DE GEHEIMZINNIGE
ij RAADGEVER
inhoudend. „Wie was die heer te paard
„Dat was Visconti Ja Gian Galeazzo
Maria de Hertog van Milaan
Met vernieuwde vrees staarde de ion-
gen den weg al.
„De Hertog van Milaan 1 Hij, die kort
geleden met Florence streed vroeg hij
angstig.
„En Florence versloeg antwoordde
de boer min of meer trosch, want hij was
van Milaan. Doch de knaap merkte dit
gezegde met op, verdiept als hij was in
het gebeurde. En die twee m de koets.
Niemand antwoordde
Met afgewend gelaat, hepen ze van hem
weg Gewend als zij waren aan vreeselijke
dingen, Had het gebeurde zelfs hun halt
versteende harten met schrik bevangen en
scheen het zonlicht verdoofd.
Plotseling tilde een tonge vrouw haat
kind van den grond op, drukte het aan
de borst en riep met wanhoop uit O
Lmgi, mijn kindie.,., dat waren zijn
vader en moeder.... zijn eigen vader en
moeder En den ouden boer bij den arm
grijpend vroeg zij „Hebt gij gezien hoe
zij mij aankeek
„Zij zullen nooit meer uit Brescia te-
rugkeeren," viel hij haar tn de rede, met
sombere oogen den weg afziend. „Zij zijn
om en bij de' zeventig vee) te oud
om zoo te eindigen. Doch ik zou mij maar
stil houden moeder, want 't gaat ons met
aan 1" waarop verscheidenen instemden
met „Waarom zouden wij er ons druk
over maken? Dat is weer een Visconti
mmder om ons te onderdrukken,''
Toen zag Vittore ze weer voort gaan,
hun muildieren meetrekkend.
Angstig zijn bewusteloozen neef bij den
arm pakkend, riep hij uit „Help mij
toch. Wij zouden ook graag meegaan. Ik
durf hier niet alleen achterblijven 1"
Met een ruwen lach antwoordde de
boer „Waar zoudt gij heengaan Zou
den wij ie Milaan soms binnen moeten
sleepen om doodgezweept te worden als
het uitkwam dat we ie weer onder dak
gebracht hadden Daarbij is Verona in
handen van Visconti 't ts zijn iongste
en grootste triomf."
„Maar mijn oom het hof van Delia
Scala riep de knaap met wanhoop
uit.
Met groote waardigheid en trots gat de
in lompen gehulde boer terug „Mastino
della Scala is in de vlammen van zijn pa-
leis omgekomen „Zijne vrouw wordt
door Visconti in Milaan gevangen ge
houden. Van 't hof van Delia Scala hebt
gij dus met veel te verwachten
„Hou ie mond *Hou ie mond klonk
het dreigend van een paar anderen, „Wat
gaat die jongen je aan waarop de oude
man, die meer verstand had dan de an
deren en hen daarom wel eens m gevaar
zou kunnen brengen, haastig meegetrok
ken werd.
„Maar je laat me toch met alleen hier
achter?" smeekte Vittore wederom. „Waar
moet ik heen en wat moet ik doen
hetgeen echter het boerenvolk volkomen
koud liet. Zij waren aan zulke dingen ge
wend.
„Met hier te blijven wagen we er on
zen eigen nek aan," bromde een man met
donker uiterlijk. „Wat ie vriend betreft,
't is zijn eigen stomme schuld. Hij is dood.
Misschien zijn wij morgen om dezen tijd
ook wel dood en aan den kant van den weg
geschopt, net als hij.
Zelfs de vrouw scheen doof voor zijn
smeeken en met sombere gezichten gin
gen zij verder.
„Ieder oogenblik kan er een soldaai
van Visconti voorhij komen, of Visconti
zelf op zijn terugweg naar Milaan. En
we zouden er slecht aan toe zijn, als we
gesnapt werden met 't verplegen van een
van zijn slachtoffers 1"
Dit, gepaard met een paar vloeken we
gens het oponthoud, dat ze geleden had
den, was hun eenigste antwoord.
De schaduw van een vreeselijken naam
rustte op het boerenvolk van Lombardije,
want Visconti kende geen medelijden en
ook geen wroeging vreesde God even
min als de menschen.
De arme tongen zonk op 't gras neer
en zag in stomme wanhoop het volk na.
Om hulp te zoeken zou hij zijn neef moe
ten achterlaten hij kon hem met eens
optillen. Tomaso lag nog steeds bewus
teloos neer, want hij was in zijn val met
't hoofd op een steen terecht gekomen.
Doodsbleek, met vreeselijke striemen op
het gelaat en een ruw, met bloed door
trokken verband om 't hoofd, wat Vit
tore van zijn eigen kleeren had afgescheurd
joeg Tomaso den armen knaap steeds
meer schrik aan
Met saamgewrongen handen zat Vit
tore den weg naar alle kanten af te kijken
doch er was niemand in 't zicht, iuisi
was de langdurige krijg tusschen de ste
den ten einde. Verona was in handen van
Visconti gevallen Voor het oogenblik
stond alle handel stil en daarom waren
de wegen verlaten en kwam er soms uren
lang niemand voorbij.
Zoo goed en zoo kwaad als het ging,
sleepte de knaap Tomaso's hoofd en schou -
ders zoover mogelijk in de schaduw, ver-
frischte zijn verband en trachtte hem een
weinig eten en drinken te doen nemen.
De longe man lag echter met samenge-
klemde tanden en wijd open oogen te
staren, zonder zich van iets bewust te too-
nen. Hij leefde, doch was geheel tn de
war Naarmate het later werd, nam Vitto-
re's angst steeds toe
Visconti moest weer naar Milaan terug
Het hoofd in de handen verbergend, be
gon hij luid te snikken. Wat een veran
dering sinds de heerlijke morgenstond
De geheele toekomst was veranderd
Het hof van Della Scala lag in puin
en wat was er geworden van Tomaso's
vader, den eenigsren verwan; dien hij
ooit gekend had? En Tomaso zelf i Hij
moest hem daar op den weg zien sterven
In den namiddag was deze weder ge
heel bewusteloos geworden, zoodat Vit
tore met wanhoop op de verandering zij
ner gelaatstrekken staarde.
„Hij is dood nep hij uit. „Ik weet, dat
hij dood is
Toch dorst hij hem met veriaten. Bo
vendien kende hij nu het gevaar van Mi
laan en dorst hij daar tner heen Als de
boeren terugkwamen, zouden zij mis
schien medelijden met hem hebben En
als dat met het geval was.... wederom
begon hij te snikken
Langzaam kropen de uren voorbij.
Eerst kwam er een ruiter langs, een huur-
ting. beladen met buit, uit Verona. Hij
wendde zich zelfs met in den zadel om.
Toen kwamen er een paar boeren lang
zaam uit Milaan terug naar hunne wo
ningen achter de nabijzijnde villa's. Zij
waren echter even doof als tevoren voor
zijn smeeken Hij mocht met hen mee
komen zeiden zij maar de andere, die
door Visconti gedood was, moest daar blij
ven liggen. Viftore's wanhoop kende geen
grenzen meer De zon begon achter de
boomen weg te zinken de fijne stammen
der populieren wierpen lange schaduwen
af, terwijl het zachte gouden zonlicht een
feeëngloed heenwierp over de primulas.
Plotseling hoorde hij een stap. Hij vloog
op en daar in de verte zag hij een voet
ganger met flinken pas naderbij komen
zijn schaduw gmg voor hem uit en hij
spoedde zich in de richting van Milaan
HOOFDSTUK II.
„Francisco."
Met hernieuwde hoop sprong Vittore
hem tegemoet
Alleen en te voet reizend zou deze on
bekende misschien een medelijdend hart
toonen, bij ondervinding wetende hoe
gevaarlijk zulk reizen was. En toch, nu
Tomaso dood was, kon medelijden niet
vee) helpen. Bij deze gedachte verloor de
knaap wederom allen moed en vertrou
wen
Misschien was deze man wel een struik-
roover
Vittore bleet staan en trok zich vatt den
weg terug, zoodat de reiziger, de oogen
gericht op Milaan, hem niet zag. Eemge
steenen langs den weg, half verborgen
onder viooltjes en bedekt met goudgeel
mos, noodigden den reiziger tot rusten
uit, nadat hij er eerst half overheen ge
tuimeld was. De oogen van Milaan af
wendend bemerkte hij nu pas den knaap,
die hem een paar passen verder verlegen
stond op te nemen. Hij was een groote,
krachtig gebouwde man,gekleed in een
pak van ruwleer, dat er vol stukken en
gaten zeer gehavend uitzag. Zijn beenen
waren met stroo en streepenleer omwonden
terwijl zijn voeten gestoken waren m tnet
gras opgevulde houten schoenen.
Een gehavende leeren kap op 't hoofd,
droeg hij een gescheurden rooden mantel
over den arm. Een dolk en een zwaard
staken in zijn gordelriem, terwijl een le
deren knapzak aan zijn zijde hing.
De houding en 't gelaat van den reizi
ger kwamen geenszins met zijn armoedige
kieedir.g overeen. Hij was nier kr.ap en de
half toegeknepen bruine oogen gaven een
vreemde uitdrukking aan zijn gelaat. Zijn
houding was echter statig en voornaam,
en toen hij de oogen wat wijder openzette
om Vittore op te nemen, begon de knaap
weer moed te scheppen.
„Mijnheer,' riep hij hem toe naderbij
tredend, „ik ben zoo wanhopend. Mijn
neef ligt daar dood of stervende op den
grond. Kunt gij mij soms helpen hem er
gens een ouderdak te brengen
„Ik ben hier zelf onbekend," klonk hét
antwoord, „en ik weet niet waar ik den
nacht doorbrengen zal.'
Ook zijn stem was in' egen^elluig mei
zijn kleeding Hij sprak de beschaafde
taal van Toscane, de taal der gegoede klas
se, welke Vittore, die behoorlijk was op
gebracht, beter bekend was dan bet ruwe
dialect van Lombardije. dat hij en Tomaso
maar half konden verstaan. „Doch als ik
wat kan vinden, moogt gij het met mii dee-
!en. Waar is uw neef?'
Vittore wees naar den gewonde, die
half tegen de glooiing aan lag. Eerst keek
de reiziger daarheen en sloeg toen de blik
ken om zich heen. De zon was bijna on
dergegaan. Een laag zacht rooskleurige
wolkies hing over de sratise. donkere lij
nen van Milaan
„Het za! met tang duren voor t donker
is," merkte hij op, „en misschien
Plotseling zweeg hij en vroeg toen. „Uw
neef zegt gij Wat is er met hem gebeurd
Werd hij gewond tn een of andere vecht
partij op den weg En waarom zijt gij
samen op reis voegde hij er ernstig bii
op den armen knaap toetredend.
„Helaas mijnheer, wij waren op weg
naar Verona.'
„Naar Verona? over Milaan?'
„Wij hadden geen keus. Het gezelschap,
waarmede wij reisden, ging daarheen.
Doch drie dagen geleden raakten wij van
hen af en gingen alleen verder, denkende
dat zij ons misschien waren voorgegaan
Als dit ongeluk niet gebeurd was, hadden
wij den nacht in Milaan, willen doorbren
gen Maar wat zullen we nu beginnen
En men heeft ons verteld dat Verona ge
vallen is 1'
Vittore kon het gelaat van den reiziger,
die zich over Tomaso heenbdbg, niet zien.
„Hoe is dit gekomen vroeg bij, op
Tomaso's gelaat wijzend.
Nadat Vittore hem alles verteld had
bleef de vreemdeling eerst een poos zwij
gen en zeide toen eindelijk „Dus dit is
het doen van Visconti 1 Uw neef is een
moedige kerel."
Wederom verviel hij tn een stilzwijgen
dat Vittore niet dorst verbreken, toen To
maso plotseling de oogen opsloeg, en
mompelend moeite deed om op te staan
De vreemdeling verzocht hem echter
zich niet te bewegen, en keerde wederom
tot Vittore terug met „Welken weg is
Visconti opgereden
„In de richting van Brescia," zeiden de
boeren," duidde Vittore aan-
„En is hij nog niet naar Milaan terug
gekeerd V'
„Neen, mijnheer," Thans gevoelde en
toonde Vittore eerbied voor den onbeken
de
„Zoolang Visconti nog niet naar Mi
laan is teruggereden gaan wij er ook niet
heen," zeide de vreemdeling op een toon,
die den knaap trof, terwijl Tomaso de
oogen weder opende om den vreemden
reiziger in het gelaaT te zien.
„Haar gij Visconti, mijnheer?'' vroeg
Vittore fluisterend
Met een korten lach gaf de reiziger te
rug. „Er zijn veel menschen in Lombardije
die Visconti haten, en misschien even hard
als ik." Met plotselinge heftigheid voegde
hij er aan toe „Ik heb nog maar twee
doeleinden in mijn leven en één daarvan
is Visconti in zijn gezicht te zeggen hoe
zeer een man een anderen kan haten."
Van de verschrikte knapen aftredend,
ging hij een paar passen den weg op en
staarde lang cn onderzoekend met de
hand boven de oogen den kant van Brescia
op. Doch 't begon donker, te worden
er was geen schepsel tc zien en 't vnts dood
stil.
Toen keerde de vreemdeling met een
zucht van verluchting, voortspruitende
uit een plotseling genomen besluit, weer
naar de twee knapen terug, die wegens
zijn hulpvaardigheid en de avondkoelte
meer moed begonnen te scheppen.
Zij hielpen Tomaso weer op de been,
waarop Vittore met blijdschap uitriep
„Hoe zullen wij u bedanken, mijnheer i"
„Noem mij Francisco," zei de vreemde
ling. „Gij waart op reis naar Verona. met
waar Hebt gij daar soms verwanten
„Mijn vader Giorgio Ligozzi.' fluis
terde Tomaso met zwakke stem Tegen
den vreemdeling aanleunend, voelde hij,
dat deze bij 't hooren van dien naam eene
beweging maakte en vroeg daarom t
„Kent gij hem soms, mijnheer
„Hij stond hoog m aanzien aan 't hof
van Della Scala en liet ons komen om in
zijn geluk en voorspoed te deelen haastte
Vittore zich
„Helaas 1" zuchtte Francisco, „het hof
van Delia Scala bestaat met meer, Ik kom
van Verona, dar ik zelf heb Zien branden."
Tomaso's hoofd zonk hulpeloos en dui
zelig neer tegen den schouder van zijn
nieuwen vriend, rerwiji Vittore's hart
tot brekens toe bonsde. Zijn tranen in
houdend vroeg hij „Zijn Delia Scala en
mijn oom beiden omgekomen
„Wie zou 't kunnen weten antwoord-
de de vreemdeling op ernsrigen toon „Wie
zou kunnen zeggen, waf er met iedereen
gebeurd' is op roo'n nacht a's toen Verona
viel
„En de vrouw van Delia Scala, de her
togin, zit in Milaan gevangen, niet
waar
„Dus dat ts een bewijs dal Della Scala
dood is, niet waar Dat zou wel waar kun
nen wezen. Maar wie kan 't bewijzen
Gij zift een brave jongen om aan haar ge
dacht te hebben."
Tomaso nederzettend op den steen,
waarop hij zelf gezeten had, vervolgde hij
„En om deze gedachte zal ik u eens wat
vertellen, beste jongen. Ik ben de vijand
van Visconti. Wegens Della Scala, dtcn
;k gekend heb, wegens Verona, waar ik
woonde, wegens een zeker iets dat een
man dierbaarder is dan zijn eigen leven,
heb ik gezworen mij op Visconti te wreken
verder zeg ik biets. Nu zullen wij zien
onder dak te komen.'"
Tomaso's hoofd met de knie steunend,
wendde Francisco een geoefenden en
scherpen blik om zich heen
Rechts zag hij op hoogeren, dik met
hout begroeiden grond, de lijn van een
hoogen muur, zoo hoog, dat het zonder
eenigen twijfel de omheining moest we
zen van een groot en prachtig buitenver
blijf Onder den muur»halfverborgen on
der kastanjeboomett, stonden, zooals over
al, eemge hutten, de huisvesting der ge-
hoongeti van den adellijken bezitter
Er kwam echter geen rook uit de schoor-
steenen en nergens was eenis feeken van
leven.
„Wij z,uilen die hutten eens gaan onder
zoeken," zeide Francisco. „Zij staan ver
genoeg van den weg af om veiligheid te
bieden en toch niet te ver om ons te be
letten weer hier terug te komen. Ik geloof,
dat ze teeg staan, maar zelfs als ze be
woond zijn, zou men toch met weigeren,
een zieke onder dak te nemen
Zijn groote gestalte en ernstige gelaat
bewonderende, stemde Vittore dankbaar
met hem in. Francisco, die vooruit liep,
Tomaso bijna geheel dragend, bereikte
spoedig een pad, dat hem met vele boch
ten op een soort ruw grasveld voerde, aan
drie kanten door hutten omringd Aan
den vierden kant verrees de tuinmuur,
waarlangs een fraai pad, dat bij eetKbcekje
uitliep, welk, verder uitgegraven zich
nabii de villa tot 'n vrij grooten vijver ver
breedde. Alles stond echter, zcoals Fran
cisco vermoed had, leeg en verlaten, hoe-
we! het met lang geleden kon zijn, dat de
takkebossen in den haard gevlamd hadden.
Alles duidde aan, dat men de plaats slechts
kort geleden verlaten had.
De reiziger" keken nieuwsgierig rond.
Het was een aantrekkelijk oord. Het hooge
gras stond vol bloemen. Een houten em
mer hing aan een ketting boven een hou
ten waterpijp. Tomaso ondersteunend,
trad Francisco de eerste hut binnen en
merkte aanstonds op, dat deze et van
binnen beter uitzag dan menig andere.
Een lage deur voerde naar een langwerpi
ge ruimte, welke in kleinere ruimten ver
deeld was, die door kleine vierkante
openingen in den muur verlicht werden.
(Wordt vervolgd)
HOOFDSTUK 1.
„Roode neuzen worden spoedig en
blijvend blank met Menyl etc."
Welke courantenlezer heeft die veel
belovende en troostrijke advertentie niet
herhaaldelijk opgemerkt en wellicht ge
dachteloos gelezen, al hij, verzadigd van
politieke beschouwingen, zijn blad om
keerde en zijn blik over de laatste blad-
Zijde liet dwalen, voor wier inhoud de
redactie niet verantwoordelijk is
Doctor Frits Knekel, een jeugdig arts,
had de advertentie ook zoo gelezen, toen
hij als gast van de table-d'hóte in „De
Ster" iuist binnenkwam, terwijl het des
sert werd opgedragen. De advertentie
was hem reeds lang een oude bekende,
maar nooit was zij hem zoo in het oog
gevallen als nu. Niet ver toch van hem
-verwijderd, aan een rond, marmeren
tafeltje, zat het lid van den raad Wijn-
moer, die, als gewoonlijk, na den eten
hier zijn kop koffie kwam drinken en een
partijtje domino spelen. Hij was echter in
het gelukkig bezit van een neus, zoo gloei
end donkerrood, tot in het paarsch over
gaande. dat niemand hem kon aanzien,
zonder zachtjes te mompelen „kristene
zielen, wat 'n neus is dat," en bepaald
iets uitdagends en dreigends aannam
tegenover de aangehaalde advertentie.
Wel is waar was er nog een roode neus in
de stad, die met den schitterenden voor
gevel van het lid van den raad kon wed
ijveren, cn dan wellicht in vuriger blos
de palm der overwinning zou wegdragen
met dien neus wilde de docter echter
liefst niets te doen hebben.
„De man kan geholpen worden,"
dacht de docter en beantwoordde vrien
delijk het vertrouwelijk knikje van het
raadslid en greep tegelijkertijd naar een
bijzonder klein, maar daarentegen haar
scherp mesje in zijn vestzakje, oin van de
eerste goede gelegenheid gebruik te ma
ken, de advertentie uit de courant te
snijden en haar den heer -Wijnmoer per
post toe te zenden hij verkneukelde
zich bij hef denkbeeld, hoe boos en ver
baasd hef ijverig raadslid-wijnproever zou
zijn, als hij de met vette letters gedrukte
zinspeling op zijn neus zou ontvangen
Docter Knekel was een grappenmaker
van natuur en had een bijzondere nei
ging voor dergelijke onschuldige plagerij
en het kleine, scherpe mesje in zijn
Zak. de talrijke uitsnijdingen, die men
voortdurend in de dagbladen in „De
Ster" bemerkten, wisten daarvan menig
staaltje te verhalen. Zijn patiënten bleven
evenmin verschoond van dergelijke ano
nieme waarschuwingen per post, wier in
houd steeds aan het rechte kantoor was.
„Weet je het groote nieuws al, mijn
waarde Subliem, jij, die altijd het eerst
en nauwkeurigst iets weet dus wendde
hij zich tof zijn buurman aan tafel, ter
wijl hij intusschen behendig het mesje liet
werken. „Ik ben geëngageerd 1"
„Geëngageerd met wie vroeg de
aangesprokene, een jonkman met in
nemende gelaatstrekken en sierlijk ge
kleed.
„Met mejuffrouw Nelly," zegt de
docter, snel een zijdelmgsche blik op
zijn buurman werpende. „Maar wat man
keert je op eens, mijn beste Subliem
Heb je dikwerf last van congestie naar
het hoofd
„Ja, ja," bracht deze met moeite uit,
terwijl zijn gelaat tot aait de haarwortels
met een donkerrood overtogen was. „Ik
heb veel last van congesties."
„Dan* moet je zulke zware wijn niet
onvermengd drinken," waarschuwde met
een spottend lachje docter Knekel en
mengde het half geledigde glas van Su
bliem aan met den inhoud van de water
karaf
„Smakelijk eten," zeide Subliem, snel
opstaande.
„Waarheen zoo haastig?"
„Ik.... ik wil dadelijk naar juffrouw
Nelly om haar geluk te wenschen."
„O. blijf dan nog maar wat, dat heeft
niet zoo'n haast," en hij trok zijn tafel
genoot aan zijn jas weder naast zich.
Subliem gaf toe, maar zeide, nadat hij
een paar maal gehoest had
„Tot nu toe had ik er nooit iets van
bemerkt, dat gij met juffrouw Nelly op
zoo'n goeden voet stond.'
„Zoo, ja, gij waart ook altijd door tante
Betsy zoo in „schaak" gehouden, dat er
geen tijd overbleef op iets anders acht te
slaan."
„De duivel moge dat schaken halen,"
prevelde Subliem onverstaanbaar tus
schen zijn tanden.
„Tot' eene openlijke verklaring is het
trouwens tusschen mij en Nelly nog niet
gekomen," bekende de docter.
„Dan begrijp ik met, hoe gij zoo op 't
oogenblik kondet vertellen, dat gij met
haar geëngageerd zijt," merkte Subliem
verwonderd" aan,
„Lieve vriend," zei de doctor op een
onderwijzenden toon, „hef zwaartepunt
van deze zaak berust bij den oom van
Nelly. Gij weet, dat zij eens zijn aanzien
lijk vermogen moet erven, daarom kan
zij met over haar hand beschikken zonder
haar oom te raa.dplegen en hem te vragen
of de man harer keuze ook ra zijn smaak
valt, en de oude heer Wijnmoer Senior
bezit, zooals ge wellicht zult weten, een
zeer sterken wil, waartegen weinig is in te
brengen Nelly zou mij toch maar gezegd
hebben „spreek maar met mijn oom,"
en daarom ben ik maar regelrecht op
den man afgegaan en heb vandaag mijn
verzoek ingediend. Ik heb te veel levens
lust, om de marteling van een hopelooze
liefde te kunnen verdragen."
„Weet Nelly, dat gij haar aan haar oom
hebt gevraagd vroeg Subliem.
„Zij was juist uitgegaan, toen ik na den
zegen van den oom bij haar het lawoord
wilde halen. Wel moge het u bekomen
Dit zeggende stond doctor Knekel op,
nadat hij gedurende het gesprek zeer be
hendig de courant van de advertentie
voor „roode neuzen" had verlost en het
uitsnijdsel met zijn mesje onbemerkt in
zijn vestzakie had laten verdwijnen. Hij
spoedde zich naar huis, om daar zijn ge
woon spi eekuur te houden.
HOOFDSTUK II.
Nadat de doctor zich had verwijderd,
was het ook voorbij met de bedaardheid,
welke Subliem ra zijn tegenwoordigheid
had geveinsd. Haastig sprong hij op,
nam zijn hoed en snelde naar het huis
van mijnheer Wijnmoer Senior.
Deze was de oudste broeder van het
raadslid, met wien de lezer reeds kennis
heeft gemaakt. Beide broeders waren
rijkelijk met aardsche goederen geze
gend den derden broeder had de for
tuin echter nooit toegelachen hij was
getrouwd geweest met een meisje, dat
hij beweerde te beminnen, maar geen
geld had, en was dus iemand wien het
nooit goed had kunnen gaan. Toen hij
gestorven was zonder een cent na te la
ten, nam de oudste Wijnmoer de arme
wees uit genade bij zich, daar zij reeds
tn haar jeugd ook haar moeder verloren
had. De heer Wijnmoer was toen reeds
een lunderlooze weduwnaar en zijn on
getrouwde zuster Betsy, die zijn huis
houden bezorgde, belastte zich met de
opvoeding van Petronella. die bij ver
korting Nelly werd genoemd. Het weesje
was nu eene bekoorlijke jonge dame van
negentien jaar, terwijl tante Betsy reeds
geruimen tijd de vier kruisjes in haar
jarental telde. Nauwkeurig weten wij
niet hoevee! dit was, daar zij reeds tien
jaar lang de door haat beleefde lente-
maandjes verzweeg en, wist zij hei te pas
te brengen, gaarne voorvallen vertelde,
die vijfentwintig of dertig jaren geleden
waren geschied, er dan bij voegende
„O, ik herinner 't mij nog zeer goed ik
was toen zoo'n klein hummeltje, dat ik
even boven den rand der tafel uitkwam."
De oude longejuffrouw was eene harts
tochtelijke schaakspeelster en daarbij
geene onverdienstelijke. Langen tijd had
het haar aan een even bekwame tegen
partij ontbroken., waarmede zij haar
krachten kon meten, totdat eemge maan
den vóór den aanvang dezer geschiedenis
dr. Knekel, die bij de familie huisdoctor
was, haar in den persoon van Subliem
een even beminnelijk als bekwaam schaak
speler voorstelde.
Weldra had de doctor echter berouw,
dezen vriend te hebben voorgesteld, want
spoedig bemerkte hij, dat Nelly's be
minnelijkheid hem meer aantrok dan
de ivoren paarden en torens van de oude
jongejuffrouw, De doctor had er zelf
aan gedacht Nelly hart en hand aan te
bieden, en ofschoon Subliem zich tegen
over het jonge meisje zeer bedaard ge
droeg, was het toch te vreezen, dat een
of anderen dag het ijs gebroken zou wor
den en de doctor achter het net visschen.
Om dit te voorkomen, had dr. Knekel
zich gehaast, ernstig om de hand van Nel
ly aanzoek te doen.
Het was voor Subliem een zwaren slag,
toen hij het hoorde, zijn spel gaf hij even
wel nog met verloren.
Ernstig verweet hij zich-zeli zijn be
schroomdheid. die hem belet had ter
juister ure te spreken en hem als 't ware
de keel had dichtgeknepen, als hij Nelly
een woordje wilde toefluisteren het ge
vaar zijn geliefde aan een ander te zien
toebehooren, bezielde hem nu met den
moed der vertwijfeling. In deze gemoeds
gesteldheid begaf hij zich naar tante Betsy,
bij wie hij als gewoonlijk Nelly hoopte
aan te treffen. Tante Betsy was juist aan
de betere hand van eene ernstige ziekte,
en gedurende haar herstel was hij her
haaldelijk naar het verloop er van komen
vernemen, zoo dat hij een gegronde reden
voor zijn verzoek kon aanvoeren
Het geluk scheen hem vandaag gun
stig te zijn, want inderdaad trof hij Nelly
bij tante Betsy aan
Toen hij binnentrad keerde zij haar
gelaat van hem af evenwel ontging het
hem met, dat zij geweend had.
Dat was iuist iets om zijn gemoed te
verlevendigen
„Wel, juffrouw Nelly," waagde hij
haar aan te spreken, „ik zie dat u geweend
hebt. Als ik de oorzaak van uw verdriet
goed begrijp, dan...." hier bleef hij
steken, maar op haar toegaande, fluis
terde hij in haar oor „dan zou mij dit
tot den gelukkigsten sterveling kunnen
maken 1"
In het oog der jonge dame schitter
de weldra iets, dat een begrip vol zoete
hoop deed verbloeden, tegelijkertijd wierp
zij echter een even verstaanbaren als
snellen blik op tante Betsy.
„Zoudt ge lust hebben in een partij
schaak, mejuffrouw Wijnmoer wendde
Subliem zich met groote tegenwoordig
heid van geest tot tante, want hij wist
dat zij haar schaakspel in de aangrenzen
de kamer bewaarde
Zoo iets liet tante Betsy zich geen twee
maal zeggen. Nauwelijks was de vraag ge
daan, of zij liep reeds met een vroolijk
gelaat naar de deur
„Nu of nooit 1" dacht Subliem, toen
hij een minuut met Nelly alleen was ge
laten
„Is het waar, wat doctor Knekel mij
zooeven verteld heeft haastte hij zich
op een fluisterenden toon te vragen.
„Heeft uw oom reeds met u gesproken
„Hij heeft nog niet met mij gesproken,'
antwoordde Nelly aarzelend.
„Dus heeft uw tante het tl verteld
Nelly schudde haar blond krullekopje
en terwijl zij verlegen met haar vinger
arabesken op de tafel teekende, zeide
zij
„Ik heb aan de deur geluisterd, daar
het mij opviel, dat doctor Knekel zoo
lang met oom praatte"
„De doctor vertelde mij echter, dat
gij met thuis waart geweest.'
„Ik heb mij voor hem weggehouden.
„En wat den doctor tot den meest
benijdenswaardigen mensch maakt, doet
u tranen storten vroeg Subliem verder,
terwijl zijn hoop toenam. „Is dat zoo,
uffrouw Nelly
Inplaats van te antwoorden, keerde zij
haar gelaat van hem af.
„Wilt ge het mij niet zeggen, juffrouw
Nelly smeekte Subliem vurig. „Tante
komt dadelijk terug. Ik hoor de schaak
figuren reeds in de doos rammelen. Ik
bid u, zeg het mij, weent gij omdat de
docter aanzoek om uw hand heeft ge
daan
„Hij heeft een afschuwelijke roode
baard fluisterde Nelly, die het ram
melen ook hoorde,
„Dus maakt het vooruitzicht, dien baard
eens toe te behooren u niet gelukkig
Het jonge meisje schudde liet hoofdje
en ofschoon de vraag van Subliem van
een lachje vergezeld ging, hield zij toch
haar hand voor haar oogen, waar een traan
in parelde.
„Nelly 1" fluisterde Subliem verheugd,
„veroorloof mij nog ééne vraag als ik nu
inplaats van de doctor de stoutheid had
gehad, naar uw hand te dingen.zoudt
gij dan ook zulke droeve tranen vergoten
hebben
Zij antwoordde met.
„Bedenk toch, dierbare Nelly, hoe
snel deze kostbare oogenblikken voorbij
zijn," sprak haar de jonge man overredend
toe. „Luister, ik hoor uw tante reeds bij
de deur."
Dit was inderdaad het geval, maar
Nelly bleef zwijgen.
NellyIk bezweer je, beantwoordt
mijn vraag 1" ging Subliem dringend
voort, terwijl het angstzweet op zijn
voorhoofd parelde, want juist hoorde hij
duidelijk dat tante de kruk van de deur
omdraaide.
Maar zelfs nu bleef Nelly onverbid
delijk.
In dit gewichtige oogenblik, toen Su
bliem zijn hoop reeds zag vervliegen,
hoorde men plotseling in de aangrenzen
de kamer een geluid, alsof een zak erwten
werd uitgeschud. Zonder twijfel had tante
Betsy de doos met schaakstukken laten
vallen en terwijl zij naar alle zijden over
den parketvloer rolden, vernam men tege
lijkertijd het brommende geluid, waar
door tante haar ongenoegen over dit on
geluk te kennen gaf.
„Moeten wij dit met als een gelukkig
voorteeken begroeten, Nelly?" fluisterde
Subliem, met nieuwen moed bezield. „Is
het niet alsof een goede genius ons ter
htilpe wil komen Ik bezweer u, liefste,
beste Nelly, beantwoordt toch mijn
vraag met ja of neen zou de bekentenis
.mijner liefde u evenzoo ongelukkig
maken
„Neen 1" klonk het eindelijk van Nelly's
lippen, want ook zij meende nu in het
vallen der schaakstukken eene vinger
wijzing van het lot te zien.
Subliem was buiten zich-zelf van
vreugde
„Nu vrees ik geen doctor Knekel
meer 1" riep hij uit, zich niet meer kun
nende bedwingen, en drukte het lieve,
blonde krullekopje aan zijn borst.
„Maar zoo veel te meer angst heb ik
voor mijn oom fluisterde Nelly Ge
durende dezen tijd toch waren de figu
ren in het aangrenzende vertrek met luid
geklepper weder in de doos geworpen
en tante Betsy zou weldra gereed zijn.
„Ik zal vandaag nog met uw oom
spreken," zeide Subliem, zich trotsch
oprichtende, „en dan zal ik mij op onze
wederzijdsche liefde beroepen
Op het uiterste oogenblik. maar toch
nog vroeg genoeg, vlogen de beide gelief
den van elkander, toen tante Betsy bin
nentrad.
HOOFDSTUK lil.
Een uurtje later klopte Subliem aan
de deur van oom Wijnmoer's studeerka
mer, zooals de rentenier het vertrek
noemde, waar hij zijn coupons knipte
en den stand der beurs uit een dozijn
couranten bestudeerde
Mijnheer Wijnmoer was een gezette
vijftiger, met een nek, zoo" zwaar als een
stier, een opgeblazen, dik gezicht, met
een driedubbele onderkin, iemand, wien
men het dadelijk kon aanzien, dat het hem
naar den vleeze ging. Op de plaats echter,
waar zich bij andere menschen de neus
bevindt, scheen bij mijnheer Wijnmoer
een blauwrood wijndruifje gehangen te
hebben, met het breede vlak naar onderen
gekeerd eerst bij nauwkeuriger bezichti
ging zag men, dat het toch een neus was.
Over den schitterenden karbonkel van
zijn broeder kon men nog onwillekeurig
in een lach schieten bij hem echter ver
ging alle lust tot vroolijkheid Het blin
kend, violetkleurig voorkomen en de-
buitengewone vorm van dit ontaard reuk
orgaan drong tot ernstige gedachten en
men kon de lichte vrees niet onder
drukken, dat mijnheer Wijnmoer nog
eens aan dezen neus zou sterven.
De ontvangst van den jonkman was
niet zeer vriendelijk. Als hij ernstig bezig
was, werd mijnheer Wijnmoer niet gaarne
gestoord en wantrouwde hij bovendien
alles, wat niet tot zijn dagelijksche ge
woonten behoorde. Tot deze categorie be
hoorde blijkbaar dit bezoek, daar het
de eerste keer was, dat Subliem uit het
heiligdom van tante Betsy in het studeer
vertrek van mijnheer Wijnmoer ver
dwaalde.
(Wordl vervolgd