DE GEHEIMZINNIGE ij RAADGEVER inhoudend. „Wie was die heer te paard „Dat was Visconti Ja Gian Galeazzo Maria de Hertog van Milaan Met vernieuwde vrees staarde de ion- gen den weg al. „De Hertog van Milaan 1 Hij, die kort geleden met Florence streed vroeg hij angstig. „En Florence versloeg antwoordde de boer min of meer trosch, want hij was van Milaan. Doch de knaap merkte dit gezegde met op, verdiept als hij was in het gebeurde. En die twee m de koets. Niemand antwoordde Met afgewend gelaat, hepen ze van hem weg Gewend als zij waren aan vreeselijke dingen, Had het gebeurde zelfs hun halt versteende harten met schrik bevangen en scheen het zonlicht verdoofd. Plotseling tilde een tonge vrouw haat kind van den grond op, drukte het aan de borst en riep met wanhoop uit O Lmgi, mijn kindie.,., dat waren zijn vader en moeder.... zijn eigen vader en moeder En den ouden boer bij den arm grijpend vroeg zij „Hebt gij gezien hoe zij mij aankeek „Zij zullen nooit meer uit Brescia te- rugkeeren," viel hij haar tn de rede, met sombere oogen den weg afziend. „Zij zijn om en bij de' zeventig vee) te oud om zoo te eindigen. Doch ik zou mij maar stil houden moeder, want 't gaat ons met aan 1" waarop verscheidenen instemden met „Waarom zouden wij er ons druk over maken? Dat is weer een Visconti mmder om ons te onderdrukken,'' Toen zag Vittore ze weer voort gaan, hun muildieren meetrekkend. Angstig zijn bewusteloozen neef bij den arm pakkend, riep hij uit „Help mij toch. Wij zouden ook graag meegaan. Ik durf hier niet alleen achterblijven 1" Met een ruwen lach antwoordde de boer „Waar zoudt gij heengaan Zou den wij ie Milaan soms binnen moeten sleepen om doodgezweept te worden als het uitkwam dat we ie weer onder dak gebracht hadden Daarbij is Verona in handen van Visconti 't ts zijn iongste en grootste triomf." „Maar mijn oom het hof van Delia Scala riep de knaap met wanhoop uit. Met groote waardigheid en trots gat de in lompen gehulde boer terug „Mastino della Scala is in de vlammen van zijn pa- leis omgekomen „Zijne vrouw wordt door Visconti in Milaan gevangen ge houden. Van 't hof van Delia Scala hebt gij dus met veel te verwachten „Hou ie mond *Hou ie mond klonk het dreigend van een paar anderen, „Wat gaat die jongen je aan waarop de oude man, die meer verstand had dan de an deren en hen daarom wel eens m gevaar zou kunnen brengen, haastig meegetrok ken werd. „Maar je laat me toch met alleen hier achter?" smeekte Vittore wederom. „Waar moet ik heen en wat moet ik doen hetgeen echter het boerenvolk volkomen koud liet. Zij waren aan zulke dingen ge wend. „Met hier te blijven wagen we er on zen eigen nek aan," bromde een man met donker uiterlijk. „Wat ie vriend betreft, 't is zijn eigen stomme schuld. Hij is dood. Misschien zijn wij morgen om dezen tijd ook wel dood en aan den kant van den weg geschopt, net als hij. Zelfs de vrouw scheen doof voor zijn smeeken en met sombere gezichten gin gen zij verder. „Ieder oogenblik kan er een soldaai van Visconti voorhij komen, of Visconti zelf op zijn terugweg naar Milaan. En we zouden er slecht aan toe zijn, als we gesnapt werden met 't verplegen van een van zijn slachtoffers 1" Dit, gepaard met een paar vloeken we gens het oponthoud, dat ze geleden had den, was hun eenigste antwoord. De schaduw van een vreeselijken naam rustte op het boerenvolk van Lombardije, want Visconti kende geen medelijden en ook geen wroeging vreesde God even min als de menschen. De arme tongen zonk op 't gras neer en zag in stomme wanhoop het volk na. Om hulp te zoeken zou hij zijn neef moe ten achterlaten hij kon hem met eens optillen. Tomaso lag nog steeds bewus teloos neer, want hij was in zijn val met 't hoofd op een steen terecht gekomen. Doodsbleek, met vreeselijke striemen op het gelaat en een ruw, met bloed door trokken verband om 't hoofd, wat Vit tore van zijn eigen kleeren had afgescheurd joeg Tomaso den armen knaap steeds meer schrik aan Met saamgewrongen handen zat Vit tore den weg naar alle kanten af te kijken doch er was niemand in 't zicht, iuisi was de langdurige krijg tusschen de ste den ten einde. Verona was in handen van Visconti gevallen Voor het oogenblik stond alle handel stil en daarom waren de wegen verlaten en kwam er soms uren lang niemand voorbij. Zoo goed en zoo kwaad als het ging, sleepte de knaap Tomaso's hoofd en schou - ders zoover mogelijk in de schaduw, ver- frischte zijn verband en trachtte hem een weinig eten en drinken te doen nemen. De longe man lag echter met samenge- klemde tanden en wijd open oogen te staren, zonder zich van iets bewust te too- nen. Hij leefde, doch was geheel tn de war Naarmate het later werd, nam Vitto- re's angst steeds toe Visconti moest weer naar Milaan terug Het hoofd in de handen verbergend, be gon hij luid te snikken. Wat een veran dering sinds de heerlijke morgenstond De geheele toekomst was veranderd Het hof van Della Scala lag in puin en wat was er geworden van Tomaso's vader, den eenigsren verwan; dien hij ooit gekend had? En Tomaso zelf i Hij moest hem daar op den weg zien sterven In den namiddag was deze weder ge heel bewusteloos geworden, zoodat Vit tore met wanhoop op de verandering zij ner gelaatstrekken staarde. „Hij is dood nep hij uit. „Ik weet, dat hij dood is Toch dorst hij hem met veriaten. Bo vendien kende hij nu het gevaar van Mi laan en dorst hij daar tner heen Als de boeren terugkwamen, zouden zij mis schien medelijden met hem hebben En als dat met het geval was.... wederom begon hij te snikken Langzaam kropen de uren voorbij. Eerst kwam er een ruiter langs, een huur- ting. beladen met buit, uit Verona. Hij wendde zich zelfs met in den zadel om. Toen kwamen er een paar boeren lang zaam uit Milaan terug naar hunne wo ningen achter de nabijzijnde villa's. Zij waren echter even doof als tevoren voor zijn smeeken Hij mocht met hen mee komen zeiden zij maar de andere, die door Visconti gedood was, moest daar blij ven liggen. Viftore's wanhoop kende geen grenzen meer De zon begon achter de boomen weg te zinken de fijne stammen der populieren wierpen lange schaduwen af, terwijl het zachte gouden zonlicht een feeëngloed heenwierp over de primulas. Plotseling hoorde hij een stap. Hij vloog op en daar in de verte zag hij een voet ganger met flinken pas naderbij komen zijn schaduw gmg voor hem uit en hij spoedde zich in de richting van Milaan HOOFDSTUK II. „Francisco." Met hernieuwde hoop sprong Vittore hem tegemoet Alleen en te voet reizend zou deze on bekende misschien een medelijdend hart toonen, bij ondervinding wetende hoe gevaarlijk zulk reizen was. En toch, nu Tomaso dood was, kon medelijden niet vee) helpen. Bij deze gedachte verloor de knaap wederom allen moed en vertrou wen Misschien was deze man wel een struik- roover Vittore bleet staan en trok zich vatt den weg terug, zoodat de reiziger, de oogen gericht op Milaan, hem niet zag. Eemge steenen langs den weg, half verborgen onder viooltjes en bedekt met goudgeel mos, noodigden den reiziger tot rusten uit, nadat hij er eerst half overheen ge tuimeld was. De oogen van Milaan af wendend bemerkte hij nu pas den knaap, die hem een paar passen verder verlegen stond op te nemen. Hij was een groote, krachtig gebouwde man,gekleed in een pak van ruwleer, dat er vol stukken en gaten zeer gehavend uitzag. Zijn beenen waren met stroo en streepenleer omwonden terwijl zijn voeten gestoken waren m tnet gras opgevulde houten schoenen. Een gehavende leeren kap op 't hoofd, droeg hij een gescheurden rooden mantel over den arm. Een dolk en een zwaard staken in zijn gordelriem, terwijl een le deren knapzak aan zijn zijde hing. De houding en 't gelaat van den reizi ger kwamen geenszins met zijn armoedige kieedir.g overeen. Hij was nier kr.ap en de half toegeknepen bruine oogen gaven een vreemde uitdrukking aan zijn gelaat. Zijn houding was echter statig en voornaam, en toen hij de oogen wat wijder openzette om Vittore op te nemen, begon de knaap weer moed te scheppen. „Mijnheer,' riep hij hem toe naderbij tredend, „ik ben zoo wanhopend. Mijn neef ligt daar dood of stervende op den grond. Kunt gij mij soms helpen hem er gens een ouderdak te brengen „Ik ben hier zelf onbekend," klonk hét antwoord, „en ik weet niet waar ik den nacht doorbrengen zal.' Ook zijn stem was in' egen^elluig mei zijn kleeding Hij sprak de beschaafde taal van Toscane, de taal der gegoede klas se, welke Vittore, die behoorlijk was op gebracht, beter bekend was dan bet ruwe dialect van Lombardije. dat hij en Tomaso maar half konden verstaan. „Doch als ik wat kan vinden, moogt gij het met mii dee- !en. Waar is uw neef?' Vittore wees naar den gewonde, die half tegen de glooiing aan lag. Eerst keek de reiziger daarheen en sloeg toen de blik ken om zich heen. De zon was bijna on dergegaan. Een laag zacht rooskleurige wolkies hing over de sratise. donkere lij nen van Milaan „Het za! met tang duren voor t donker is," merkte hij op, „en misschien Plotseling zweeg hij en vroeg toen. „Uw neef zegt gij Wat is er met hem gebeurd Werd hij gewond tn een of andere vecht partij op den weg En waarom zijt gij samen op reis voegde hij er ernstig bii op den armen knaap toetredend. „Helaas mijnheer, wij waren op weg naar Verona.' „Naar Verona? over Milaan?' „Wij hadden geen keus. Het gezelschap, waarmede wij reisden, ging daarheen. Doch drie dagen geleden raakten wij van hen af en gingen alleen verder, denkende dat zij ons misschien waren voorgegaan Als dit ongeluk niet gebeurd was, hadden wij den nacht in Milaan, willen doorbren gen Maar wat zullen we nu beginnen En men heeft ons verteld dat Verona ge vallen is 1' Vittore kon het gelaat van den reiziger, die zich over Tomaso heenbdbg, niet zien. „Hoe is dit gekomen vroeg bij, op Tomaso's gelaat wijzend. Nadat Vittore hem alles verteld had bleef de vreemdeling eerst een poos zwij gen en zeide toen eindelijk „Dus dit is het doen van Visconti 1 Uw neef is een moedige kerel." Wederom verviel hij tn een stilzwijgen dat Vittore niet dorst verbreken, toen To maso plotseling de oogen opsloeg, en mompelend moeite deed om op te staan De vreemdeling verzocht hem echter zich niet te bewegen, en keerde wederom tot Vittore terug met „Welken weg is Visconti opgereden „In de richting van Brescia," zeiden de boeren," duidde Vittore aan- „En is hij nog niet naar Milaan terug gekeerd V' „Neen, mijnheer," Thans gevoelde en toonde Vittore eerbied voor den onbeken de „Zoolang Visconti nog niet naar Mi laan is teruggereden gaan wij er ook niet heen," zeide de vreemdeling op een toon, die den knaap trof, terwijl Tomaso de oogen weder opende om den vreemden reiziger in het gelaaT te zien. „Haar gij Visconti, mijnheer?'' vroeg Vittore fluisterend Met een korten lach gaf de reiziger te rug. „Er zijn veel menschen in Lombardije die Visconti haten, en misschien even hard als ik." Met plotselinge heftigheid voegde hij er aan toe „Ik heb nog maar twee doeleinden in mijn leven en één daarvan is Visconti in zijn gezicht te zeggen hoe zeer een man een anderen kan haten." Van de verschrikte knapen aftredend, ging hij een paar passen den weg op en staarde lang cn onderzoekend met de hand boven de oogen den kant van Brescia op. Doch 't begon donker, te worden er was geen schepsel tc zien en 't vnts dood stil. Toen keerde de vreemdeling met een zucht van verluchting, voortspruitende uit een plotseling genomen besluit, weer naar de twee knapen terug, die wegens zijn hulpvaardigheid en de avondkoelte meer moed begonnen te scheppen. Zij hielpen Tomaso weer op de been, waarop Vittore met blijdschap uitriep „Hoe zullen wij u bedanken, mijnheer i" „Noem mij Francisco," zei de vreemde ling. „Gij waart op reis naar Verona. met waar Hebt gij daar soms verwanten „Mijn vader Giorgio Ligozzi.' fluis terde Tomaso met zwakke stem Tegen den vreemdeling aanleunend, voelde hij, dat deze bij 't hooren van dien naam eene beweging maakte en vroeg daarom t „Kent gij hem soms, mijnheer „Hij stond hoog m aanzien aan 't hof van Della Scala en liet ons komen om in zijn geluk en voorspoed te deelen haastte Vittore zich „Helaas 1" zuchtte Francisco, „het hof van Delia Scala bestaat met meer, Ik kom van Verona, dar ik zelf heb Zien branden." Tomaso's hoofd zonk hulpeloos en dui zelig neer tegen den schouder van zijn nieuwen vriend, rerwiji Vittore's hart tot brekens toe bonsde. Zijn tranen in houdend vroeg hij „Zijn Delia Scala en mijn oom beiden omgekomen „Wie zou 't kunnen weten antwoord- de de vreemdeling op ernsrigen toon „Wie zou kunnen zeggen, waf er met iedereen gebeurd' is op roo'n nacht a's toen Verona viel „En de vrouw van Delia Scala, de her togin, zit in Milaan gevangen, niet waar „Dus dat ts een bewijs dal Della Scala dood is, niet waar Dat zou wel waar kun nen wezen. Maar wie kan 't bewijzen Gij zift een brave jongen om aan haar ge dacht te hebben." Tomaso nederzettend op den steen, waarop hij zelf gezeten had, vervolgde hij „En om deze gedachte zal ik u eens wat vertellen, beste jongen. Ik ben de vijand van Visconti. Wegens Della Scala, dtcn ;k gekend heb, wegens Verona, waar ik woonde, wegens een zeker iets dat een man dierbaarder is dan zijn eigen leven, heb ik gezworen mij op Visconti te wreken verder zeg ik biets. Nu zullen wij zien onder dak te komen.'" Tomaso's hoofd met de knie steunend, wendde Francisco een geoefenden en scherpen blik om zich heen Rechts zag hij op hoogeren, dik met hout begroeiden grond, de lijn van een hoogen muur, zoo hoog, dat het zonder eenigen twijfel de omheining moest we zen van een groot en prachtig buitenver blijf Onder den muur»halfverborgen on der kastanjeboomett, stonden, zooals over al, eemge hutten, de huisvesting der ge- hoongeti van den adellijken bezitter Er kwam echter geen rook uit de schoor- steenen en nergens was eenis feeken van leven. „Wij z,uilen die hutten eens gaan onder zoeken," zeide Francisco. „Zij staan ver genoeg van den weg af om veiligheid te bieden en toch niet te ver om ons te be letten weer hier terug te komen. Ik geloof, dat ze teeg staan, maar zelfs als ze be woond zijn, zou men toch met weigeren, een zieke onder dak te nemen Zijn groote gestalte en ernstige gelaat bewonderende, stemde Vittore dankbaar met hem in. Francisco, die vooruit liep, Tomaso bijna geheel dragend, bereikte spoedig een pad, dat hem met vele boch ten op een soort ruw grasveld voerde, aan drie kanten door hutten omringd Aan den vierden kant verrees de tuinmuur, waarlangs een fraai pad, dat bij eetKbcekje uitliep, welk, verder uitgegraven zich nabii de villa tot 'n vrij grooten vijver ver breedde. Alles stond echter, zcoals Fran cisco vermoed had, leeg en verlaten, hoe- we! het met lang geleden kon zijn, dat de takkebossen in den haard gevlamd hadden. Alles duidde aan, dat men de plaats slechts kort geleden verlaten had. De reiziger" keken nieuwsgierig rond. Het was een aantrekkelijk oord. Het hooge gras stond vol bloemen. Een houten em mer hing aan een ketting boven een hou ten waterpijp. Tomaso ondersteunend, trad Francisco de eerste hut binnen en merkte aanstonds op, dat deze et van binnen beter uitzag dan menig andere. Een lage deur voerde naar een langwerpi ge ruimte, welke in kleinere ruimten ver deeld was, die door kleine vierkante openingen in den muur verlicht werden. (Wordt vervolgd) HOOFDSTUK 1. „Roode neuzen worden spoedig en blijvend blank met Menyl etc." Welke courantenlezer heeft die veel belovende en troostrijke advertentie niet herhaaldelijk opgemerkt en wellicht ge dachteloos gelezen, al hij, verzadigd van politieke beschouwingen, zijn blad om keerde en zijn blik over de laatste blad- Zijde liet dwalen, voor wier inhoud de redactie niet verantwoordelijk is Doctor Frits Knekel, een jeugdig arts, had de advertentie ook zoo gelezen, toen hij als gast van de table-d'hóte in „De Ster" iuist binnenkwam, terwijl het des sert werd opgedragen. De advertentie was hem reeds lang een oude bekende, maar nooit was zij hem zoo in het oog gevallen als nu. Niet ver toch van hem -verwijderd, aan een rond, marmeren tafeltje, zat het lid van den raad Wijn- moer, die, als gewoonlijk, na den eten hier zijn kop koffie kwam drinken en een partijtje domino spelen. Hij was echter in het gelukkig bezit van een neus, zoo gloei end donkerrood, tot in het paarsch over gaande. dat niemand hem kon aanzien, zonder zachtjes te mompelen „kristene zielen, wat 'n neus is dat," en bepaald iets uitdagends en dreigends aannam tegenover de aangehaalde advertentie. Wel is waar was er nog een roode neus in de stad, die met den schitterenden voor gevel van het lid van den raad kon wed ijveren, cn dan wellicht in vuriger blos de palm der overwinning zou wegdragen met dien neus wilde de docter echter liefst niets te doen hebben. „De man kan geholpen worden," dacht de docter en beantwoordde vrien delijk het vertrouwelijk knikje van het raadslid en greep tegelijkertijd naar een bijzonder klein, maar daarentegen haar scherp mesje in zijn vestzakje, oin van de eerste goede gelegenheid gebruik te ma ken, de advertentie uit de courant te snijden en haar den heer -Wijnmoer per post toe te zenden hij verkneukelde zich bij hef denkbeeld, hoe boos en ver baasd hef ijverig raadslid-wijnproever zou zijn, als hij de met vette letters gedrukte zinspeling op zijn neus zou ontvangen Docter Knekel was een grappenmaker van natuur en had een bijzondere nei ging voor dergelijke onschuldige plagerij en het kleine, scherpe mesje in zijn Zak. de talrijke uitsnijdingen, die men voortdurend in de dagbladen in „De Ster" bemerkten, wisten daarvan menig staaltje te verhalen. Zijn patiënten bleven evenmin verschoond van dergelijke ano nieme waarschuwingen per post, wier in houd steeds aan het rechte kantoor was. „Weet je het groote nieuws al, mijn waarde Subliem, jij, die altijd het eerst en nauwkeurigst iets weet dus wendde hij zich tof zijn buurman aan tafel, ter wijl hij intusschen behendig het mesje liet werken. „Ik ben geëngageerd 1" „Geëngageerd met wie vroeg de aangesprokene, een jonkman met in nemende gelaatstrekken en sierlijk ge kleed. „Met mejuffrouw Nelly," zegt de docter, snel een zijdelmgsche blik op zijn buurman werpende. „Maar wat man keert je op eens, mijn beste Subliem Heb je dikwerf last van congestie naar het hoofd „Ja, ja," bracht deze met moeite uit, terwijl zijn gelaat tot aait de haarwortels met een donkerrood overtogen was. „Ik heb veel last van congesties." „Dan* moet je zulke zware wijn niet onvermengd drinken," waarschuwde met een spottend lachje docter Knekel en mengde het half geledigde glas van Su bliem aan met den inhoud van de water karaf „Smakelijk eten," zeide Subliem, snel opstaande. „Waarheen zoo haastig?" „Ik.... ik wil dadelijk naar juffrouw Nelly om haar geluk te wenschen." „O. blijf dan nog maar wat, dat heeft niet zoo'n haast," en hij trok zijn tafel genoot aan zijn jas weder naast zich. Subliem gaf toe, maar zeide, nadat hij een paar maal gehoest had „Tot nu toe had ik er nooit iets van bemerkt, dat gij met juffrouw Nelly op zoo'n goeden voet stond.' „Zoo, ja, gij waart ook altijd door tante Betsy zoo in „schaak" gehouden, dat er geen tijd overbleef op iets anders acht te slaan." „De duivel moge dat schaken halen," prevelde Subliem onverstaanbaar tus schen zijn tanden. „Tot' eene openlijke verklaring is het trouwens tusschen mij en Nelly nog niet gekomen," bekende de docter. „Dan begrijp ik met, hoe gij zoo op 't oogenblik kondet vertellen, dat gij met haar geëngageerd zijt," merkte Subliem verwonderd" aan, „Lieve vriend," zei de doctor op een onderwijzenden toon, „hef zwaartepunt van deze zaak berust bij den oom van Nelly. Gij weet, dat zij eens zijn aanzien lijk vermogen moet erven, daarom kan zij met over haar hand beschikken zonder haar oom te raa.dplegen en hem te vragen of de man harer keuze ook ra zijn smaak valt, en de oude heer Wijnmoer Senior bezit, zooals ge wellicht zult weten, een zeer sterken wil, waartegen weinig is in te brengen Nelly zou mij toch maar gezegd hebben „spreek maar met mijn oom," en daarom ben ik maar regelrecht op den man afgegaan en heb vandaag mijn verzoek ingediend. Ik heb te veel levens lust, om de marteling van een hopelooze liefde te kunnen verdragen." „Weet Nelly, dat gij haar aan haar oom hebt gevraagd vroeg Subliem. „Zij was juist uitgegaan, toen ik na den zegen van den oom bij haar het lawoord wilde halen. Wel moge het u bekomen Dit zeggende stond doctor Knekel op, nadat hij gedurende het gesprek zeer be hendig de courant van de advertentie voor „roode neuzen" had verlost en het uitsnijdsel met zijn mesje onbemerkt in zijn vestzakie had laten verdwijnen. Hij spoedde zich naar huis, om daar zijn ge woon spi eekuur te houden. HOOFDSTUK II. Nadat de doctor zich had verwijderd, was het ook voorbij met de bedaardheid, welke Subliem ra zijn tegenwoordigheid had geveinsd. Haastig sprong hij op, nam zijn hoed en snelde naar het huis van mijnheer Wijnmoer Senior. Deze was de oudste broeder van het raadslid, met wien de lezer reeds kennis heeft gemaakt. Beide broeders waren rijkelijk met aardsche goederen geze gend den derden broeder had de for tuin echter nooit toegelachen hij was getrouwd geweest met een meisje, dat hij beweerde te beminnen, maar geen geld had, en was dus iemand wien het nooit goed had kunnen gaan. Toen hij gestorven was zonder een cent na te la ten, nam de oudste Wijnmoer de arme wees uit genade bij zich, daar zij reeds tn haar jeugd ook haar moeder verloren had. De heer Wijnmoer was toen reeds een lunderlooze weduwnaar en zijn on getrouwde zuster Betsy, die zijn huis houden bezorgde, belastte zich met de opvoeding van Petronella. die bij ver korting Nelly werd genoemd. Het weesje was nu eene bekoorlijke jonge dame van negentien jaar, terwijl tante Betsy reeds geruimen tijd de vier kruisjes in haar jarental telde. Nauwkeurig weten wij niet hoevee! dit was, daar zij reeds tien jaar lang de door haat beleefde lente- maandjes verzweeg en, wist zij hei te pas te brengen, gaarne voorvallen vertelde, die vijfentwintig of dertig jaren geleden waren geschied, er dan bij voegende „O, ik herinner 't mij nog zeer goed ik was toen zoo'n klein hummeltje, dat ik even boven den rand der tafel uitkwam." De oude longejuffrouw was eene harts tochtelijke schaakspeelster en daarbij geene onverdienstelijke. Langen tijd had het haar aan een even bekwame tegen partij ontbroken., waarmede zij haar krachten kon meten, totdat eemge maan den vóór den aanvang dezer geschiedenis dr. Knekel, die bij de familie huisdoctor was, haar in den persoon van Subliem een even beminnelijk als bekwaam schaak speler voorstelde. Weldra had de doctor echter berouw, dezen vriend te hebben voorgesteld, want spoedig bemerkte hij, dat Nelly's be minnelijkheid hem meer aantrok dan de ivoren paarden en torens van de oude jongejuffrouw, De doctor had er zelf aan gedacht Nelly hart en hand aan te bieden, en ofschoon Subliem zich tegen over het jonge meisje zeer bedaard ge droeg, was het toch te vreezen, dat een of anderen dag het ijs gebroken zou wor den en de doctor achter het net visschen. Om dit te voorkomen, had dr. Knekel zich gehaast, ernstig om de hand van Nel ly aanzoek te doen. Het was voor Subliem een zwaren slag, toen hij het hoorde, zijn spel gaf hij even wel nog met verloren. Ernstig verweet hij zich-zeli zijn be schroomdheid. die hem belet had ter juister ure te spreken en hem als 't ware de keel had dichtgeknepen, als hij Nelly een woordje wilde toefluisteren het ge vaar zijn geliefde aan een ander te zien toebehooren, bezielde hem nu met den moed der vertwijfeling. In deze gemoeds gesteldheid begaf hij zich naar tante Betsy, bij wie hij als gewoonlijk Nelly hoopte aan te treffen. Tante Betsy was juist aan de betere hand van eene ernstige ziekte, en gedurende haar herstel was hij her haaldelijk naar het verloop er van komen vernemen, zoo dat hij een gegronde reden voor zijn verzoek kon aanvoeren Het geluk scheen hem vandaag gun stig te zijn, want inderdaad trof hij Nelly bij tante Betsy aan Toen hij binnentrad keerde zij haar gelaat van hem af evenwel ontging het hem met, dat zij geweend had. Dat was iuist iets om zijn gemoed te verlevendigen „Wel, juffrouw Nelly," waagde hij haar aan te spreken, „ik zie dat u geweend hebt. Als ik de oorzaak van uw verdriet goed begrijp, dan...." hier bleef hij steken, maar op haar toegaande, fluis terde hij in haar oor „dan zou mij dit tot den gelukkigsten sterveling kunnen maken 1" In het oog der jonge dame schitter de weldra iets, dat een begrip vol zoete hoop deed verbloeden, tegelijkertijd wierp zij echter een even verstaanbaren als snellen blik op tante Betsy. „Zoudt ge lust hebben in een partij schaak, mejuffrouw Wijnmoer wendde Subliem zich met groote tegenwoordig heid van geest tot tante, want hij wist dat zij haar schaakspel in de aangrenzen de kamer bewaarde Zoo iets liet tante Betsy zich geen twee maal zeggen. Nauwelijks was de vraag ge daan, of zij liep reeds met een vroolijk gelaat naar de deur „Nu of nooit 1" dacht Subliem, toen hij een minuut met Nelly alleen was ge laten „Is het waar, wat doctor Knekel mij zooeven verteld heeft haastte hij zich op een fluisterenden toon te vragen. „Heeft uw oom reeds met u gesproken „Hij heeft nog niet met mij gesproken,' antwoordde Nelly aarzelend. „Dus heeft uw tante het tl verteld Nelly schudde haar blond krullekopje en terwijl zij verlegen met haar vinger arabesken op de tafel teekende, zeide zij „Ik heb aan de deur geluisterd, daar het mij opviel, dat doctor Knekel zoo lang met oom praatte" „De doctor vertelde mij echter, dat gij met thuis waart geweest.' „Ik heb mij voor hem weggehouden. „En wat den doctor tot den meest benijdenswaardigen mensch maakt, doet u tranen storten vroeg Subliem verder, terwijl zijn hoop toenam. „Is dat zoo, uffrouw Nelly Inplaats van te antwoorden, keerde zij haar gelaat van hem af. „Wilt ge het mij niet zeggen, juffrouw Nelly smeekte Subliem vurig. „Tante komt dadelijk terug. Ik hoor de schaak figuren reeds in de doos rammelen. Ik bid u, zeg het mij, weent gij omdat de docter aanzoek om uw hand heeft ge daan „Hij heeft een afschuwelijke roode baard fluisterde Nelly, die het ram melen ook hoorde, „Dus maakt het vooruitzicht, dien baard eens toe te behooren u niet gelukkig Het jonge meisje schudde liet hoofdje en ofschoon de vraag van Subliem van een lachje vergezeld ging, hield zij toch haar hand voor haar oogen, waar een traan in parelde. „Nelly 1" fluisterde Subliem verheugd, „veroorloof mij nog ééne vraag als ik nu inplaats van de doctor de stoutheid had gehad, naar uw hand te dingen.zoudt gij dan ook zulke droeve tranen vergoten hebben Zij antwoordde met. „Bedenk toch, dierbare Nelly, hoe snel deze kostbare oogenblikken voorbij zijn," sprak haar de jonge man overredend toe. „Luister, ik hoor uw tante reeds bij de deur." Dit was inderdaad het geval, maar Nelly bleef zwijgen. NellyIk bezweer je, beantwoordt mijn vraag 1" ging Subliem dringend voort, terwijl het angstzweet op zijn voorhoofd parelde, want juist hoorde hij duidelijk dat tante de kruk van de deur omdraaide. Maar zelfs nu bleef Nelly onverbid delijk. In dit gewichtige oogenblik, toen Su bliem zijn hoop reeds zag vervliegen, hoorde men plotseling in de aangrenzen de kamer een geluid, alsof een zak erwten werd uitgeschud. Zonder twijfel had tante Betsy de doos met schaakstukken laten vallen en terwijl zij naar alle zijden over den parketvloer rolden, vernam men tege lijkertijd het brommende geluid, waar door tante haar ongenoegen over dit on geluk te kennen gaf. „Moeten wij dit met als een gelukkig voorteeken begroeten, Nelly?" fluisterde Subliem, met nieuwen moed bezield. „Is het niet alsof een goede genius ons ter htilpe wil komen Ik bezweer u, liefste, beste Nelly, beantwoordt toch mijn vraag met ja of neen zou de bekentenis .mijner liefde u evenzoo ongelukkig maken „Neen 1" klonk het eindelijk van Nelly's lippen, want ook zij meende nu in het vallen der schaakstukken eene vinger wijzing van het lot te zien. Subliem was buiten zich-zelf van vreugde „Nu vrees ik geen doctor Knekel meer 1" riep hij uit, zich niet meer kun nende bedwingen, en drukte het lieve, blonde krullekopje aan zijn borst. „Maar zoo veel te meer angst heb ik voor mijn oom fluisterde Nelly Ge durende dezen tijd toch waren de figu ren in het aangrenzende vertrek met luid geklepper weder in de doos geworpen en tante Betsy zou weldra gereed zijn. „Ik zal vandaag nog met uw oom spreken," zeide Subliem, zich trotsch oprichtende, „en dan zal ik mij op onze wederzijdsche liefde beroepen Op het uiterste oogenblik. maar toch nog vroeg genoeg, vlogen de beide gelief den van elkander, toen tante Betsy bin nentrad. HOOFDSTUK lil. Een uurtje later klopte Subliem aan de deur van oom Wijnmoer's studeerka mer, zooals de rentenier het vertrek noemde, waar hij zijn coupons knipte en den stand der beurs uit een dozijn couranten bestudeerde Mijnheer Wijnmoer was een gezette vijftiger, met een nek, zoo" zwaar als een stier, een opgeblazen, dik gezicht, met een driedubbele onderkin, iemand, wien men het dadelijk kon aanzien, dat het hem naar den vleeze ging. Op de plaats echter, waar zich bij andere menschen de neus bevindt, scheen bij mijnheer Wijnmoer een blauwrood wijndruifje gehangen te hebben, met het breede vlak naar onderen gekeerd eerst bij nauwkeuriger bezichti ging zag men, dat het toch een neus was. Over den schitterenden karbonkel van zijn broeder kon men nog onwillekeurig in een lach schieten bij hem echter ver ging alle lust tot vroolijkheid Het blin kend, violetkleurig voorkomen en de- buitengewone vorm van dit ontaard reuk orgaan drong tot ernstige gedachten en men kon de lichte vrees niet onder drukken, dat mijnheer Wijnmoer nog eens aan dezen neus zou sterven. De ontvangst van den jonkman was niet zeer vriendelijk. Als hij ernstig bezig was, werd mijnheer Wijnmoer niet gaarne gestoord en wantrouwde hij bovendien alles, wat niet tot zijn dagelijksche ge woonten behoorde. Tot deze categorie be hoorde blijkbaar dit bezoek, daar het de eerste keer was, dat Subliem uit het heiligdom van tante Betsy in het studeer vertrek van mijnheer Wijnmoer ver dwaalde. (Wordl vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 8