*il =0 De Adder van Milaan G7 - !L' amliiiiiiiiwSll ia NUMMER 39 ZESDE JAARGANG 1926 (iMiltiH l.i .1111*'hi ill 111!" Ill JllllllHIUin), Ifllull till). II III I. limfllHln.il !l!lf illMill!!!! Ill lilt! Hi WlllltU CTI UIIIT Ulti nan £Li/K wm I siiLa mm IIIliilllllilll!llllllllllllhilll[llllllHllli|ll|il!i[llllliH)lll|[ll|l)ilHil RLËïNit, (J.AAI JES. hei was een aardig klein huisje' zooals men ze overai ziet in Bretagne- Hei droeg den naam van „Ker- maria" «hei buiste van Maria" een aardige kleme ker van harde vuur steen, uitgezand met cement, neergezet als een grijs stuk speelgoed op de groene vlakte, met een bedekking van stroo, dat de zeewind borstelig opzette als de snor van een ouden dappere Er binnen woonden een wegwerker, met zijn vrouw en zes kinderen. De man verdiende 100 trancs in de maand hij was droog en hard als de ze nuw van een rund De vrouw klein en breed ais een vracht boot, met ingerimpelde rokken, die haar een galerij om de heupen maakten. De kinderen, rond als ballen en rood als tomaten Boven hen Je onmetelijkheid van de lucht waarin de wolken krijgertje spelen Aan den horizon, de oceaan, die de longen vult met lucht en de oogen doet overloo- pen door zijn eeuwige kleur van de hoop Zij waren gelukkig. Maar!.... De Bretagner van Kermari kende een dorpsgenoot die 150 frs per maand verdiende met het prikken van kleine gaaties tn de kartonnen kaartjes, die als plaatsbewijzen diende in den Me troeen Bretagner evenmin geleerd als hijzelf, maar die den goeden inval had gehad zich in Parijs te gaan vestigen 50 francs meer in de maand!.... 600 francs per jaari.... Wat zeg je er van Anne-Marte? Elke maand een blauw biljet dat ge kunt wegbergen in de antieke kist1 En onder de platte muts zette Anne- Marte haar groofe ronde oogen wijd open en herhaalde Iedere maand een bankbiljet.... De Bretanger kon er niet meer van slapen. Dat biljet van 50 trancs was gekomen tusschen zijn geluk en hem, zooals een blad sla dat zich aan den maagwand vast hecht. Hij sprak er over met den burgemees ter, met het raadslid, met den afgevaar digde, met de vrouw van den senator Hij verstuurde brieven, smeekschriften, aanbevelingen hij wachtte, werd onge duldig, vroeg een verlof aan van vier en twintig uur om tn de stad de zaak warm te maken, die prachtberrekking, waarbij hij 150 francs in de maand verdiende, alleen maar door het prikken van heele kleine gaatjes in de heel kleine kartonnen plaatskaarten van den Métropolitain Hij begon zelfs met af te geven op de meest badaarde van zijn kameraden en dikwij or.n den die andere wegwerkers op den grooten weg, een kring om hem heen en hun pijpje rookend, vroegen ze hem uit „Het is haast met mogelijk.... daar moet iets anders achter zitten „Neen. heelemaa! mef." „Dus dan moet je den heelen langen dag kleine gaaties prikken „Ja...." „In kleine stukjes karton.,..?" „In kleine kartonnetjes1" „En 150 francs....?" „En 150 francs.... I Dan keken ze hem aan met iets van ja- loerschheid in hun oogen, die arme man nen met vereelte handen, want zij maak ten den heelen dag door groote gaten in de „lande", zoo hard als graniet en ver dienden slechts 100 francs per maand I En huiswaarts keerend dachten ze Zalig zij' die kleine gaatjes prikken in heel kleine kartonnetjes Op een dag geraakte de Bretagner in een geestvervoering van vreugde, ter wijl hij een brief uit Parijs in de hoogte zwaaide (Algemeene administratie van den Métropolitain. Dienst van het per soneel). Eindelijk dan 1 Hij was aangenomen 1... Hij verloor geen minuut. Haastig werd het aardig huisje verkochtde oude meu belen die van de voorouders kwamen, werden van de hand gedaan men pakte net beddeguea op een Kar. gaf een rondje aan de vrienden en de heele familie, va der, moeder en zes kinderen begaf zich naar het station, waar zij den pastoor ont moetten die een stuk bagage kwam af halen „Ach mijn arme jean-Marte wat bega je een domme streek „Meent u, mijnheer pastoor „Of ik dat meen..,, |e begaat geen flater, neen, meer dan dat, ie be- gaai een domme streek, die al het andere inhoudt Waarom ben je mij niet eens om raad komen vragen?...." „Ik vond dat met noodig!.... tk wist al vooruit wat u mij zou gezegd heb ben Woedend vertrok hij, zonder ztch zelfs nog om te keerenDie pastoors die zijn allemaal tegen den vooruit gang!" Eerst was t nog de „lande"toen een kleine stad.... toen weilanden die hij met kende En ten slotte, na uren en uren sporens, kwamen fabrieken, schoorsteenen, bouw vallige huizen kale voorsteden en de sta* de plaats waar men heel kleme gaatjes tn heel kleme kartons prikte voor f 150 francs per maand Nu ts hij er eindelijk Hij knipt nog geen kleme gaatjes aan de controle van het station, zelfs nier in de le klasse coupé's.... Oh dat mag hij pas na jaren doen Want liter vooral geldt het dat men eerst bekend moet worden.,., voordat men knippen mag!.. Hij mag nu alléén nog maar de deuren openen en sluiten van een proletarische coupé, tweede klas, waar heel het Fran- sche volk hem op de teenen trapt.... En de trein neemt hem mee en doet hem eeuwig keeren tusschen rwee stations, in den donker, in den warmen damp, m de benauwdheid, tusschen een menigte, die je platdrukt, in het verwa'rd geschreeuw van de menschenmassa tot 1 uur in den morgen Instinctmatig zet hij dan zijn hijgende borst op, maar hij voelt hier evenmin de groote sterke zeewind. Als zijn vrouw op 't ein^i der maand het biljet van 50 francs ziet onder m haar kleerkast. Toch blijft hem nog één troost over. want al voortgaande ziet hij dikwijls op de stations zijn dorpsgenoot van 150 francs, die wezenloos, met een automa tische beweging altijd maar door kleine gaatjes knipt Gesterkt door dien aanblik troost hij zich zelf met de gedachte dat hij, na nog duizend en nogmaals duizend keeren het gedraaid hebben, als hij dan niet de „draaiziekte" heeft gekregen (zooals de zieke Schaper in zijn land) dat hij dan eindelijk er toe komen zal om te mogen knippen, hij ook!.... En als dan de administratie hem door en door kent zal hij op zijn beurt kleine gaatjes mogen knippen tn kleme stations, veertig meter onder den grond. En dan.oh neen maar dandan zal hij 150 francs per maand gaan ver dienen 1.Weet zelf met meer of 't van rechts is naar links of van links naar rechts. Maar hij gaat altijd heen en weer Hij draait in een helle cirkel dien Dante niet had voorzien. Zelfs 's nachts draait hij nog in zijn on- rustigen slaap en op een keer voelde zijn vrouw zich opeens gesmeten op het ta pijtje voor het bed, terwijl haar man in zijn nachtmerrie uitriep Porte Dauphine Allen uitstappen. In dat bedrijf werd hij geel als een oude citroen. Hij is geen landman meer maar hij' heeft een aardkleurige teint gekregen. Op sommige dagen, vooral 's Zondags, dan maakt hij zijn ronde, met een nog meer benauwd gevoel, dan anders, vanuit zijn onderaardsch verblijf denkt hij dan aan het kleine „Kermaria", Van harde vuursteen, met cement uitgezand, als een grijs stuk speelgoed, neergezet op de groene vlakte met een dak van stroo dat de zeewind borstelig opzet als de snor van een oude dappere Er is slechts een ongelukkige kant aan de zaak en dat is dat in Parijs zijn huishouden 160 francs per maand kost. Pierre l'Ermite, EEN GEVECHT MET EEN s rtti^BOK. De neer üreos, die omangs in het kan on Grauwbunderland door een steenbok werd aangevallen, geeft daarvan in de „Berner iNachrischten" de volgende be schrijving „fk was voornemens Dins dag 28 September over de Strelapasz naar Chur te wandelen mijn vrouw en mijn vijfjarig kind zouden mij tor aan den bergpas vergezellen en dan weder tot her stel harer gezondheid naar Davos terug- keeren. Opgeruimd wandelden wij over de Strelapasz, toen plotseling op een steen worp afstands een groote steenbok te voorschijn kwam. Langzaam verder gaande, beschouwden wij het fraaie dier de bok scheen volstrekt niet schuw maar volgde ons zeer bedaard op eenigen afstand mijn vrouw, die ang stig was geworden, begon vlugger te loo- pen, terwijl ik haar steeds zocht gerust te stellen. De steenbok bleef ons op onge veer een twintig voet afstands volgen. Toen wij op den bergpas aankwamen, verheten wij den weg en sloegen rechtsaf naar den Schmhorn; nauwelijks echter scheen het dier het voornemen te bemer ken, dat wij hem wilden ontwijken, of hij liep snel op ons toe Ik keerde mij om en hield hem op mijn bergstok een stuk brood voor. Eenige oogenblikken staarde de bok mij met zijn vurige oogen aan en sprong toen met for- sche stooten op mij los; vlug week ik ter zijde en pakte het dier bij de horens; hij was echter zoo geweldig sterk, dat hij mij hevig tegen den grond wierp en ik vrees de mijn borstbeen gekwetst te hebben. Onder het dier liggende, hield ik met beide armen zijn horens'zoo lang vast, totdat hij op zijde sprong; van dit oogen- blik maakte ik gebruik, om op te staan en trachtte nu me! mijn vrouw door steenworpen het dier te verjagen; alles te vergeefs. Toen de bok zijn aanval her haalde, gaf mijn vrouw mij haar zakmes. Weder pakte ik hem bij de horens en wierp mij tegelijkertijd op den grond, om hem beter te kunnen vasthouden en beproefde inmiddels één hand vrij te maken en hem het mes in den buik te stooten. Tot mijn spijt gelukte dit niet, daar reeds bij den eersten stoot het mes omboog; de schrammen, welke ik hem toebracht, maakten hem nog wilder en eindelijk wierp hij mij van een hoogte naar beneden. Mijn vrouw snelde den steden Tobel af naar den Schatzalp, om hulp te halen. Eindelijk kon ik mij los maken en ijlde mijn vrouw na, maar moest weldra een derde aanval het hoofd bieden hierbij ontvielen mij de stok en het mes en ble ven mij ter verdediging slechts mijn ar men over. Met schrik zag ik nu het kind haar moeder- alleen naloopen en beefde bij de gedachte, dat het vermoeide beest zich op het meisje kon werpen. Ik spoedde mij naar de kleine en trachtte met haar den steilen Tobel te ontvluch ten, toen het dier mij opnieuw aanviel, zijn aanval wachtte ik echter niet af, maar viel hem op mijn beurt aan. Op mijn rug liggende, met het hoofd vooruit gleed ik nu, door voortdurende stooten gedreven, over de losse steenen; het was eene vreeselijke toestand Een in den weg liggende groote steen kon mij het hoofd doen verpletteren of ten minste bewusteloos maken. Eindelijk kwam ik beneden en kon het dier vasthouden, ten minste zoo lang, totdat mijne vrouw en kind zich ver ge noeg verwijderd hadden. Ik bevond mij echter in een vvanhopigen toestand. Voortdurend met mijn aanvaller worste lende, die alle kracht inspande, om los te komen, riep ik luidkeels om hulp, terwij naast mij mijn weenend kind zat. In den hoogsten nood naderde einde lijk een door mijn vrouw geroepen her der tweemaal stak hij zijn mes het dier door het lijf en liet ik uitgeput de horens los. Zoodra hij zich vrij gevoelde sprong hij vluchtend weg. Wonderbaarlijk was ik, hoewel niet zonder kleerscheuren, er toch zonder gebroken beenen afgeko men, trouwens ik zag er deerlijk geha vend uit. Mijn kleederen hingen in flar den aan mijn lijf. Spoedig kwamen wij bij mijn hospes. De schilder Siegrist, door verscheidene wakkere mannen verge zeld, besloot oogenblikkclijk jacht op het wild te maken, daar ik hun hulp voor het oogenblik niet noodig had. Het gelukte hen den vermoeiden en bloedenden steenbok nog op den Schinhorn te tref fen en in het nauw te drijven de bok sprong echter van een vocruilstekende rots, en wij dachten hem den volgenden morgen beneden te zullen vinden. Zij, die hem echter toen zochten, vonden hem bedaard op den Alp weiden en kon den hem ondanks alle moeiten niet mees ter worden. TOCH TERECHT GEKOMEN. A. (op den morgen na het verjaardag- diner) „Mijn waarde, ik dank ie nog wel voor je mooie toast." B. (weifelend) „Heb ik getoast A. „Neen, daarvoor was je veel te ver weg, maar hij stond op je manchette die ik later onder de tafel vond." ZIJN LIEFDE. Hij (poëtisch) Zie, lieve Amalia, zoo veel sterren als er schitteren aan den he mel. zooveel maal zou ik je willen toefiuis- ferer ik heb ie lief. ik kan zonder jou niet leven." Zij „Ach, Johan ik geloot je, ik wou alleen maar dat vader wat beter over je dacht, van middag zei hij nog, dat het hem wel duizend gulden waard was. als hij jou nooit meer zag." Hij „Hoe laat zou ik hem morgen kunnen spreken OOK WITTEBROODSWEKEN. „Nog al vroolijk vind ik diq,Jo voor een vrouw die pas haar man heeft verloren I" „Ja, je zou zeggen, dat zij wel geniet van de wittebroodsweken van haar we duwe-staat.' DIE WIST HET. „Weet jij man, wat dat woord beduidt V „Portière" lees ik hier. „Welzeker 't beteekent," zoo sprak de guit, „De vrouw van een portier 1" WIT EN ZWART. „Maar Piet," vroeg een timmermans- krullen-jongen aan Piet die bij een piano maker werkte, waar worden toch de toet sen van een piano van gemaakt „Wel van been," zet Piet. „Juist 1" zet Flip, „net als ik gisteren nog beweerde de zwarte komen van d«t Negers en de witte van de Europeanen." KINDERLOGICA. Moeder „Karei, geel je broertje de helft van ie appel ie weet toch gedeelde vreugd is dubbele vreugd Karei „Ja, maar een gedeelde appel is toch geen dubbele appel 1 STRAATJONGENSECONOMIE. Een jongetje staat voor een snoepstalletj'e „Hoevee' kleurballen kan ik voor 'n halveri cent koopen uffrouw De verkoopstei antwoordt dal ze 1 cent het stuk kosten. „Hoe >ang mag ik er dan een in m'n mond houden voor een halven cent?" vraagt het ioggie AANLEG. Man: „Vrouw ie hebt aanleg om aviatrice te worden Vrouw „Waarom?" Ma i: „Je vliegt bij de minste kleinig heid op DE ANTIQUAIR EN HET KATJE. Een antiquair komt, snuffelende, bij een boer, en ziet daaar op den grond een prachtig oud-blauw schoteltje, waaruit een katje melk drinkt. Om zijn verlangen naar het schoteltje niet te laten blijken, zegt hij - „Wat een aardig katje heb je daar 1" „Ja dat is een aardig katje," is het ant woord. „Kan ik het koopen „Misschien wel. Wat geef je?" „Twee gulden 1" Het bod wordt aangenomen er wordt betaald en geleverd. Dan zegt de antiquair; „Het beestje kon onderweg wel eens dorst krijgenkan ik dat oude scho teltje meenemen, om het uit te laten drin ken „Laat je dat schoteltje maar staan," zegt de boer," daar heb ik al zes katjes door verkocht." WAAR HIJ ZE VOOR NOODIG HAD. „Waarom vraag jij je nieuwe patiënten altijd welken wijn zij drinken en welk merk sigaren ze rooken Heb je die gege vens noodig voor e diagnose „Voor mijn diagnose niet. Wèl voor mijn rekeningen." EXCELSIOR. Gevangenisdirecteur „Maar man, zie ik je nu alweer hier Ik dacht dat 'e laat ste straf je verbeterd had." „Dat is ook zoo, maar ik wil graag nog een beetie beter worden." HECTOR, BELLO, NERO. „Wie speelde viool, toen Rome in brand stond vroeg de leeraar. „Hecror, meneer." „Neen," zei de leeraar. „Bello meneer." „Bello Wat bedoel je in vredesnaam Hef was Nero." „Ja meneer, ik wist wel, dat 't iemand was met een honden-naam." VOOR DE HUISKAMER i) HOOFDSTUK 1. Gictn Galeazzo Maria Visconti. Het is een dag tn den vroegen zomer het weer zoo schoon als het vijfhonderd jaren geleden tn Zuidelijke landen zijn kon. Italië badende tn gouden zonne schijn, als een mist uitgespreid over het wijde verschiet. Het was in 1360, toén de steden nog prachtig waren en de na- Huur overweldigend in Lombardije. ge legen als een tuin m de holte der omrin gende. purperkleurige Appenijnen een land, bedekt met witte, gele, paarse en roode bloemen Deze breede weg, een der traaiste van Italië, loopt tn zijn geheele lengte, van Milaan tot Brescia, door kastanje-bosschen heen en langs velden vol bloeiende myr- tenstruiken. met slanke populieren, op rijzende te midden van groote plekken gele primulas De populieren, bedekt met dikke, openbarstende knoppen, ste ken goud-bruin af regen het teedere blauw van den hemel. Overal struiken van frisch jong groen op een tapijt van wilde viool tjes. De schoonheid van dezen weg was ongeschonden gebleven niettegenstaande het drukke verkeer, want het was een hartader naar Milaan. Te midden der boomen schuilden overal villa's om ringd door prachtige turnen, de zomerver blijven van den rijken adel. Daar achter spreidde zich het open land uit, schitte rend en geurig, vol m-knop-staande boo men, tot aan den blauwen horizon Koud en indrukwekkend kroonde de groote stad met hare reusachtige muren en poorten de schoonheid van het land schap als tegenstelling met de natuur Honderden torens en tinnen teekenden zich met krachtige en teedere lijnen tegen den hemel af. Te midden daarvan maakten de banieren der stad een machtigen in druk, zoowel wegens kleur als wegens be- teekenis. Zij wapperden over de poorten en van de hoogste gebouwen, alle met het zelfde wapenteeken, hetgeen van veraf zichtbaar was, een groene adder op een zilveren veld, het wapen der Viscontis. Van verre rees de stad op als een visioen van statige pracht, terwijl de nederige woningen, onder de hooge muren en in de schaduwen der paleizen, de schoon heid dezer verschijning in de oogen van den naderenden reiziger nog verhoogden Van naderbij gezien wierpen echter deze half vervallen, verwaarloosde hutten een klad op het tafereel. Het waren de wo ningen der boeren, die, armoedig en in lompen gekleed, geheel met zulk een om geving overeen kwamen Een troep van deze ongelukkige we zens sleepten zich in de richting van Mi laan voort, mannen, vrouwen, kinderen en een paar ruige muilezels niet schrale groenten beladen armzalig goed, dat niet veel opbracht. De rijken kweekten hun eigen groenten en vruchten, wat de armen zich niet konden veroorloven. Terneder geslagen door willekeurige overheersching, vertrapt en verschopt, schrompelden de stakkers met gebogen hoofd voort, zonder op schoonheid of Zonneschijn of op ontplooiende lente te letten. Vrees lag op aller gelaat, waarvan alle ziel en geluk was uitgewischt. Iedere beweging vertolkte hunne slavernij iedere trek op hun gelaat sprak van onderwer ping aan een tirannie, welke zij zelfs niet in 't aangezicht dorsten zien. Deze eentonige lijn van arme boeren vormde met grijze en bruine tinten op den fraaist getooiden weg van Italië een vreem de tegenstelling, zoowel met de bloeiende natuur als met de Drachtige stad in ''er- scfuet Vlak achter hen aan liepen een jonge man en eeft knaap Beter gekleed dan de anderen, zagen zij er toch door de reis gehavend en vermoeid uit. Hun fijnere gelaarstrekken duidden aan, dat ze uit een ander gedeelte van Italië afkomstig waren, alsmede hef zachtklinkende Latijn, waar in zij op gedempten toon een opgewonden gesprek voerden. De oudste, door zijn makker Tomaso genoemd, was een blonde jonge man van ongeveer negenhen de andere, die op hem geleek, waarschijnlijk aan hem ver want, met ouder dan tien of twaalf jaar. Het begon warm te worden en zij sloe gen hun stevige donkerroode mantels over den schouder terug. Beiden droegen een lederen wambuis, waaraan de oudste een ruigen buidel had bevestigd, welke waarschijnlijk hun voedsel bevatte. Toen de voetgangers zich op een halve mijl atstand van Milaan bevonden, wer den zij plotseling uit hun suf voortstrom pelen wakker geschud, terwijl de immer m hun hart sluimerende angst zich op eens begon te uiten. Door de anderen ach teruit gedrongen, staarden de twee Floren- tijnen met verbazing naar de oorzaak van deze paniek. In de verte, in den ingang der steenen poort, zagen zij een banier wappe ren, met hetzelfde wapenteeken als op de muren. De oogen der boeren, door vrees gewet, zagen scherper dan die van Tomaso want het duurde eemge seconden, alvo rens hij opmerkte, dat de banier bevestigd was boven een prachtige koets van goud en scharlaken rood, welke uit de donkere poortfden zonmgen weg kwam oprijden. Toen de koeis naderbij kwam, keek hij met'verbaasde bewondering naar het rijke verguld, de prachtige zijde, de vier fraaie paarden en naar de reusachtige negers, die er, in rijke livrei gedoscht, naast liepen. Voor hem was dit een belangwekkend gezicht, een voorval op zijn reis. Doch voor de Milaansche boeren was het 't teeken der gevreesde macht, welke Lom- bardijë in een bloedigen greep hield het wapenteeken, dat'Milaan, de rijkste en trotsche stad van Noord-ItaJië, in krui pende slavernij, neerdrukte de banier, welke wa le van tedere stad, die door overmachi f verraad aan het domein van Milaan was toegevoegd de banier van Hertog Gian Galeazzo Maria Visconti. Met bevende handen en bedreigingen aan hun muilezels, trokken de slaven hun lasten naar den kant, de kinderen tn de heggen duwend, om den weg vrij te laten. Versteend van angst, het ergste vree- zend, staarden zij naar de banier en naar den ruiter, die daai achter reed De koets kwam tangzaam naderbij, een zwaar, open gevaarte, op hooge vergul den wielen heen en weer schommelend, met een tent van geborduurde roode zijde. De paarden, met prachtige dekkleeden van bewerkt leer en metaal, werden geleid door negers in rood en goud. 'Het boerenvolk van Lombardije was aan al die pracht en praal gewend en het was met dóórom, dat zij zoo diep moge lijk neerhurkten, als wenschten zij zich onder den' grond te verstoppen, bevend en sidderend nóg verder achteruit krui pend, alsof de zachte groene glooiing hen zou kunnen beschermen. In de koets waren twee menschen gezeten, een man en eene vrouw, beiden zóó oud en ver schrompeld, dat men bijna niet meer kon zien, wie de man en wie de vrouw was Beiden waren rijk in bont gekleed en half. weggezonken in satijnen kussens Van den ouden man was niets anders te zien dan zijn gerimpeld gelaat, grijze baard en magere gele handen vol ringen. Angstig en zenuwachtig plukte hij aaa zijn zwaar zijden kleed. Het opzichtig ge verfde gelaat der oude dame was met een roode pruik gekroond. Gekleed in een japon van zwaar goudweefsel, met paarlen om den hals, zat zij met samengewrongen handen half luid te mompelen. Beiden wa ren met een uitdrukking van wanhoop in de kussens verzonken. Doodsbleek zat de oude heer strak voor zich uit te staren, ter wijl de oude dame, een blik van doods angst in de oogen, als met een stomme smeekbede de hulp van het arme volk langs den weg scheen aan re roepen. Achter hen aan kwam één enkele ruiter, de man, die aller harten met doodsangst vervulde Langzaam reed hij voort, de teugels van zijn paard in de handen van een bleeken man met lang rood haar en een kruipende gemeene uitdrukking op het gelaat, doch gedoscht in prachtige, met juweelen ver sierde kleeren De ruiter zelf, slank en schoon, van on geveer dertigjarigen leeftijd, eenvoudig in 'f groen gekleed, boezemde bij den eersten aanblik geenszins schrik in. Hij zat gemakkelijk en zeker te paard, m de eene hand een half opengerold perkament, waaruit hij met zachte stem hardop las. tn de andere een zweep, welke hij tergend over het oude paar tn de koets heenzwaaide De koets met het oude paar, de ruiter en de roodharige man er was niemand anders De ruiter droeg alleen een dolk opzij De anderen waren ongewapend. En toch beefden de boeren van angst, alsof half Italië dreigend achter dien ruiter aanreed. Niemand dorst eenig teeken geven in antwoord op 't smeekend rondzien der arme oude zielen in de koets, die hulpe loos en wanhopend, zelfs het armste mensch om redding aangesmeekt zouden hebben. Zacht en droomerig wapperde de ba nier der Visconti's in den lentewind, ter wijl de ruiter met een glimlach op de lip pen uit het perkament bleef voortlezen. Plotseling stond de oude man m de koets op en smeekte het gepeupel met uitgestrekte armen aan. Zijn angstig smee- ken verstomde op zijn lippen toen hij een zweepslag kreeg, die hem in machtelooze woede op de kussens terugwierp. De ou de dame zat luide te snikken, maar be woog zich niet, daar de zweep hen drei gend tot stilte dwong, hoewel de ruiter schijnbaar al zijn aandacht wijdde aan wat hij las. „Fraai omringden de bloemen van Toscane de Fiorentijnsche." 't Klonk zacht van zijn lippen, hoewel hij de oogen op den grijsaard gevestigd hield, die zich met een uitdrukking van woedende haat naar hem had omgewend. „Recht en krachtig verhieven zich de populieren."' Wanhopend van angst staar de de oude dame 't volk langs den weg aan, doch niemand bewoog zich nie mand uitte een enkel woord, hoewel er minstens vijftig mannen onder hen waren. „Misschien zoudt gij den sluier niet van dat gelaat durven afnemen, uit vrees voor haar en voor uzelf." las de ruiter voort. De koets was voorbij. Het sprankje hoop, dat nog even was komen opleven in 't hart der arme slachtoffers, bij 't zien van menschelijke wezens, was weer ver- gloeid. Maar Tomasco en Vittore, die ook achter het volk waren neergeknield, richtten zich plotseling op, toen de oude dame in de koets vlak voor hen een stuip achtige beweging met de handen maakte. Met een spontane ingeving sprong Toma so naar voren. Hem ziende hield de ruiter zij'n paard in, terwijl 't volk in stille doods angst toezag hoe de jongeman met bittere woorden op de lippen en uitdagende blik ken naar hem toetrad. De man met 'f roode haar, die de teu gels van 't paard hield, kromp van schrik in elkaar. Voor Tomaso een woord kon uitbrengen had de ruiter hem reeds over 't gelaat gestriemd Een tweede zweepslag zou overbodig geweest zijn, want met een kreet van pijn was Tomaso achterover gevallen. Nu pas liet de ruiter een blik over 't volk aan den kant waren, als had hij ze tot nu toe nog niet opgemerkt. Zonder eenig geluid of eenige beweging krompen zij in afkeurend stilzwijgen onder zijn blik samen. „Rijd verder," klonk 't van zijn lippen, en wederom zette zich de treurige op tocht in beweging, door zonneschijn en schaduw heen in de richting van Brescia. Het boerenvolk scheen zoozeer onder den indruk zijner persoonlijkheid, dat niemand den kreunenden, gewonden knaap bp den weg ter hulp dorst te komen voor de banier mei de Addei als een zil veren puntie in de verte glom. Toen pas sleepte men met bevende handen den knaap naar den kant van den weg en raakten alle tongen los om lucht te geven aan woede en vrees. Vittore, die naasr zijn armen vriend was neergeknield, staarde den ruiter met doods angst in de oogen na „Wie is dat vroeg hij eindelijk fluis terend aan een vrouw. „Wie is dat?" Bezig de gevallen groenten van den grond op te rapen, vroeg deze hem met een somber gelaat „Wie zijt gij, dat ge hem met kent „Ik kom uit Florence," weerlegde de knaap haastig, „wij zijn op reis naar Vrona...... Maar het gezelschap, waar wij mee reisden ging naar Milaan. Wij hepen hen drie dagen geleden mis en dachten hen misschien in Milaan weer te rug te vinden, waar wij nu den nacht wil den doorbrengen. Maar nu Naar zijn vriend ziende kon hii zijn tranen bijna niet bedwingen. „Naar Verona herhaalde een oude boer, die bij 't hooren van dien naam had opgekeken. Naar Verona?" - Wederom was de jor/gen naast Tomaso neergeknield en antwoordde over zijn schouder heen „Ja naar Verona. Mijn arme neet is stervende, vrees tk en wij waren via Milaan op weg naar 't hof van Delia Scala Wederom riep hij han denwringend uit „Tomaso is stervende, Kan niemand mij helpen 1" Met een soort van versuft medelijden 'f kon nauwelijks vriendelijkheid ge noemd worden, want de stakkers waren zelf half dood en gevoelloos traden er twee of drie toe om te doen wat zij konden. „Komt gij uit Florence vroeg de oude boer wederom „ja, ik weet dat gij daar vandaan komt, omdat je vriend zooveel durf toonde. Waarom reist gij vanuit Flo rence. waar dan ook heen, over Milaan Want zelfs voor deze domme boeren scheen Florence, de eemgste stad van Italië, wel ke haar onafhankelijkheid behouden had, een oord van vrijheid, een republiek van gelijkheid. „Tomaso's vader ntbood hem naar 't hof van DellxScala en verleden jaar sneu velde mijn vader in den oorlog met Vene tië. Daar ik niets anders te doen had, bleef ik sinds dien tijd bij mijn neef om hem gezelschap te houden. Met verwil derde oogen en half gek van schrik we gens dit onverwachte ongeluk vervolgde hij Wij zijn op weg naar Verona. Wij hebben eten bij ons en een beetje geld als dit nu maar niet gebeurd was 1 wendde zich nogmaals tot zijn neef en barstte toen in tranen uit. De vrouw zag hem medelijdend aan terwijl de oude boer zijn schouders op trok met„Je neef is veel te overmoedig geweestHij had zich evengoed kunnen kanten tegenover den duivel mompe lend sloeg hij een kruis als tegenover waarop hij plotseling zweeg en ver dacht in 't rond keek. „Wien?" vroeg de knaap zijn tranen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 7