.
Onder het dier liggende, hield ik met
beide armen zijn horens'zoo lang vast,
totdat hij op zijde sprong; van dit oogen-
blik maakte ik gebruik, om op te staan
en trachtte nu me! mijn vrouw door
steenworpen het dier te verjagen; alles
te vergeefs. Toen de bok zijn aanval her
haalde, gaf mijn vrouw mij haar zakmes.
Weder pakte ik hem bij de horens en
wierp mij tegelijkertijd op den grond,
om hem beter te kunnen vasthouden en
beproefde inmiddels één hand vrij te
maken en hem het mes in den buik te
stooten. Tot mijn spijt gelukte dit niet,
daar reeds bij den eersten stoot het mes
omboog; de schrammen, welke ik hem
toebracht, maakten hem nog wilder en
eindelijk wierp hij mij van een hoogte
naar beneden.
Mijn vrouw snelde den steden Tobel
af naar den Schatzalp, om hulp te halen.
Eindelijk kon ik mij los maken en ijlde
mijn vrouw na, maar moest weldra een
derde aanval het hoofd bieden hierbij
ontvielen mij de stok en het mes en ble
ven mij ter verdediging slechts mijn ar
men over. Met schrik zag ik nu het kind
haar moeder- alleen naloopen en beefde
bij de gedachte, dat het vermoeide beest
zich op het meisje kon werpen. Ik
spoedde mij naar de kleine en trachtte
met haar den steilen Tobel te ontvluch
ten, toen het dier mij opnieuw aanviel,
zijn aanval wachtte ik echter niet af,
maar viel hem op mijn beurt aan. Op
mijn rug liggende, met het hoofd vooruit
gleed ik nu, door voortdurende stooten
gedreven, over de losse steenen; het was
eene vreeselijke toestand Een in den
weg liggende groote steen kon mij het
hoofd doen verpletteren of ten minste
bewusteloos maken.
Eindelijk kwam ik beneden en kon het
dier vasthouden, ten minste zoo lang,
totdat mijne vrouw en kind zich ver ge
noeg verwijderd hadden. Ik bevond mij
echter in een vvanhopigen toestand.
Voortdurend met mijn aanvaller worste
lende, die alle kracht inspande, om los te
komen, riep ik luidkeels om hulp, terwij
naast mij mijn weenend kind zat.
In den hoogsten nood naderde einde
lijk een door mijn vrouw geroepen her
der tweemaal stak hij zijn mes het dier
door het lijf en liet ik uitgeput de horens
los. Zoodra hij zich vrij gevoelde sprong
hij vluchtend weg. Wonderbaarlijk was
ik, hoewel niet zonder kleerscheuren, er
toch zonder gebroken beenen afgeko
men, trouwens ik zag er deerlijk geha
vend uit. Mijn kleederen hingen in flar
den aan mijn lijf. Spoedig kwamen wij bij
mijn hospes. De schilder Siegrist, door
verscheidene wakkere mannen verge
zeld, besloot oogenblikkclijk jacht op het
wild te maken, daar ik hun hulp voor het
oogenblik niet noodig had. Het gelukte
hen den vermoeiden en bloedenden
steenbok nog op den Schinhorn te tref
fen en in het nauw te drijven de bok
sprong echter van een vocruilstekende
rots, en wij dachten hem den volgenden
morgen beneden te zullen vinden. Zij,
die hem echter toen zochten, vonden
hem bedaard op den Alp weiden en kon
den hem ondanks alle moeiten niet mees
ter worden.
TOCH TERECHT GEKOMEN.
A. (op den morgen na het verjaardag-
diner) „Mijn waarde, ik dank ie nog wel
voor je mooie toast."
B. (weifelend) „Heb ik getoast
A. „Neen, daarvoor was je veel te
ver weg, maar hij stond op je manchette
die ik later onder de tafel vond."
ZIJN LIEFDE.
Hij (poëtisch) Zie, lieve Amalia, zoo
veel sterren als er schitteren aan den he
mel. zooveel maal zou ik je willen toefiuis-
ferer ik heb ie lief. ik kan zonder jou
niet leven."
Zij „Ach, Johan ik geloot je, ik wou
alleen maar dat vader wat beter over je
dacht, van middag zei hij nog, dat het
hem wel duizend gulden waard was. als
hij jou nooit meer zag."
Hij „Hoe laat zou ik hem morgen
kunnen spreken
OOK WITTEBROODSWEKEN.
„Nog al vroolijk vind ik diq,Jo voor een
vrouw die pas haar man heeft verloren I"
„Ja, je zou zeggen, dat zij wel geniet
van de wittebroodsweken van haar we
duwe-staat.'
DIE WIST HET.
„Weet jij man, wat dat woord beduidt V
„Portière" lees ik hier.
„Welzeker 't beteekent," zoo sprak
de guit, „De vrouw van een portier 1"
WIT EN ZWART.
„Maar Piet," vroeg een timmermans-
krullen-jongen aan Piet die bij een piano
maker werkte, waar worden toch de toet
sen van een piano van gemaakt
„Wel van been," zet Piet.
„Juist 1" zet Flip, „net als ik gisteren
nog beweerde de zwarte komen van d«t
Negers en de witte van de Europeanen."
KINDERLOGICA.
Moeder „Karei, geel je broertje de
helft van ie appel ie weet toch gedeelde
vreugd is dubbele vreugd
Karei „Ja, maar een gedeelde appel
is toch geen dubbele appel 1
STRAATJONGENSECONOMIE.
Een jongetje staat voor een snoepstalletj'e
„Hoevee' kleurballen kan ik voor 'n
halveri cent koopen uffrouw
De verkoopstei antwoordt dal ze 1
cent het stuk kosten.
„Hoe >ang mag ik er dan een in m'n
mond houden voor een halven cent?"
vraagt het ioggie
AANLEG.
Man: „Vrouw ie hebt aanleg om aviatrice
te worden
Vrouw „Waarom?"
Ma i: „Je vliegt bij de minste kleinig
heid op
DE ANTIQUAIR EN HET KATJE.
Een antiquair komt, snuffelende, bij
een boer, en ziet daaar op den grond een
prachtig oud-blauw schoteltje, waaruit
een katje melk drinkt. Om zijn verlangen
naar het schoteltje niet te laten blijken,
zegt hij
- „Wat een aardig katje heb je daar 1"
„Ja dat is een aardig katje," is het ant
woord.
„Kan ik het koopen
„Misschien wel. Wat geef je?"
„Twee gulden 1"
Het bod wordt aangenomen er wordt
betaald en geleverd. Dan zegt de antiquair;
„Het beestje kon onderweg wel eens
dorst krijgenkan ik dat oude scho
teltje meenemen, om het uit te laten drin
ken
„Laat je dat schoteltje maar staan,"
zegt de boer," daar heb ik al zes katjes
door verkocht."
WAAR HIJ ZE VOOR NOODIG HAD.
„Waarom vraag jij je nieuwe patiënten
altijd welken wijn zij drinken en welk
merk sigaren ze rooken Heb je die gege
vens noodig voor e diagnose
„Voor mijn diagnose niet. Wèl voor
mijn rekeningen."
EXCELSIOR.
Gevangenisdirecteur „Maar man, zie
ik je nu alweer hier Ik dacht dat 'e laat
ste straf je verbeterd had."
„Dat is ook zoo, maar ik wil graag nog
een beetie beter worden."
HECTOR, BELLO, NERO.
„Wie speelde viool, toen Rome in brand
stond vroeg de leeraar.
„Hecror, meneer."
„Neen," zei de leeraar.
„Bello meneer."
„Bello Wat bedoel je in vredesnaam
Hef was Nero."
„Ja meneer, ik wist wel, dat 't iemand
was met een honden-naam."
VOOR DE HUISKAMER
i)
HOOFDSTUK 1.
Gictn Galeazzo Maria Visconti.
Het is een dag tn den vroegen zomer
het weer zoo schoon als het vijfhonderd
jaren geleden tn Zuidelijke landen zijn
kon. Italië badende tn gouden zonne
schijn, als een mist uitgespreid over het
wijde verschiet. Het was in 1360, toén
de steden nog prachtig waren en de na-
Huur overweldigend in Lombardije. ge
legen als een tuin m de holte der omrin
gende. purperkleurige Appenijnen
een land, bedekt met witte, gele, paarse
en roode bloemen
Deze breede weg, een der traaiste van
Italië, loopt tn zijn geheele lengte, van
Milaan tot Brescia, door kastanje-bosschen
heen en langs velden vol bloeiende myr-
tenstruiken. met slanke populieren, op
rijzende te midden van groote plekken
gele primulas De populieren, bedekt
met dikke, openbarstende knoppen, ste
ken goud-bruin af regen het teedere blauw
van den hemel. Overal struiken van frisch
jong groen op een tapijt van wilde viool
tjes. De schoonheid van dezen weg was
ongeschonden gebleven niettegenstaande
het drukke verkeer, want het was een
hartader naar Milaan. Te midden der
boomen schuilden overal villa's om
ringd door prachtige turnen, de zomerver
blijven van den rijken adel. Daar achter
spreidde zich het open land uit, schitte
rend en geurig, vol m-knop-staande boo
men, tot aan den blauwen horizon
Koud en indrukwekkend kroonde de
groote stad met hare reusachtige muren
en poorten de schoonheid van het land
schap als tegenstelling met de natuur
Honderden torens en tinnen teekenden
zich met krachtige en teedere lijnen tegen
den hemel af. Te midden daarvan maakten
de banieren der stad een machtigen in
druk, zoowel wegens kleur als wegens be-
teekenis. Zij wapperden over de poorten
en van de hoogste gebouwen, alle met het
zelfde wapenteeken, hetgeen van veraf
zichtbaar was, een groene adder op een
zilveren veld, het wapen der Viscontis.
Van verre rees de stad op als een visioen
van statige pracht, terwijl de nederige
woningen, onder de hooge muren en in
de schaduwen der paleizen, de schoon
heid dezer verschijning in de oogen van
den naderenden reiziger nog verhoogden
Van naderbij gezien wierpen echter deze
half vervallen, verwaarloosde hutten een
klad op het tafereel. Het waren de wo
ningen der boeren, die, armoedig en in
lompen gekleed, geheel met zulk een om
geving overeen kwamen
Een troep van deze ongelukkige we
zens sleepten zich in de richting van Mi
laan voort, mannen, vrouwen, kinderen
en een paar ruige muilezels niet schrale
groenten beladen armzalig goed, dat
niet veel opbracht. De rijken kweekten
hun eigen groenten en vruchten, wat de
armen zich niet konden veroorloven.
Terneder geslagen door willekeurige
overheersching, vertrapt en verschopt,
schrompelden de stakkers met gebogen
hoofd voort, zonder op schoonheid of
Zonneschijn of op ontplooiende lente te
letten. Vrees lag op aller gelaat, waarvan
alle ziel en geluk was uitgewischt. Iedere
beweging vertolkte hunne slavernij iedere
trek op hun gelaat sprak van onderwer
ping aan een tirannie, welke zij zelfs niet
in 't aangezicht dorsten zien.
Deze eentonige lijn van arme boeren
vormde met grijze en bruine tinten op den
fraaist getooiden weg van Italië een vreem
de tegenstelling, zoowel met de bloeiende
natuur als met de Drachtige stad in ''er-
scfuet
Vlak achter hen aan liepen een jonge
man en eeft knaap Beter gekleed dan de
anderen, zagen zij er toch door de reis
gehavend en vermoeid uit. Hun fijnere
gelaarstrekken duidden aan, dat ze uit een
ander gedeelte van Italië afkomstig waren,
alsmede hef zachtklinkende Latijn, waar
in zij op gedempten toon een opgewonden
gesprek voerden.
De oudste, door zijn makker Tomaso
genoemd, was een blonde jonge man van
ongeveer negenhen de andere, die op
hem geleek, waarschijnlijk aan hem ver
want, met ouder dan tien of twaalf jaar.
Het begon warm te worden en zij sloe
gen hun stevige donkerroode mantels
over den schouder terug. Beiden droegen
een lederen wambuis, waaraan de oudste
een ruigen buidel had bevestigd, welke
waarschijnlijk hun voedsel bevatte.
Toen de voetgangers zich op een halve
mijl atstand van Milaan bevonden, wer
den zij plotseling uit hun suf voortstrom
pelen wakker geschud, terwijl de immer
m hun hart sluimerende angst zich op
eens begon te uiten. Door de anderen ach
teruit gedrongen, staarden de twee Floren-
tijnen met verbazing naar de oorzaak van
deze paniek. In de verte, in den ingang der
steenen poort, zagen zij een banier wappe
ren, met hetzelfde wapenteeken als op de
muren. De oogen der boeren, door vrees
gewet, zagen scherper dan die van Tomaso
want het duurde eemge seconden, alvo
rens hij opmerkte, dat de banier bevestigd
was boven een prachtige koets van goud
en scharlaken rood, welke uit de donkere
poortfden zonmgen weg kwam oprijden.
Toen de koeis naderbij kwam, keek hij
met'verbaasde bewondering naar het rijke
verguld, de prachtige zijde, de vier fraaie
paarden en naar de reusachtige negers,
die er, in rijke livrei gedoscht, naast liepen.
Voor hem was dit een belangwekkend
gezicht, een voorval op zijn reis. Doch
voor de Milaansche boeren was het 't
teeken der gevreesde macht, welke Lom-
bardijë in een bloedigen greep hield het
wapenteeken, dat'Milaan, de rijkste en
trotsche stad van Noord-ItaJië, in krui
pende slavernij, neerdrukte de banier,
welke wa le van tedere stad, die door
overmachi f verraad aan het domein van
Milaan was toegevoegd de banier van
Hertog Gian Galeazzo Maria Visconti.
Met bevende handen en bedreigingen
aan hun muilezels, trokken de slaven hun
lasten naar den kant, de kinderen tn de
heggen duwend, om den weg vrij te laten.
Versteend van angst, het ergste vree-
zend, staarden zij naar de banier en naar
den ruiter, die daai achter reed
De koets kwam tangzaam naderbij, een
zwaar, open gevaarte, op hooge vergul
den wielen heen en weer schommelend,
met een tent van geborduurde roode zijde.
De paarden, met prachtige dekkleeden van
bewerkt leer en metaal, werden geleid
door negers in rood en goud.
'Het boerenvolk van Lombardije was
aan al die pracht en praal gewend en het
was met dóórom, dat zij zoo diep moge
lijk neerhurkten, als wenschten zij zich
onder den' grond te verstoppen, bevend
en sidderend nóg verder achteruit krui
pend, alsof de zachte groene glooiing
hen zou kunnen beschermen. In de koets
waren twee menschen gezeten, een man
en eene vrouw, beiden zóó oud en ver
schrompeld, dat men bijna niet meer kon
zien, wie de man en wie de vrouw was
Beiden waren rijk in bont gekleed en half.
weggezonken in satijnen kussens
Van den ouden man was niets anders
te zien dan zijn gerimpeld gelaat, grijze
baard en magere gele handen vol ringen.
Angstig en zenuwachtig plukte hij aaa
zijn zwaar zijden kleed. Het opzichtig ge
verfde gelaat der oude dame was met een
roode pruik gekroond. Gekleed in een
japon van zwaar goudweefsel, met paarlen
om den hals, zat zij met samengewrongen
handen half luid te mompelen. Beiden wa
ren met een uitdrukking van wanhoop in
de kussens verzonken. Doodsbleek zat de
oude heer strak voor zich uit te staren, ter
wijl de oude dame, een blik van doods
angst in de oogen, als met een stomme
smeekbede de hulp van het arme volk
langs den weg scheen aan re roepen. Achter
hen aan kwam één enkele ruiter, de man,
die aller harten met doodsangst vervulde
Langzaam reed hij voort, de teugels van
zijn paard in de handen van een bleeken
man met lang rood haar en een kruipende
gemeene uitdrukking op het gelaat, doch
gedoscht in prachtige, met juweelen ver
sierde kleeren
De ruiter zelf, slank en schoon, van on
geveer dertigjarigen leeftijd, eenvoudig
in 'f groen gekleed, boezemde bij den
eersten aanblik geenszins schrik in. Hij
zat gemakkelijk en zeker te paard, m de
eene hand een half opengerold perkament,
waaruit hij met zachte stem hardop las. tn
de andere een zweep, welke hij tergend
over het oude paar tn de koets heenzwaaide
De koets met het oude paar, de ruiter
en de roodharige man er was niemand
anders
De ruiter droeg alleen een dolk opzij
De anderen waren ongewapend. En toch
beefden de boeren van angst, alsof half
Italië dreigend achter dien ruiter aanreed.
Niemand dorst eenig teeken geven in
antwoord op 't smeekend rondzien der
arme oude zielen in de koets, die hulpe
loos en wanhopend, zelfs het armste
mensch om redding aangesmeekt zouden
hebben.
Zacht en droomerig wapperde de ba
nier der Visconti's in den lentewind, ter
wijl de ruiter met een glimlach op de lip
pen uit het perkament bleef voortlezen.
Plotseling stond de oude man m de
koets op en smeekte het gepeupel met
uitgestrekte armen aan. Zijn angstig smee-
ken verstomde op zijn lippen toen hij een
zweepslag kreeg, die hem in machtelooze
woede op de kussens terugwierp. De ou
de dame zat luide te snikken, maar be
woog zich niet, daar de zweep hen drei
gend tot stilte dwong, hoewel de ruiter
schijnbaar al zijn aandacht wijdde aan
wat hij las.
„Fraai omringden de bloemen van
Toscane de Fiorentijnsche." 't Klonk
zacht van zijn lippen, hoewel hij de oogen
op den grijsaard gevestigd hield, die zich
met een uitdrukking van woedende haat
naar hem had omgewend.
„Recht en krachtig verhieven zich de
populieren."' Wanhopend van angst staar
de de oude dame 't volk langs den weg
aan, doch niemand bewoog zich nie
mand uitte een enkel woord, hoewel er
minstens vijftig mannen onder hen waren.
„Misschien zoudt gij den sluier niet
van dat gelaat durven afnemen, uit vrees
voor haar en voor uzelf." las de ruiter
voort.
De koets was voorbij. Het sprankje
hoop, dat nog even was komen opleven
in 't hart der arme slachtoffers, bij 't zien
van menschelijke wezens, was weer ver-
gloeid.
Maar Tomasco en Vittore, die ook
achter het volk waren neergeknield,
richtten zich plotseling op, toen de oude
dame in de koets vlak voor hen een stuip
achtige beweging met de handen maakte.
Met een spontane ingeving sprong Toma
so naar voren. Hem ziende hield de ruiter
zij'n paard in, terwijl 't volk in stille doods
angst toezag hoe de jongeman met bittere
woorden op de lippen en uitdagende blik
ken naar hem toetrad.
De man met 'f roode haar, die de teu
gels van 't paard hield, kromp van schrik
in elkaar. Voor Tomaso een woord kon
uitbrengen had de ruiter hem reeds over
't gelaat gestriemd
Een tweede zweepslag zou overbodig
geweest zijn, want met een kreet van pijn
was Tomaso achterover gevallen. Nu pas
liet de ruiter een blik over 't volk aan den
kant waren, als had hij ze tot nu toe nog
niet opgemerkt. Zonder eenig geluid of
eenige beweging krompen zij in afkeurend
stilzwijgen onder zijn blik samen.
„Rijd verder," klonk 't van zijn lippen,
en wederom zette zich de treurige op
tocht in beweging, door zonneschijn en
schaduw heen in de richting van Brescia.
Het boerenvolk scheen zoozeer onder
den indruk zijner persoonlijkheid, dat
niemand den kreunenden, gewonden
knaap bp den weg ter hulp dorst te komen
voor de banier mei de Addei als een zil
veren puntie in de verte glom.
Toen pas sleepte men met bevende
handen den knaap naar den kant van den
weg en raakten alle tongen los om lucht te
geven aan woede en vrees.
Vittore, die naasr zijn armen vriend was
neergeknield, staarde den ruiter met doods
angst in de oogen na
„Wie is dat vroeg hij eindelijk fluis
terend aan een vrouw. „Wie is dat?"
Bezig de gevallen groenten van den
grond op te rapen, vroeg deze hem met
een somber gelaat „Wie zijt gij, dat ge
hem met kent
„Ik kom uit Florence," weerlegde de
knaap haastig, „wij zijn op reis naar
Vrona...... Maar het gezelschap,
waar wij mee reisden ging naar Milaan.
Wij hepen hen drie dagen geleden mis en
dachten hen misschien in Milaan weer te
rug te vinden, waar wij nu den nacht wil
den doorbrengen. Maar nu Naar zijn
vriend ziende kon hii zijn tranen bijna
niet bedwingen.
„Naar Verona herhaalde een oude
boer, die bij 't hooren van dien naam had
opgekeken. Naar Verona?" -
Wederom was de jor/gen naast Tomaso
neergeknield en antwoordde over zijn
schouder heen „Ja naar Verona. Mijn
arme neet is stervende, vrees tk en wij
waren via Milaan op weg naar 't hof
van Delia Scala Wederom riep hij han
denwringend uit „Tomaso is stervende,
Kan niemand mij helpen 1"
Met een soort van versuft medelijden
'f kon nauwelijks vriendelijkheid ge
noemd worden, want de stakkers waren
zelf half dood en gevoelloos traden er
twee of drie toe om te doen wat zij konden.
„Komt gij uit Florence vroeg de oude
boer wederom „ja, ik weet dat gij daar
vandaan komt, omdat je vriend zooveel
durf toonde. Waarom reist gij vanuit Flo
rence. waar dan ook heen, over Milaan
Want zelfs voor deze domme boeren scheen
Florence, de eemgste stad van Italië, wel
ke haar onafhankelijkheid behouden had,
een oord van vrijheid, een republiek van
gelijkheid.
„Tomaso's vader ntbood hem naar 't
hof van DellxScala en verleden jaar sneu
velde mijn vader in den oorlog met Vene
tië. Daar ik niets anders te doen had,
bleef ik sinds dien tijd bij mijn neef om
hem gezelschap te houden. Met verwil
derde oogen en half gek van schrik we
gens dit onverwachte ongeluk vervolgde
hij Wij zijn op weg naar Verona. Wij
hebben eten bij ons en een beetje geld
als dit nu maar niet gebeurd was 1 wendde
zich nogmaals tot zijn neef en barstte toen
in tranen uit.
De vrouw zag hem medelijdend aan
terwijl de oude boer zijn schouders op
trok met„Je neef is veel te overmoedig
geweestHij had zich evengoed kunnen
kanten tegenover den duivel mompe
lend sloeg hij een kruis als tegenover
waarop hij plotseling zweeg en ver
dacht in 't rond keek.
„Wien?" vroeg de knaap zijn tranen