De Adder van Milaan
liliiiilili
ELCK WAT WILS
NUMMER 33
ZESDE JAARGANG 1926
fLi
HET GOUDMIJNTJE.
Ma netje kon pianospelen. Onzin von
den de buren. Opschepperij beweerde de
familie. Omstandigheden verklaarden de
vader en de moeder van het veel besproken
kind. En zij hadden gelijk De omstan
digheden waren aansprakelijk voor het
buitensporige gebeuren in hun huis.
In een zwak oogenblik hadden Marie-
tje's ouders er m toegestemd, de boven-
achterkamer te verhuren aan een ouden
tobberd van een muziekonderwijzer, die
zijn hakkebord van een piano had meege
bracht. Al heel gauw kon de man de volle
huur niet meer betalen. Zij zagen er tegen
op, den stumperd op de straat te zetten en
aanvaardden met een schouderophalend
Wat moet je doen? Beter iets dan 'n
aanbod, om het ontbrekende aan te vullen
door hun dochtertje in de geheimen der
toonkunst in te wijden. Het kind protes
teerde. Tevergeefs 1 Haar ouders warén
niet af te brengen van hun vast principe
Voor wat, hoort wat.
En zoo leerde Manetje pianospelen.
Het viel mee. Zij was vlug van begrip en
had een goed gehoor en de oude man had
bij zijn eeuwigdurend lesgeven takt en ge
duld opgedaan. Hij begon van het kind
te houden en toen zijn zwak leven
tje was uitgedoofd, bleek, dat hij zijn eenig
bezit, zijn piano, aan zijn eenige leerlinge,
Marietje, had nagelaten.
Na zijn dood knoeide zij op eigen houtje
voort. Hij had haar bezworen haar gam
ma's en sonatines niet op te offeren aan
haa'r geliefkoosde moppen en, goed kind
als zij was, hakkelde zij af en toe die ver
velende dingen door, waarop hij zoo mal
verzot was geweest, om daarna als be
looning voor haar deugd met hartstocht
de nieuwste straatdeun uit de oude ram
melkast los te timmeren.
Zij was op een vrijen middag vol ernst
bezig aan het vermoorden van een sonatine
toen haar vader als door een veer bewogen
vanachter zijn toonbank hij was krui
denier van het dorp 1 opsprong, om
met een onderdanige buiging Mevrouw
van de Villa te begroeten, die hem de eer
aandeed, zijn drempel te overschrijden.
Mevrouw van de Villa was een rijke, oude
dame, voor wie al de dorpelingen diep
ontzag koesterden.
„Waarmee kan ik mevrouw van dienst
zijn? vroeg Marietje's vader, eenigszins
onthutst door het ongewone bezoek.
Hij kreeg geen antwoord. Zijn deftige
klant stond roerloos, haar hoofd wat naar
voren gebogen. Zij luisterde. Eindelijk
zuchtte zij en vroeg Wie speelt daar?
„Mijn dochtertje, mevrouwklonk
het fiér
Nogmaals luisterde Mevrouw, en nog
maals zuchtte zij. daarop sprak zij min
zaam
„Ik kom u zeggen, dat ik een maand op
reis ga. Het huis wordt gesloten. U be
hoeft den jongen dus voorloopig niet te
sturen. Als ik terug benmagmag
uw dochtertje dan eens bij mij komen,
om het stukje waaraan zij nu bezig is,
voor mij 'te spelen?"
„Mevrouw," bracht de man uit, geheel
in de war door dit vereerende verzoek.
Hij vergat ,om de deur voor zijn be
gunstigster open te doen houden door de
haasr, waarmede hij zijn vrouw het won
derlijke nieuws ging vertellen.
En des avonds, toen Marietje sliep, be
redeneerde zij s Er zit dus meer in het
kind, dan wij dachten 1 Natuurlijk krijgt
zij er wat voor Voor wat, hoort wat.
Misschien moet zij er wel geregeld naar
toe. Dzt wordt wat. De oude mevrouw is
rijk en moederziel alleen. Als zij eens idee
in het kind kreeg. Haar voor de muziek
laten opleiden Neen, nu niet dadelijk zoo
overdrijven Maar toch.Wij moeten
haar nog maar eens extra laten studeeren 1
Les laten geven is nog beter 1 Door dien
mijnheer uit de stadDie is zoo duur
Hindert niet. Dat pianospelen van het
kind wordt een goudmijntje voor ons
De meneer uit de stad kwam. Marietje's
vader legde hem uit,'dat het hem vooral te
doen was om dat ééne stukje. De meneer
keek verwonderd, maar bedacht dat een
les een les was.
Hij deed manmoedig zijn best. En al
weer viel hef mee. Marietje pruilde eerst,
maar zij schikte zich in haar lot. Zij leerde
bewuste sonatine spelen, vlot, zonder fou
ten en met inachtneming van de teekens,
die zij te voren met verheven onverschil
ligheid had genegeerd
De groote dag brak aan.
In haar Zondagsche jurk, met nieuwe
strikken aan naar staartjes, met haar mu
ziekboek onder den arm en haar ooren tui
tend 'van de ouderlijke raadgevingen en
vermaningen, stapte Marietje mee met het
dienstbodénmeisje, dat haar kwam halen.
„En vroegen hun ouders toen zij onder
hun dak was teruggekeerd.
„Best gegaan Ik heb geen enkele fout
gemaakt En ik heb koekjes en limonade
gehad.'
„Wanneer moet je terugkomen
„Dat heeft mevrouw niet gezegd."
Men wachtte. Men wachtte nog langer.
Men ondervroeg tot vervelens toe het
goedige kind, dat geduldig telkens op
nieuw verslag van haar wedervaren deed.
En men wachtte maar altijd opnieuw weer
af.
Totdat Marietje's vader de stoute schoe
nen aantrok en mevrouw van de Villa bij
een ontmoeting op straat staande hield
„Heeft mijn dochtertje niet goed ge
speeld, mevrouw vroeg hij.
„O ja, heel goed Tè goed 1" antwoord
de de oude dame.
„Tè goed?"
„Och, zie je, ik ben een oude vrouw
Je moet er mij maar niet om uitlachen
Ik heb mijn eenig kind verloren, toen zij
zoo oud was als uw dochtertje. Zij speelde
dezelfde sonatine, even slecht en slordig
en hakkelend als Marietje het op dien
middag deed. En daaromMaar het
viel me zoo tegen, toen zij kwam. Haar
spelen herinnerde mij volstrekt niet meer
aan dat van mijn Ellie '.Neen, zij moet
niet meer komen Nog welbedankt voor
uw welwillendheid
Diep terneergeslagen zaten Marietje's
ouders des avonds bijeen. Het duur ge
kocht goudmijntje was een ledige schacht
gebleken. H. Ct.
DE VERBORGEN
SCHATTEN VAN MONGOLIË
Een voor-historisch gebied.
Pater Lobby, de bekende Apostel van
China, heeft onlangs zoo lezen we
in De Morgen van den Russischen on
derzoekingsreiziger Kozlow een brief ont
vangen uit de Zuidelijke hellingen van
hèt Khangai-gebergte, het brongebied
der rivier Ongijb-Gol, "waarin nooit een
Europeaan is doorgedrongen. Hieruit pu
bliceert fiij eenige zeer interessante be
schouwingen in de Weensche Reichspost.
Een jaar geleden was Kozlow naar Thi
bet en Mongolië vertrokken tot opsporing
van historische overblijfselen. Sindsdien
had men niets meer van of over hem ver
nomen. Thans zijn, zooals gezegd, de
eerste berichten over hem binnengeko
men, die melden, dat hij zijn taak nog niet
met volledig succes ziet bekroond, doch
op den goeden weg daartoe is. Hij heeft
n.l. vele ethnologische sporen, wier be
staan men tot nu toe zelfs niet vermoedde,
alsmede talrijke archelogisclie vondsten
en onbekende monumenten ontdekt.
Over het algemeen stelt men zich Mon
golië voor als een onmetelijke onbewoonde
Zandwoestenij en op de landkaarten vindt
men het land steeds aangeduid met den
melancholischen naam, woestijn Cobi.
Kozlow nu heeft die gebieden bezocht,
welke op de meeste atlassen met witte
vlekken worden aangeduid en die tot nog
toe onbekend waren. En wat vond hij
daar Hij vond er bloeiende steden, zoo
als b.v. het handelsbestuurs- en gods
dienstcentrum Mischig-Goen, Goen, een
groot zoetwatermeer Shanghui-Dalia,
talrijke Boeddhistische heiligdommen en
kloosters.
De laatste halte, welke de expeditie
maakte op nog onbekenden bodem was
Oerga, de hoofdstad van Mongolië. De
onderzoekingsreizigers zetten van', daar uit
hun tocht te paard voort, terwijl de vele
bagage op inlandsche ossenkarren groo
te, zware tweeraderige wagens werd
meegenomen. -Dit primitieve verkeers
middel nu was in 't geheel niet geschikt
om snelheidsrecords te slaan, maar had
het voordeel, dat de leden der expeditie
op hun gemak het onbekende land konden
doorzoeken en veel ethnologisch en artis
tiek kond ;n verzamelen, Toen de onder
zoeker de Tola, een prachtige heldere
bergrivier had bereikt, trok hij langs den
rechteroever in zuidwestelijke richting,
het land verder binnen. Nu eens is het dal,
waardoor de rivier zich kronkelt, nauwer
en niet veel meer dan een dreigende,donke
re schacht, dan weer verbreedt het zich
tot wijde met bosch bedekte vlakten. Ner
gens een spoor van een woestijn, of van
het troostelooze Mongolië dat de atlassen
en de kaarten ons tot nu toe hebben ge-
suggëreerd, Overal vruchtbare lachende
landerijen en kudden, die den rijkdom
van de streek uitmaken. Langs de bed
ding der Tola zijn aan beide zijden we
gen aangelegd, waarover een druk verkeer
van voetgangers ên karavanen
Dit bloeiend maatschappij-leven speelt
zich af in een gebied van eerbiedwaardige
monumenten en nog onbekende overblijf
selen eener grootsche, vergane bescha
ving.
Is men de plaats Sanghin gepasseerd,
dan betreedt men het eigenlijke voorhis
torische gebied.
De Tola wendt eensklaps haar loop en
stuwt hare wateren in Noordelijke rich
ting verder. Het geheele aanzien der ri
vier verandert. Tusschen de bezette oe
vers met een dichte laag riet stroomt zij
langzaam, doch rust'g en gelaten verder.
Langs beide kanten bloeien waterlelies,
,wier witte bloemen bij menige wending
de watervlakte in een met sneeuw bedek
te vlakte schijnt te doen veranderen. Gra
nieten standbeelden van menschen en
dieren, de reusachtige Ciolum- Meleke,
schildpadden eveneens uit graniet ge
houwen en met onbekende hieroglyphen
versierd en Dorische ornamenten. Zijn
het de overblijfselen van een groote stad
Of van een landstreek of van een land
Hier bij deze monumenten ziet men ein
deloos lange rijen steenen, die met een
tusschenruimte van enkele meters vol
komen evenwijdig loopen. Geven zij mis
schien de richting aan van een weg, die
thans verdwenen is Die rijen steenen
moeten ergens heen voeren. Zij strekten
zich uit over een afstand van verscheidene
kilometers en verdwijnen dan in zuidoos
telijke richting in de bergen. De expeditie
heeft hun oorsprong nog niet nagegaan.
Waarschijnlijk zal zich eerlang nog een
geheel onbekende wereld voor de onder
zoekers openen. Een zonderling granieten
standbeeld eener Mongoolsche Spinx
verheft zich langzaam de overblijfselen der
oude straat, alsof zij de geleerde onder
zoekers spottend uitlachteEen eigen
aardig gebergte, dat letterlijk vertaald
„geschriften van het warme gesteente"
genoemd wordt is voor onderzoekers een
zeer dankbaar arbeidsterrein. Zijn rot
sige hellingenrijkdom zijn ware musea van
oude inschriften en schilderingen, die
aantoonen, dat hier geen ongeoefende aan
het werk is geweest, maar die bewijzen
dat ze het resultaat zijn van jarenlangen
kunstenaarsarbeid. De geschriften, ge
beiteld op 't harde gesteente, konden nog
niet ontcijferd worden. Op den dag dat
zulks mogelijk is gebleken, zal waarschijn
lijk een helder licht vallen over de ge
schiedenis van een oud land en volk, mis
schien van de volkeren die, ten tijde van
het verval van het Romeinsche Rijk van
uit Azië naar Europa stroomden. Voorloo
pig echter zwijgen zij nog. Merkwaardig
is ook een op eenzame plaatsen op den
bergwand veelvuldig voorkomende af
beelding een linkerhand met daaronder
een letter, die aan de Romeinsche letter A
herinnert.
In verschillende bergspelonken heeft
de expeditie groote en kleine graven aan
getroffen, waarvan er eenige waren ge
opend.
Het voorloopig doel der expeditie op
de zuiderhelling van het Kan-gai-gebergte
waar de lente wordt afgewacht, is het on
derzoek van een gebied, dat nog rijker is
aan oude steenen monumenten. Deze
zijn zonder twijfel afkomstig van een cul
tureel zeer hoogstaand volk. Ruines van
tempels en steenen graven komen daar
wordt genoemd. Wat deze prachtige'ne-
cropool voor schatten bevat, valt thans nog
niet te zeggen. Zij dateert ia elk geval,
volgens de verklaringen van Kozlow uit
een verwijderde periode der geschiedenis.
En de onderzoekingsreiziger voegt er aan
oe, dat niets zoo zeer den nadenkenden
mensch de vergankelijkheid aller dingen
zoozeer inprent als deze doode stad, op
den berg, aan welks voet zich eens het
machtige Mongolenrijk uitstrekte.
DE KUNSTMINNENDE HUIS
BEWAARDER.
Tijdens de afwezigheid van den baron
liet de huisbewaarder de portrettengalerij
zien.
De vreemdeling was vol bewondering
en bleef speciaal voor een schilderij lan
gen tijd staan.
„Zeker een oude meester."
„Neen," zei de huisbewaarder,,, 't is
de oude mevrouw."
IN WELKE RICHTING
„Marie kun je tafeldienen?"
„Zeker mevrouw, in elke richting.**
„Wat bedoel je in elke richting
„Ja mevrouw, zoo, dat de gasten wel, en
zoo, dat ze niet terugkomen."
WAAROM HET NIET ERG WAS.
Pas getrouwd vrouwtje „Ik heb je met
één ding bedrogen, Philip, ik ben ouder
dan ik je vertelde."
Philip „Lieve kind, dat is heelemaal
niet erg. Ik heb gemerkt, dat je bruids
schat tweemaal zooveel bedraagt als ik
had durven hopen
ONZE KINDEREN.
„O, kind, nu heb ik tien jaar lang ge
probeerd om je zoo goed mogelijk op te
voedfen en nog ben je brutaal en onge
hoorzaam."
„Dat pleit niet voor uw systeem, moe
der."
AFGEKOELD.
Hij nam haar hand in de zijne en keek
trots naar den verlovingsring, dien hij
drie dagen geleden aan haar vinger had
geschoven.
„Hebben je vriendinnen hem niet be
wonderd vroeg hij teeder.
„Meer dan dat," antwoordde zij koel,
„twee herkenden hem 1"
NIET WAAR.
„Maar dat is toch zeker, zei Jones,
zien is gelooven 1"
„Om den drommel niet," antwoordde
Johnson. „Ik zie jou b.v. eiken dag...."
GEEN BOEKEN NOODIG.
„Liefste," riep hij uit, toen hij een drie
tal boeken over „De wonderen der Na
tuur" had gelezen, „liefste, wat is dit toch
'n schitterend werk 1 De natuur is won
derlijk I Onbegrijpelijk schoon 1 Als ik
zulke boeken lees, dan zie ik pas duidelijk
hoe klein en nietig de Z-g. heer der schep
ping is."
„Hm merkte zijn vrouw op. „Een
vrouw hoeft geen boeken te lezen om dat
te ontdekken
BEDENKELIJKE WENSCH.
„Mijn vrouw lachte zich haast dood om
uw grappige verhalen. Ik hoop dat u nog
dikwijls eens komt oploopen en dan wat
langer blijft."
JACHTAVONTUUR.
„Wat is dat voor een soort wild, dat ik
geschoten heb," vraagt de Zondagsjager
aan den ouden jachtopziener.
„Ik heb er juist naar gevraagd, meneer,
Hij heet Smit.
MISLUKTE SPOKERIJ.
Een landbouwer bleef dikwijls tot groo
te ergernis van zijn echtgenoote in de her
berg zitten. Deze besloot derhalve door,
schrik hem op den goeden weg te brengen.
veelvuldig voor. Eveneens zijn daar vele Op zekeren avond kleedde zij zich op
phantastische wijze en wachtte haar echt
genoot op. Toen deze op weg naar huis
was, kwam zij eensklaps achter een boom
te voorschijn.
„Wie ben je vroeg de boer.
„Ik ben de satan 1" bromde de boerin.
„Zoo, nu geef me dan maar een poot,
antwoordde de boer, „ik ben met een van
je zusters getrouwd."
granieten standbeelden, opgericht voor
overledenen en stellen meestal robuste
krijgslieden voor, of slanke, gracieuze
vrouwengestalten, die op hun armen huis
dieren dragen.
Tenslotte bevindt zich op een hoogte
van 7000 Meter boven den zeespiegel een
groote doode stad, die door de inlanders
het „graf der dertien Sain-Noi-koningen"
VOOR DE HUISKAMER
4)
Radeloos van angst wierp Francisco de
blikken om zich heen. Hij was een goed
eind weg van de plek, waar hij binnenge
komen was en niettegenstaande Conrad's
staat van verhongering en vermagering
was hij toch groot en zwaar. Hem hier te
laten om Tomaso te gaan roepen zou te
gevaarlijk wezen, want de plaats stond
ongetwijfeld onder bespieding. Het was
echter niets voor Francisco om zelf veilig
heid te zoeken en den armen man achter
te laten, hoewel hij wegens de ontzetten
de zwaarte, welke hij torsen moest, ge
makkelijk ten prooi zou kunnen vallen
aan vervolgers of in een hinderlaag ge
raken. Hem met woorden van aanmoedi
ging nog meer wijn te drinken gevend,
lichtte hij Conrad op zijn schouder en liep
Zoo snel als zijne krachten het toelieten
naar de deur in den bemosten muur. Het
was een vreeselijke tochtdoch eindelijk
bereikte hij den uitgang in veiligheid en
legde zijn last neder. Toen ging hij bui
ten rondzien, of er geen gevaar dreigde,
en sleepte, door de schemering begun
stigd, den man naar buiten. Conrad was
gered De koele lucht, die van het water
kwam aanwaaien en nog een paar slok
ken wijn, waarin Francisco wat brood
kruimels gedaan had, welke hij in zijn
tasch gevonden had, gaven den armen
man weer kracht om verder te gaan.
Het was nu niet moeilijk Vittore te ha
len en ook Tomaso, die niet alleen wilde
achterblijven. Met hun drieën droegen zij
Conrad, die te uitgeput was om vragen
te stellen, naar de hut en legden hem neer
op het ruwe leger van heistruiken, waar
van nog" slechts kort geleden een zijner
vazallen verdreven was. Een armoedige
schuilplaats, maar een plaats van veilig
heid, waarvoor hij gaarne alle gevaarlijke
pracht van zijn rijke woning in ruil gaf.
„Wie is hij vroeg Tomaso met ver
legen nieuwsgierigheid.
Voor de eerste maal sinds zij Francisco
kenden, zagen zij hem zonder bitterheid
lachen. „Een van Visconti's slachtoffers
zeide hij. „Het een soort van voldoening,
er nu twee gered te hebben. Ik weet niets
van hem af, hoewel ik duidelijk zie, dat hij
een man van onderscheiding is. Wij zullen
hem zoo goed mogelijk verzorgen. Hij k^n
ons misschien van dienst wezen, Tomaso."
Opeens veranderde zijn stemming.
Eerst den knaap aanziend, die nauwe
lijks zijn koorts kwijt was, en toen de
doodsbleeke gedaante, waar hij mede be
zig was, riep hij van toorn uit„Wat
kan ik eigenlijk tegen Visconti doen
Vreeselijk, zoo machteloos te staan Wij
moeten hier vandaan, want tevergeefs sla
ik mijn hart te pletter tegen de muren van
Milaan. Ik moet naar Ferrara toe, naar
Delia Scala's verwanten."
„En zullen die u helpen vroeg To
maso bevende
Francisco antwoordde ditmaal met een
bitteren glimlach „Ik zal trachten hun
hulp te verkrijgen. Eenmaal stond Delia
Scala daar goed bekend en stelde men ver
trouwen in hem. Wij kunnen in geen ge
val hier blijven 1" Op Conrad wijzend
zeide hij „Zoodra Visconti merkt, dat
zijn slachtoffer hem ontkomen is, zijn wij
hier niet meer veilig. Wij zullen naar Fer
rara gaan en Visconti overvallen, zoolang
hij%og onbewust is dat ik dat iemand
is blijven leven, die de d'Estes tegen hem
kan ophitsen
Een uur of twee later, terwijl Vittore en
Tomaso sliepen, zat Francisco naast zijn
leger, toen Conrad uit zijn sluimering
ontwaakte en besefte, dat hij wederom
het leven herwonnen had. Hij trachtte zijn
dank te stamelen doch Francisco hield
hem tegen met„Gij zijt niet uit Italië,
nietwaar
„Ik ben Conrad von Schulenborg."
„Conrad von Schulenborg herhaalde
Francisco, „Visconti's vertrouwde vriend?
„Een vertrouwd vriend, dien hij in zijn
eigen villa liet opsluiten om van honger
om te komen of vergiftigd te worden 1"
Het zweet parelde op zijn voorhoofd en
hij hijgde naar adem.
Francisco trachtte hem te kalmeeren
met„Denk er niet meer aan. Eerst be
ter worden." Hij had hetzelfde gezegd
aan Tomaso. „Beter worden om te helpen
de wereld van Visconti te bevrijden. Hij
Zou u als een hond hebben laten sterven.
Is 't u niet waard verder te leven 1"
„Ja, ik wil blijven leven, niet' alleen om
mijzelf te wreken, maar ook een vrouw,"
antwoordde Conrad.
Francisco zag hem scherp aan met
„Eene vrouw? Uw drijfveer is dezelfde
als de mijne. Ik wil ook blijven leven om
een vrouw te wreken."
Toen de andere hem vragend aanzag,
vervolgde Francisco „Ik ben van Verofia
en dat zal u wel veel zeggen. Ik behoor
tot het hof van Delia Scala en redde met
groote moeite mijn leven, toen de ''stad
geplunderd werd. Gij begrijpt dus dat
daarom en wegens andere redenen mijn
haat voor Visconti even groot en grooter
moet zijn dan de uwe."
Opstaande liep hij naar de deur, om
naar buiten te zien en riep toen hartstoch
telijk uit „O, ik kan mijn ongeduld bijna
niet meer bedwingen, om naar Ferrara
te rijden
HOOFDSTUK VII.
„Graziosa's Armband"
Gezeten op een wit paard, reed Tisio
Visconti, een mager jongmensch met een
idiote uitdrukking op het gelaat en een
vagen blik in de oogen, langzaam door de
straten van Milaan. De oudste Visconti
was inderdaad half gek, waaraan hij waar
schijnlijk zijn leven moest danken, daar
Gian Galeazzo hem wegens zijn verstoor
de brein niet genoeg vreesde om hem alles
te ontnemen, behalve zijn geboorterecht
het oppergezag in Milaan.
Een paar gewapende dienstknechten,
in rijke livrei, reden achter hem aan, ter
wijl het volk langs den weg onderdanig
en eerbiedig neerboog, alleen omdat hij
de broeder vari den hertog was, want Tisio
zelf had geen kracht om goed of kwaad te
Zijn. Er waren er zelfs, die medelijden met
hem hadden.
Hij vertoonde zich veel meer in de
straten van Milaan dan zijn broeder, die
men zelden zag, doch van wiens geweten-
looze macht Tisio levend getuigde. Hij
genoot onbeperkte vrijheid. En toch wa
ren zijn gewapende volgelingen eer be
wakers dan bedienden zij hadden de
opdracht, er voor te zorgen, dat Tisio
Zich niet buiten de poorten begaf. Hij
keek met doffe oogen en een wezenloozen
glimlach om zich heen, terwijl de teugels
los op den nek van zijn paard rustten.
Hij reed door de lange, nauwe straten,
welke, met hobbelige keien en hooge hui-
Zen, naar de Westpoort voerden. Door
deze poort heen was zijn vader kort ge
leden en zijn broeders een paar maanden
vroeger, hun dood tegemoet gereden
zijn vader, zonder dat Visconti er de
schande van verheeld had, op klaarlich
ten dag, zijne moeder naast hem gezeten,
zijn broeders in 't geheim midden van den
nacht allen naar Brescia, waarvan nooit
iemand teruggekeerd was.
De poort had echter voor Tisio in het
geheel geen beteekenis. Zijn oogen wak
kerden wat aan, toen hij naar de groene
boomen buiten de stad keek, want daar
om was hij dezen kant opgereden. De
wereld buiten Milaan leek hem een para
dijs toe en nu en dan scheen zijn ziel in op
stand te komen tegen zijn eentonige ge
vangenschap. 't Was op zulke oogenblik-
ken, dat hij een hartstochtelijk verlangen
voelde naar de groene velden en de boo
men, welke hij nooit anders dan vanuit
de straat had aanschouwd.
De straat was leeg het was ongeveer
twaalf uur, Tisio's lievelingsuur, want
dgn waren er weinig menschen op de been.
De zon was brandend heet de straten
flikkerden op de pieken der schildwachten,
die op de muren heen en weer liepen. Met
verlangende oogen staarde Tisio, zonder
op iets anders te letten, naar het kalme,
schoone, goud-groene natuurschoon. De
schildwacht sloeg geen acht op hem
hij deed 't zoo vaak, naar de poort rijden,
daar stilhouden, om met gretige oogen
door het hek naar buiten te kijken, en
dan geduldig weer naar het sombere pa
leis terug te keeren. Aan beide zijden
van den massieven ingang stonden lage
grijssteenen huisjes om vierkante pleintjes
heen, waartoe diep ingezette deuren in
dikke muren toegang gaven,
Toen Tisio zich omwendde, zag hij een
meisje in een rood kleedje naar buiten
komen. Zij had een bos leliën in de eene
hand en in de andere een mandje, een
teeken, dat zij boodschappen ging doen.
Er was in de geheele stille, zonnige straat
niemand anders te zien dan het meisje
en de kleine cavalcade. Tisio's oogén be
zielden zich en hij glimlachte. Gelijk alle
Visconti's lag er een soort van poëtisch
gevoel in zijn krankzinnigheid, want het
zien van iets schoons beroerde immer zijn
zieke hersenen.
Toen het meisje de ruiters bemerkte,
bleef zij verschrikt stilstaan, als wilde
zij weer binnengaan, de hand op den
deurknop, haar roode kleedje in schitte
rende tegenstelling met den grijzen muur.
Tisio mérkte aanstonds het kleurenef
fect op en het zonlicht op haar gouden
lokken. Hij zag haar scherp aan, hield zijn
paard in, wendde zich tot zijn page, die
hem, spion en dienaar tegelijkertijd, im
mer vergezelde, en zeide met kinderlijke
opgewondenheid „Ik zou gaarne even
met haar spreken."
Ziende, dat zij zijn aandacht getrokken
had, wendde het meisje zich verschrikt
en verlegen om, ten einde zich uit de voe
ten te maken, toen de page naar haar toe
kwam rijden en haar gebiedend, doch
met een geruststellenden glimlach op de
lippen tegenhield. „Het is prins Tisio
Visconti, edele dame, gij behoeft niets
te vreezen. Hij wenscht alleen maar even
met u te spreken."
Bij het hooren van den gevreesden
naam werd de angst van het meisje nog
grooter. „Hij neemt mij misschien voor
iemand anders, mijnheer," zeide zij ik
heb zelfs dén hertog nog nooit gezien."
„Mijn heer wenscht u te spreken",
herhaalde de page. „Hij is niet de hertog,
maar de hertog wenscht, dat zijn broeder
in zulke zaken gehoorzaamd wordt. Kom
mejonkvrouw, gij behoeft niet te vreezen
het is een eer."
Hij wendde den teugel en, bevreesd
om te weigeren, kwam het meisje verlegen
naast het paard van Tisio staan.
Hij zag haar lang en belrngstellend
aan haar roode japonnetje, haar gou
den haardos en de witte en groene leliërt
in haar hand. Hij sprak echter niet, zoo
dat zij eindelijk het hoofd ophief en hem
vragend en bevreesd aanzag.
De page keek glimlachend toe, terwijl
de gewapende volgelingen onverschillig
zwegen.
„Gij zijt zeer schoor.," bracht Tisio er
eindelijk uit. „Hoe heet gij Wiens doch
ter zijt gij
„Graziosa Vistarnini, edele heer. Mijn
vader is Agnolo Vistarnini, de schilder."
Tisio's oogen werden weer vaag. Thans
sloeg hij de blikken op de leliën met
„Komen zij daar vanda.:*?" wijzende
naar wat buiten de poort gelegen was
„Neen, edele heer, zij komen uit den
tuin van een vriend. Mijn vader wenscht
ze te schilderen."
Zonder op haar antwoord te letten,
begon Tisio idioot te lachen, waarop zij
schuchter vroeg „Mag ik nu weggaan
Mag ik gaan, edele heer?"
Hij boog zich uit den zadel neer, nam
een liarer blonde krullen van haar schou
der af, streelde ze en liet ze met een zucht
weer vallen.
„Geef mij die bloemen," zeide hij op de
leliën wijzend, „al de bloemen die ik ken
groeien in Gian's tuin Gian is de hertog
van Milaan,"
Bij het hooren van deze woorden eti
vooral den toon, waarop hij ze uitsprak,
werd Graziosa's hart met medelijden ver
vuld. Stilzwijgend en met tranen in de
oogen gaf zij hem de bloemen, welke hij
gretig van haar aannam. Voor zij echtet
de hand kon terugtrekken, hield hij deze
met een uitroep van kinderlijke bewon
dering vast en raakte een fijn bewerkte
gouden armband aan, welke zij droeg
„Dat wil ik ook hebben 1" riep hij met
lachende vreugde uit. Doch het meisje
troks snel haar arm terug en maakte zich
bereid om weg te gaan, toen Tisio ver
toornd uitriep „De armband 1" terwijl
de page haar met hardheid aanduidde,
niet heen te gaan.
Verlegen en verdrietig zeide zij met tra
nee in de oogen. „Dat kan ik hem niet
geven. Ik smeek u, edele heer, laat mij
gaan."
De page waarschuwde haar echter,
geen moeilijkheden te rpaken. Er bestond
slechts één enkele wet voor de burgers
vap Milaan de tirannie der Viscontis.
Gelukkig de persoon, die dit alleen maar
ondervond door een willekeurige gril van
Tisio.
„Beschouw het als een teeken van ge
luk", voerde de page aan. „Hij vraagt
niet meer dan een beuzeling 1 Geef hem
den armband rr»ar. Morgen is hij 't weer
vergeten en zal ik u dien teruggeven als
gij er aan het paleis om komt vragen.
Maar geef het hem nu, voor hij boos
wordt. Geloof mij» het is beter".
Tisio's gelaat begon jte betrekken.
„Haast u wat, haast u wat," vermaande
de page met ongeduld, „anders zoudt gij
het wel eens met uw vrijheid kunnen be-
koopen."*
„Ik kreeg die van mijn verloofde ik
kan het niet weggeven fluisterde zij.
„Ik wil het hebben riep Tisio ge
biedend en met uitgestrekte hand. Mach
teloos schreiend maakte Graziosa haar
armband los, welke de page met vlugge
handen aan zijn heer gaf. Toen reden zij
weer verder, terwijl de page haar lachende
toeriep „Ge zult er niets bij verliezen
Geheel verdiept in zijn nieuw speelgoed,
keek Tisio verder niet naar haar om, want
juweelen en zeldzaam bewerkte gouden
sieraden, waren het zwakke punt van
zijn verstoorde geest.
Graziosa drukte de lippen op haar
beroofden arm en zag hen na, terwijl de
tranen haar ,over 't gelaat vloeiden, den
kende aan Ambrogio, haar verloofden
schilder, die haar den armband geschon
ken had» Wat zou hij wel zeggen 1
„Als Ambrogio maar hier geweest was
snikte zij. „Hij zou zelfs den hertog niet
toegestaan hebben mij mijn armband te
ontnemen. Maar wat kon ik er tegen doen?
Als hij er nu 'maar niet boos om is
Zij hechtte niet veel geloof aan de woor
den van den page en daarbij hoe
zou zij naar 't paleis durven gaan. We
derom begonnen hare tranen te vloeien
Verdrietig raapte zij de versmade leliën
op. In de verte kon zij Tisio nog zien.,
druk bezig met zijn nieuwen schat. Door
haar tranen heen glimlachte zij over het
vreemde en treurige geval. „Het maakt
den armen heer gelukkig, doch 't breekt
miin hart het te moeten verhezen." voerde