iMlg-sa-sllIliyiig^sllgi ^fi'lltoS.&B&i^is^'g-ö 22
üiJÈ
vs *3 j&a I §3 J.
DE GEHEIMZINNIGE
RAADGEVER
O ft-
u a o
o u o
A* Uh
K"
M M a>
£:Stel.9 o
W -r-sW-i
.r >r:
■U O P..
- a,
S"0
'.ggS .iss&o-o ■a,S BÖ.» 3s" J3 c K-o >-o c M-o-u
blozen van het jonge meisje, toen haar
vader over haar verloofde sprak.
„Uw verloofde," fluisterde hij een oogen-
blik, denkende aan de tegenstelling, wel
ke haar geluk vormde met zijn ellende.
„Schildert hij ook
„Prachtig antwoordde Graziosa met
tintelende oogen. „Hij is bezig te werken
in de k?rk van San Appolinare in Brescia.
Wij hebben zijn werk nog niet gezien,
het is te ver weg» Maar hij heeft ons eenige
paneelen getoond en die zijn prachtig.
Francisco glimlachte om haar vervoe
ring, terwijl haar vader er zich hartelijk
vroolijk over maakte met „Gij moet niet
naar haar luisteren. Zij overdrijft. Hij
schildert niet kwaad, maar zijn werk is
koud o zoo koud 1 Er zit geen ziel in
Uren en uren zit hij re peinzen over de
plooi van een kleed 1 Maar ik heb Taddeo
Gaddi zien werken De engelen kwamen
uit zijn penseel vliegen, zonder dat hij
er ooit over scheen te denkgn.
Met een glimlach op 't gelaat de boot
losmakende, riep Graziosa uit Zijn al
taarstuk zal heel Lombardije naar Brescia
trekken
„Zeg liever dat zijn altaarstuk hem van
u wegtrekt 1" voerde de schilder lachend
aan, dan zijt gij dichter bij de waarheid,
want hij geeft al zijn tijd aan zijn arbeid
en slechts een paar magere uurtjes aan u 1
Maar zij houden veel van elkander, mijn
heer, en zij zijn gelukkig, dus wat komt
het er op aan of hij mooi of leelijk schil
dert."
Graziosa had zich onder het blauwe
Zeil neergezet, een toonbeeld van geluk
„Ja, ik ben zeer gelukkig", lachte zij hem
toe, „dus 't korht er niets op aan of hij de
beste of op een na de beste schilder van
Italië is."
De riemen grijpend stak Agnolo van
wal met „Goeden dag, mijnheer," terwijl
het meisje hem vriendelijk toewuifde.
Er scheen iets in Francisco, dat den
schilder trof, want hij riep hem toe „Wij
zouden u gaarne gastvrijheid aanbieden
mijnheer, maar de poorten zijn Voor iede-
ren vreemdeling streng gesloten." Onder
den indruk van zijn groote, gebiedende
gestalte en ernstige gelaat, zeide Graziosa
op zachten toon tot haar vader „Wij
zijn niet van zijn stand vader. Doch als
wij hem ooit van dienst konden wezen
met een boodschap of zooiets.... Wij
wonen onder 't uithangbord „Het Schild"
dat van de wapensmid vlak bij de West-
poort.
„Ik zal het niet vergeten," antwoordde
Francisco.
Glimlachend trok Graziosa haar blau
we kap over het hoofd en met langzame
riemslagen verdween het bootje.
Toen Francisco zich weer alleen be
vond, had hij voor een oogenblik het
gevoel, dat hij een kans gemist had. Zou
den deze mertschen hem van dienst heb
ben kunnen zijn? Huns gelijken waren
hem bijna geheel onbekend. Met hove
lingen, soldaten, burgers en kooplieden
voelde hij zich min of meer thuis, doch
deze goedhartige plebejers met hun vrien
delijke manieren, nederige geboorte en
zorgelooze vroolijkheid waren iets nieuws
voor hem. W*' de schilder over zijn kunst
had verteld, klonk hem onzinnig in de
ooren. Het meisje had echter gezegd dat
Zij dicht bij de Westpoort woonden
zouden zij hem misschien van dienst
hebben kunnen zijn Doch aanstondb
liet hij de gedachte weder varen zij
waren te eenvoudig voor zijn doel. Met
nieuw opgerakelde wroeging over vroege
re gebeurtenissen en tegenwoordige hul
peloosheid, begon Francisco wederom op
en neer te loopen, wachtende op Vittore,
die in de verte aankwam.
Wederom bleven zijn oogen rusten op
de plek gele mos. Middenin had hij plot
seling iets ontdekt, dat zijn belangstel
ling opwekte, iets dat ook geel was, maar
geen mos. Naderbij tredend stak hij de
hand in de klimplanten en vond toen een
verroesten ijzeren grendel. Hier was dus
een deur, toegang gevend tot het verlaten
buitenverblijf 1
Zijn hart begon hevig te kloppen. Bij 't
vinden van den zilveren beker had hij
aanstonds den naam van Visconti in ver
band gesteld met het sombere oord en de
verlaten omgeving. Er was niemand, aan
wie hij' iets vragen kon, en hij had ook
geen vragen durven stellen. Meer dan eens
was hij op 't punt geweest een poging
aan te wenden om binnen te dringen,
doch iederen keer had hij opgemerkt dat,
wie dan ook het buiten verlaten had, toe
gang zoo goed als onmogelijk gemaakt
was.
Hier was echter een deur, een verbor
gen deur 1 Geen wonder dat hij deze
niet gezien had, want alleen maar oogen
zoo scherp als de zijne hadden deze gren
del kunnen ontdekken, daar de geheele
deur achter dik klimop verborgen was,
niet sterk genoeg om er tegen op te klim
men, doch een prachtige vermomming.
Nadat hij het mos uit den muur getrok
ken had, begon Francisco aan het klimop
te werken. Als met betooverde vingers
klampten de teere takken zich met dunne,
zwarte worteltjes vast, en hij had nog maar
weinig kunnen doen, steeds omzichtig
in 't rpnd kijkend, toen Vittore in 't zicht
kwam, waarop hij zijn arbeid aanstonds
staakte.
Toen de knaap., oogcnschijnlijk ver
heugd over een welgelukten tocht, nader
bij was gekomen, vroeg Francisco hem
„Wat voor nieuws is er in de stad
„Alles is rustig. Een soldaat nam een
prei van mij weg, een ander vroeg, of ik
mijn zuster wilde zeggen dat hij nog onge
trouwd was. Allemaal grappenmakers
doch ik had niet graag gewild dat zij be
gonnen waren mij vragen te stellen. Er
waren er zooveel, en zoo sterk gewapend."
„En het geld Was het noodig de geld
stukken die ik je gaf te wisselen?"
„Ja mijnheer, want ik had niet genoeg.
Zij zeiden dat het Veroneesch geld was."
„Dit is nu in Milaan niet vreemd meer,"
voerde Francisco aan met een vertoornden
blik op de muren der stad.
„Zij zeiden dat men geen Veroneesch
geld meer aannam, dat de hertog het liet
versmelten. Er was echter iemand die er
de hand naar uitstak en 't voor Milaneesch
geld wisselde, zeggende dat de wapenen
van Delia Scala er op stonden en het iets
zeldzaams was."
Francisco mompelde eerst iets, dat de
jongen niet kon verstaan en zeide toen,
„Wel, nu heb je de soldaten en de markt
gezien en kunt weer eens een ander maal
gaan, zooals ik je beloofd heb. Ga nu naaf
de hut om wat te eten en geeft Tomaso
ook iets. Houd de deur toe, doe voor
niemand open, en spreek met niemand.
Ik kom dadelijk terug."
De knaap gehoorzaamde aanstonds.
Gedurende de twee dagen, welke zij met
hrn redder hadden doorgebracht, waren
Tomaso en hij tot de overtuiging geko
men, dat Francisco meende wat hij zeide,
zoodat zijn woord wet voor hen was ge
worden.
Francisco behoefde echter krachtiger
hulp. Half vermoedende dat hij deze in
het buitenverblijf zou aantreffen, begon
hij wederom aan het klimop te werken en
kreeg na hevig rukken en trekken einde
lijk de deur ontbloot, welke echter zoo
stijf dicht zat, dat er geen openen aan was,.
Doch dit hield Francisco geenszins te
gen. Aanstonds begon hij met mes en
dolk het slot uit de deur te snijden, stak
toen zijn arm door het gat heen en trok
met weinig moeite de boven- en beneden-
grendels terug. Toen drukte hij met alle
geweld tegen de deur, welke door on
kruid en takken tegengehouden werd,
doch eindelijk wijd genoeg open stond om
hem door te laten.
Na een langen, onderzoekenden blik
over het pad, dat gelukkig weinig begaan
werd, schikte hij het klimop zoo goed hij
kon weer terecht, sloop naar binnen, duw
de de deur toe en vulde het gat met groen
op.
Hij bevond zich in een prachtigen tuin.
De taxisboom spreidde zich uit over een
pad van groen fluweel, bezaaid met witte
madeliefjes. Een rechte laan voerde naar
een marmeren bank, waarachter een heg
van cypressen.
Tortelduiven zaten vreedzaam en ge
lukkig te koeren, en er was overal leven
c» beweging in de bloeiende struiken.
Doch behalve het verwijderde geplas
van water, was er geen geluid te vernemen.
Toen liep hij met zachten tred voort in
de richting waar hij dacht dat de villa
geregen was.
HOOFDSTUK VI.
De bevrijding van Graaf van Schulemborg.
Breede trappen, waarvan de balustra
den verborgen waren onder dikke slin
gers lenterozen, neerhangende tot op het
fluweelengras, gaven toegang tot het huis,
een laag, sierlijk gebouw van wit marmer,
gelegen aan 't eind van een breede, zon
nige laan van taxisboomen, met in 't
midden een groote fontein. Graspaden,
afgezet met oranje en citroenenboomen,
zoet-geurend met myrten en citroen-
kruid, voerden naar links en naar rechts.
Viooltjes, primula's en gele narcissen
stonden om de boomstammen heen, waar
achter zich naar alle kanten gras en boo
men uitstrekten, een zee van wuivend
groen. Alom heerschte een doodscHfe
stilte Hier en daar glimlachten standbeel
den Francisco tusschen de boomen toe.
Fraaie banken van ge kleurden steen
stonden leeg, zonder dat satijnen kleeren
of wijde mantels ze kwamen sieren. Ner
gens waren sporen van verzorgde men-
schenhanden of van eenig dier, 'terwijl
twee doode pauwen naast de fontein uit
gestrekt lagen. De deuren van de j/illa
stonden wijd open, zoodat een groot ge
deelte van de lange marmeren gang zicht
baar was, even verlaten als de tuin
een onnatuurlijke verlatenheid, welke
wegens groote schoonheid, de twee doode
vogels, de wijd-open deuren en den heer
lijken zonneschijn iets schrikwekkends
inhield.
Het was reeds ver op den middag toen
er in de koele gang een geritsel hoorbaar
werd. Langzaam bewoog iemand zich naar
den ingang, totdat de lange stralen van
de zon door de deur heenvielen op een
vreemde, verwilderde gedaante, welke
op de beenen waggelde. Een blauw flu-
weelen mantel was terug geslagen op een
rijk met goud geborduurd en linten ver
sierd pak. Al die pracht dekte echter
slechtsjeen skelet. Lange, bleek-gouden
lokken maakten het afschuwelijk inge
vallen gelaat nog griezeliger. Op deze
wijze moest Conrad von Scliulenborg
boeten voor de onderscheiding hem be
toond door Valentine Visconti. Als gun
steling van haar broeder had hij het dur
ven wagen de oogen tiaar haar op te slaan
een overmoedige dwaas, die het gevaar
lachend in de oogen zag, nimmer vermoe
dende, het hem ooit in deze afschuwelijke
gedaante toegetreden zou zijn. Hij bezat
geenszins het talent vlug karakters te le
zen en zeker niet dat van Visconti. Als
de hertog hem thans had kunnen zien,
zou zelfs hij geschrokken zijn, want men
kan -zich niet gemakkelijk iemand voor
stellen, die bezig is van honger om te ko
men. Zacht wiegelend wierpen de boomen
fraaie patronen van licht en schaduw neer.
De myrtenbloesems zweefden met kleine
zacht paarse trosjes heen en weder, terwijl
de scherp-geurer.de bladeren der citroen
boomen zich over half-open leliën heen:
bogen..
Zichzelf met groote moeite o\er
gras voortsleepend bewoog Conrad zich
met uitpuilende oogen en open mond i:i
de richting der fontein, alleen maar den
kend aan water totdat hij plotseling de
twee doode vogels opmerkte. Het water
was vergiftigd, Visconti had hem den pas
afgesneden.
De graaf had geen kracht eenige po
ging aan te wenden om zich te redden.
Snakkend naar water sleepte hij zich
weer verder voort om elders te gaan zoe
ken. Hoe wist hij zelf niet, vond hij in
een kleine, met varens omringde holte,
een koelen plas, waarin boomen stil
en vreedzaam weerkaatsten. Met gretige
blikken strekte hij zich uit, terwijl het
standbeeld van een faun met een gelen
zonneglans op het gelaat hem vanuit de
omringende boschjes stond aan te grijn
zen.
Nog een klein eindje verder, en Con
rad had den rand van het water bereikt,
Het zag er zoo koel, zoo helder, zoo zui
ver uit dat het hem onmogelijk kwaad zou
kunnen doen. Hij strekte er de hand naar
uit, doch trok deze krampachtig weer te
rug en viel nogmaals op het gras neer.
Er kwam iets wits van de takken naar
beneden fladderen. Conpad sloeg de
oogen op en zag een duif op den rand van
't water neerstrijken. Aandachtig bleef hij
den vogel gadeslaan..
De duif flapte met de vleugels, streek
zich de veertjes glad, bukte zich en dronk.
Terwijl Conrad naderbij kroop vloog het
dier met een kreet op, sloeg de vleugels
vergeefs tezamen en viel toen dood neer
in het water ,dood vergiftigd Al
't water was vergiftigd 1
Hij stond op en beschouwde den doo-
den vogel met gulzige blikkendoch
staalde zich tegen de verleiding, welke
hem het leven gekost zou hebben. Toen
strompelde hij weer verder met de vage
hoop het hek te bereiken, dat hij eindelijk,
door flauwe herinnering geleid, vond.
Het hek was tweemaal zoo hoog als hij
zelf en het ijzerwerk zoo dicht, dat een
kind er de band niet doorheen had kunnen
steken. Met blinde wanhoop bleef hij er
tegenaan leunen. Hij trachtte te roepen
en te schreeuwen, doch zijn stem bestierf
in zijn keel en met machtelooze woede, de
verwilderde gelaatstrekken tegen de spij
len aangedrukt, de tong uit den drogen
mond hangend, schudde hij met beide
handen aan het ijzerwerk. Twee kinderen,
die voorbij kwamen, bleven staan, kwa
men eerst naderbij en vlogen teen gillend
van angst weg.
Daarna kwam er memand meer de
geheele wereld scheen uitgestorven en
verlaten. De schemering begon te vallen.
In een half-ijlenden toestand dacht Con
rad wederom aan de doode duif en maak
te zich met waggelenden stap, een dier
lijk grijnzen op de lippen bereid weder
tot het water terug te keeren. Hij kon
verder niet met kalm beraad naar eten of
drinken of hulp zoeken. Wederom viel
hij op het gras neer en bleef huilende en
klagende als een kind liggen. Een paar
keer deed hij nog een poging om op te
staan, greep naar het hooge gras, doch
viel achterover en bleef toen stil lig
gen
Na een poosje, het was nog licht, scheen
hij als uit een schijndood te ontwaken
en bemerkte een gedaante vanuit het
hout naar hem toekomende. Leefde hij
nog Hij kon er zich geen rekenschap van
geven. Deze gedachte spoorde hem aan,
hoewel stervende, nogmaals een poging
aan te wenden, om op de been te komen
en zijn lot staande af te wachten. Hemel
en aarde, gras en boomen, steenen, alles
draaide groen en blauw om hem heen.
Hij trachtte te spreken, doch zijn tong'
weigerde hem den dienst. De donkere ge
daante trad nader, bleef bij hem stilstaan
bukte zich en sprak hem toe, doch graaf
Conrad had geen kracht meer hem aan
te zien of naar hem te luisteren. Hij lag
voor dood neer. Met vochtige lippen en
een met water besprenkeld voorhoofd
kwam hij weer bij iets dat hij nooit had
durven hopen en sloeg de oogen op tot
een gelaat, dat niet Visconti's vreemd ge
laat was een donker gelaat met vreemde
bruine oogen, welke hem met sombere
belangstelling gade sloegen.-
„Komt gij namens den hertog bracht
Conrad er met moeite uit, waarop Fran
cisco het hoofd schudde met „Ik ben
geen boodschapper van Visconti."
vs gij komt mij redden vroeg Con
to tn.ef niéuwe hoop- in de
O'-
ia ,«i, a.iiwoordde Francisco.
„Zijt gij alleen
Conrad bewoog het hoofd hij kon niet
meer spreken, totdat opeens, bliksemsnel,
een afschuwelijke gedachte hem door het
hoofd voer. Hij wendde al zijn krachten
aan, om in een zittende houding te ko
men en bracht er toen met moeite uit
„Het water met water uit de fontein
hebt gij mij daarvan te drinken gege
ven
Francisco volgde zijn blikken met ver
bazing en antwoordde „Neen, itt had het
bij mij water en wijn."
„O 1" zuchtte Conrad en zonk weer ne
der. „Het water is vergiftigd al het
water
„Vergiftigd 1 dat is het doen van
Visconti 1" riep Francisco uit.
„Hoe zijt gij hier binnengekomen
vroeg Conrad op zwakken toon „Vis
conti sloot alle ingangen af."
„Ik vond een geheime deur zoudt gij
daarj door mij gesteund, kunnen heen-
loopen
„Ik geloof wel dat ik loopen kan
om te ontvluchten klonk het antwoord
Lust om te leven gaf hem nieuwe kracht.
Wankelend kwam hij op de been en liep,
gesteund door Francisco en versterkt
doo» den wijn, langzaam voort. Zij hadden
echter nauwelijks eenige schreden gedaan,
toen Francisco wel bemerkte, dat hij ie
mand gered had, die geheel hulpeloos was
en eigenlijk niet meer te redden viel, want
met een zucht zonk Conrad sprakeloos
in zijn armen terug.
(Wordt vervolgd.)
3)
Trouwens, veel werd niet van hen ge
vergd zij hadden bijna niets meer te
bedekken, ten minste geen haar, of men
had het randje, dat zich van den eenen
slaap langs het achterhoofd naar den an
deren boog, dien eeretifel moeten geven.
„Wat verschaft mij de eer van uw be
zoek, mijnheer Wijnmoer vroeg de
directeur, wien de rijke rentenier zeer
goed bekend was.
„De aanleiding is, helaas, niet zeer aan
genaam," antwoordde de bezoeker, en
verhaalde zijn grieven tegen Subliem. De
jonkman had gisteren de hand van zijn
nicht gevraagd en een weigerend ant
woord bekomen. Er waren harde woorden
gesproken en eindelijk had de jongeheer
in woede het huis verlaten. Heden had
mijnheer Wijnmoer een anoniem post
pakket ontvangen, waarvan de afzender,
naar hetgeen gisterCn was voorgevallen,
niet ver gezocht behoeft te worden. Dit
gezegd hebbende, nam hij het corpus
delicti uit zijn zak en gaf het, ofschoon
hem dit eenigszins moeite kostte, aan
den directeur. Terwijl mijnheer Wijn
moer een paar maal met zijn wijsvinger
ziin neus liefkoozend bestreek, als ware
deze een kind, dat voor eene onverdiende
kastijding getroost moet worden, las
de directeur het briefje met de opgeplakte
advertentie. Daarbij bespiedde de rente
nier met eenig wantrouwen de gelaats
trekken van den directeur, of zij ook een
glimp van vroolijkheid verrieden want
er zijn menschelijke boosaardigheden,
die den verstandigen man verachten en
bedroeven moeten, maar hem toch in het
eerste oogenblik, door den scherpen spot,
een glimlach kunnen ontlokken.
Tot groot genoegen echter van mijn
heer Wijnmoer, befnerkte hij, dat de-
directeur de zaak vreeselijk erg opnam.
Niet alleen las hij met de grootste op-
merkzaamheid de advertentie, maar on
derzocht tevens nauwkeurig het kwarto
vel papier, waarop zij geplakt was, be
keek het van voren en van achteren, hield
het verscheiden malen tegen het licht
om het watermerk te onderzoeken, en
onderwierp toen de enveloppen en het
schrift aan een gestreng onderzoek.
„Ik ben u zeer dankbaar voor deze
mededeeling," sprak hij eindelijk öp
bevenden toon, zoodat mijnheer Wijn
moer verrast werd door die groote be
langstelling. „Zie eens hier," voegde hij
er bij en nam eene enveloppe uit zijn
schrijftafel, „eenige dagen geleden ben
ik met een gelijksoortig schrijven vereerd
geworden, waaraan de geheele behande
ling, als ik mij zoo eens mag uitdrukken,
aan de zelfde bron schijnt ontleend te
zijn. De hand is natuurlijk veranderd,"
hij hield, dit zeggende mijnheer Wijn
moer de enveloppe voor, „maar het zijn
dezelfde trekken, beide enveloppen zijn
van dezelfde soort papier en gelijkvormig.
Nu tot de hoofdzaak komende," ging hij
voort, terwijl hij den inhoud uit de en
veloppe nam en den heer Wijnmoer over
handigde, „gij ziet, het is hetzelfde papier
met hetzelfde watermerk en evenals bij
de uwe is ook hier eerst een rand met
blauw en toen met rood potlood getrok-
ke"
Inderdaad het was zoo beide brieven
geleken op elkander als het eene blad het
andere, alleen luidde de aan den bank
directeur gerichte advertentie „Hulp voor
kaalhoofdigen", waarin een beproefd
middel tot bevordering van den groei van
het hoofdhaar werd aangeprezen.
Met den diepsten ernst op het gelaat
stonden beide deftige heeren tegenover
efkander, beide vestigden met gefronsde
wenkbrauwen den donkeren blik op het
papier in hun hand en hadden daarbij,
kis om elkander te troosten, de rollen
gewisseld de rentenier had de „Kaal
hoofdigen" en de. directeur de „roode
neuzen" ter hand genomen. Het gezicht
was treffend
„Let is uitstekend goed, dat gij ge"ko-
men zilt, mijnheer Wijnmoer," begon
eindelijk de directeur weder. „Gij hebt
mij daardoor op het ware spoor gebracht,
ik bemerk nu, tot mijn diep leedwezen,
dat ik een adder aan mijn borst heb ge
koesterd. Dat heb ik aan dat jonge mensch
niet verdiend, neen, waarachtig niet.
Het moge kwajongensachtigen moedwü
geweest zijn, die hem verleidde zijn chef
te beleedigen, bij u was het echter laag
hartige wraakzucht en dat wordt zijn
verderf, daardoor heeft hij zich verraden.
Zoo worden alle slechte daden eens door
zich-zelve gestraft, en al is het nog zoo
diep verzonnen, eens komt het aan het
licht der zonne."
„Zeer juist en zeer fraai gezegd 1" zeide
de rentenier.
„Wees overtuigd, mijnheer Wijnmoer
dat ik zorg zal dragen, dat de schuldige
zoowel zijn wraakzucht als zijn moedwil
bitter zal berouwen," en nadat beide
lot-genooten, met eene diepe- buiging
hun advertenties weder gewisseld en in
hun zak gestoken hadden, nam de heer
Wijnmoer afscheid.'
Spoedig daarop werd Subliem in het
kabinet geroepen. Hij had zich ïeeds gek
gepeinsd, over hetgeen Nelly's oom toch
bij den directeur te doen had, na hetgeen
gisteren was voorgevallen. Zou hij zich
wellicht over hem beklaagd hebben
Reden had hij daartoe niet gegeven, hij
was zich niets kwaads bewust, tenzij er
een diepe beleediging in stak, dat hij
geweigerd had het „vriendje" van mijnheer
Wijnmoer te zijn. Dat was evenwel al te
dwaas het lag meer voor de hand, dat
oom Wijnmoer de zaak nog eens had over
legd, dat hij aan het bidden en smeeken
van Nelly had toegegeven, en nu bij den
bankdirecteur was gekomen, om te on
derzoeken, of dat directeurschap der fi-
liaalbank wel geheel in den haak was.
Misschien wilde mijnheer Ansbein hem
met zijn engagement met Nelly wel geluk-
wenschen.
De vreeselijke teleurstelling van Su
bliem te schilderen, toen zijn chef hem,
inplaats van met een gelukvvensch, met
een heftige strafpredikatie ontving toen
hij moest hooren, welke dubbele misdaad
hij zoowel aan den neus van mijnheer
Wijnmoer als aan het eerwaardig hoofd
van den bankdirecteur zou bedreven
hebben, neen, daartoe is onze pen te
Zwak! Hij werd vreeselijk scherp door
gehaald en alleen aan de goedheid de
onverdiende genade van zijn chef had hij
het te danken, dat hij niet op staanden
voert werd weggejaagd. Om zoo'n trouwe
loos, laaghartig mcnsch tot directeur van
een fiüaalbank te benoemen, daaraan kon
natuurlijk met geen mogelijkheid meer
gedacht worden.
Tevergeefs verzekerde Subliem dat
hij onschuldig was. De schijn was te zeer
tegen hem, en de bankdirecteur liet zich
niet bepraten, dat hij zich zeer in het
karakter van zijn beschermeling vergist
had trouwens dë geschiedenis leert het
duidelijk, dat gunstelingen hun bescher
mers steeds met den zwartsten ondank
hebben beloond.
De laatste hoop op het bezit van Nelly
was verloren, het dingen naar den post
van directeur tevergeefs.dat was bijna
opeens te veel Subliem was als ver
nietigd, en toen hij 's avonds een buiten
singel omwandelde, scheelde het weinig,
dat hij zich niet in de donkere golven van
de onzuivere stadsgracht wierp. Zijn zede
lijke kracht had echter door de overwin
ning over dit heilloos voornemen ge
wonnen, en hij nam zich voor, in het be
wustzijn van zijn onschuld, de onrecht
vaardigheid van zijn lot met waardigheid
te dragen.
Tot aller ongeluk was de geschiedenis
reeds den volgenden dag door de geheele
stad in ieders mond, ofschoon het moei
lijk te zeggen viel, door wien 't het eerst
was verteld het stadsblad maakte na
tuurlijk oogenblikkelijk gebruik van zoo'n
dankbare stof, en in het „Algemeen Stads-
Nieuwsblad" las men het volgende ar
tikel
„Sedert jaar en dag werden talrijke per
sonen in onze goede stad zonder onder
scheid van geslacht of stand, door het
naamloos toezenden van boosaardig uit
gezochte advertenties uit verschillende
bladen beleedigd en gehoond.
„Dames, wier perlen in den mond reeds
lang niet meer schitterden en wie het ge
not van een beentje te kluiven sedert
langen tijd was ontzegd,, werden „Kunst
tanden" aanbevolen andere sieraden van
het schoone geslacht, wier onberispelijke
schoonheid door een ongewenscht kne
veltje tusschen lip en neus werd ont
sierd, werd de „Oostcrsche haarver-
nietigingsbalSem" aangeraden, JPruiken
toupetjes Onzichtbaar" ontvingen hee
ren met een lieflijk maneschijntje nette
officiertjes, zoo pas uit den' dop, werden
aanbevelingen toegezonden van „Cor-
setten zonder naad" eenvoudige, niets
kwaadsvermoedende, hoogere burgerscho
lieren en pas aangekomen studentjes de
weergatooze advertentie van „Theophile's
Haarontwikkelingsbalsem en baarduien".
De ruimte ons toegestaan, zouden wij ver
overschrijden, indien wij al de adverton-
tiën wilden aanhalen, die, berekend op de
menschelijke zwakheid en ijdelheid,
aan personen werden gezonden, die zich
daardoor onaangenaam gekwetst moesten
gevoelen. Opmerkingen uit buitenland-
sche of provinciale bladen, die bij het
beoordeelen van persoonlijkheden onzer
goede stad somwijlen wel met gal in plaats
van inkt schenen geschreven te zijn, kwa
men langs dezen geheimzinnigen weg
aan het juiste adres, hetgeen anders wel
licht niet het geval zou geweest zijn.
„Nadat tot nu toe alle pogingen, om
den geheimzinnigen zedemeester bekend
te maken, vruchteloos waren, is het ein
delijk gelukt den naamlooze te ontdekken
in den persoon van een jonkman, die bij
een bankzaak te dezer stede een be
trekking bekleedt en zijn zonderlinge
zucht, boosaardige hatelijkheden te de-
biteeren, wist te verbergen onder het
masker Van eenvoudige goedhartigheid
en zich voordeed als wist hij van den prins
geen kwaad. Intusschen blijft het een
raadsel; hoe hij in zijn beperkte maat
schappelijke positie zich informatiën wist
te verschaffen, die bewijs gaven, dat hij
op de hoogte was van de meest intieme
zwakheden en gebreken van de betrokken
personen."
HOOFDSTUK VII.
Onder allen, die dit bericht lazen, was
zeker niemand meer verwonderd dan
doctor Knekel. In den beginne deed het
hem genoegen, dat de openlijke meening
de vex populi vox Dei, zoo kolossaal aan
het dwaftn was toen hij echter den naam
van zijn ongelukkig en zondenbok hoorde
noemen en door tante Betsy de geheele
aaneenschakeling van ongelukken en ver
keerd begrip vernam, die door die neuzen-
advertentie veroorzaakt waren, krabde
hij zich achter het oor en bekende bij
zich-zelven, dat hij zich er knapjes in had
geholpen. Al was Subliem ook zijn mede
minnaar geweest, toch hield hij veel van
zijn vriendelijken, goedmoedigen tafel
genoot. Dat hij in het dingen naar de hand
van Nelly het onderspit had gedolven,
was reeds voldoende geweest, maar ver
dacht te worden, dat hij een laaghartige
wraak op mijnheer Wijnmoer had genomen
en zijn chef had bespot, neen, oat was wel
wat al te erg, docht mocht zoo niet blijven,
en nog minder wilde doctor Knekel het
op zijn geweten hebben, dat hij den ar
men Subliem in zijn carrière benadeeld
had.
„Ik moet Subliem helpen, hem in zijn
eer herstellen," mompelde dc arts, ter
wijl hij in zijn studeerkamer op en neer
liep. „Maar hoe Zou ik publiek zeggen,
dat ik de schuldige ben Dat is glad on
mogelijk! Ten minste zou mij dat be
paald een rijke en beminnelijke bruid
kosten, want oom Wijnmoer zou zonder
twijfel zijn woord terugtrekken. Dat de
kleine grap eigenlijk voor zijn broeder
bestemd was geweest, zou hij volstrekt
niet gelooven, en al geloofde hij het, dan
zou hij door zijn broederlijken neus ook
den zijnen gekweist voelen. Ten andere
zou ik ook bij den bankdirecteur ter
biecht "moeten komen en die vergeeft
mij de advertentie voor „Kaalhoofdigen"
nooit, en dan ten laatste voor het oog der
geheele stad ontmaskerd te worden, brr
dan had ik mij in een fraai wespennet
gesloten, dan mag ik gerust mijn practijk
aan den kapstok hangen. Als generaal
Manninga wist, dat die kleine opstelle
tjes over „sabeldienst" en „huistirannen",
geknipt uit het democratisch weekblad
de „Wesp", hem door zijn huisdoctor wer
den toegezonden, dan was het voorgoed
uit met onze amacaliteit en de migraine
van zijn vrouw,, die mij jaarlijks een bur
ger inkomen opbrengt, ging dadelijk naaf
een amice-collega, die het mij reeds
lang benijdt, en dan met dat lieve dikker-
tje, freule Christientje, met haar chroni
sche ma'agkwaal, en de toegezonden uit
knipsels van den delicatessen-handel en
de paniers assortits, neen, dat was al te
erg, zij alleen geven een inkomen van
een minister. Verduiveldals de drie
bleekzuchtige dochters van „Kluiver
boom" er achter kwamen, dat al de door
Ivar ontvangen aanvragen van tr'ouw-
Rstige, oude heeren, zoo ijverig door mij
cezonden werden, ik zou nooit weder
Önder haar oogen durven komen. En
danen dan, het „en dan" is legio,
->nd«r al mijn patiënten is er, gtloeA ik,
geen enkele familie zonder een kleine
vermaning afgekomen Neen, neen, door
eene openhartige bekentenis kan ik Su
bliem niet redden. Dat zou mij-zelf
„afmaken" wezen. Dat moet ik anders
aanpakken. Maar hoe Dat is juist het
haakje, waar de kruik aan hangt
Doctor Knekel was ten einde raad r.u
eens bleef hij in dezen, dan weder in ge
nen hoek staan, of staarde gedachteloos
uit het venster, trommelde op de- ruiten
en zocht de oplossing van het moeilijk
problema nu eens in de figuren van het
plafond dan weder in* de arabesken van
het Smirnasch tapijt, en trok intusschen
onophoudelijk aan zijn róoden baard, een
gewoonte, zenuwachtige menschen eigen,
zooals zijn zuster Mario zeer juist op
merkte.
„Stop Eureka Ik heb het gevonden,"
riep hij opeens vroolijk uit. „Zoo zal het
gaan, en ik kom er zonder kleerscheuren
af. Het is pas zeven uur, dus tref ik Su
bliem nog thuis hij gaat vóór acht uur niet
naar de bank. Vooruit dus met frisschen
moed
De doctor maakte vlug zijn toilet en
spoedde zich opweg naar de bekende
woning van zijn tafelbuurman. Hij vond
den jeugdigen geldman natuurlijk in een
gedrukte stemming. Hij vertelde Subliem,
dat hij gekomen was om hem een wei
nig te troosten hij had het artikeltje in
de stads--courant gelezen, maar geloofde
van dat domme geschrijf natuurlijk geen
woord, ten minste niet, dat hij, Subliem,
bedoeld kon worden dat Subliem on
schuldig was, daarvoor zou hij gerust zijn
vingers durven opsteken.
„Je schijnt je die zaak nog al erg aan
getrokken te hebben," zeide de arts in
den loop van 't gesprek, en zag hem met
een echte onderzoekenden doctoralen
blik aan. „Steek je tong eens uit
Niet zonder tegenstribbelen stak Su
bliem z/jn smaakorgaan uit.
„Drommels, dat ziet er niet goed uit
zeide de doctor met huichelachtige be
langstelling. „Laat 'je pols eens voelen
Zijn horloge in de eene en Subliem's
voorarm in de andere hand, telde doctor
Knekel de polsslagen, terwijl inmiddels
hoe lange# hoe meer zijn "gelaat een ern
stige uitdrukking aannam.
„Hm 1 hm, hm,dat bevalt mij
volstrekt niet
Hierna moest Subliem herhaalde malen
diep ademhalen de doctor klopte hem
op borst en rug, nam de temperatuur
onder zijn oksels op en verklaarde zijn
algemeene i toestand bedenkelijk. Dade
lijke geneeskundige hulp kon de ziekte
verschijnselen nog tot staan brengen, het
beste zou wezen, zooals hij Subliem aan
raadde, dat hij zich dadelijk naar het
Ziekenhuis liet brengen.
In het eerst wilde de patiënt daarvan
niets weten. Hij wilde, dat hij gevaarlijk
ziek werd, dan stierf hij wellicht en dan
was hij uit zijn lijden.
Daar hij onvatbaar voor overtuiging
was, ging doctor Knekel naar de juffrouw,
bij wie Subliem kamers had, en spoorde
haar aan, Subliem over te halen naar de
ziekenverpleging te gaan, daar hij waar
schijnlijk typhus zou krijgen en dan was
haar geheele huis aangestoken.
Dat hielp oogenblikkelijk. Der juffrouw
sloeg den schrik in dc beenen, zooals zij
plechtig verzekerde, en begaf zich met den
doctor naar Subliem. Zij smeekte hem,
toch voor zijn gezondheid zorg te dragen
en aan den raad van den doctor gehoor te
geven. Haar druk huishouden, haar kin
deren beletten haar een zieke behoorlijk
op te passen en zij zou het haar leven lang
betreuren als dien „goeie meheer Subliem"
iets overkwam. Dit zeggende barstte zij
in tranen uit.
ir&bliem begreep, dat hij die arme vrouw
niet zooveel moeite en zorg mocht ver
oorzaken haar ter juister tijd in vuur ge
brachte tranen deden het overige en, hij
besloot dus naar het ziekenhuis te gaan,
want sedert de doctor over zijn beden-