iMlg-sa-sllIliyiig^sllgi ^fi'lltoS.&B&i^is^'g-ö 22 üiJÈ vs *3 j&a I §3 J. DE GEHEIMZINNIGE RAADGEVER O ft- u a o o u o A* Uh K" M M a> £:Stel.9 o W -r-sW-i .r >r: ■U O P.. - a, S"0 '.ggS .iss&o-o ■a,S BÖ.» 3s" J3 c K-o >-o c M-o-u blozen van het jonge meisje, toen haar vader over haar verloofde sprak. „Uw verloofde," fluisterde hij een oogen- blik, denkende aan de tegenstelling, wel ke haar geluk vormde met zijn ellende. „Schildert hij ook „Prachtig antwoordde Graziosa met tintelende oogen. „Hij is bezig te werken in de k?rk van San Appolinare in Brescia. Wij hebben zijn werk nog niet gezien, het is te ver weg» Maar hij heeft ons eenige paneelen getoond en die zijn prachtig. Francisco glimlachte om haar vervoe ring, terwijl haar vader er zich hartelijk vroolijk over maakte met „Gij moet niet naar haar luisteren. Zij overdrijft. Hij schildert niet kwaad, maar zijn werk is koud o zoo koud 1 Er zit geen ziel in Uren en uren zit hij re peinzen over de plooi van een kleed 1 Maar ik heb Taddeo Gaddi zien werken De engelen kwamen uit zijn penseel vliegen, zonder dat hij er ooit over scheen te denkgn. Met een glimlach op 't gelaat de boot losmakende, riep Graziosa uit Zijn al taarstuk zal heel Lombardije naar Brescia trekken „Zeg liever dat zijn altaarstuk hem van u wegtrekt 1" voerde de schilder lachend aan, dan zijt gij dichter bij de waarheid, want hij geeft al zijn tijd aan zijn arbeid en slechts een paar magere uurtjes aan u 1 Maar zij houden veel van elkander, mijn heer, en zij zijn gelukkig, dus wat komt het er op aan of hij mooi of leelijk schil dert." Graziosa had zich onder het blauwe Zeil neergezet, een toonbeeld van geluk „Ja, ik ben zeer gelukkig", lachte zij hem toe, „dus 't korht er niets op aan of hij de beste of op een na de beste schilder van Italië is." De riemen grijpend stak Agnolo van wal met „Goeden dag, mijnheer," terwijl het meisje hem vriendelijk toewuifde. Er scheen iets in Francisco, dat den schilder trof, want hij riep hem toe „Wij zouden u gaarne gastvrijheid aanbieden mijnheer, maar de poorten zijn Voor iede- ren vreemdeling streng gesloten." Onder den indruk van zijn groote, gebiedende gestalte en ernstige gelaat, zeide Graziosa op zachten toon tot haar vader „Wij zijn niet van zijn stand vader. Doch als wij hem ooit van dienst konden wezen met een boodschap of zooiets.... Wij wonen onder 't uithangbord „Het Schild" dat van de wapensmid vlak bij de West- poort. „Ik zal het niet vergeten," antwoordde Francisco. Glimlachend trok Graziosa haar blau we kap over het hoofd en met langzame riemslagen verdween het bootje. Toen Francisco zich weer alleen be vond, had hij voor een oogenblik het gevoel, dat hij een kans gemist had. Zou den deze mertschen hem van dienst heb ben kunnen zijn? Huns gelijken waren hem bijna geheel onbekend. Met hove lingen, soldaten, burgers en kooplieden voelde hij zich min of meer thuis, doch deze goedhartige plebejers met hun vrien delijke manieren, nederige geboorte en zorgelooze vroolijkheid waren iets nieuws voor hem. W*' de schilder over zijn kunst had verteld, klonk hem onzinnig in de ooren. Het meisje had echter gezegd dat Zij dicht bij de Westpoort woonden zouden zij hem misschien van dienst hebben kunnen zijn Doch aanstondb liet hij de gedachte weder varen zij waren te eenvoudig voor zijn doel. Met nieuw opgerakelde wroeging over vroege re gebeurtenissen en tegenwoordige hul peloosheid, begon Francisco wederom op en neer te loopen, wachtende op Vittore, die in de verte aankwam. Wederom bleven zijn oogen rusten op de plek gele mos. Middenin had hij plot seling iets ontdekt, dat zijn belangstel ling opwekte, iets dat ook geel was, maar geen mos. Naderbij tredend stak hij de hand in de klimplanten en vond toen een verroesten ijzeren grendel. Hier was dus een deur, toegang gevend tot het verlaten buitenverblijf 1 Zijn hart begon hevig te kloppen. Bij 't vinden van den zilveren beker had hij aanstonds den naam van Visconti in ver band gesteld met het sombere oord en de verlaten omgeving. Er was niemand, aan wie hij' iets vragen kon, en hij had ook geen vragen durven stellen. Meer dan eens was hij op 't punt geweest een poging aan te wenden om binnen te dringen, doch iederen keer had hij opgemerkt dat, wie dan ook het buiten verlaten had, toe gang zoo goed als onmogelijk gemaakt was. Hier was echter een deur, een verbor gen deur 1 Geen wonder dat hij deze niet gezien had, want alleen maar oogen zoo scherp als de zijne hadden deze gren del kunnen ontdekken, daar de geheele deur achter dik klimop verborgen was, niet sterk genoeg om er tegen op te klim men, doch een prachtige vermomming. Nadat hij het mos uit den muur getrok ken had, begon Francisco aan het klimop te werken. Als met betooverde vingers klampten de teere takken zich met dunne, zwarte worteltjes vast, en hij had nog maar weinig kunnen doen, steeds omzichtig in 't rpnd kijkend, toen Vittore in 't zicht kwam, waarop hij zijn arbeid aanstonds staakte. Toen de knaap., oogcnschijnlijk ver heugd over een welgelukten tocht, nader bij was gekomen, vroeg Francisco hem „Wat voor nieuws is er in de stad „Alles is rustig. Een soldaat nam een prei van mij weg, een ander vroeg, of ik mijn zuster wilde zeggen dat hij nog onge trouwd was. Allemaal grappenmakers doch ik had niet graag gewild dat zij be gonnen waren mij vragen te stellen. Er waren er zooveel, en zoo sterk gewapend." „En het geld Was het noodig de geld stukken die ik je gaf te wisselen?" „Ja mijnheer, want ik had niet genoeg. Zij zeiden dat het Veroneesch geld was." „Dit is nu in Milaan niet vreemd meer," voerde Francisco aan met een vertoornden blik op de muren der stad. „Zij zeiden dat men geen Veroneesch geld meer aannam, dat de hertog het liet versmelten. Er was echter iemand die er de hand naar uitstak en 't voor Milaneesch geld wisselde, zeggende dat de wapenen van Delia Scala er op stonden en het iets zeldzaams was." Francisco mompelde eerst iets, dat de jongen niet kon verstaan en zeide toen, „Wel, nu heb je de soldaten en de markt gezien en kunt weer eens een ander maal gaan, zooals ik je beloofd heb. Ga nu naaf de hut om wat te eten en geeft Tomaso ook iets. Houd de deur toe, doe voor niemand open, en spreek met niemand. Ik kom dadelijk terug." De knaap gehoorzaamde aanstonds. Gedurende de twee dagen, welke zij met hrn redder hadden doorgebracht, waren Tomaso en hij tot de overtuiging geko men, dat Francisco meende wat hij zeide, zoodat zijn woord wet voor hen was ge worden. Francisco behoefde echter krachtiger hulp. Half vermoedende dat hij deze in het buitenverblijf zou aantreffen, begon hij wederom aan het klimop te werken en kreeg na hevig rukken en trekken einde lijk de deur ontbloot, welke echter zoo stijf dicht zat, dat er geen openen aan was,. Doch dit hield Francisco geenszins te gen. Aanstonds begon hij met mes en dolk het slot uit de deur te snijden, stak toen zijn arm door het gat heen en trok met weinig moeite de boven- en beneden- grendels terug. Toen drukte hij met alle geweld tegen de deur, welke door on kruid en takken tegengehouden werd, doch eindelijk wijd genoeg open stond om hem door te laten. Na een langen, onderzoekenden blik over het pad, dat gelukkig weinig begaan werd, schikte hij het klimop zoo goed hij kon weer terecht, sloop naar binnen, duw de de deur toe en vulde het gat met groen op. Hij bevond zich in een prachtigen tuin. De taxisboom spreidde zich uit over een pad van groen fluweel, bezaaid met witte madeliefjes. Een rechte laan voerde naar een marmeren bank, waarachter een heg van cypressen. Tortelduiven zaten vreedzaam en ge lukkig te koeren, en er was overal leven c» beweging in de bloeiende struiken. Doch behalve het verwijderde geplas van water, was er geen geluid te vernemen. Toen liep hij met zachten tred voort in de richting waar hij dacht dat de villa geregen was. HOOFDSTUK VI. De bevrijding van Graaf van Schulemborg. Breede trappen, waarvan de balustra den verborgen waren onder dikke slin gers lenterozen, neerhangende tot op het fluweelengras, gaven toegang tot het huis, een laag, sierlijk gebouw van wit marmer, gelegen aan 't eind van een breede, zon nige laan van taxisboomen, met in 't midden een groote fontein. Graspaden, afgezet met oranje en citroenenboomen, zoet-geurend met myrten en citroen- kruid, voerden naar links en naar rechts. Viooltjes, primula's en gele narcissen stonden om de boomstammen heen, waar achter zich naar alle kanten gras en boo men uitstrekten, een zee van wuivend groen. Alom heerschte een doodscHfe stilte Hier en daar glimlachten standbeel den Francisco tusschen de boomen toe. Fraaie banken van ge kleurden steen stonden leeg, zonder dat satijnen kleeren of wijde mantels ze kwamen sieren. Ner gens waren sporen van verzorgde men- schenhanden of van eenig dier, 'terwijl twee doode pauwen naast de fontein uit gestrekt lagen. De deuren van de j/illa stonden wijd open, zoodat een groot ge deelte van de lange marmeren gang zicht baar was, even verlaten als de tuin een onnatuurlijke verlatenheid, welke wegens groote schoonheid, de twee doode vogels, de wijd-open deuren en den heer lijken zonneschijn iets schrikwekkends inhield. Het was reeds ver op den middag toen er in de koele gang een geritsel hoorbaar werd. Langzaam bewoog iemand zich naar den ingang, totdat de lange stralen van de zon door de deur heenvielen op een vreemde, verwilderde gedaante, welke op de beenen waggelde. Een blauw flu- weelen mantel was terug geslagen op een rijk met goud geborduurd en linten ver sierd pak. Al die pracht dekte echter slechtsjeen skelet. Lange, bleek-gouden lokken maakten het afschuwelijk inge vallen gelaat nog griezeliger. Op deze wijze moest Conrad von Scliulenborg boeten voor de onderscheiding hem be toond door Valentine Visconti. Als gun steling van haar broeder had hij het dur ven wagen de oogen tiaar haar op te slaan een overmoedige dwaas, die het gevaar lachend in de oogen zag, nimmer vermoe dende, het hem ooit in deze afschuwelijke gedaante toegetreden zou zijn. Hij bezat geenszins het talent vlug karakters te le zen en zeker niet dat van Visconti. Als de hertog hem thans had kunnen zien, zou zelfs hij geschrokken zijn, want men kan -zich niet gemakkelijk iemand voor stellen, die bezig is van honger om te ko men. Zacht wiegelend wierpen de boomen fraaie patronen van licht en schaduw neer. De myrtenbloesems zweefden met kleine zacht paarse trosjes heen en weder, terwijl de scherp-geurer.de bladeren der citroen boomen zich over half-open leliën heen: bogen.. Zichzelf met groote moeite o\er gras voortsleepend bewoog Conrad zich met uitpuilende oogen en open mond i:i de richting der fontein, alleen maar den kend aan water totdat hij plotseling de twee doode vogels opmerkte. Het water was vergiftigd, Visconti had hem den pas afgesneden. De graaf had geen kracht eenige po ging aan te wenden om zich te redden. Snakkend naar water sleepte hij zich weer verder voort om elders te gaan zoe ken. Hoe wist hij zelf niet, vond hij in een kleine, met varens omringde holte, een koelen plas, waarin boomen stil en vreedzaam weerkaatsten. Met gretige blikken strekte hij zich uit, terwijl het standbeeld van een faun met een gelen zonneglans op het gelaat hem vanuit de omringende boschjes stond aan te grijn zen. Nog een klein eindje verder, en Con rad had den rand van het water bereikt, Het zag er zoo koel, zoo helder, zoo zui ver uit dat het hem onmogelijk kwaad zou kunnen doen. Hij strekte er de hand naar uit, doch trok deze krampachtig weer te rug en viel nogmaals op het gras neer. Er kwam iets wits van de takken naar beneden fladderen. Conpad sloeg de oogen op en zag een duif op den rand van 't water neerstrijken. Aandachtig bleef hij den vogel gadeslaan.. De duif flapte met de vleugels, streek zich de veertjes glad, bukte zich en dronk. Terwijl Conrad naderbij kroop vloog het dier met een kreet op, sloeg de vleugels vergeefs tezamen en viel toen dood neer in het water ,dood vergiftigd Al 't water was vergiftigd 1 Hij stond op en beschouwde den doo- den vogel met gulzige blikkendoch staalde zich tegen de verleiding, welke hem het leven gekost zou hebben. Toen strompelde hij weer verder met de vage hoop het hek te bereiken, dat hij eindelijk, door flauwe herinnering geleid, vond. Het hek was tweemaal zoo hoog als hij zelf en het ijzerwerk zoo dicht, dat een kind er de band niet doorheen had kunnen steken. Met blinde wanhoop bleef hij er tegenaan leunen. Hij trachtte te roepen en te schreeuwen, doch zijn stem bestierf in zijn keel en met machtelooze woede, de verwilderde gelaatstrekken tegen de spij len aangedrukt, de tong uit den drogen mond hangend, schudde hij met beide handen aan het ijzerwerk. Twee kinderen, die voorbij kwamen, bleven staan, kwa men eerst naderbij en vlogen teen gillend van angst weg. Daarna kwam er memand meer de geheele wereld scheen uitgestorven en verlaten. De schemering begon te vallen. In een half-ijlenden toestand dacht Con rad wederom aan de doode duif en maak te zich met waggelenden stap, een dier lijk grijnzen op de lippen bereid weder tot het water terug te keeren. Hij kon verder niet met kalm beraad naar eten of drinken of hulp zoeken. Wederom viel hij op het gras neer en bleef huilende en klagende als een kind liggen. Een paar keer deed hij nog een poging om op te staan, greep naar het hooge gras, doch viel achterover en bleef toen stil lig gen Na een poosje, het was nog licht, scheen hij als uit een schijndood te ontwaken en bemerkte een gedaante vanuit het hout naar hem toekomende. Leefde hij nog Hij kon er zich geen rekenschap van geven. Deze gedachte spoorde hem aan, hoewel stervende, nogmaals een poging aan te wenden, om op de been te komen en zijn lot staande af te wachten. Hemel en aarde, gras en boomen, steenen, alles draaide groen en blauw om hem heen. Hij trachtte te spreken, doch zijn tong' weigerde hem den dienst. De donkere ge daante trad nader, bleef bij hem stilstaan bukte zich en sprak hem toe, doch graaf Conrad had geen kracht meer hem aan te zien of naar hem te luisteren. Hij lag voor dood neer. Met vochtige lippen en een met water besprenkeld voorhoofd kwam hij weer bij iets dat hij nooit had durven hopen en sloeg de oogen op tot een gelaat, dat niet Visconti's vreemd ge laat was een donker gelaat met vreemde bruine oogen, welke hem met sombere belangstelling gade sloegen.- „Komt gij namens den hertog bracht Conrad er met moeite uit, waarop Fran cisco het hoofd schudde met „Ik ben geen boodschapper van Visconti." vs gij komt mij redden vroeg Con to tn.ef niéuwe hoop- in de O'- ia ,«i, a.iiwoordde Francisco. „Zijt gij alleen Conrad bewoog het hoofd hij kon niet meer spreken, totdat opeens, bliksemsnel, een afschuwelijke gedachte hem door het hoofd voer. Hij wendde al zijn krachten aan, om in een zittende houding te ko men en bracht er toen met moeite uit „Het water met water uit de fontein hebt gij mij daarvan te drinken gege ven Francisco volgde zijn blikken met ver bazing en antwoordde „Neen, itt had het bij mij water en wijn." „O 1" zuchtte Conrad en zonk weer ne der. „Het water is vergiftigd al het water „Vergiftigd 1 dat is het doen van Visconti 1" riep Francisco uit. „Hoe zijt gij hier binnengekomen vroeg Conrad op zwakken toon „Vis conti sloot alle ingangen af." „Ik vond een geheime deur zoudt gij daarj door mij gesteund, kunnen heen- loopen „Ik geloof wel dat ik loopen kan om te ontvluchten klonk het antwoord Lust om te leven gaf hem nieuwe kracht. Wankelend kwam hij op de been en liep, gesteund door Francisco en versterkt doo» den wijn, langzaam voort. Zij hadden echter nauwelijks eenige schreden gedaan, toen Francisco wel bemerkte, dat hij ie mand gered had, die geheel hulpeloos was en eigenlijk niet meer te redden viel, want met een zucht zonk Conrad sprakeloos in zijn armen terug. (Wordt vervolgd.) 3) Trouwens, veel werd niet van hen ge vergd zij hadden bijna niets meer te bedekken, ten minste geen haar, of men had het randje, dat zich van den eenen slaap langs het achterhoofd naar den an deren boog, dien eeretifel moeten geven. „Wat verschaft mij de eer van uw be zoek, mijnheer Wijnmoer vroeg de directeur, wien de rijke rentenier zeer goed bekend was. „De aanleiding is, helaas, niet zeer aan genaam," antwoordde de bezoeker, en verhaalde zijn grieven tegen Subliem. De jonkman had gisteren de hand van zijn nicht gevraagd en een weigerend ant woord bekomen. Er waren harde woorden gesproken en eindelijk had de jongeheer in woede het huis verlaten. Heden had mijnheer Wijnmoer een anoniem post pakket ontvangen, waarvan de afzender, naar hetgeen gisterCn was voorgevallen, niet ver gezocht behoeft te worden. Dit gezegd hebbende, nam hij het corpus delicti uit zijn zak en gaf het, ofschoon hem dit eenigszins moeite kostte, aan den directeur. Terwijl mijnheer Wijn moer een paar maal met zijn wijsvinger ziin neus liefkoozend bestreek, als ware deze een kind, dat voor eene onverdiende kastijding getroost moet worden, las de directeur het briefje met de opgeplakte advertentie. Daarbij bespiedde de rente nier met eenig wantrouwen de gelaats trekken van den directeur, of zij ook een glimp van vroolijkheid verrieden want er zijn menschelijke boosaardigheden, die den verstandigen man verachten en bedroeven moeten, maar hem toch in het eerste oogenblik, door den scherpen spot, een glimlach kunnen ontlokken. Tot groot genoegen echter van mijn heer Wijnmoer, befnerkte hij, dat de- directeur de zaak vreeselijk erg opnam. Niet alleen las hij met de grootste op- merkzaamheid de advertentie, maar on derzocht tevens nauwkeurig het kwarto vel papier, waarop zij geplakt was, be keek het van voren en van achteren, hield het verscheiden malen tegen het licht om het watermerk te onderzoeken, en onderwierp toen de enveloppen en het schrift aan een gestreng onderzoek. „Ik ben u zeer dankbaar voor deze mededeeling," sprak hij eindelijk öp bevenden toon, zoodat mijnheer Wijn moer verrast werd door die groote be langstelling. „Zie eens hier," voegde hij er bij en nam eene enveloppe uit zijn schrijftafel, „eenige dagen geleden ben ik met een gelijksoortig schrijven vereerd geworden, waaraan de geheele behande ling, als ik mij zoo eens mag uitdrukken, aan de zelfde bron schijnt ontleend te zijn. De hand is natuurlijk veranderd," hij hield, dit zeggende mijnheer Wijn moer de enveloppe voor, „maar het zijn dezelfde trekken, beide enveloppen zijn van dezelfde soort papier en gelijkvormig. Nu tot de hoofdzaak komende," ging hij voort, terwijl hij den inhoud uit de en veloppe nam en den heer Wijnmoer over handigde, „gij ziet, het is hetzelfde papier met hetzelfde watermerk en evenals bij de uwe is ook hier eerst een rand met blauw en toen met rood potlood getrok- ke" Inderdaad het was zoo beide brieven geleken op elkander als het eene blad het andere, alleen luidde de aan den bank directeur gerichte advertentie „Hulp voor kaalhoofdigen", waarin een beproefd middel tot bevordering van den groei van het hoofdhaar werd aangeprezen. Met den diepsten ernst op het gelaat stonden beide deftige heeren tegenover efkander, beide vestigden met gefronsde wenkbrauwen den donkeren blik op het papier in hun hand en hadden daarbij, kis om elkander te troosten, de rollen gewisseld de rentenier had de „Kaal hoofdigen" en de. directeur de „roode neuzen" ter hand genomen. Het gezicht was treffend „Let is uitstekend goed, dat gij ge"ko- men zilt, mijnheer Wijnmoer," begon eindelijk de directeur weder. „Gij hebt mij daardoor op het ware spoor gebracht, ik bemerk nu, tot mijn diep leedwezen, dat ik een adder aan mijn borst heb ge koesterd. Dat heb ik aan dat jonge mensch niet verdiend, neen, waarachtig niet. Het moge kwajongensachtigen moedwü geweest zijn, die hem verleidde zijn chef te beleedigen, bij u was het echter laag hartige wraakzucht en dat wordt zijn verderf, daardoor heeft hij zich verraden. Zoo worden alle slechte daden eens door zich-zelve gestraft, en al is het nog zoo diep verzonnen, eens komt het aan het licht der zonne." „Zeer juist en zeer fraai gezegd 1" zeide de rentenier. „Wees overtuigd, mijnheer Wijnmoer dat ik zorg zal dragen, dat de schuldige zoowel zijn wraakzucht als zijn moedwil bitter zal berouwen," en nadat beide lot-genooten, met eene diepe- buiging hun advertenties weder gewisseld en in hun zak gestoken hadden, nam de heer Wijnmoer afscheid.' Spoedig daarop werd Subliem in het kabinet geroepen. Hij had zich ïeeds gek gepeinsd, over hetgeen Nelly's oom toch bij den directeur te doen had, na hetgeen gisteren was voorgevallen. Zou hij zich wellicht over hem beklaagd hebben Reden had hij daartoe niet gegeven, hij was zich niets kwaads bewust, tenzij er een diepe beleediging in stak, dat hij geweigerd had het „vriendje" van mijnheer Wijnmoer te zijn. Dat was evenwel al te dwaas het lag meer voor de hand, dat oom Wijnmoer de zaak nog eens had over legd, dat hij aan het bidden en smeeken van Nelly had toegegeven, en nu bij den bankdirecteur was gekomen, om te on derzoeken, of dat directeurschap der fi- liaalbank wel geheel in den haak was. Misschien wilde mijnheer Ansbein hem met zijn engagement met Nelly wel geluk- wenschen. De vreeselijke teleurstelling van Su bliem te schilderen, toen zijn chef hem, inplaats van met een gelukvvensch, met een heftige strafpredikatie ontving toen hij moest hooren, welke dubbele misdaad hij zoowel aan den neus van mijnheer Wijnmoer als aan het eerwaardig hoofd van den bankdirecteur zou bedreven hebben, neen, daartoe is onze pen te Zwak! Hij werd vreeselijk scherp door gehaald en alleen aan de goedheid de onverdiende genade van zijn chef had hij het te danken, dat hij niet op staanden voert werd weggejaagd. Om zoo'n trouwe loos, laaghartig mcnsch tot directeur van een fiüaalbank te benoemen, daaraan kon natuurlijk met geen mogelijkheid meer gedacht worden. Tevergeefs verzekerde Subliem dat hij onschuldig was. De schijn was te zeer tegen hem, en de bankdirecteur liet zich niet bepraten, dat hij zich zeer in het karakter van zijn beschermeling vergist had trouwens dë geschiedenis leert het duidelijk, dat gunstelingen hun bescher mers steeds met den zwartsten ondank hebben beloond. De laatste hoop op het bezit van Nelly was verloren, het dingen naar den post van directeur tevergeefs.dat was bijna opeens te veel Subliem was als ver nietigd, en toen hij 's avonds een buiten singel omwandelde, scheelde het weinig, dat hij zich niet in de donkere golven van de onzuivere stadsgracht wierp. Zijn zede lijke kracht had echter door de overwin ning over dit heilloos voornemen ge wonnen, en hij nam zich voor, in het be wustzijn van zijn onschuld, de onrecht vaardigheid van zijn lot met waardigheid te dragen. Tot aller ongeluk was de geschiedenis reeds den volgenden dag door de geheele stad in ieders mond, ofschoon het moei lijk te zeggen viel, door wien 't het eerst was verteld het stadsblad maakte na tuurlijk oogenblikkelijk gebruik van zoo'n dankbare stof, en in het „Algemeen Stads- Nieuwsblad" las men het volgende ar tikel „Sedert jaar en dag werden talrijke per sonen in onze goede stad zonder onder scheid van geslacht of stand, door het naamloos toezenden van boosaardig uit gezochte advertenties uit verschillende bladen beleedigd en gehoond. „Dames, wier perlen in den mond reeds lang niet meer schitterden en wie het ge not van een beentje te kluiven sedert langen tijd was ontzegd,, werden „Kunst tanden" aanbevolen andere sieraden van het schoone geslacht, wier onberispelijke schoonheid door een ongewenscht kne veltje tusschen lip en neus werd ont sierd, werd de „Oostcrsche haarver- nietigingsbalSem" aangeraden, JPruiken toupetjes Onzichtbaar" ontvingen hee ren met een lieflijk maneschijntje nette officiertjes, zoo pas uit den' dop, werden aanbevelingen toegezonden van „Cor- setten zonder naad" eenvoudige, niets kwaadsvermoedende, hoogere burgerscho lieren en pas aangekomen studentjes de weergatooze advertentie van „Theophile's Haarontwikkelingsbalsem en baarduien". De ruimte ons toegestaan, zouden wij ver overschrijden, indien wij al de adverton- tiën wilden aanhalen, die, berekend op de menschelijke zwakheid en ijdelheid, aan personen werden gezonden, die zich daardoor onaangenaam gekwetst moesten gevoelen. Opmerkingen uit buitenland- sche of provinciale bladen, die bij het beoordeelen van persoonlijkheden onzer goede stad somwijlen wel met gal in plaats van inkt schenen geschreven te zijn, kwa men langs dezen geheimzinnigen weg aan het juiste adres, hetgeen anders wel licht niet het geval zou geweest zijn. „Nadat tot nu toe alle pogingen, om den geheimzinnigen zedemeester bekend te maken, vruchteloos waren, is het ein delijk gelukt den naamlooze te ontdekken in den persoon van een jonkman, die bij een bankzaak te dezer stede een be trekking bekleedt en zijn zonderlinge zucht, boosaardige hatelijkheden te de- biteeren, wist te verbergen onder het masker Van eenvoudige goedhartigheid en zich voordeed als wist hij van den prins geen kwaad. Intusschen blijft het een raadsel; hoe hij in zijn beperkte maat schappelijke positie zich informatiën wist te verschaffen, die bewijs gaven, dat hij op de hoogte was van de meest intieme zwakheden en gebreken van de betrokken personen." HOOFDSTUK VII. Onder allen, die dit bericht lazen, was zeker niemand meer verwonderd dan doctor Knekel. In den beginne deed het hem genoegen, dat de openlijke meening de vex populi vox Dei, zoo kolossaal aan het dwaftn was toen hij echter den naam van zijn ongelukkig en zondenbok hoorde noemen en door tante Betsy de geheele aaneenschakeling van ongelukken en ver keerd begrip vernam, die door die neuzen- advertentie veroorzaakt waren, krabde hij zich achter het oor en bekende bij zich-zelven, dat hij zich er knapjes in had geholpen. Al was Subliem ook zijn mede minnaar geweest, toch hield hij veel van zijn vriendelijken, goedmoedigen tafel genoot. Dat hij in het dingen naar de hand van Nelly het onderspit had gedolven, was reeds voldoende geweest, maar ver dacht te worden, dat hij een laaghartige wraak op mijnheer Wijnmoer had genomen en zijn chef had bespot, neen, oat was wel wat al te erg, docht mocht zoo niet blijven, en nog minder wilde doctor Knekel het op zijn geweten hebben, dat hij den ar men Subliem in zijn carrière benadeeld had. „Ik moet Subliem helpen, hem in zijn eer herstellen," mompelde dc arts, ter wijl hij in zijn studeerkamer op en neer liep. „Maar hoe Zou ik publiek zeggen, dat ik de schuldige ben Dat is glad on mogelijk! Ten minste zou mij dat be paald een rijke en beminnelijke bruid kosten, want oom Wijnmoer zou zonder twijfel zijn woord terugtrekken. Dat de kleine grap eigenlijk voor zijn broeder bestemd was geweest, zou hij volstrekt niet gelooven, en al geloofde hij het, dan zou hij door zijn broederlijken neus ook den zijnen gekweist voelen. Ten andere zou ik ook bij den bankdirecteur ter biecht "moeten komen en die vergeeft mij de advertentie voor „Kaalhoofdigen" nooit, en dan ten laatste voor het oog der geheele stad ontmaskerd te worden, brr dan had ik mij in een fraai wespennet gesloten, dan mag ik gerust mijn practijk aan den kapstok hangen. Als generaal Manninga wist, dat die kleine opstelle tjes over „sabeldienst" en „huistirannen", geknipt uit het democratisch weekblad de „Wesp", hem door zijn huisdoctor wer den toegezonden, dan was het voorgoed uit met onze amacaliteit en de migraine van zijn vrouw,, die mij jaarlijks een bur ger inkomen opbrengt, ging dadelijk naaf een amice-collega, die het mij reeds lang benijdt, en dan met dat lieve dikker- tje, freule Christientje, met haar chroni sche ma'agkwaal, en de toegezonden uit knipsels van den delicatessen-handel en de paniers assortits, neen, dat was al te erg, zij alleen geven een inkomen van een minister. Verduiveldals de drie bleekzuchtige dochters van „Kluiver boom" er achter kwamen, dat al de door Ivar ontvangen aanvragen van tr'ouw- Rstige, oude heeren, zoo ijverig door mij cezonden werden, ik zou nooit weder Önder haar oogen durven komen. En danen dan, het „en dan" is legio, ->nd«r al mijn patiënten is er, gtloeA ik, geen enkele familie zonder een kleine vermaning afgekomen Neen, neen, door eene openhartige bekentenis kan ik Su bliem niet redden. Dat zou mij-zelf „afmaken" wezen. Dat moet ik anders aanpakken. Maar hoe Dat is juist het haakje, waar de kruik aan hangt Doctor Knekel was ten einde raad r.u eens bleef hij in dezen, dan weder in ge nen hoek staan, of staarde gedachteloos uit het venster, trommelde op de- ruiten en zocht de oplossing van het moeilijk problema nu eens in de figuren van het plafond dan weder in* de arabesken van het Smirnasch tapijt, en trok intusschen onophoudelijk aan zijn róoden baard, een gewoonte, zenuwachtige menschen eigen, zooals zijn zuster Mario zeer juist op merkte. „Stop Eureka Ik heb het gevonden," riep hij opeens vroolijk uit. „Zoo zal het gaan, en ik kom er zonder kleerscheuren af. Het is pas zeven uur, dus tref ik Su bliem nog thuis hij gaat vóór acht uur niet naar de bank. Vooruit dus met frisschen moed De doctor maakte vlug zijn toilet en spoedde zich opweg naar de bekende woning van zijn tafelbuurman. Hij vond den jeugdigen geldman natuurlijk in een gedrukte stemming. Hij vertelde Subliem, dat hij gekomen was om hem een wei nig te troosten hij had het artikeltje in de stads--courant gelezen, maar geloofde van dat domme geschrijf natuurlijk geen woord, ten minste niet, dat hij, Subliem, bedoeld kon worden dat Subliem on schuldig was, daarvoor zou hij gerust zijn vingers durven opsteken. „Je schijnt je die zaak nog al erg aan getrokken te hebben," zeide de arts in den loop van 't gesprek, en zag hem met een echte onderzoekenden doctoralen blik aan. „Steek je tong eens uit Niet zonder tegenstribbelen stak Su bliem z/jn smaakorgaan uit. „Drommels, dat ziet er niet goed uit zeide de doctor met huichelachtige be langstelling. „Laat 'je pols eens voelen Zijn horloge in de eene en Subliem's voorarm in de andere hand, telde doctor Knekel de polsslagen, terwijl inmiddels hoe lange# hoe meer zijn "gelaat een ern stige uitdrukking aannam. „Hm 1 hm, hm,dat bevalt mij volstrekt niet Hierna moest Subliem herhaalde malen diep ademhalen de doctor klopte hem op borst en rug, nam de temperatuur onder zijn oksels op en verklaarde zijn algemeene i toestand bedenkelijk. Dade lijke geneeskundige hulp kon de ziekte verschijnselen nog tot staan brengen, het beste zou wezen, zooals hij Subliem aan raadde, dat hij zich dadelijk naar het Ziekenhuis liet brengen. In het eerst wilde de patiënt daarvan niets weten. Hij wilde, dat hij gevaarlijk ziek werd, dan stierf hij wellicht en dan was hij uit zijn lijden. Daar hij onvatbaar voor overtuiging was, ging doctor Knekel naar de juffrouw, bij wie Subliem kamers had, en spoorde haar aan, Subliem over te halen naar de ziekenverpleging te gaan, daar hij waar schijnlijk typhus zou krijgen en dan was haar geheele huis aangestoken. Dat hielp oogenblikkelijk. Der juffrouw sloeg den schrik in dc beenen, zooals zij plechtig verzekerde, en begaf zich met den doctor naar Subliem. Zij smeekte hem, toch voor zijn gezondheid zorg te dragen en aan den raad van den doctor gehoor te geven. Haar druk huishouden, haar kin deren beletten haar een zieke behoorlijk op te passen en zij zou het haar leven lang betreuren als dien „goeie meheer Subliem" iets overkwam. Dit zeggende barstte zij in tranen uit. ir&bliem begreep, dat hij die arme vrouw niet zooveel moeite en zorg mocht ver oorzaken haar ter juister tijd in vuur ge brachte tranen deden het overige en, hij besloot dus naar het ziekenhuis te gaan, want sedert de doctor over zijn beden-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 12