5TËVEM
De beteekenis en het nut der
politieke partijen.
NIEUWE HAARL. COURANT
Derde Blad Zaterdag 12 Juni 1926
Het arbeidersconflict
in West-Brabant.
Wie zijn verzekerd volgens
de Ongevallenwet?
I
HANDEL EN NIJVERHEID.
Tentoonstelling te
's-Hertogenbosch.
De handel in Inlandsche
kooivogels.
UIT BOEK EN BLAD.
FEUILLETON.
HET ERFDEEL VAN
ZIJN VADER.
vnsterenavond en vandaag heeft te Utrecht
de Alg, Bond der R.-K, Rijkskieskringorga-
nisalies vergaderd. Het verslag vindt men
elders in dit nummer. Bij de opening der
vergadering heeft de voorzitter, ibr, mr. Ch.
Ruys de Beerenbrouck, een belangrijke rede
uitgesproken, welke wij hieronder in haar
geheel laten volgen:
M. H.
Het voornaamste punt van de agenda dezer
Bondsvergadering is, zooals U bekend is, de
behandeling van het Rapport der Reorgani
satie-Commissie, waarin voorstellen zijn ge
daan om onzen Algemeenen Bond van R.K.
Rijkskieskringorganisaties uit te bouwen tot
een werkelijke R.K. Staatspartij.
Deze voorstellen brengen ons vanzelf tot
de viaag welke is de beteekenis van de po
litieke partijen voor ons staatkundig-, voor
ons nationaal leven
Van het'Partijwezen is veel kwaad gezegd
en geschreven. In het buitenland zijn dikke
studieboeken aan dit onderwerp gewijd. Ge
heel nieuw zijn die boeken niet, al werden zij
vooral den laatsten tijd ook in ons land vaak
aangehaald.
Reeds in 1893 beweerde de Oostenrijker
Gustav Ratzenhofer in zijn werk „Wesen
und Zweck der Politik", dat gematigde par
tijen het altijd moeten afleggen tegen par
tijen met meer radicale politieke opvattingen.
Dit heeft zijns inziens 'n verderfelijken weer
slag op het karakter der partijleiders
„Volksleiders kunnen" beweert Rat-
tenhofer „alléén door de kracht van het
politiek verstand en van hun karakter, slechts
korten tijd hunnen invloed over de partij
handhaven steeds komt een oogenblik,
waarop de partij haar materieele belangen op
den voorgrond stelt en onmiddellijk voor-
deelen wil binnenoogstenDaar dit nu
echter door politieken strijd op den grond van
vérziende overtuigingen of verheven onbaat
zuchtigheid niet wordt bereikt, ziet de be-
langlooze politicus zich op een goeden dag
voor 't dilemma geplaatst af te treden, ofwel
zijn diepere overtuiging en moreele neiging
op te geven en te schikken naar het baatzuch
tig drijven der partij." (Ie Deel, Blz. 227 en
228).
Deze uitlating staat niet alleen. Vele bui-
tenlandsche schrijvers hebben over partijen
en partijleiders beschouwingen gehouden van
dezelfde strekking.
Het ligt niet op mijn weg hier met U te on
derzoeken, of deze beschouwingen een juist
beeld geven van het partijwezen in de landen,
waar zij werden geschreven. Alleen heeft het
mij eenigszins verwonderd, dat in ons land
met dergelijke aanhalingen wordt gewerkt,
juist alsof ze door Oostenrijksche, Duitsche,
Amerikaansche en andere professoren spe
ciaal voor Nederland zouden zijn geschreven
Dergelijke aanhalingen toch vindf men den
jongsten tijd niet alleen in politieke vlug
schriftjes, welke een of anderen vorm van
dictatuur propageeren, maar ook in boeken,
welke ten dienste der wetenschap worden ge
publiceerd.
Zoo kan men, in een, overigens verdien
stelijk, proefschrift van een Nederlandsch
jurist, na een overzicht van hetgeen buiten-
landsche geleerden over het partijwezen in
ongunstigen zin hebben geschreven, de vol
gende conclusie lezen
„De partij-organisaties hebben belang bij
al wat de kiezers tot actie prikkelt, dus bij
elkanders excessenzij hebben belang bij
tweespalt en twisten en wakkeren die voort
durend aan, uit zelfbehoud. Dat is de vloek
der booze daad.Want uit zelfbehoud zijn
de partijen verplicht tot het scheppen of
vergrooten van twistpunten, tot het aansto
ken der hartstochten. En zoo komt vanzelf
bij iedere partij het landsbelang op den ach
tergrond, en verloopt het geheele partijré
gime en het geheele parlementaire stelsel in
een ontzaggelijke verwarring, in een onont
warbare verstrikking van heftige kliekjes-
twisten."
Indien deze woorden waren geschreven
om tegen mogelijke ontaarding van het par
tijwezen ook in ons land te waarschuwen, dan
behoefde hiertegen geen bezwaar te worden
gemaakt.jMaar als tee kening van een bestaan-
den toestand hier te lande kan deze schets,
door iemand, die van het'ontstaan en van den
histörischen groei der groote politieke groe
peeringen ook maar iets afweet, niet worden
aanvaard. Hopelijk zal de schrijver van deze
ietwat vluchtige conclusie in zijn latere loop
baan de gelegenheid vinden de partijen in
Nederland nader te bezien en hij zal dan
ik twijfel er niet aan tot de «ontdekking
komen, dat zijne schets niet geheel zuiver en
zijne conclusie ietwat zwartgallig is.
De critiek, welke in het buitenland te
recht of ten onrechte op de partijen aldaar
wordt geleverd, behoeft voor ons gelukkig nog
geen andere beteekenis te hebben dan te zijn
'n baken in zee, die ons tijdig waarschuwt om
het vastloopen op gevaarlijke klippen te voor
komen.
In ons land kennen wij nog groote partijen
genoeg, welke èn krachtens haar beginsel
èn door haar samenstelling èn blijkens haar
practische politiek de behartiging van het al
gemeen belang voorop stellen. Tot deze par
tijen behoort ongetwijfeld de R.K. Staats
partij.
Op 7 November j.l„ den dag, waarop ik het
voorzitterschap van dezen Bond mocht aan
vaarden, werd door mij op het nationaal ka
rakter van onze partij als volgt gewezen
„Met hare intellectueeien, ambtenaren, ar
beiders, werkgevers, middenstanders, boeren,
kapitaalbezittenden en alle denkbare groe
peeringen is zij eene afspiegeling van het volks
leven zelf in zijn geestelijke en maatschappe
lijke geledingen.
„In zulk een partij wisselen de verscheiden
standen, klassen en beroepen hunne meenin
gen met elkander uit, slijpen de verschillen
op elkander af, neemt de een van den ander
het goede over, vinden de tegenstellingen el
kander in waardeering en verzoening onder
een beter verlicht begrip over personen en
toestanden, welke zij zonder dezen omgang
niet aldus hadden leeren kennen.
„Een op deze wijze evenwichtig gebouwde
partij zal ook het evenwicht helpen bouwen
in de natie, welke in haar de sterkste be
schermster van haar algemeene belangen vindt
De scherpe critiek op het partijwezen,
waarvan ik zooeven gewaagde, gaat dan ook
geheel langs onze partij heen.
Toch is er ook hier te lande bij velen een
gevoel van onbevrediging, een zoeken naar
nieuwe middelen, een vragen naar nieuwe or
ganen, om beter dan tot dusverre vorm te ge
ven aan het rechtsbewustzijn dat in ons volk
leeft.
Dit zoeken is zeer begrijpelijk.
Het ligt in de lijn der historische ontwik
keling.
De middeleeuwen kenden reeds de volks
soevereiniteit, dit is de regeering voor en me
de door het volk. Alleen heeft men het volk
toen niet opgevat als een groot samenstel van
individuen men had de .standen van adel,
geestelijkheid, burgers, boeren enz. In de
vertegenwoordigende lichamen zaten toen
afgevaardigden dier georganiseerde standen,
niet van de individueele kiezers. De grondslag
der volksvertegenwoordigers was organisch.
In den middeleeuwschen zin van het woord
kennen wij die „standen" niet meer. Immers
toen hadden dé standen elk hun eigen, van
elkander onderscheiden, rechten en plichten.
Elke stand speelde een afzonderlijke rol
in de samenleving en ieder wist tot welken
stand hij behoorde. Ieder wist het van zich
zelf en zijn medemenschen wisten het allen
van hem, of hij behoorde tot den adelstand,
tot den geestelijken stand, ofwel tot den vrijen
burgerstand. Op zulke vast-omschreven stan
den een organisatieplan en een staatswezen
bouwen was mogelijk en vanzelf sprekend.
Nu echter zijn er, in dezen maatschappe-
lij ken en juridischen zin van het woord, in
deze middeleeuwsche opvatting geen eigen
lijke „standen" meer. Er is nog wel adel, en
geestelijkheid, en burgerij, doch de leden van
deze volksgroepen hebben, als staatsburgers,
noch eigen rechten, noch eigen plichten.
Er is nog wel, én er zal ook altijd blijven,
afscheiding onder de menschen in verschil
lende maatschappelijke groepen. Er zijn zelfs
katholieke organisaties van arbeiders, mid
denstanders, boeren en werkgevers, welke
voor de gezamenlijke behartiging van groeps
belangen nuttig werk verrichten. Maar als
staatsburgers hebben zij allen arbeiders,
middenstanders, boeren, werkgevers (en ook
de anderen, die men wel eens vergeet) de
zelfde rechten en dezelfde plichten als staats
burgers hooren zij bij elkaar in dezelfde lo
cale en landelijke organisatie. Het staats
burgerschap hebben zij gelijkelijk met elkaar
gemeen. En iedere scheidingslijn van stand
of klasse, welke men daar tusschen schuift,
elk etiket, dat men hen daar wil opplakken,
brengt ons verder weg van het algemeen be
lang, maakt het ons moeilijker, uit de veel
heid der tegenstrijdige belangen den groot
sten gemeenen deeler te vinden, en als staats
burgers gezamenlijk onze nationale roeping te
vervullen.
Die middeleeuwsche standen, waarvan ik
zooeven gewaagde, zijn, deels aan eigen fou
ten, te gronde gegaan. De oude democrati
sche ambachtsgilden en corporaties, die een
tijdlang zoowel de kwestie van de volksre-
geering als het arbeidsvraagstuk hadden op
gelost, waren zich geleidelijk aan 't misvor
men. Het stelsel begon ernstige gebreken te
vertoonen en het corporatiewezen stortte in
elkaar.
De zoogenaamde „moderne" staatsgedach-
te deed haar intrede. Een dubbele strooming
openbaarde zich, die aan de eene zijde den
absoluut-oppermachtigen Staat aan de andere
zijde de vrijmaking van de individuën wilde
bereiken. Overheidsstaat èn individueele vrij
heid was de dubbele leuze, die zegevierde.
De eerste leidde tot overcentralisatie.
De tweede tot versnippering van het volk
in duizenden, ongeorganiseerde, los van el
kaar staande individuën. Toen werd de grond
slag der volksvertegenwoordiging individua
listisch.
Deze leuzen hebben haar tijd gehad.
Wij hebben daarna gekregen een tijdperk,
waarin de Overheid zich meer en meer moest
inlaten met de regeling van het maatschap
pelijk leven, terwijl daarnaast in de vrije
maatschappij de belanghebbenden zich op
nieuw, hebben georganiseerd.
Het is begrijpelijk ik zeide het reeds
dat in dezen tijd, nu de Staat met allerlei re-
land is het gevolg van de breuk in de eenheid
van levensbeschouwing.
Zoolang de verdeeldheid van geestesrich
ting en levensbeschouwing zal blijven be
staan, kan het niet anders, of ook in de op
vattingen omtrent de richting, die door het
staatsbestuur moet worden gevolgd, zoowel
op het gebied van het politieke als van het
sociale leven, zal er noodzakelijk diepgaand
verschil van meening zijn, dat in staatkun
dige groepeering tot uiting komt.
Verschil in levensbeschouwing is de die
pere oorzaak van partijvorming.
De onmiddellijke aanleiding tot het or-
ganiseeren van breede volksgroepen in po
litieke partijen was, eenerzijds, de behoefte
om het invidualisme der negentiende eeuw
door organisatie der actieve staatsburgers te
corrigeeren, en, anderzijds, de drang naar
versterking van den volksinvloed op bestuur
en wetgeving.
Ook voor deze onmiddellijke aanleiding
vraag ik Uwe aandacht, omdat sommigen,
die van organische vertegenwoordiging ge
wagen, wel eens vergeten, dat de politieke
partijen organen zijn, die, in de vrije maat
schappij ontkiemd, de staatsburgers hebben
georganisserd als reactie tegen de heerschap
pij yan het liberaal individualisme.
Overigens, aangezien het wel meer dan
waarschijnlijk is, dat niet zoo spoedig het ge
heele volk dezelfde beginselen zal belijden,
vermag ik de huidige partijgroepeering nog
niet als iets van voorbijgaanden aard te be
schouwen.
M. H.,
De conclusie, die logisch uit dit alles voort
vloeit, ligt voor de hand.
Het partijwezen, zooals het historisch in
ons land is gegroeid, de partijen, die niet
Het Bestuur van den R.K. Landbouw-
Bedrijfsraad schrijft ons
De algemeene vergadering van den Alge
meenen Roomsch-Katholieken Landbouw-
Bedrijfsraad, samengesteld uit vertegenwoor
digers de Roomsch-Katholieke organisaties
van boeren en tuinders en landarbeiders, bij
een te Utrecht op Maandag 7 Juni, wenscht
omtrent het arbeidsconflict in West-Brabant
de volgende verklaring in het openbaar af
te leggen
Kennis genomen hebbende van de feiten
1) dat de werkgevers in Zevenbergen, Ze-
venbergsche Hoek enLangeweg de Katho
lieke werkgevers niet uitgezonderd nu
reeds jaren achtereen geweigerd hebben met
de organisaties der landarbeiders overleg te
plegen ten aanzien der arbeidsvoorwaarden,
2) dat zulks ook in dit voorjaar opnieuw is ge
weigerd, 3) dat de tot tweemaal toe herhaalde
bemiddelingspoging, uitgaande van den
Rijksbemiddelaar in bovenbedoeld district,
door hen zonder meer vlakweg is teruggewe
zen, 4) dat de organisaties der landarbeiders
aan de organisaties der werkgevers herhaal
delijk hebben medegedeeld, dat zij bereid
zijn het geschil te onderwerpen, hetzij aan
den desbetreffenden Landbouw-Bedrijfsraad,
hetzij aan een onpartijdig scheidsgerecht, 5)
dat de organisaties der werkgevers aan deze
bereidverklaring van de zijde der landarbei
ders niet de minste aandacht hebben geschon
ken en in hunne weigering tot overleg onder
welken vorm ook volharden, 6) dat de organi
saties der landarbeiders daarop noodgedwon
gen zijn overgegaan tot het proclameeren der
staking in bovengenoemde plaatsen
zich niet bevoegd achtende een meening
uit te spreken omtrent de vraag, hoe de ar
beidsvoorwaarden in bovengenoemde plaat
sen behooren te worden geregeld overigens
een vraag, waarover het conflict in dit stadium
ook niet loopt.
overtuigd zijnde, dat het conflict uitslui
tend ontstaan i^ uit en zich beweegt rondom
de weigering der werkgevers, om het vereeni-
gingsrecht der landarbeiders te erkennen,
welke weigering tot uitdrukking komt in den
hardnekkigen onwil om. overleg te plegen
met de organisaties der landarbeiders
keurt deze houding der werkgevers ten
sterkste af als in strijd niet alleen met de rede
lijkheid maar ook met alle Pauselijke en Bis
schoppelijke voorschriften betreffende de op
lossing van geschillen door arbitrage en niet
door aanwending van brute machtsmiddelen.
betreur]; ten zeerste de èn sociaal èn eco
nomisch nadeelige gevolgen, die deze onver
kwikkelijke strijd onvermijdelijk na zich zal
sleepen
hoopt en bidt, dat de werkgevers alsnog een
ten spoedigste tot andere gedachten mogen
komen en de arbitrage, waartoe de arbeiders
organisaties steeds bereid zijn geweest en, naar
op deze vergadering gebleken is, nog altijd be
reid zijn, zullen aanvaarden om op deze
wijze te komen tot beëindiging van het con
flict en tot een uitspraak betreffende het ge
schil door den Landbouw-Bedrijfsraad of een
ander onpartijdig scheidsgerecht.
Wetten en Koninklijke besluiten zijn voor
een gewoon mensch dikwijls moeilijk te
lezen. Dit geldt zeker niet het minst voor de
op groepsbelangen, maar op beginselen zijn
gebouwd, mogen niet het ideaal zijn, zéér
zeker voorzien zij in een behoefte van waar
schijnlijk blijvenden aard.
Zij kunnen in ieder geval vooralsnog niet
worden gemist.
Werkend aan de reorganisatie van onze
partij, ijverend voor de versterking van de
staatkundige eenheid onder de katholieken,
hebben wij allen levendig het besef, dat wij
hiermede dienen een groot landsbelang,
dat wij hiermede vervullen ons deel van de
nationale taak, welke op geheel het Neder-
landsche volk rust.
Het is in dien geest, dat ik, onder het af-
smeeken van Gods onmisbaren zegen over
ons werk, de hoop uitspreek, dat onze be
sprekingen en uwe besluiten in de bijeen
komsten van heden en morgen vruchtdragend
mogen zijn voor de Katholieke Partij en voor
ons volk.
Hiermede verklaar ik de Bondsvergadering
geopend.
1) Dr. J. Biemond in zijn werk „De
Grondslag der Volksvertegenwwordiging
Individualistisch of Organisch (Blz. 122).
2) Mr. Dr. Ir. J. van Hettinga Tromp,
lid van de Studie commissie der Maatschap
pij voor Nijverheid en Handel (Haagsche
Maandblad Juni 1926).
3) Eene Commissie uit de Nederland-
sche Maatschappij yoor Nijverheid en Han
del onder voorzitterschap van Dr. F. E.
Posthuma in haar rapport over „Doel
matige Overheidsbemoeiing."
4) Prof. H. Krabbe (Leiden) in zijn
„Moderne Staatsidee."
wetten en besluiten op het gebied der
Sociale verzekering en het is dus niet te^
verwonderen, dat het publiek nog zoo wei
nig op de hoogte is van hetgeen die verze
kering zoo al omvat.
Zoo nu en dan willen we daarom eens iets
daarover schrijven. Voor ditmaal bepalen we
ons tot de Ongevallenwet en wel tot de
vraag welke personen nu wel volgens die
wet verzekerd zijn.
Voor de betrokkenen is deze vraag van
zeer groot belang. Want een ongeval kan
tengevolge hebben dat de getroffene tijdelijk
of blijvend niet in staat is in het onderhoud
van zich en de zijnen te voorzien. Welk een
raMp dit is voor een gezin, dat van de ver
diensten van den getroffene moet bestaan,
behoeft geen betoog. Is de man nu echter
verzekerd volgens de Ongevallenwet, dan
wordt door de Rijksverzekeringsbank in de
meest drukkende financieele z,orgen voor
zien. Immers hij heeft dan, behalve op vrije
geneeskundige behandeling, recht op een
uitkeering zoolang zijn ongeschiktheid tot
werken duurt, welke gedurende de eerste
zes weken na het ongeval steeds 70 van
zijn loon bedraagt en daarna 70 bij ge
heele invaliditeit en een evenredig deel
daarvan bij gedeeltelijke invaliditeit, terwijl
bij een ongeval met doodelijken afloop, be
halve een vergoeding voor begrafeniskosten
een rente aan nagelaten betrekkingen wordt
toegekend, welke als er b.v. een weduwe
met ten minste twee kinderen worden na
gelaten 60 van het loon van den getrof
fene bedraagt.
Volgens de Ongevallenwet dan is verze
kerd ieder, die in loondienst werkzaam is
in de onderneming van een werkgever, die
een verzekeringsplichtig bedrijf uitoefent
(minderjarigen en volontairs zijn zelfs ver
zekerd ook al genieten ze geen loon).
Vroeger, d.w.z. vóór 1921, waren alleen ver
zekeringsplichtig eenige in de wet genoemde
bedrijven, welke geacht werden tot de
meest gevaarlijke te behooren. Bij de wijzi
ging, welke de wet in 1921 heeft ondergaan,
zijn echter alle bedrijven verzekerings
plichtig verklaard, behalve de bedrijven van
landbouw, veehouderij, tuinbouw en bosch-
bouw, de zeevaart en de zeevisscherij (in
open zee), voor welke bedrijven de onge
vallenverzekering bij afzonderlijke wetten,
de Land- en Tuinbtfuwongevallenwet en de
Zeeongevallenwet, geregeld is. Thans is dus
ieder, die in loondienst werkzaam is in
eenig ander dan de zooeven genoemde be
drijven, volgens de bepalingen der Ongeval
lenwet verzekerd.
Ieder, d.w.z. dat men om onder de ver
zekering te vallen, niet behoeft te zijn een
werkman in de gewone beteekenis van het
woord, die in een fabriek of werkplaats
werkt en aan de daaraan verbonden bijzon
dere gevaren blootgesteld is. De verzeke
ring strekt £ich uit tot alle personen, die ten
behoeve van eenig bedrijf in loondienst
werkzaam zijn, ongedacht welke werkzaam
heden door hen worden verricht en waar de
arbeid plaats heeft. Daarom zijn ook verze
kerd kantoorbedienden, winkelpersoneel,
reizigers (mits voor één zaak werkzaam),
werkvrouwen enz. Ook de eigen kinderen
van den »werkgever, zoowel inwonende als
uitwonende, behooren tot de verzekerden.
Een vereischte is echter, dat de betrok
kene in een onderneming werkzaam is,
d.w.z. dat de werkgever met de uitoefening
van het bedrijf beoogt het maken van winst.
Is de werkman in dienst van een particu
lier of van een instelling of vereeniging,
welke geen winst beoogt, dan is hij als regel
niet verzekerd. Op dezen regel bestaan ech
ter uitzonderingen. Enkele bij Koninklijk
besluit genoemde werkzaamheden, waaraan
een bijzonder gevaar voor ongevallen ver
bonden is, zijn ook verzekeringsplichtig als
ze in dienst van een particulier of een niet-
winstbeoogende vereeniging worden ver
vult. Zoo zijn b.v. ook verzekerd chauffeurs
en koetsiers in dier.st van particulieren,
werklieden belast met meer gevaarlijke
werkzaamheden in dienstvan coöperatieve
of andere vereenigingen, personen, werk
zaam in een laboratorium enz. Ook vallen
nog onder de wet alle personen in dienst
van zeevaartondernemingen, die aan der.
wal werkzaam zijn en dus niet behooren
tot de bemanning der zeeschepen.
Van het Overheidspersoneel zijn alleen
verzekerd de personen, die belast zijn met
werkzaamheden, welke ook in dienst van
een gewonen werkgever als bedrijf in 'n on
derneming kunnen worden verricht, dus b.v.
het personeel, werkzaam bij de Posterijen
en Telegrafie bij de provinciale en ge
meentebedrijven. Militairen, politiemannen,
belastingambtenaren enz. zijn niet verze
kerd. Ook zijn uitdrukkelijk van de verze-
keiing uitgesloten alle onderwijzers en
leeraren bij het openbaar onderwijs, behal
ve die, welke verbonden zijn aan ambaebts-
of nijverheidsscholen.
Hoe komt nu de verzekering volgens de
Ongevallenwet tot stand? Het antwoord op
deze vraag kan eenvoudig zijn, namelijk
dat ze niet tot stand behoeft te komen,
maar reeds bestaat krachtens de wet. Door
het feit alleen, dat men in loondienst van
een werkgever in een verzekeringsplichtig
bedrijf wbrkzaam is, is men verzekerd Aan
gifte of aanmelding is daarvoor dus niet
noodig. Wordt de werkman door een on
geval getroffen in verband met zijn dienst
betrekking, dan heeft hij of hebben zijn na
gelaten betrekkingen recht op schadeloos
stelling, ook al heeft de werkgever geen
cent premie voor hem betaald. Dit is dus
zeer vrijgevig en anders geregeld dan bij
de Invaliditeitswet, waarbij de betrokkene
om in de verzekering te worden opgeno
men, zich moet aanmelden en voor hem
over een zekeren tijd geplakt moet zijn al
vorens aanspraak op rente enz. kan wor
den gemaakt. De bij velen heerschende mee
ning, dat een door een geval getroffen
werkman geen recht op schadeloosstelling
heeft, als hij dóór zijn werkgever niet op
de loonlijst was geplaatst, is dus geheel
onjuist.
Alle schadeloosstellingen krachtens de
Ongevallenwet waren toegekend door de
Rijksverzekeringsbank te Amsterdam, ter
wijl bij de wet ook nog is bepaald dat de
Staat zonder eenig voorbehoud aansprake
lijk is voor die schadeloosstellingen. Ook al
zou dus de Rijksverzekeringsbank te eeni-
ger tijd niet in staat blijken aan hare ver
plichtingen te voldoen, dan zou dit voor de
verzekerden nooit eenig nadeel kunnen op
leveren.
De hierboven geschetste verzekering
geldt alleen voor de werklieden; de werk
gevers vallen daaronder niet. Wel is bij de
Ongevallenwet, evenals bij de Land- en
Tuinbouwongevallenwet voor de werkge
vers de gelegenheid geopend om vrijwillig
bij de Rijksverzekeringsbank een ongeval
lenverzekering te sluiten. Hierover een vol
gend apstel.
C. D. VAN SCHOUWENBURG.
In 1927 einde Juli en Augustus, ver
moedelijk veertien dagen in 't geheel wordt
te 's-Hertogenbosch een tentoonstelling van
handel, nijverheid en industrie gehouden,
waartoe het initiatief is uitgegaan van de R.K.
Middenstandsorganisatie daar ter stede, welke
dan 25 jaar bestaat.
Het bestuur der R.K. Middenstandsveree-
nigingen fungeert als voorloopig comité. Dit
zal zich nog als leden assumeeren een verte
genwoordiger van het gefneentebestuur, de»
Kamer van Koophandel, der Vereen. Bosch*
Belang en der R. K. Werkgeversvereeniging
en dan als uitvoerend comité optreden. AU
plaats is het Plantsoen aangewezen.
Zaterdag is te 's-Gravenhage, op initiatief
van de Vereeniging voor Vogelbescherming
te 's-Gravenhage en omstreken een confe
rentie gehouden door vertegenwoordigers van
verschillende organisaties, ter bespreking van
de vangst en den handel in inlandsche kooi«
vogels.
De vergadering werd mede bijgewoond doot
den heer G. Wolda, ornitholoog bij den
Plantehziektenkundigen Dienst te Wage-
ningen.
Uit de gevoerde discussies bleek, dat nage
noeg algemeen de overtuiging heerscht, dat
aan de vangst van en den handel in be
schermde inlandsche vogels 'n eind behoort
te komen, niet slechts in het belang van den
vogelstand, maar ook ter wille van de op
voeding der jeugd. Een door den voorzitter
voorgestelde resolutie in dien zin werd dan
ook, nadat enkele kleine wijzigingen waren
aangebracht, bij meerderheid van stemmen
der aanwezige organisaties aangenomen. Al
leen de afgevaardigden van de Vereeniging
tot behoud van Natuurmonumenten en de
Nederl. Vereeniging tot bescherming van
vogels, stemden tegen, terwijl de heer Wolda
persoonlijk zijn volkomen instemming met
het besluit te kennen gaf.
GIDS VAN DEN BRIEL EN OOSTVOORNE.
Dit handig Gidsje, in vroolijk gekleurden
omslag, met een kaartje met afstanden «a
alle wegen bijeen op het eiland Oostvoorne,
verder met photo's en beschrijvingen, is op
aanvraag kosteloos -verkrijgbaar bij den
secretaris van de Vereen, voor Vreemde
lingen Verkeer te Briele (Voorstraat).
Zoo besloot ze dan de duisternis af te
wachten, en dan als iemand, die afgemat is
van een lange reis, in de een of andere
herberg een nachtverblijf te zoeken.
En dan zee.' ze den volgenden morgen
door voorzichtige vragen te weten trachten
te komen, dat ze wilde weten.
Met een vorschenden blik mat ze het wei
land. dat zich langs den stroom slingerde.
Dat was dus zijn geboorteland!
Langzaam verliet ze den straatweg en
ging ze .het weiland in.
Op het vochtige gras liet ze zich neer
vallen, om uit te rusten.
Hier had hii dus als kind gewandeld! Ei
ker. boom moest hij hier kennen.
Toch was ze blijde, hier te zijn gekomen,
omdat ze nog altijd hoopte, hier den sleutel
van zijn geheim te zullen vinden.
Een gevoel van rust kwam over haar. Ze
stond weer op en langzaam begaf ze zich in
de richting van een boschje.
Toen ze dat bereikt had, werd ze door
zulk een afmatting overvallen, dat ze zich
op den grond uitstrekte en in slaap viel.
Toen ze ontwaakte was het duister ge
worden.
Ze wilde weer naar den straatweg terug.
Maar ze kon de richting niet vinden.
Op eenigen afstand kon ze den hoogen
muur van eene woning onderscheiden)
Maar toen ze in die richting over het
weiland wilde gaan, zakten hare voeten
diep in het vochtige gras.
Het geleek wel op een moeras.
Daarom ging ze terug tot ze een vastefen
grond onder de voeten had. en op goed ge
luk liep ze een eind voort, totdat ze een
weg bereikte.
Maar het was niet de straatweg, van waar
ze gekomen was.
Ook hier kon ze den muur van de woning
zien, op eenigszins grooteren afstand dan
eerst.
Het was. alsof een geheimzinnige kracht
haar tot die woning aantrok.
Toen hoorde ze schreden naderen en
stond ze tegenover den man met de harde
gelaatstrekken, wien ze den weg naar die
woning had gevraagd.
„De woning van den scherprechter Hege
meister,I'' herhaalde ze voortdurend bij zich
zelf.
Eri nu begreep ze. waarom hij plotseling
van bare zijde was weggeroepen!
Maar het was niet zoozeer schrik of weer
zin, die haar had aangegrepen, bij het eerste
hooren van het woord scherprechter, zooals
geh'ngen is overbelast, en alles in de maat-1
schappij naar organisatie dringt, het is be
grijpelijk, dat men nu zoekt, naar middelen
om het oude rechtsgareël aan nieuwe behoef
ten en andere vormen aan te passen.
Dit zoeken naar een oplossing van pieuwe
vraagstukken geschiedt hier te lande geluk
kig met echt-Nederlan:sche degelijkheid.
Dat wil zeggen men bepaalt zich niet tot
critiek op het bestaande. Men begrijpt, dat
een min of meer geslaagde critiek op partij
wezen, algemeen kiesrecht en parlementair
stelsel niet voldoende is'. De critici, die ver
dienstelijk werk wil leveren, kunnen met af
breken niet volstaan zij begrijpen, dat, vóór
met de afbraak van het bestaande, kan worden
begonnen, er een goed bouwplan moet zijn
van het betere, dat men in de plaats wil stellen.
Aan ernstige pogingen, om dergelijke bouw
plannen te ontwerpen, heeft het den laatsten
tijd niet ontbroken.
Organische vertegenwoordiging en decen
tralisatie zijn de twee hoofdgedachten, waar
omheen alie tot dusverre bekende nieuwe
stelsels draaien.
De eenen willen voor de toekomst louter
en alleen een belangenvertegenwoordiging
uit verschillende maatschappelijke groepen,
met terzijdestelling van het politieke parle
ment. 1)
Anderen, die niet zóó ver gaan, willen de
Eerste Kamer omzetten in een „Sociale Ka
mer." De belangrijke staatkundige taak, wel
ke de Eerste Kamer als Hof van Revisie ver
vult, willen deze opdragen aan het volk zelf,
door invoering van het volksreferendum. 2)
Anderen nog vragen standvertegenwoor
diging in de partijen, blijkbaar om via de
politieke organisatie tot standen vertegen
woordiging in de politieke Kamer te komen.
Weer anderen zoeken de oplossing in een
wijziging van de werkwijze van Tweede- en
Eerste Kamer door instelling van vaste com
missies van deskundigen met ingrijpende be
voegdheid, om het werk der Kamers voor te
bereiden en te corrigeeren. 3)
Ten slotte zien velen uit naar toepassing
en uitwerking van het nieuwe artikel 194 der
Grondwet, waarbij de wetgever aan andere
dan in de Gondwet genoemde lichamen ver
ordenende bevoegdheid kan verleenen. Door
uitbouw van ons constitutioneel recht, willen
dezen, op gansch anderen voet dan tot dus
verre het geval was, tot meerdere decentra
lisatie der rechtsvorming geraken. Om drie
ërlei redenen wordt zulk een decentralisatie
noodig geacht
In de eerste plaats om de rechtsvorming
meer te doen geschieden door hen, bij wie
ook kennsis van de maatschappelijke toe
standen, waarin men wil ingrijpen, aanwezig
is.
In de tweede plaats om het toenemend
machtsbewustzijn der bestaande belangen
gemeenschappen te bre'idelen, door hen in
rechtsgemeenschappen te vereenigen.
En in de derde plaats, wegens de beperkte
organisatie van het rechtsbewustzijn des
volks, tengevolge waarvan de werking van
dat bewustzijn belemmerend wordt en een
stijgend tekort aan geschreven recht ont
staat. 4)
De jongste Grondwetsherziening heeft den
weg geopend om {leze gedachte te verwezen
lijken.
Deze stroomingen zijn hier slechts ruw ge
schetst. Men kan ze nog niet geheel zuiver
afbakenen. Terwijl sommigen één van de zoo
juist genoemde hervormingen willen door
voeren, zijn anderen van meening, dat er te
gelijkertijd met enkele van deze hervormin
gen kan worden begonnen.
Ook onze partij zal zich in de naaste toe
komst met deze vraagstukken welke door de
ontwikkeling der staatkundige gebeurte
nissen aan de orde worden gesteld, moeten
bezig houden.
Op deze besprekingen wil ik nu niet voor-
uitloopen.
Toch meen ik nu reeds Uwe aandacht te
mogen vragen voor enkele overwegingen,
welke, in verband ook met het voornaamste
punt van de agenda dezer Bondsvergadering,
niet zonder belang zijn.
Het is mijns inziens voor geen betwisting
vatbaar, dat hoe men zich de ontwikkeling
van onze staatkundige begrippen ook moge
denken zoolang er is een Nederlandsche
Staat, er in dien Staat altijd zal moeten zijn
een landsbestuur met wetgevende en uit
voerende macht.
Kennende de democratische geestesge
steldheid van orts volk, lijkt het mij boven
dien waarschijnlijk, dat de Staatsburgers in
ons land steeds op eenigerlei wijze zullen
willen medewerken aan de samenstelling
van de vertegenwoordigende lichamen, die
het landsbestuur bij de uitvoering van zijn
taak moeten terzijde staan en daarop toe
zicht uitoefenen. Regeeren voor het volk en,
zooveel mogelijk, door het volk, is het ken
merk der werkelijk democratische staats
inrichting, welke ons land nu bezit, en welke,
als de voorteekenen niet bedriegen, nog niet
spoedig zal verdwijnen.
Tenslotte lijkt het mij hoezeer wij allen
dit ook betreuren mogen toch ook waar
schijnlijk, dat de godsdienstige levenseen
heid van ons volk niet zoo spoedig'zal worden
hersteld, zoodat wij binnen afzienbaren tijd in
Nederland nog zullen hebben rechtzinnige
Christenen, Katholieken en Protestanten, en
andersgeloovenden en denkenden van veler
lei schakeering.
Wanneer ik mij in de waarneming van deze
feiten niet vefgis, dan volgt daaruit, dat wij
in ons land de politieke partijen vooralsnog
niet kunnen missen.
De tegenwoordige groepeering op staat
kundig gebied naar godsdienstige en wijsgee-
erige onderscheiding is niet kunstmatig.
Het ontstaan der politieke partijen in dit
hij gevreesd had. Het was veel meer eene
groote verwondering.
Het was alsof ze het nog niet goed kon
gelooven, dat de hand, die hare lokken had
gestreeld, tot zulk eene taak was bestemd.
■Nu' richtte ze hare oogen niet meer naar
dat huis.'
Ze ging in de richting van hel dorp. om
daar door middel van allerhande' kleine lis
ten nog meer te weten te komen.
Ze wilde meer en meer doordringen in het
voor haar onbekende rijk. dat zij de ziel
van Hendrik Hegemeister noemde.
En toen zij met stof bedekt, afgemat door
de lange reis in de herberg „De Drie Sleu
tels" een nachtverblijf zocht, meende ze het
drukkende geheim al te lezen in het gelaat
van den waard, en van de dienstbode, die
haar naar hare kamer geleidde
Men zag elkaar aan en op de trappen
hoorde ze fluisteren en vragen
Vóórdat Marilla zich ter ruste begaf, ging
ze in de gelagkomer een glas versterkenden
wijn drinken.
Nu en dan kon ze den naam Hegemeister
hooren uitspreken.
En hij was zoo dicht bij haar, hij aan
wien zij hare eerste liefde had geschonken!
Ze behoefde den korten afstand maar af
te leggen, die haar van zijne woning scheid
de, om hem te gaan zeggen:
„Scherprechter Hegemeister, waarom hebt
gij mij dat verzwegen? Zie, hier ben ik.
Laat mij hier neerzitten en verhaal mij. wat
ik voor onmogelijk heb gehouden. Ik wil
uwe woorden gelooven, en mijne liefde blijft
onveranderd."
Ze sloot de oogen, en dacht na.
Neen ze kon er niet toe besluiten, dat te
doen.
Ze bemerkte niet, dat het duister werd,
en datvde waard de vensterluiken sloot.
Inplaats van de lamp stak hij een klein
licht aan, en toen ging hij met groote stap
pen onrustig in de gelagkamer op en neer.
Behalve hij en Marilla waren niemand
meer daar.
Eindelijk kuchte hij en bleef staan.
Buiten hoorde men een dof gedruisch, dat
gedurig sterker werd.
Marilla zag op.
Ze bemerkte den vorschenden blik, die
op haar rustte, en ze zag het flikkereu van
het kleine licht in het ledige vertrek.
„Er wordt schandaal gemaakt vóór de
woning van den scherprechter Hegemeister"
zei de waard halfluide.
„Weet u niets van de zaak af? Het is
een vreemde geschiedenis, iets wat nog
nooit bij ons gebeurd is. Het gerecht van
München waartoe ons district behoort,
heeft eene vrouw, die haar man met een
Bijl vermoord heeft, ter dood veroordeeld,
en
„En?" vroeg Marilla op onverschilligen
toon, toen de waard niet uitsprak.
„En de scherprechter, die eene tevens-
lange aanstelling bij ons heeft, weigert het
vonnis aan haar te voltrekken.".
„Zoo".
„U behoeft zich niet beangst te maken",
vervolgde de waard. Hoogstens kunnen er
een paar steenen hierheen vliegen, maar het
is toch een kwaade zaak. Men zegt, dat
mijnheer Hegemeister onmiddellijk zijn ont
slag heeft gevraagd, maar dat verzoek komt
wat laat, nadat hij zoolang van het geld
van de gemeente en van den Staat heeft
geleefd."
Marilla schoof het wijnglas, dat vóór haar
op de tafel stond, terzijde.
Met eene ontzettende duidelijkheid zag
ze in hare verbeelding de bloemenpracht
van de woning, die hij voor haar had inge
richt, en de weelde, die hij haar had ver
schaft van dat geld.
Kleefde er dan geen bloed aan dat geld?
De dreigende stemmen daarbuiten ver-
eenigden zich tot een geluid, dat geleek op
het geloei van een naderenden storm.
„Ik durf nu geen lamp aan te steken,"
zei de waard, voorzichtig, terwijl hij naar
het kleine licht keek. „Gewoonlijk komen
de kabaaimakers na afloop de herbergen
binnen en dan drinken zij zich dronken.
Marilla staarde met opeengeperste lip
pen vóór zich uit.
Er zouden steenen worden geworpen in
zijn huis-
En zij zat hier, en liet hem begaan!
De waard nam een stoel en ging zitten.
„Tot morgen vroeg wordt hier geen deur
meer geopend," zoo vervolgde hij. „Men
zegt, dat die mijnheer Hegemeister een
zonderling mensch is. Zijn vader heeft twee
doodvonnissen voltrokken, maar bij geen
enkel."
„Geen enkel" dacht Marilla bij zichzelve,
„En ook dit zal hij niet voltrekken."
Zijne handen waren dus niet met bloed
bevlekt!
Maar waarom verheugde ze zich niet daar
over?
Wel waren zijne handen rein van bloed,
maar zijn mond was besmeurd door de leu
gen.
En was dat niet duizendmaal erger, dui
zendmaal afschuwelijker?
Het was een misdaad tegen de ziel.
„Het wordt nu stil buiten," zei de waard.
Èn toen de vreemde vrouw nog bleef zit
ten, en zoo weinig belangstelling toonde in
hetgeen hij haar had medegedeeld, speelde
hij zijn laatste troef uit,
„Men zegt, dat mijnheer Hegemeister en
de veroordeelde elkaar in hunnen jeugd goed
hebben gekend, en dat hierin de reden van
zijne weigering moet gezocht worden."
„Wilt u mij bijlichten naar mijne kamer?"
vroeg Marilla op doffen toon, terwijl ze op
stond.
Teleurgesteld en geërgerd nam de waard
den kandelaar, en ging haar voor po de nau
we en donkere trap.
Hij wachtte totdat zij de deur van har»
kamer bad gevonden.
(Wordt vervolgd.)