De Adder van Milaan liliiiilili ELCK WAT WILS NUMMER 33 ZESDE JAARGANG 1926 fLi HET GOUDMIJNTJE. Ma netje kon pianospelen. Onzin von den de buren. Opschepperij beweerde de familie. Omstandigheden verklaarden de vader en de moeder van het veel besproken kind. En zij hadden gelijk De omstan digheden waren aansprakelijk voor het buitensporige gebeuren in hun huis. In een zwak oogenblik hadden Marie- tje's ouders er m toegestemd, de boven- achterkamer te verhuren aan een ouden tobberd van een muziekonderwijzer, die zijn hakkebord van een piano had meege bracht. Al heel gauw kon de man de volle huur niet meer betalen. Zij zagen er tegen op, den stumperd op de straat te zetten en aanvaardden met een schouderophalend Wat moet je doen? Beter iets dan 'n aanbod, om het ontbrekende aan te vullen door hun dochtertje in de geheimen der toonkunst in te wijden. Het kind protes teerde. Tevergeefs 1 Haar ouders warén niet af te brengen van hun vast principe Voor wat, hoort wat. En zoo leerde Manetje pianospelen. Het viel mee. Zij was vlug van begrip en had een goed gehoor en de oude man had bij zijn eeuwigdurend lesgeven takt en ge duld opgedaan. Hij begon van het kind te houden en toen zijn zwak leven tje was uitgedoofd, bleek, dat hij zijn eenig bezit, zijn piano, aan zijn eenige leerlinge, Marietje, had nagelaten. Na zijn dood knoeide zij op eigen houtje voort. Hij had haar bezworen haar gam ma's en sonatines niet op te offeren aan haa'r geliefkoosde moppen en, goed kind als zij was, hakkelde zij af en toe die ver velende dingen door, waarop hij zoo mal verzot was geweest, om daarna als be looning voor haar deugd met hartstocht de nieuwste straatdeun uit de oude ram melkast los te timmeren. Zij was op een vrijen middag vol ernst bezig aan het vermoorden van een sonatine toen haar vader als door een veer bewogen vanachter zijn toonbank hij was krui denier van het dorp 1 opsprong, om met een onderdanige buiging Mevrouw van de Villa te begroeten, die hem de eer aandeed, zijn drempel te overschrijden. Mevrouw van de Villa was een rijke, oude dame, voor wie al de dorpelingen diep ontzag koesterden. „Waarmee kan ik mevrouw van dienst zijn? vroeg Marietje's vader, eenigszins onthutst door het ongewone bezoek. Hij kreeg geen antwoord. Zijn deftige klant stond roerloos, haar hoofd wat naar voren gebogen. Zij luisterde. Eindelijk zuchtte zij en vroeg Wie speelt daar? „Mijn dochtertje, mevrouwklonk het fiér Nogmaals luisterde Mevrouw, en nog maals zuchtte zij. daarop sprak zij min zaam „Ik kom u zeggen, dat ik een maand op reis ga. Het huis wordt gesloten. U be hoeft den jongen dus voorloopig niet te sturen. Als ik terug benmagmag uw dochtertje dan eens bij mij komen, om het stukje waaraan zij nu bezig is, voor mij 'te spelen?" „Mevrouw," bracht de man uit, geheel in de war door dit vereerende verzoek. Hij vergat ,om de deur voor zijn be gunstigster open te doen houden door de haasr, waarmede hij zijn vrouw het won derlijke nieuws ging vertellen. En des avonds, toen Marietje sliep, be redeneerde zij s Er zit dus meer in het kind, dan wij dachten 1 Natuurlijk krijgt zij er wat voor Voor wat, hoort wat. Misschien moet zij er wel geregeld naar toe. Dzt wordt wat. De oude mevrouw is rijk en moederziel alleen. Als zij eens idee in het kind kreeg. Haar voor de muziek laten opleiden Neen, nu niet dadelijk zoo overdrijven Maar toch.Wij moeten haar nog maar eens extra laten studeeren 1 Les laten geven is nog beter 1 Door dien mijnheer uit de stadDie is zoo duur Hindert niet. Dat pianospelen van het kind wordt een goudmijntje voor ons De meneer uit de stad kwam. Marietje's vader legde hem uit,'dat het hem vooral te doen was om dat ééne stukje. De meneer keek verwonderd, maar bedacht dat een les een les was. Hij deed manmoedig zijn best. En al weer viel hef mee. Marietje pruilde eerst, maar zij schikte zich in haar lot. Zij leerde bewuste sonatine spelen, vlot, zonder fou ten en met inachtneming van de teekens, die zij te voren met verheven onverschil ligheid had genegeerd De groote dag brak aan. In haar Zondagsche jurk, met nieuwe strikken aan naar staartjes, met haar mu ziekboek onder den arm en haar ooren tui tend 'van de ouderlijke raadgevingen en vermaningen, stapte Marietje mee met het dienstbodénmeisje, dat haar kwam halen. „En vroegen hun ouders toen zij onder hun dak was teruggekeerd. „Best gegaan Ik heb geen enkele fout gemaakt En ik heb koekjes en limonade gehad.' „Wanneer moet je terugkomen „Dat heeft mevrouw niet gezegd." Men wachtte. Men wachtte nog langer. Men ondervroeg tot vervelens toe het goedige kind, dat geduldig telkens op nieuw verslag van haar wedervaren deed. En men wachtte maar altijd opnieuw weer af. Totdat Marietje's vader de stoute schoe nen aantrok en mevrouw van de Villa bij een ontmoeting op straat staande hield „Heeft mijn dochtertje niet goed ge speeld, mevrouw vroeg hij. „O ja, heel goed Tè goed 1" antwoord de de oude dame. „Tè goed?" „Och, zie je, ik ben een oude vrouw Je moet er mij maar niet om uitlachen Ik heb mijn eenig kind verloren, toen zij zoo oud was als uw dochtertje. Zij speelde dezelfde sonatine, even slecht en slordig en hakkelend als Marietje het op dien middag deed. En daaromMaar het viel me zoo tegen, toen zij kwam. Haar spelen herinnerde mij volstrekt niet meer aan dat van mijn Ellie '.Neen, zij moet niet meer komen Nog welbedankt voor uw welwillendheid Diep terneergeslagen zaten Marietje's ouders des avonds bijeen. Het duur ge kocht goudmijntje was een ledige schacht gebleken. H. Ct. DE VERBORGEN SCHATTEN VAN MONGOLIË Een voor-historisch gebied. Pater Lobby, de bekende Apostel van China, heeft onlangs zoo lezen we in De Morgen van den Russischen on derzoekingsreiziger Kozlow een brief ont vangen uit de Zuidelijke hellingen van hèt Khangai-gebergte, het brongebied der rivier Ongijb-Gol, "waarin nooit een Europeaan is doorgedrongen. Hieruit pu bliceert fiij eenige zeer interessante be schouwingen in de Weensche Reichspost. Een jaar geleden was Kozlow naar Thi bet en Mongolië vertrokken tot opsporing van historische overblijfselen. Sindsdien had men niets meer van of over hem ver nomen. Thans zijn, zooals gezegd, de eerste berichten over hem binnengeko men, die melden, dat hij zijn taak nog niet met volledig succes ziet bekroond, doch op den goeden weg daartoe is. Hij heeft n.l. vele ethnologische sporen, wier be staan men tot nu toe zelfs niet vermoedde, alsmede talrijke archelogisclie vondsten en onbekende monumenten ontdekt. Over het algemeen stelt men zich Mon golië voor als een onmetelijke onbewoonde Zandwoestenij en op de landkaarten vindt men het land steeds aangeduid met den melancholischen naam, woestijn Cobi. Kozlow nu heeft die gebieden bezocht, welke op de meeste atlassen met witte vlekken worden aangeduid en die tot nog toe onbekend waren. En wat vond hij daar Hij vond er bloeiende steden, zoo als b.v. het handelsbestuurs- en gods dienstcentrum Mischig-Goen, Goen, een groot zoetwatermeer Shanghui-Dalia, talrijke Boeddhistische heiligdommen en kloosters. De laatste halte, welke de expeditie maakte op nog onbekenden bodem was Oerga, de hoofdstad van Mongolië. De onderzoekingsreizigers zetten van', daar uit hun tocht te paard voort, terwijl de vele bagage op inlandsche ossenkarren groo te, zware tweeraderige wagens werd meegenomen. -Dit primitieve verkeers middel nu was in 't geheel niet geschikt om snelheidsrecords te slaan, maar had het voordeel, dat de leden der expeditie op hun gemak het onbekende land konden doorzoeken en veel ethnologisch en artis tiek kond ;n verzamelen, Toen de onder zoeker de Tola, een prachtige heldere bergrivier had bereikt, trok hij langs den rechteroever in zuidwestelijke richting, het land verder binnen. Nu eens is het dal, waardoor de rivier zich kronkelt, nauwer en niet veel meer dan een dreigende,donke re schacht, dan weer verbreedt het zich tot wijde met bosch bedekte vlakten. Ner gens een spoor van een woestijn, of van het troostelooze Mongolië dat de atlassen en de kaarten ons tot nu toe hebben ge- suggëreerd, Overal vruchtbare lachende landerijen en kudden, die den rijkdom van de streek uitmaken. Langs de bed ding der Tola zijn aan beide zijden we gen aangelegd, waarover een druk verkeer van voetgangers ên karavanen Dit bloeiend maatschappij-leven speelt zich af in een gebied van eerbiedwaardige monumenten en nog onbekende overblijf selen eener grootsche, vergane bescha ving. Is men de plaats Sanghin gepasseerd, dan betreedt men het eigenlijke voorhis torische gebied. De Tola wendt eensklaps haar loop en stuwt hare wateren in Noordelijke rich ting verder. Het geheele aanzien der ri vier verandert. Tusschen de bezette oe vers met een dichte laag riet stroomt zij langzaam, doch rust'g en gelaten verder. Langs beide kanten bloeien waterlelies, ,wier witte bloemen bij menige wending de watervlakte in een met sneeuw bedek te vlakte schijnt te doen veranderen. Gra nieten standbeelden van menschen en dieren, de reusachtige Ciolum- Meleke, schildpadden eveneens uit graniet ge houwen en met onbekende hieroglyphen versierd en Dorische ornamenten. Zijn het de overblijfselen van een groote stad Of van een landstreek of van een land Hier bij deze monumenten ziet men ein deloos lange rijen steenen, die met een tusschenruimte van enkele meters vol komen evenwijdig loopen. Geven zij mis schien de richting aan van een weg, die thans verdwenen is Die rijen steenen moeten ergens heen voeren. Zij strekten zich uit over een afstand van verscheidene kilometers en verdwijnen dan in zuidoos telijke richting in de bergen. De expeditie heeft hun oorsprong nog niet nagegaan. Waarschijnlijk zal zich eerlang nog een geheel onbekende wereld voor de onder zoekers openen. Een zonderling granieten standbeeld eener Mongoolsche Spinx verheft zich langzaam de overblijfselen der oude straat, alsof zij de geleerde onder zoekers spottend uitlachteEen eigen aardig gebergte, dat letterlijk vertaald „geschriften van het warme gesteente" genoemd wordt is voor onderzoekers een zeer dankbaar arbeidsterrein. Zijn rot sige hellingenrijkdom zijn ware musea van oude inschriften en schilderingen, die aantoonen, dat hier geen ongeoefende aan het werk is geweest, maar die bewijzen dat ze het resultaat zijn van jarenlangen kunstenaarsarbeid. De geschriften, ge beiteld op 't harde gesteente, konden nog niet ontcijferd worden. Op den dag dat zulks mogelijk is gebleken, zal waarschijn lijk een helder licht vallen over de ge schiedenis van een oud land en volk, mis schien van de volkeren die, ten tijde van het verval van het Romeinsche Rijk van uit Azië naar Europa stroomden. Voorloo pig echter zwijgen zij nog. Merkwaardig is ook een op eenzame plaatsen op den bergwand veelvuldig voorkomende af beelding een linkerhand met daaronder een letter, die aan de Romeinsche letter A herinnert. In verschillende bergspelonken heeft de expeditie groote en kleine graven aan getroffen, waarvan er eenige waren ge opend. Het voorloopig doel der expeditie op de zuiderhelling van het Kan-gai-gebergte waar de lente wordt afgewacht, is het on derzoek van een gebied, dat nog rijker is aan oude steenen monumenten. Deze zijn zonder twijfel afkomstig van een cul tureel zeer hoogstaand volk. Ruines van tempels en steenen graven komen daar wordt genoemd. Wat deze prachtige'ne- cropool voor schatten bevat, valt thans nog niet te zeggen. Zij dateert ia elk geval, volgens de verklaringen van Kozlow uit een verwijderde periode der geschiedenis. En de onderzoekingsreiziger voegt er aan oe, dat niets zoo zeer den nadenkenden mensch de vergankelijkheid aller dingen zoozeer inprent als deze doode stad, op den berg, aan welks voet zich eens het machtige Mongolenrijk uitstrekte. DE KUNSTMINNENDE HUIS BEWAARDER. Tijdens de afwezigheid van den baron liet de huisbewaarder de portrettengalerij zien. De vreemdeling was vol bewondering en bleef speciaal voor een schilderij lan gen tijd staan. „Zeker een oude meester." „Neen," zei de huisbewaarder,,, 't is de oude mevrouw." IN WELKE RICHTING „Marie kun je tafeldienen?" „Zeker mevrouw, in elke richting.** „Wat bedoel je in elke richting „Ja mevrouw, zoo, dat de gasten wel, en zoo, dat ze niet terugkomen." WAAROM HET NIET ERG WAS. Pas getrouwd vrouwtje „Ik heb je met één ding bedrogen, Philip, ik ben ouder dan ik je vertelde." Philip „Lieve kind, dat is heelemaal niet erg. Ik heb gemerkt, dat je bruids schat tweemaal zooveel bedraagt als ik had durven hopen ONZE KINDEREN. „O, kind, nu heb ik tien jaar lang ge probeerd om je zoo goed mogelijk op te voedfen en nog ben je brutaal en onge hoorzaam." „Dat pleit niet voor uw systeem, moe der." AFGEKOELD. Hij nam haar hand in de zijne en keek trots naar den verlovingsring, dien hij drie dagen geleden aan haar vinger had geschoven. „Hebben je vriendinnen hem niet be wonderd vroeg hij teeder. „Meer dan dat," antwoordde zij koel, „twee herkenden hem 1" NIET WAAR. „Maar dat is toch zeker, zei Jones, zien is gelooven 1" „Om den drommel niet," antwoordde Johnson. „Ik zie jou b.v. eiken dag...." GEEN BOEKEN NOODIG. „Liefste," riep hij uit, toen hij een drie tal boeken over „De wonderen der Na tuur" had gelezen, „liefste, wat is dit toch 'n schitterend werk 1 De natuur is won derlijk I Onbegrijpelijk schoon 1 Als ik zulke boeken lees, dan zie ik pas duidelijk hoe klein en nietig de Z-g. heer der schep ping is." „Hm merkte zijn vrouw op. „Een vrouw hoeft geen boeken te lezen om dat te ontdekken BEDENKELIJKE WENSCH. „Mijn vrouw lachte zich haast dood om uw grappige verhalen. Ik hoop dat u nog dikwijls eens komt oploopen en dan wat langer blijft." JACHTAVONTUUR. „Wat is dat voor een soort wild, dat ik geschoten heb," vraagt de Zondagsjager aan den ouden jachtopziener. „Ik heb er juist naar gevraagd, meneer, Hij heet Smit. MISLUKTE SPOKERIJ. Een landbouwer bleef dikwijls tot groo te ergernis van zijn echtgenoote in de her berg zitten. Deze besloot derhalve door, schrik hem op den goeden weg te brengen. veelvuldig voor. Eveneens zijn daar vele Op zekeren avond kleedde zij zich op phantastische wijze en wachtte haar echt genoot op. Toen deze op weg naar huis was, kwam zij eensklaps achter een boom te voorschijn. „Wie ben je vroeg de boer. „Ik ben de satan 1" bromde de boerin. „Zoo, nu geef me dan maar een poot, antwoordde de boer, „ik ben met een van je zusters getrouwd." granieten standbeelden, opgericht voor overledenen en stellen meestal robuste krijgslieden voor, of slanke, gracieuze vrouwengestalten, die op hun armen huis dieren dragen. Tenslotte bevindt zich op een hoogte van 7000 Meter boven den zeespiegel een groote doode stad, die door de inlanders het „graf der dertien Sain-Noi-koningen" VOOR DE HUISKAMER 4) Radeloos van angst wierp Francisco de blikken om zich heen. Hij was een goed eind weg van de plek, waar hij binnenge komen was en niettegenstaande Conrad's staat van verhongering en vermagering was hij toch groot en zwaar. Hem hier te laten om Tomaso te gaan roepen zou te gevaarlijk wezen, want de plaats stond ongetwijfeld onder bespieding. Het was echter niets voor Francisco om zelf veilig heid te zoeken en den armen man achter te laten, hoewel hij wegens de ontzetten de zwaarte, welke hij torsen moest, ge makkelijk ten prooi zou kunnen vallen aan vervolgers of in een hinderlaag ge raken. Hem met woorden van aanmoedi ging nog meer wijn te drinken gevend, lichtte hij Conrad op zijn schouder en liep Zoo snel als zijne krachten het toelieten naar de deur in den bemosten muur. Het was een vreeselijke tochtdoch eindelijk bereikte hij den uitgang in veiligheid en legde zijn last neder. Toen ging hij bui ten rondzien, of er geen gevaar dreigde, en sleepte, door de schemering begun stigd, den man naar buiten. Conrad was gered De koele lucht, die van het water kwam aanwaaien en nog een paar slok ken wijn, waarin Francisco wat brood kruimels gedaan had, welke hij in zijn tasch gevonden had, gaven den armen man weer kracht om verder te gaan. Het was nu niet moeilijk Vittore te ha len en ook Tomaso, die niet alleen wilde achterblijven. Met hun drieën droegen zij Conrad, die te uitgeput was om vragen te stellen, naar de hut en legden hem neer op het ruwe leger van heistruiken, waar van nog" slechts kort geleden een zijner vazallen verdreven was. Een armoedige schuilplaats, maar een plaats van veilig heid, waarvoor hij gaarne alle gevaarlijke pracht van zijn rijke woning in ruil gaf. „Wie is hij vroeg Tomaso met ver legen nieuwsgierigheid. Voor de eerste maal sinds zij Francisco kenden, zagen zij hem zonder bitterheid lachen. „Een van Visconti's slachtoffers zeide hij. „Het een soort van voldoening, er nu twee gered te hebben. Ik weet niets van hem af, hoewel ik duidelijk zie, dat hij een man van onderscheiding is. Wij zullen hem zoo goed mogelijk verzorgen. Hij k^n ons misschien van dienst wezen, Tomaso." Opeens veranderde zijn stemming. Eerst den knaap aanziend, die nauwe lijks zijn koorts kwijt was, en toen de doodsbleeke gedaante, waar hij mede be zig was, riep hij van toorn uit„Wat kan ik eigenlijk tegen Visconti doen Vreeselijk, zoo machteloos te staan Wij moeten hier vandaan, want tevergeefs sla ik mijn hart te pletter tegen de muren van Milaan. Ik moet naar Ferrara toe, naar Delia Scala's verwanten." „En zullen die u helpen vroeg To maso bevende Francisco antwoordde ditmaal met een bitteren glimlach „Ik zal trachten hun hulp te verkrijgen. Eenmaal stond Delia Scala daar goed bekend en stelde men ver trouwen in hem. Wij kunnen in geen ge val hier blijven 1" Op Conrad wijzend zeide hij „Zoodra Visconti merkt, dat zijn slachtoffer hem ontkomen is, zijn wij hier niet meer veilig. Wij zullen naar Fer rara gaan en Visconti overvallen, zoolang hij%og onbewust is dat ik dat iemand is blijven leven, die de d'Estes tegen hem kan ophitsen Een uur of twee later, terwijl Vittore en Tomaso sliepen, zat Francisco naast zijn leger, toen Conrad uit zijn sluimering ontwaakte en besefte, dat hij wederom het leven herwonnen had. Hij trachtte zijn dank te stamelen doch Francisco hield hem tegen met„Gij zijt niet uit Italië, nietwaar „Ik ben Conrad von Schulenborg." „Conrad von Schulenborg herhaalde Francisco, „Visconti's vertrouwde vriend? „Een vertrouwd vriend, dien hij in zijn eigen villa liet opsluiten om van honger om te komen of vergiftigd te worden 1" Het zweet parelde op zijn voorhoofd en hij hijgde naar adem. Francisco trachtte hem te kalmeeren met„Denk er niet meer aan. Eerst be ter worden." Hij had hetzelfde gezegd aan Tomaso. „Beter worden om te helpen de wereld van Visconti te bevrijden. Hij Zou u als een hond hebben laten sterven. Is 't u niet waard verder te leven 1" „Ja, ik wil blijven leven, niet' alleen om mijzelf te wreken, maar ook een vrouw," antwoordde Conrad. Francisco zag hem scherp aan met „Eene vrouw? Uw drijfveer is dezelfde als de mijne. Ik wil ook blijven leven om een vrouw te wreken." Toen de andere hem vragend aanzag, vervolgde Francisco „Ik ben van Verofia en dat zal u wel veel zeggen. Ik behoor tot het hof van Delia Scala en redde met groote moeite mijn leven, toen de ''stad geplunderd werd. Gij begrijpt dus dat daarom en wegens andere redenen mijn haat voor Visconti even groot en grooter moet zijn dan de uwe." Opstaande liep hij naar de deur, om naar buiten te zien en riep toen hartstoch telijk uit „O, ik kan mijn ongeduld bijna niet meer bedwingen, om naar Ferrara te rijden HOOFDSTUK VII. „Graziosa's Armband" Gezeten op een wit paard, reed Tisio Visconti, een mager jongmensch met een idiote uitdrukking op het gelaat en een vagen blik in de oogen, langzaam door de straten van Milaan. De oudste Visconti was inderdaad half gek, waaraan hij waar schijnlijk zijn leven moest danken, daar Gian Galeazzo hem wegens zijn verstoor de brein niet genoeg vreesde om hem alles te ontnemen, behalve zijn geboorterecht het oppergezag in Milaan. Een paar gewapende dienstknechten, in rijke livrei, reden achter hem aan, ter wijl het volk langs den weg onderdanig en eerbiedig neerboog, alleen omdat hij de broeder vari den hertog was, want Tisio zelf had geen kracht om goed of kwaad te Zijn. Er waren er zelfs, die medelijden met hem hadden. Hij vertoonde zich veel meer in de straten van Milaan dan zijn broeder, die men zelden zag, doch van wiens geweten- looze macht Tisio levend getuigde. Hij genoot onbeperkte vrijheid. En toch wa ren zijn gewapende volgelingen eer be wakers dan bedienden zij hadden de opdracht, er voor te zorgen, dat Tisio Zich niet buiten de poorten begaf. Hij keek met doffe oogen en een wezenloozen glimlach om zich heen, terwijl de teugels los op den nek van zijn paard rustten. Hij reed door de lange, nauwe straten, welke, met hobbelige keien en hooge hui- Zen, naar de Westpoort voerden. Door deze poort heen was zijn vader kort ge leden en zijn broeders een paar maanden vroeger, hun dood tegemoet gereden zijn vader, zonder dat Visconti er de schande van verheeld had, op klaarlich ten dag, zijne moeder naast hem gezeten, zijn broeders in 't geheim midden van den nacht allen naar Brescia, waarvan nooit iemand teruggekeerd was. De poort had echter voor Tisio in het geheel geen beteekenis. Zijn oogen wak kerden wat aan, toen hij naar de groene boomen buiten de stad keek, want daar om was hij dezen kant opgereden. De wereld buiten Milaan leek hem een para dijs toe en nu en dan scheen zijn ziel in op stand te komen tegen zijn eentonige ge vangenschap. 't Was op zulke oogenblik- ken, dat hij een hartstochtelijk verlangen voelde naar de groene velden en de boo men, welke hij nooit anders dan vanuit de straat had aanschouwd. De straat was leeg het was ongeveer twaalf uur, Tisio's lievelingsuur, want dgn waren er weinig menschen op de been. De zon was brandend heet de straten flikkerden op de pieken der schildwachten, die op de muren heen en weer liepen. Met verlangende oogen staarde Tisio, zonder op iets anders te letten, naar het kalme, schoone, goud-groene natuurschoon. De schildwacht sloeg geen acht op hem hij deed 't zoo vaak, naar de poort rijden, daar stilhouden, om met gretige oogen door het hek naar buiten te kijken, en dan geduldig weer naar het sombere pa leis terug te keeren. Aan beide zijden van den massieven ingang stonden lage grijssteenen huisjes om vierkante pleintjes heen, waartoe diep ingezette deuren in dikke muren toegang gaven, Toen Tisio zich omwendde, zag hij een meisje in een rood kleedje naar buiten komen. Zij had een bos leliën in de eene hand en in de andere een mandje, een teeken, dat zij boodschappen ging doen. Er was in de geheele stille, zonnige straat niemand anders te zien dan het meisje en de kleine cavalcade. Tisio's oogén be zielden zich en hij glimlachte. Gelijk alle Visconti's lag er een soort van poëtisch gevoel in zijn krankzinnigheid, want het zien van iets schoons beroerde immer zijn zieke hersenen. Toen het meisje de ruiters bemerkte, bleef zij verschrikt stilstaan, als wilde zij weer binnengaan, de hand op den deurknop, haar roode kleedje in schitte rende tegenstelling met den grijzen muur. Tisio mérkte aanstonds het kleurenef fect op en het zonlicht op haar gouden lokken. Hij zag haar scherp aan, hield zijn paard in, wendde zich tot zijn page, die hem, spion en dienaar tegelijkertijd, im mer vergezelde, en zeide met kinderlijke opgewondenheid „Ik zou gaarne even met haar spreken." Ziende, dat zij zijn aandacht getrokken had, wendde het meisje zich verschrikt en verlegen om, ten einde zich uit de voe ten te maken, toen de page naar haar toe kwam rijden en haar gebiedend, doch met een geruststellenden glimlach op de lippen tegenhield. „Het is prins Tisio Visconti, edele dame, gij behoeft niets te vreezen. Hij wenscht alleen maar even met u te spreken." Bij het hooren van den gevreesden naam werd de angst van het meisje nog grooter. „Hij neemt mij misschien voor iemand anders, mijnheer," zeide zij ik heb zelfs dén hertog nog nooit gezien." „Mijn heer wenscht u te spreken", herhaalde de page. „Hij is niet de hertog, maar de hertog wenscht, dat zijn broeder in zulke zaken gehoorzaamd wordt. Kom mejonkvrouw, gij behoeft niet te vreezen het is een eer." Hij wendde den teugel en, bevreesd om te weigeren, kwam het meisje verlegen naast het paard van Tisio staan. Hij zag haar lang en belrngstellend aan haar roode japonnetje, haar gou den haardos en de witte en groene leliërt in haar hand. Hij sprak echter niet, zoo dat zij eindelijk het hoofd ophief en hem vragend en bevreesd aanzag. De page keek glimlachend toe, terwijl de gewapende volgelingen onverschillig zwegen. „Gij zijt zeer schoor.," bracht Tisio er eindelijk uit. „Hoe heet gij Wiens doch ter zijt gij „Graziosa Vistarnini, edele heer. Mijn vader is Agnolo Vistarnini, de schilder." Tisio's oogen werden weer vaag. Thans sloeg hij de blikken op de leliën met „Komen zij daar vanda.:*?" wijzende naar wat buiten de poort gelegen was „Neen, edele heer, zij komen uit den tuin van een vriend. Mijn vader wenscht ze te schilderen." Zonder op haar antwoord te letten, begon Tisio idioot te lachen, waarop zij schuchter vroeg „Mag ik nu weggaan Mag ik gaan, edele heer?" Hij boog zich uit den zadel neer, nam een liarer blonde krullen van haar schou der af, streelde ze en liet ze met een zucht weer vallen. „Geef mij die bloemen," zeide hij op de leliën wijzend, „al de bloemen die ik ken groeien in Gian's tuin Gian is de hertog van Milaan," Bij het hooren van deze woorden eti vooral den toon, waarop hij ze uitsprak, werd Graziosa's hart met medelijden ver vuld. Stilzwijgend en met tranen in de oogen gaf zij hem de bloemen, welke hij gretig van haar aannam. Voor zij echtet de hand kon terugtrekken, hield hij deze met een uitroep van kinderlijke bewon dering vast en raakte een fijn bewerkte gouden armband aan, welke zij droeg „Dat wil ik ook hebben 1" riep hij met lachende vreugde uit. Doch het meisje troks snel haar arm terug en maakte zich bereid om weg te gaan, toen Tisio ver toornd uitriep „De armband 1" terwijl de page haar met hardheid aanduidde, niet heen te gaan. Verlegen en verdrietig zeide zij met tra nee in de oogen. „Dat kan ik hem niet geven. Ik smeek u, edele heer, laat mij gaan." De page waarschuwde haar echter, geen moeilijkheden te rpaken. Er bestond slechts één enkele wet voor de burgers vap Milaan de tirannie der Viscontis. Gelukkig de persoon, die dit alleen maar ondervond door een willekeurige gril van Tisio. „Beschouw het als een teeken van ge luk", voerde de page aan. „Hij vraagt niet meer dan een beuzeling 1 Geef hem den armband rr»ar. Morgen is hij 't weer vergeten en zal ik u dien teruggeven als gij er aan het paleis om komt vragen. Maar geef het hem nu, voor hij boos wordt. Geloof mij» het is beter". Tisio's gelaat begon jte betrekken. „Haast u wat, haast u wat," vermaande de page met ongeduld, „anders zoudt gij het wel eens met uw vrijheid kunnen be- koopen."* „Ik kreeg die van mijn verloofde ik kan het niet weggeven fluisterde zij. „Ik wil het hebben riep Tisio ge biedend en met uitgestrekte hand. Mach teloos schreiend maakte Graziosa haar armband los, welke de page met vlugge handen aan zijn heer gaf. Toen reden zij weer verder, terwijl de page haar lachende toeriep „Ge zult er niets bij verliezen Geheel verdiept in zijn nieuw speelgoed, keek Tisio verder niet naar haar om, want juweelen en zeldzaam bewerkte gouden sieraden, waren het zwakke punt van zijn verstoorde geest. Graziosa drukte de lippen op haar beroofden arm en zag hen na, terwijl de tranen haar ,over 't gelaat vloeiden, den kende aan Ambrogio, haar verloofden schilder, die haar den armband geschon ken had» Wat zou hij wel zeggen 1 „Als Ambrogio maar hier geweest was snikte zij. „Hij zou zelfs den hertog niet toegestaan hebben mij mijn armband te ontnemen. Maar wat kon ik er tegen doen? Als hij er nu 'maar niet boos om is Zij hechtte niet veel geloof aan de woor den van den page en daarbij hoe zou zij naar 't paleis durven gaan. We derom begonnen hare tranen te vloeien Verdrietig raapte zij de versmade leliën op. In de verte kon zij Tisio nog zien., druk bezig met zijn nieuwen schat. Door haar tranen heen glimlachte zij over het vreemde en treurige geval. „Het maakt den armen heer gelukkig, doch 't breekt miin hart het te moeten verhezen." voerde

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 11