5TËVEM De beteekenis en het nut der politieke partijen. NIEUWE HAARL. COURANT Derde Blad Zaterdag 12 Juni 1926 Het arbeidersconflict in West-Brabant. Wie zijn verzekerd volgens de Ongevallenwet? I HANDEL EN NIJVERHEID. Tentoonstelling te 's-Hertogenbosch. De handel in Inlandsche kooivogels. UIT BOEK EN BLAD. FEUILLETON. HET ERFDEEL VAN ZIJN VADER. vnsterenavond en vandaag heeft te Utrecht de Alg, Bond der R.-K, Rijkskieskringorga- nisalies vergaderd. Het verslag vindt men elders in dit nummer. Bij de opening der vergadering heeft de voorzitter, ibr, mr. Ch. Ruys de Beerenbrouck, een belangrijke rede uitgesproken, welke wij hieronder in haar geheel laten volgen: M. H. Het voornaamste punt van de agenda dezer Bondsvergadering is, zooals U bekend is, de behandeling van het Rapport der Reorgani satie-Commissie, waarin voorstellen zijn ge daan om onzen Algemeenen Bond van R.K. Rijkskieskringorganisaties uit te bouwen tot een werkelijke R.K. Staatspartij. Deze voorstellen brengen ons vanzelf tot de viaag welke is de beteekenis van de po litieke partijen voor ons staatkundig-, voor ons nationaal leven Van het'Partijwezen is veel kwaad gezegd en geschreven. In het buitenland zijn dikke studieboeken aan dit onderwerp gewijd. Ge heel nieuw zijn die boeken niet, al werden zij vooral den laatsten tijd ook in ons land vaak aangehaald. Reeds in 1893 beweerde de Oostenrijker Gustav Ratzenhofer in zijn werk „Wesen und Zweck der Politik", dat gematigde par tijen het altijd moeten afleggen tegen par tijen met meer radicale politieke opvattingen. Dit heeft zijns inziens 'n verderfelijken weer slag op het karakter der partijleiders „Volksleiders kunnen" beweert Rat- tenhofer „alléén door de kracht van het politiek verstand en van hun karakter, slechts korten tijd hunnen invloed over de partij handhaven steeds komt een oogenblik, waarop de partij haar materieele belangen op den voorgrond stelt en onmiddellijk voor- deelen wil binnenoogstenDaar dit nu echter door politieken strijd op den grond van vérziende overtuigingen of verheven onbaat zuchtigheid niet wordt bereikt, ziet de be- langlooze politicus zich op een goeden dag voor 't dilemma geplaatst af te treden, ofwel zijn diepere overtuiging en moreele neiging op te geven en te schikken naar het baatzuch tig drijven der partij." (Ie Deel, Blz. 227 en 228). Deze uitlating staat niet alleen. Vele bui- tenlandsche schrijvers hebben over partijen en partijleiders beschouwingen gehouden van dezelfde strekking. Het ligt niet op mijn weg hier met U te on derzoeken, of deze beschouwingen een juist beeld geven van het partijwezen in de landen, waar zij werden geschreven. Alleen heeft het mij eenigszins verwonderd, dat in ons land met dergelijke aanhalingen wordt gewerkt, juist alsof ze door Oostenrijksche, Duitsche, Amerikaansche en andere professoren spe ciaal voor Nederland zouden zijn geschreven Dergelijke aanhalingen toch vindf men den jongsten tijd niet alleen in politieke vlug schriftjes, welke een of anderen vorm van dictatuur propageeren, maar ook in boeken, welke ten dienste der wetenschap worden ge publiceerd. Zoo kan men, in een, overigens verdien stelijk, proefschrift van een Nederlandsch jurist, na een overzicht van hetgeen buiten- landsche geleerden over het partijwezen in ongunstigen zin hebben geschreven, de vol gende conclusie lezen „De partij-organisaties hebben belang bij al wat de kiezers tot actie prikkelt, dus bij elkanders excessenzij hebben belang bij tweespalt en twisten en wakkeren die voort durend aan, uit zelfbehoud. Dat is de vloek der booze daad.Want uit zelfbehoud zijn de partijen verplicht tot het scheppen of vergrooten van twistpunten, tot het aansto ken der hartstochten. En zoo komt vanzelf bij iedere partij het landsbelang op den ach tergrond, en verloopt het geheele partijré gime en het geheele parlementaire stelsel in een ontzaggelijke verwarring, in een onont warbare verstrikking van heftige kliekjes- twisten." Indien deze woorden waren geschreven om tegen mogelijke ontaarding van het par tijwezen ook in ons land te waarschuwen, dan behoefde hiertegen geen bezwaar te worden gemaakt.jMaar als tee kening van een bestaan- den toestand hier te lande kan deze schets, door iemand, die van het'ontstaan en van den histörischen groei der groote politieke groe peeringen ook maar iets afweet, niet worden aanvaard. Hopelijk zal de schrijver van deze ietwat vluchtige conclusie in zijn latere loop baan de gelegenheid vinden de partijen in Nederland nader te bezien en hij zal dan ik twijfel er niet aan tot de «ontdekking komen, dat zijne schets niet geheel zuiver en zijne conclusie ietwat zwartgallig is. De critiek, welke in het buitenland te recht of ten onrechte op de partijen aldaar wordt geleverd, behoeft voor ons gelukkig nog geen andere beteekenis te hebben dan te zijn 'n baken in zee, die ons tijdig waarschuwt om het vastloopen op gevaarlijke klippen te voor komen. In ons land kennen wij nog groote partijen genoeg, welke èn krachtens haar beginsel èn door haar samenstelling èn blijkens haar practische politiek de behartiging van het al gemeen belang voorop stellen. Tot deze par tijen behoort ongetwijfeld de R.K. Staats partij. Op 7 November j.l„ den dag, waarop ik het voorzitterschap van dezen Bond mocht aan vaarden, werd door mij op het nationaal ka rakter van onze partij als volgt gewezen „Met hare intellectueeien, ambtenaren, ar beiders, werkgevers, middenstanders, boeren, kapitaalbezittenden en alle denkbare groe peeringen is zij eene afspiegeling van het volks leven zelf in zijn geestelijke en maatschappe lijke geledingen. „In zulk een partij wisselen de verscheiden standen, klassen en beroepen hunne meenin gen met elkander uit, slijpen de verschillen op elkander af, neemt de een van den ander het goede over, vinden de tegenstellingen el kander in waardeering en verzoening onder een beter verlicht begrip over personen en toestanden, welke zij zonder dezen omgang niet aldus hadden leeren kennen. „Een op deze wijze evenwichtig gebouwde partij zal ook het evenwicht helpen bouwen in de natie, welke in haar de sterkste be schermster van haar algemeene belangen vindt De scherpe critiek op het partijwezen, waarvan ik zooeven gewaagde, gaat dan ook geheel langs onze partij heen. Toch is er ook hier te lande bij velen een gevoel van onbevrediging, een zoeken naar nieuwe middelen, een vragen naar nieuwe or ganen, om beter dan tot dusverre vorm te ge ven aan het rechtsbewustzijn dat in ons volk leeft. Dit zoeken is zeer begrijpelijk. Het ligt in de lijn der historische ontwik keling. De middeleeuwen kenden reeds de volks soevereiniteit, dit is de regeering voor en me de door het volk. Alleen heeft men het volk toen niet opgevat als een groot samenstel van individuen men had de .standen van adel, geestelijkheid, burgers, boeren enz. In de vertegenwoordigende lichamen zaten toen afgevaardigden dier georganiseerde standen, niet van de individueele kiezers. De grondslag der volksvertegenwoordigers was organisch. In den middeleeuwschen zin van het woord kennen wij die „standen" niet meer. Immers toen hadden dé standen elk hun eigen, van elkander onderscheiden, rechten en plichten. Elke stand speelde een afzonderlijke rol in de samenleving en ieder wist tot welken stand hij behoorde. Ieder wist het van zich zelf en zijn medemenschen wisten het allen van hem, of hij behoorde tot den adelstand, tot den geestelijken stand, ofwel tot den vrijen burgerstand. Op zulke vast-omschreven stan den een organisatieplan en een staatswezen bouwen was mogelijk en vanzelf sprekend. Nu echter zijn er, in dezen maatschappe- lij ken en juridischen zin van het woord, in deze middeleeuwsche opvatting geen eigen lijke „standen" meer. Er is nog wel adel, en geestelijkheid, en burgerij, doch de leden van deze volksgroepen hebben, als staatsburgers, noch eigen rechten, noch eigen plichten. Er is nog wel, én er zal ook altijd blijven, afscheiding onder de menschen in verschil lende maatschappelijke groepen. Er zijn zelfs katholieke organisaties van arbeiders, mid denstanders, boeren en werkgevers, welke voor de gezamenlijke behartiging van groeps belangen nuttig werk verrichten. Maar als staatsburgers hebben zij allen arbeiders, middenstanders, boeren, werkgevers (en ook de anderen, die men wel eens vergeet) de zelfde rechten en dezelfde plichten als staats burgers hooren zij bij elkaar in dezelfde lo cale en landelijke organisatie. Het staats burgerschap hebben zij gelijkelijk met elkaar gemeen. En iedere scheidingslijn van stand of klasse, welke men daar tusschen schuift, elk etiket, dat men hen daar wil opplakken, brengt ons verder weg van het algemeen be lang, maakt het ons moeilijker, uit de veel heid der tegenstrijdige belangen den groot sten gemeenen deeler te vinden, en als staats burgers gezamenlijk onze nationale roeping te vervullen. Die middeleeuwsche standen, waarvan ik zooeven gewaagde, zijn, deels aan eigen fou ten, te gronde gegaan. De oude democrati sche ambachtsgilden en corporaties, die een tijdlang zoowel de kwestie van de volksre- geering als het arbeidsvraagstuk hadden op gelost, waren zich geleidelijk aan 't misvor men. Het stelsel begon ernstige gebreken te vertoonen en het corporatiewezen stortte in elkaar. De zoogenaamde „moderne" staatsgedach- te deed haar intrede. Een dubbele strooming openbaarde zich, die aan de eene zijde den absoluut-oppermachtigen Staat aan de andere zijde de vrijmaking van de individuën wilde bereiken. Overheidsstaat èn individueele vrij heid was de dubbele leuze, die zegevierde. De eerste leidde tot overcentralisatie. De tweede tot versnippering van het volk in duizenden, ongeorganiseerde, los van el kaar staande individuën. Toen werd de grond slag der volksvertegenwoordiging individua listisch. Deze leuzen hebben haar tijd gehad. Wij hebben daarna gekregen een tijdperk, waarin de Overheid zich meer en meer moest inlaten met de regeling van het maatschap pelijk leven, terwijl daarnaast in de vrije maatschappij de belanghebbenden zich op nieuw, hebben georganiseerd. Het is begrijpelijk ik zeide het reeds dat in dezen tijd, nu de Staat met allerlei re- land is het gevolg van de breuk in de eenheid van levensbeschouwing. Zoolang de verdeeldheid van geestesrich ting en levensbeschouwing zal blijven be staan, kan het niet anders, of ook in de op vattingen omtrent de richting, die door het staatsbestuur moet worden gevolgd, zoowel op het gebied van het politieke als van het sociale leven, zal er noodzakelijk diepgaand verschil van meening zijn, dat in staatkun dige groepeering tot uiting komt. Verschil in levensbeschouwing is de die pere oorzaak van partijvorming. De onmiddellijke aanleiding tot het or- ganiseeren van breede volksgroepen in po litieke partijen was, eenerzijds, de behoefte om het invidualisme der negentiende eeuw door organisatie der actieve staatsburgers te corrigeeren, en, anderzijds, de drang naar versterking van den volksinvloed op bestuur en wetgeving. Ook voor deze onmiddellijke aanleiding vraag ik Uwe aandacht, omdat sommigen, die van organische vertegenwoordiging ge wagen, wel eens vergeten, dat de politieke partijen organen zijn, die, in de vrije maat schappij ontkiemd, de staatsburgers hebben georganisserd als reactie tegen de heerschap pij yan het liberaal individualisme. Overigens, aangezien het wel meer dan waarschijnlijk is, dat niet zoo spoedig het ge heele volk dezelfde beginselen zal belijden, vermag ik de huidige partijgroepeering nog niet als iets van voorbijgaanden aard te be schouwen. M. H., De conclusie, die logisch uit dit alles voort vloeit, ligt voor de hand. Het partijwezen, zooals het historisch in ons land is gegroeid, de partijen, die niet Het Bestuur van den R.K. Landbouw- Bedrijfsraad schrijft ons De algemeene vergadering van den Alge meenen Roomsch-Katholieken Landbouw- Bedrijfsraad, samengesteld uit vertegenwoor digers de Roomsch-Katholieke organisaties van boeren en tuinders en landarbeiders, bij een te Utrecht op Maandag 7 Juni, wenscht omtrent het arbeidsconflict in West-Brabant de volgende verklaring in het openbaar af te leggen Kennis genomen hebbende van de feiten 1) dat de werkgevers in Zevenbergen, Ze- venbergsche Hoek enLangeweg de Katho lieke werkgevers niet uitgezonderd nu reeds jaren achtereen geweigerd hebben met de organisaties der landarbeiders overleg te plegen ten aanzien der arbeidsvoorwaarden, 2) dat zulks ook in dit voorjaar opnieuw is ge weigerd, 3) dat de tot tweemaal toe herhaalde bemiddelingspoging, uitgaande van den Rijksbemiddelaar in bovenbedoeld district, door hen zonder meer vlakweg is teruggewe zen, 4) dat de organisaties der landarbeiders aan de organisaties der werkgevers herhaal delijk hebben medegedeeld, dat zij bereid zijn het geschil te onderwerpen, hetzij aan den desbetreffenden Landbouw-Bedrijfsraad, hetzij aan een onpartijdig scheidsgerecht, 5) dat de organisaties der werkgevers aan deze bereidverklaring van de zijde der landarbei ders niet de minste aandacht hebben geschon ken en in hunne weigering tot overleg onder welken vorm ook volharden, 6) dat de organi saties der landarbeiders daarop noodgedwon gen zijn overgegaan tot het proclameeren der staking in bovengenoemde plaatsen zich niet bevoegd achtende een meening uit te spreken omtrent de vraag, hoe de ar beidsvoorwaarden in bovengenoemde plaat sen behooren te worden geregeld overigens een vraag, waarover het conflict in dit stadium ook niet loopt. overtuigd zijnde, dat het conflict uitslui tend ontstaan i^ uit en zich beweegt rondom de weigering der werkgevers, om het vereeni- gingsrecht der landarbeiders te erkennen, welke weigering tot uitdrukking komt in den hardnekkigen onwil om. overleg te plegen met de organisaties der landarbeiders keurt deze houding der werkgevers ten sterkste af als in strijd niet alleen met de rede lijkheid maar ook met alle Pauselijke en Bis schoppelijke voorschriften betreffende de op lossing van geschillen door arbitrage en niet door aanwending van brute machtsmiddelen. betreur]; ten zeerste de èn sociaal èn eco nomisch nadeelige gevolgen, die deze onver kwikkelijke strijd onvermijdelijk na zich zal sleepen hoopt en bidt, dat de werkgevers alsnog een ten spoedigste tot andere gedachten mogen komen en de arbitrage, waartoe de arbeiders organisaties steeds bereid zijn geweest en, naar op deze vergadering gebleken is, nog altijd be reid zijn, zullen aanvaarden om op deze wijze te komen tot beëindiging van het con flict en tot een uitspraak betreffende het ge schil door den Landbouw-Bedrijfsraad of een ander onpartijdig scheidsgerecht. Wetten en Koninklijke besluiten zijn voor een gewoon mensch dikwijls moeilijk te lezen. Dit geldt zeker niet het minst voor de op groepsbelangen, maar op beginselen zijn gebouwd, mogen niet het ideaal zijn, zéér zeker voorzien zij in een behoefte van waar schijnlijk blijvenden aard. Zij kunnen in ieder geval vooralsnog niet worden gemist. Werkend aan de reorganisatie van onze partij, ijverend voor de versterking van de staatkundige eenheid onder de katholieken, hebben wij allen levendig het besef, dat wij hiermede dienen een groot landsbelang, dat wij hiermede vervullen ons deel van de nationale taak, welke op geheel het Neder- landsche volk rust. Het is in dien geest, dat ik, onder het af- smeeken van Gods onmisbaren zegen over ons werk, de hoop uitspreek, dat onze be sprekingen en uwe besluiten in de bijeen komsten van heden en morgen vruchtdragend mogen zijn voor de Katholieke Partij en voor ons volk. Hiermede verklaar ik de Bondsvergadering geopend. 1) Dr. J. Biemond in zijn werk „De Grondslag der Volksvertegenwwordiging Individualistisch of Organisch (Blz. 122). 2) Mr. Dr. Ir. J. van Hettinga Tromp, lid van de Studie commissie der Maatschap pij voor Nijverheid en Handel (Haagsche Maandblad Juni 1926). 3) Eene Commissie uit de Nederland- sche Maatschappij yoor Nijverheid en Han del onder voorzitterschap van Dr. F. E. Posthuma in haar rapport over „Doel matige Overheidsbemoeiing." 4) Prof. H. Krabbe (Leiden) in zijn „Moderne Staatsidee." wetten en besluiten op het gebied der Sociale verzekering en het is dus niet te^ verwonderen, dat het publiek nog zoo wei nig op de hoogte is van hetgeen die verze kering zoo al omvat. Zoo nu en dan willen we daarom eens iets daarover schrijven. Voor ditmaal bepalen we ons tot de Ongevallenwet en wel tot de vraag welke personen nu wel volgens die wet verzekerd zijn. Voor de betrokkenen is deze vraag van zeer groot belang. Want een ongeval kan tengevolge hebben dat de getroffene tijdelijk of blijvend niet in staat is in het onderhoud van zich en de zijnen te voorzien. Welk een raMp dit is voor een gezin, dat van de ver diensten van den getroffene moet bestaan, behoeft geen betoog. Is de man nu echter verzekerd volgens de Ongevallenwet, dan wordt door de Rijksverzekeringsbank in de meest drukkende financieele z,orgen voor zien. Immers hij heeft dan, behalve op vrije geneeskundige behandeling, recht op een uitkeering zoolang zijn ongeschiktheid tot werken duurt, welke gedurende de eerste zes weken na het ongeval steeds 70 van zijn loon bedraagt en daarna 70 bij ge heele invaliditeit en een evenredig deel daarvan bij gedeeltelijke invaliditeit, terwijl bij een ongeval met doodelijken afloop, be halve een vergoeding voor begrafeniskosten een rente aan nagelaten betrekkingen wordt toegekend, welke als er b.v. een weduwe met ten minste twee kinderen worden na gelaten 60 van het loon van den getrof fene bedraagt. Volgens de Ongevallenwet dan is verze kerd ieder, die in loondienst werkzaam is in de onderneming van een werkgever, die een verzekeringsplichtig bedrijf uitoefent (minderjarigen en volontairs zijn zelfs ver zekerd ook al genieten ze geen loon). Vroeger, d.w.z. vóór 1921, waren alleen ver zekeringsplichtig eenige in de wet genoemde bedrijven, welke geacht werden tot de meest gevaarlijke te behooren. Bij de wijzi ging, welke de wet in 1921 heeft ondergaan, zijn echter alle bedrijven verzekerings plichtig verklaard, behalve de bedrijven van landbouw, veehouderij, tuinbouw en bosch- bouw, de zeevaart en de zeevisscherij (in open zee), voor welke bedrijven de onge vallenverzekering bij afzonderlijke wetten, de Land- en Tuinbtfuwongevallenwet en de Zeeongevallenwet, geregeld is. Thans is dus ieder, die in loondienst werkzaam is in eenig ander dan de zooeven genoemde be drijven, volgens de bepalingen der Ongeval lenwet verzekerd. Ieder, d.w.z. dat men om onder de ver zekering te vallen, niet behoeft te zijn een werkman in de gewone beteekenis van het woord, die in een fabriek of werkplaats werkt en aan de daaraan verbonden bijzon dere gevaren blootgesteld is. De verzeke ring strekt £ich uit tot alle personen, die ten behoeve van eenig bedrijf in loondienst werkzaam zijn, ongedacht welke werkzaam heden door hen worden verricht en waar de arbeid plaats heeft. Daarom zijn ook verze kerd kantoorbedienden, winkelpersoneel, reizigers (mits voor één zaak werkzaam), werkvrouwen enz. Ook de eigen kinderen van den »werkgever, zoowel inwonende als uitwonende, behooren tot de verzekerden. Een vereischte is echter, dat de betrok kene in een onderneming werkzaam is, d.w.z. dat de werkgever met de uitoefening van het bedrijf beoogt het maken van winst. Is de werkman in dienst van een particu lier of van een instelling of vereeniging, welke geen winst beoogt, dan is hij als regel niet verzekerd. Op dezen regel bestaan ech ter uitzonderingen. Enkele bij Koninklijk besluit genoemde werkzaamheden, waaraan een bijzonder gevaar voor ongevallen ver bonden is, zijn ook verzekeringsplichtig als ze in dienst van een particulier of een niet- winstbeoogende vereeniging worden ver vult. Zoo zijn b.v. ook verzekerd chauffeurs en koetsiers in dier.st van particulieren, werklieden belast met meer gevaarlijke werkzaamheden in dienstvan coöperatieve of andere vereenigingen, personen, werk zaam in een laboratorium enz. Ook vallen nog onder de wet alle personen in dienst van zeevaartondernemingen, die aan der. wal werkzaam zijn en dus niet behooren tot de bemanning der zeeschepen. Van het Overheidspersoneel zijn alleen verzekerd de personen, die belast zijn met werkzaamheden, welke ook in dienst van een gewonen werkgever als bedrijf in 'n on derneming kunnen worden verricht, dus b.v. het personeel, werkzaam bij de Posterijen en Telegrafie bij de provinciale en ge meentebedrijven. Militairen, politiemannen, belastingambtenaren enz. zijn niet verze kerd. Ook zijn uitdrukkelijk van de verze- keiing uitgesloten alle onderwijzers en leeraren bij het openbaar onderwijs, behal ve die, welke verbonden zijn aan ambaebts- of nijverheidsscholen. Hoe komt nu de verzekering volgens de Ongevallenwet tot stand? Het antwoord op deze vraag kan eenvoudig zijn, namelijk dat ze niet tot stand behoeft te komen, maar reeds bestaat krachtens de wet. Door het feit alleen, dat men in loondienst van een werkgever in een verzekeringsplichtig bedrijf wbrkzaam is, is men verzekerd Aan gifte of aanmelding is daarvoor dus niet noodig. Wordt de werkman door een on geval getroffen in verband met zijn dienst betrekking, dan heeft hij of hebben zijn na gelaten betrekkingen recht op schadeloos stelling, ook al heeft de werkgever geen cent premie voor hem betaald. Dit is dus zeer vrijgevig en anders geregeld dan bij de Invaliditeitswet, waarbij de betrokkene om in de verzekering te worden opgeno men, zich moet aanmelden en voor hem over een zekeren tijd geplakt moet zijn al vorens aanspraak op rente enz. kan wor den gemaakt. De bij velen heerschende mee ning, dat een door een geval getroffen werkman geen recht op schadeloosstelling heeft, als hij dóór zijn werkgever niet op de loonlijst was geplaatst, is dus geheel onjuist. Alle schadeloosstellingen krachtens de Ongevallenwet waren toegekend door de Rijksverzekeringsbank te Amsterdam, ter wijl bij de wet ook nog is bepaald dat de Staat zonder eenig voorbehoud aansprake lijk is voor die schadeloosstellingen. Ook al zou dus de Rijksverzekeringsbank te eeni- ger tijd niet in staat blijken aan hare ver plichtingen te voldoen, dan zou dit voor de verzekerden nooit eenig nadeel kunnen op leveren. De hierboven geschetste verzekering geldt alleen voor de werklieden; de werk gevers vallen daaronder niet. Wel is bij de Ongevallenwet, evenals bij de Land- en Tuinbouwongevallenwet voor de werkge vers de gelegenheid geopend om vrijwillig bij de Rijksverzekeringsbank een ongeval lenverzekering te sluiten. Hierover een vol gend apstel. C. D. VAN SCHOUWENBURG. In 1927 einde Juli en Augustus, ver moedelijk veertien dagen in 't geheel wordt te 's-Hertogenbosch een tentoonstelling van handel, nijverheid en industrie gehouden, waartoe het initiatief is uitgegaan van de R.K. Middenstandsorganisatie daar ter stede, welke dan 25 jaar bestaat. Het bestuur der R.K. Middenstandsveree- nigingen fungeert als voorloopig comité. Dit zal zich nog als leden assumeeren een verte genwoordiger van het gefneentebestuur, de» Kamer van Koophandel, der Vereen. Bosch* Belang en der R. K. Werkgeversvereeniging en dan als uitvoerend comité optreden. AU plaats is het Plantsoen aangewezen. Zaterdag is te 's-Gravenhage, op initiatief van de Vereeniging voor Vogelbescherming te 's-Gravenhage en omstreken een confe rentie gehouden door vertegenwoordigers van verschillende organisaties, ter bespreking van de vangst en den handel in inlandsche kooi« vogels. De vergadering werd mede bijgewoond doot den heer G. Wolda, ornitholoog bij den Plantehziektenkundigen Dienst te Wage- ningen. Uit de gevoerde discussies bleek, dat nage noeg algemeen de overtuiging heerscht, dat aan de vangst van en den handel in be schermde inlandsche vogels 'n eind behoort te komen, niet slechts in het belang van den vogelstand, maar ook ter wille van de op voeding der jeugd. Een door den voorzitter voorgestelde resolutie in dien zin werd dan ook, nadat enkele kleine wijzigingen waren aangebracht, bij meerderheid van stemmen der aanwezige organisaties aangenomen. Al leen de afgevaardigden van de Vereeniging tot behoud van Natuurmonumenten en de Nederl. Vereeniging tot bescherming van vogels, stemden tegen, terwijl de heer Wolda persoonlijk zijn volkomen instemming met het besluit te kennen gaf. GIDS VAN DEN BRIEL EN OOSTVOORNE. Dit handig Gidsje, in vroolijk gekleurden omslag, met een kaartje met afstanden «a alle wegen bijeen op het eiland Oostvoorne, verder met photo's en beschrijvingen, is op aanvraag kosteloos -verkrijgbaar bij den secretaris van de Vereen, voor Vreemde lingen Verkeer te Briele (Voorstraat). Zoo besloot ze dan de duisternis af te wachten, en dan als iemand, die afgemat is van een lange reis, in de een of andere herberg een nachtverblijf te zoeken. En dan zee.' ze den volgenden morgen door voorzichtige vragen te weten trachten te komen, dat ze wilde weten. Met een vorschenden blik mat ze het wei land. dat zich langs den stroom slingerde. Dat was dus zijn geboorteland! Langzaam verliet ze den straatweg en ging ze .het weiland in. Op het vochtige gras liet ze zich neer vallen, om uit te rusten. Hier had hii dus als kind gewandeld! Ei ker. boom moest hij hier kennen. Toch was ze blijde, hier te zijn gekomen, omdat ze nog altijd hoopte, hier den sleutel van zijn geheim te zullen vinden. Een gevoel van rust kwam over haar. Ze stond weer op en langzaam begaf ze zich in de richting van een boschje. Toen ze dat bereikt had, werd ze door zulk een afmatting overvallen, dat ze zich op den grond uitstrekte en in slaap viel. Toen ze ontwaakte was het duister ge worden. Ze wilde weer naar den straatweg terug. Maar ze kon de richting niet vinden. Op eenigen afstand kon ze den hoogen muur van eene woning onderscheiden) Maar toen ze in die richting over het weiland wilde gaan, zakten hare voeten diep in het vochtige gras. Het geleek wel op een moeras. Daarom ging ze terug tot ze een vastefen grond onder de voeten had. en op goed ge luk liep ze een eind voort, totdat ze een weg bereikte. Maar het was niet de straatweg, van waar ze gekomen was. Ook hier kon ze den muur van de woning zien, op eenigszins grooteren afstand dan eerst. Het was. alsof een geheimzinnige kracht haar tot die woning aantrok. Toen hoorde ze schreden naderen en stond ze tegenover den man met de harde gelaatstrekken, wien ze den weg naar die woning had gevraagd. „De woning van den scherprechter Hege meister,I'' herhaalde ze voortdurend bij zich zelf. Eri nu begreep ze. waarom hij plotseling van bare zijde was weggeroepen! Maar het was niet zoozeer schrik of weer zin, die haar had aangegrepen, bij het eerste hooren van het woord scherprechter, zooals geh'ngen is overbelast, en alles in de maat-1 schappij naar organisatie dringt, het is be grijpelijk, dat men nu zoekt, naar middelen om het oude rechtsgareël aan nieuwe behoef ten en andere vormen aan te passen. Dit zoeken naar een oplossing van pieuwe vraagstukken geschiedt hier te lande geluk kig met echt-Nederlan:sche degelijkheid. Dat wil zeggen men bepaalt zich niet tot critiek op het bestaande. Men begrijpt, dat een min of meer geslaagde critiek op partij wezen, algemeen kiesrecht en parlementair stelsel niet voldoende is'. De critici, die ver dienstelijk werk wil leveren, kunnen met af breken niet volstaan zij begrijpen, dat, vóór met de afbraak van het bestaande, kan worden begonnen, er een goed bouwplan moet zijn van het betere, dat men in de plaats wil stellen. Aan ernstige pogingen, om dergelijke bouw plannen te ontwerpen, heeft het den laatsten tijd niet ontbroken. Organische vertegenwoordiging en decen tralisatie zijn de twee hoofdgedachten, waar omheen alie tot dusverre bekende nieuwe stelsels draaien. De eenen willen voor de toekomst louter en alleen een belangenvertegenwoordiging uit verschillende maatschappelijke groepen, met terzijdestelling van het politieke parle ment. 1) Anderen, die niet zóó ver gaan, willen de Eerste Kamer omzetten in een „Sociale Ka mer." De belangrijke staatkundige taak, wel ke de Eerste Kamer als Hof van Revisie ver vult, willen deze opdragen aan het volk zelf, door invoering van het volksreferendum. 2) Anderen nog vragen standvertegenwoor diging in de partijen, blijkbaar om via de politieke organisatie tot standen vertegen woordiging in de politieke Kamer te komen. Weer anderen zoeken de oplossing in een wijziging van de werkwijze van Tweede- en Eerste Kamer door instelling van vaste com missies van deskundigen met ingrijpende be voegdheid, om het werk der Kamers voor te bereiden en te corrigeeren. 3) Ten slotte zien velen uit naar toepassing en uitwerking van het nieuwe artikel 194 der Grondwet, waarbij de wetgever aan andere dan in de Gondwet genoemde lichamen ver ordenende bevoegdheid kan verleenen. Door uitbouw van ons constitutioneel recht, willen dezen, op gansch anderen voet dan tot dus verre het geval was, tot meerdere decentra lisatie der rechtsvorming geraken. Om drie ërlei redenen wordt zulk een decentralisatie noodig geacht In de eerste plaats om de rechtsvorming meer te doen geschieden door hen, bij wie ook kennsis van de maatschappelijke toe standen, waarin men wil ingrijpen, aanwezig is. In de tweede plaats om het toenemend machtsbewustzijn der bestaande belangen gemeenschappen te bre'idelen, door hen in rechtsgemeenschappen te vereenigen. En in de derde plaats, wegens de beperkte organisatie van het rechtsbewustzijn des volks, tengevolge waarvan de werking van dat bewustzijn belemmerend wordt en een stijgend tekort aan geschreven recht ont staat. 4) De jongste Grondwetsherziening heeft den weg geopend om {leze gedachte te verwezen lijken. Deze stroomingen zijn hier slechts ruw ge schetst. Men kan ze nog niet geheel zuiver afbakenen. Terwijl sommigen één van de zoo juist genoemde hervormingen willen door voeren, zijn anderen van meening, dat er te gelijkertijd met enkele van deze hervormin gen kan worden begonnen. Ook onze partij zal zich in de naaste toe komst met deze vraagstukken welke door de ontwikkeling der staatkundige gebeurte nissen aan de orde worden gesteld, moeten bezig houden. Op deze besprekingen wil ik nu niet voor- uitloopen. Toch meen ik nu reeds Uwe aandacht te mogen vragen voor enkele overwegingen, welke, in verband ook met het voornaamste punt van de agenda dezer Bondsvergadering, niet zonder belang zijn. Het is mijns inziens voor geen betwisting vatbaar, dat hoe men zich de ontwikkeling van onze staatkundige begrippen ook moge denken zoolang er is een Nederlandsche Staat, er in dien Staat altijd zal moeten zijn een landsbestuur met wetgevende en uit voerende macht. Kennende de democratische geestesge steldheid van orts volk, lijkt het mij boven dien waarschijnlijk, dat de Staatsburgers in ons land steeds op eenigerlei wijze zullen willen medewerken aan de samenstelling van de vertegenwoordigende lichamen, die het landsbestuur bij de uitvoering van zijn taak moeten terzijde staan en daarop toe zicht uitoefenen. Regeeren voor het volk en, zooveel mogelijk, door het volk, is het ken merk der werkelijk democratische staats inrichting, welke ons land nu bezit, en welke, als de voorteekenen niet bedriegen, nog niet spoedig zal verdwijnen. Tenslotte lijkt het mij hoezeer wij allen dit ook betreuren mogen toch ook waar schijnlijk, dat de godsdienstige levenseen heid van ons volk niet zoo spoedig'zal worden hersteld, zoodat wij binnen afzienbaren tijd in Nederland nog zullen hebben rechtzinnige Christenen, Katholieken en Protestanten, en andersgeloovenden en denkenden van veler lei schakeering. Wanneer ik mij in de waarneming van deze feiten niet vefgis, dan volgt daaruit, dat wij in ons land de politieke partijen vooralsnog niet kunnen missen. De tegenwoordige groepeering op staat kundig gebied naar godsdienstige en wijsgee- erige onderscheiding is niet kunstmatig. Het ontstaan der politieke partijen in dit hij gevreesd had. Het was veel meer eene groote verwondering. Het was alsof ze het nog niet goed kon gelooven, dat de hand, die hare lokken had gestreeld, tot zulk eene taak was bestemd. ■Nu' richtte ze hare oogen niet meer naar dat huis.' Ze ging in de richting van hel dorp. om daar door middel van allerhande' kleine lis ten nog meer te weten te komen. Ze wilde meer en meer doordringen in het voor haar onbekende rijk. dat zij de ziel van Hendrik Hegemeister noemde. En toen zij met stof bedekt, afgemat door de lange reis in de herberg „De Drie Sleu tels" een nachtverblijf zocht, meende ze het drukkende geheim al te lezen in het gelaat van den waard, en van de dienstbode, die haar naar hare kamer geleidde Men zag elkaar aan en op de trappen hoorde ze fluisteren en vragen Vóórdat Marilla zich ter ruste begaf, ging ze in de gelagkomer een glas versterkenden wijn drinken. Nu en dan kon ze den naam Hegemeister hooren uitspreken. En hij was zoo dicht bij haar, hij aan wien zij hare eerste liefde had geschonken! Ze behoefde den korten afstand maar af te leggen, die haar van zijne woning scheid de, om hem te gaan zeggen: „Scherprechter Hegemeister, waarom hebt gij mij dat verzwegen? Zie, hier ben ik. Laat mij hier neerzitten en verhaal mij. wat ik voor onmogelijk heb gehouden. Ik wil uwe woorden gelooven, en mijne liefde blijft onveranderd." Ze sloot de oogen, en dacht na. Neen ze kon er niet toe besluiten, dat te doen. Ze bemerkte niet, dat het duister werd, en datvde waard de vensterluiken sloot. Inplaats van de lamp stak hij een klein licht aan, en toen ging hij met groote stap pen onrustig in de gelagkamer op en neer. Behalve hij en Marilla waren niemand meer daar. Eindelijk kuchte hij en bleef staan. Buiten hoorde men een dof gedruisch, dat gedurig sterker werd. Marilla zag op. Ze bemerkte den vorschenden blik, die op haar rustte, en ze zag het flikkereu van het kleine licht in het ledige vertrek. „Er wordt schandaal gemaakt vóór de woning van den scherprechter Hegemeister" zei de waard halfluide. „Weet u niets van de zaak af? Het is een vreemde geschiedenis, iets wat nog nooit bij ons gebeurd is. Het gerecht van München waartoe ons district behoort, heeft eene vrouw, die haar man met een Bijl vermoord heeft, ter dood veroordeeld, en „En?" vroeg Marilla op onverschilligen toon, toen de waard niet uitsprak. „En de scherprechter, die eene tevens- lange aanstelling bij ons heeft, weigert het vonnis aan haar te voltrekken.". „Zoo". „U behoeft zich niet beangst te maken", vervolgde de waard. Hoogstens kunnen er een paar steenen hierheen vliegen, maar het is toch een kwaade zaak. Men zegt, dat mijnheer Hegemeister onmiddellijk zijn ont slag heeft gevraagd, maar dat verzoek komt wat laat, nadat hij zoolang van het geld van de gemeente en van den Staat heeft geleefd." Marilla schoof het wijnglas, dat vóór haar op de tafel stond, terzijde. Met eene ontzettende duidelijkheid zag ze in hare verbeelding de bloemenpracht van de woning, die hij voor haar had inge richt, en de weelde, die hij haar had ver schaft van dat geld. Kleefde er dan geen bloed aan dat geld? De dreigende stemmen daarbuiten ver- eenigden zich tot een geluid, dat geleek op het geloei van een naderenden storm. „Ik durf nu geen lamp aan te steken," zei de waard, voorzichtig, terwijl hij naar het kleine licht keek. „Gewoonlijk komen de kabaaimakers na afloop de herbergen binnen en dan drinken zij zich dronken. Marilla staarde met opeengeperste lip pen vóór zich uit. Er zouden steenen worden geworpen in zijn huis- En zij zat hier, en liet hem begaan! De waard nam een stoel en ging zitten. „Tot morgen vroeg wordt hier geen deur meer geopend," zoo vervolgde hij. „Men zegt, dat die mijnheer Hegemeister een zonderling mensch is. Zijn vader heeft twee doodvonnissen voltrokken, maar bij geen enkel." „Geen enkel" dacht Marilla bij zichzelve, „En ook dit zal hij niet voltrekken." Zijne handen waren dus niet met bloed bevlekt! Maar waarom verheugde ze zich niet daar over? Wel waren zijne handen rein van bloed, maar zijn mond was besmeurd door de leu gen. En was dat niet duizendmaal erger, dui zendmaal afschuwelijker? Het was een misdaad tegen de ziel. „Het wordt nu stil buiten," zei de waard. Èn toen de vreemde vrouw nog bleef zit ten, en zoo weinig belangstelling toonde in hetgeen hij haar had medegedeeld, speelde hij zijn laatste troef uit, „Men zegt, dat mijnheer Hegemeister en de veroordeelde elkaar in hunnen jeugd goed hebben gekend, en dat hierin de reden van zijne weigering moet gezocht worden." „Wilt u mij bijlichten naar mijne kamer?" vroeg Marilla op doffen toon, terwijl ze op stond. Teleurgesteld en geërgerd nam de waard den kandelaar, en ging haar voor po de nau we en donkere trap. Hij wachtte totdat zij de deur van har» kamer bad gevonden. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 9