0
De Adder van Milaan
re
NUMMER 34
ZESDE JAARGANG 1926
3"—K
bekwaamheid der perfesfers en dal die
zeil Huilden, als iets mei ging, gelijk ze
wei wensctiten wisi zoo'n massa ver
halen omtrent genezingen door operatiën
en nooit éen ongeluken dan noemde
ze namén en stralen en datums ten be
wijze zoo'n overvloed van bewijsmate
riaal. dat 't wei leek, als had ze tn heel
haar teven mets anders gedaan dan sta
tistieken bijhouden van operaties en hun
afloop. Als ze dan lag te vertellen, kalm
pjes weg, vol aardige fantasie, week al
lengs de spanning bij de medeverpleeg-
den. leefden ze allen mee met de schijn-
ware gebeurtenissen, vergaten uur en
tijd. en schrikten eigenlijk op, als her rol
wagentic met de geopereerde weer terug-
kscrdc i v
Was 't nu al gebeurd?.... mensch,
mensch.wat gaat dat toch gauw.
Maar een blik slaande op de klolt, bleek
dat „gauwe'' toch allicht een uut ge
duurd te hebben, en ze begrepen met,
waar de tijd gebleven was
„Die juffrouw Verduyn ook met haar
vertellenkrek een roman."
Doch zoodra de geopereerde binnen
kwam, zweeg de „romancière'' en kwam
er heel den dag geen woord meer dan al
leen een uiting van beklag, als „de stum
per" zoo'n last had van de „chloreforrem
of kreunde van pijn. Dan was ze zwijgza
mer dan de meest zwijgzaamste. Werd een
volgenden dag aangedrongen op 't vervolg
van 't verhaal, dat ineens zoo onderbroken
was geworden, dan was vertei.stertje heel-
maal in de war, wist met goed waar ze
gebleven was, vergiste zich telkens en
ieder had plezier, want al liepen ze allemaal
er in, zoolang er verteld werd, ze beseften
naderhand toch wel, dat hun ïrfaar wat op
de mouw was gespeld tot ze zelf pret
kreeg in eigen vergissingen en anderer
prei en dan begon ze in eens maar aan
een nieuw vertellinkie, maar nu geen „me
disch vertellinkje."
Deze aaiste waren alleen voor de ope
ratie-ochtenden, of als er een nieuwe pa
tiënt kwam, die over een paar dagen on
der 't mes moest en nu lag te huilen van
angst. Dan begon ze te troosten en te be
moedigen
„Kijk eens, zoo goed als allemaal, die
hier liggen, weten er van mee te praten en
ze zijn er toch allemaal doorgekomen."
En daarna vertelde ze verder, kalmpjes
betoogènd, onopgesmukt-leuk weer van
een nieuw voorbeeld uit .haar oneindigen
voorraad verdichte operatiegeschiedenis-
je:,.
De zuster üep zich dan te verkneuteren
van stille pret en 's middags aan tafel of
in de conversatiezaal zat ieder mee te ge
nieten van 't navertellen alleen. En den
volgenden dag, steevast, kwamen er altijd
zusters van een andere afdeeling, die kwan
suis hier wat te vragen hadden, en of 'r
spel brak altijd haperde er dan wat
bij 't bed van juffrouw Verduyn, lag haai
hoofd niet goed, of waren de kussens niet
luchtig opgeschud, of de dekens niet net
jes ingestopt, en of ze nu zelf al verze
kerde, dat „ze lag als een prinses" het
baatte niet er was altijd wat bij haar
te doen en natuurlijk daarna ook wat te
bebabbelen óf grapjes over te maken..
Jin oak wij „co's" op de chirurgische
afdeeling maakten, als we beneden
niets te doen hadden, graag een slippertje
naar boven, treuzelden er wat rond, of
gingen, tegen een der ramen leunende
wat na zoeken in Tilmann een studie
boek maar eigenlijk alleen om n3ar
„Fortumtje's" filosofietjes en medische
causerietjes te luisteren. En als ik nu met
een stalen gezicht tegen m'n patiënten
zit te liegen, hun verbetering voorspiege-
TCnd, waaraan ik zelf niet geloof, als ik
nu allerhandigst met allerlei drogrede
nen er om heen pratend er in slaag mijn
patiënten gerust te stellen vaak zoo
noodig voor hun herstel dan komt dat
zeker, doordien ik voor een goed deel ge
profiteerd heb van Fortumtje's „echt-
menschkundige" lessen.
Al dadelijk had ze de harten van ons
„co's" veroverd. Ze was op een avond bin
nengebracht met een merkwaardig soort
beenbreuk een spiraalfissuur van een
scheenbeen verkregen op haast onbe
grijpelijke wijze bij een val van enkele
rreedjes hoog in een kelderwoning, waar
bij zij op den rand van een" kist terecht
gekomen was. Overigens nergens elders
beteekenende beleedigingen.
De schuins loopende scheur in 't been
was aan de voorzijde makkelijk te voelen,
maar niet, tengevolge van groote bloed
storting. op de plek, waar de voorzijde
zich ombuigt in de zijkanten, Wij .„semi's"
deden haar dan ook ongetwijfeld heftig
pijn bij 't onderzoek toch liet ze ons
lijdzaam begaan, telkens neen ant
woordend op de vraag, of we haar „erg
zeer" deden. Maar toen 't onderzoek af
geloopen was. lag ze stilletjes voor zich
heen te snikken van napijn.
Sinds dien wie er mee begonnen is,
weet ik met, maar den volgenden dag
was het „juffrouw Verduyn" al omge
doopt in_„Fortumtje" als een engel. Om
dat haat man haar geen bloemen bracht,
brachten wij ze voor haar mee, en gapten
dan die uit 't dokterstumtje of in de rijke
dagen kochten was ze ook werkelijk en
daarmede was ze dan zoo blij als een kind.
Ol iemand had bij ongeluk vergeten
een peer of andere vrucht op te eten en
bracht die dan omdat „'t ding anders
toch maar bedierf „En, merkwaardig, zóó
weinig wist „Fortuintje" van de charme,
die van haar uitging, dat ze maar niet
begrijpen kon, waarom ieder toch zoo
graag'vriendelijk voor haar was en bij
gevolg zij zelf steeds aanspoorde om ,,'t,
aan een ander te geven." Altijd dacht ze
min -van zich zelf en hoog van een an
der.... Altijd tevreden, altijd vriende
lijk, altijd welgemoed, een met één
groote, diep-ontroerende vereering voor
haar man.'... Die man was haar Alles.
Voor hem alleen leefde ze. Wanneer er
eens met op haar gelet werd, lag ze stil
voor zich te kijken, welden de tranen in
haar oogen op en als de zuster 't dan
merkte en toch volhield te vragen, wat er
was, na tallooze malen 't antwoord ont
vangen re hebben dat et niets was
„Geloot me nu, zuster, heusch niets.
Dan kwam 't er ten slotte uit
„Zij tobde ovet haar man.... hij zat
er nu zoo moederzalig alleen,... geen
mensch. dte voor hem zorgde.... en zij
lag hier nu maar, had alles wat haar hart
begeerde, terwijl hij heel den dag sjou
wen nicest en 's avonds, thuis komende,
een leegen ongezelhgen boel vond....
Wanneer ot zij nu toch weg zou mogen
Ze lag hier nu ai zoo goed als een maand.
Haar njan had geen teven meer.ie de
ren keer, als hij kwam, was hij magerder
geworden.en zijn goed zag er uit om
van te huilen..
Dan troostte de zuster, zooveel ze kon.
en 's avonds vertelde ze 't aan tafel aan de
andere zusters en dan was 't den volgende
dag weer een komen en gaan naar „For
tuintie's" bed en ieder had ouder ge
woonte weer aan te merken op de kussens
en de dekens en dat „Fortuintie's" hoofd
niet goed lag
De hooidverpleegsrer was de eerste, die
het merkte. „Fortuintje" had een engel
van een man, alleen omdat „Fortuintje"
zeil zoo'n engel was. Het was een stuk
steen, die man. Het is waar, als het „be
zoekdag" was, kwam hij trouw, en bleet
hij zitten praten, tot de tijd verstreken
was....maar je kon nooit aan hem mer
ken, dat hij blij was als hij kwam en be
droefd, als hij weer weg moesten nog
nooit had hij eens wat voor „Fortuintje"
meegebracht..-. niet de geringste kleinig
heid zelfs. Dat „Fortuintje" een slecht
leven bij hem had, dat hij haar afsnauwde,
of dat hij dronk, nee, dat geloofde ze ook
nietMaar dat was geen deugd van
hemhij was nog te zeurig en te suf
om te drinken..hij was levend dood.
hij was een machine en hij zou er net zoo
weinig van voelen, zoo hij Fortuintje moest
missen, als een machine het voelt, wan
neer een andere stoker de vuren stookt
De kerel was te naar en te suf om goed en
te naar en te suf om kwaad te doen
Aanvankelijk lachten we „setni's"
alle mannen zijn ezels, en niet één, die
maar iets van vrouwelijke scherpzinnig
heid begrijpt om dergelijke zwartgal
ligheid. Zou „Fortuintje" dan zoo voor
hem zijn, als 't zoo'n nietsnut was? En
de wijze dan, waarop zij altijd over haar
man praatte Maar wat later wisten wij
het ook. Er was een nieuwe patiënte op
de zaal gekomen, die „Fortuintje en haar
man kende, want ze hadden vroeger in el-
kaars buurt gewoond.
Er was denzelfden dag operatie ge
weest dus bleef het heel stil op de zaal
en toen had de nieuwe patiënt liggen
fluisteren met haar buurvrouw, en deze
later met haar buurvrouw, en deze later
met haar buurvrouw, en die weer met de
hare, en eer het av.ond was, wist de halve
zaai het en begreep de rest het
„Fortuintje" was een enge! en haar
man een lammeling.
Dat gaf een beklemming van stilte, en
toen den volgenden morgen „Fortuintje"
weer begon te vertellen en oude versjes
op te zeggen, van Elliot Boswel, die zij
haast allemaal uit haar hoofd kende, om
dat het zoo goed als 't eenige boek was,
dat zij. bezat was 't veel minder gezel
lig en vroolijk dan gewoonlijk. „Fortuin
tje," kinderlijk'zieltje, dat noch wist, noch
begreep, zei versjes op, tot zij kwam aan
't verhaal van groptxnoeder, die de ge
dachtenis van haar man verdedigde tegen
haar kleinzoon eft tegen al diens beschul
digingen over haar mans achteloosheid
niets had te zeggen dan
„Hij was toch zoc 'n lieve man, je groot
pa, en toen dit bij den plagenden knaap
riet hielp Want hij was mijn man, je
grootpa.
up aai oogetioiiK wisten we t
leen, maar begrepen het ook. Dat was het
einde van alle overwegingen van „For
tuintje
„Want hij was mijn man, je grootpa."
En eigenlijk is dergelijke filosofie óok
de beste en gelukkigst makende, die zich
bedenken laat
Er kwam een dag, dat „Fortuintje"
zelf geopereerd moest worden. Haar been
knapte op, maar toch ging ze achteruit.
Klagen deed ze met.... ia, ze had wel
wat pijn in haar zij, maar dat zou zeker
nog van 't vallen zijn.... Eerst dat ook
geloofd, maar toen nu en dan koorts op
trad, die allengs meer 't karakter van
„hectische koorts" aannam, toen de urine
etterlichaampjes blééf bevatten en spon
taan haematurie optrad, werd allengs al
les duidelijk „Fortuintje" had mertuber-
culose. Eu nadat er tuberkelbacillen in de
urine waren aangetoond, was 't absoluut
zeker. De hoogleeraar voor interne ge
neeskunde werd er bij gehaald en ver
klaarde, dat denkelijk slechts één nier
was aangedaan er was „latente" tuber
culose geweest en door den val „apert"
geworden de hoogleeraar voor de ziek
ten der urinewegen werd er bij gehaald,
en die kon aantoonen, dat slechts één nier
was aangedaan en beiden waren met
den hoogleeraar in de chirurgie van mee
ning, dat alléén een operatie tuffrouw
Verduyn" zou kunnen helpen.... Toen
besloot, omdat haar man 't goedvond, ook
„Fortuintje," dat ze zich zou laten ope-
reeren. Eu ze was erg dankbaar jegens
haar man, die 't goed vond, dat ze wéér
zooveel langer in 't gasthuis zou blijven.
Doch nauwelijks was tot de operatie
besloten of ineens wisten allen de zus-
rers en de patiënten en ook wij, semi's, i—
verhalen van menschen, die precies het
zelfde gehad hadden ais „Fortuintje" en
allemaal geopereerd en allemaal beter
geworden waren.... Fortuintie's oude
buurvrouw kon nóg beter jokken.... ja,
zij wist ook van zoo'n geval en ook geope
reerd en óók beter, maar terwijl onze
tnensclien allemaal nog leefden, was de
door haat bedoelde toch gestorven....
het was een vlettersman en hij woonde
heeiemaal m IJrr.uiden en toen hij op
een donkeren nacht verdronken..,,
maar hij had tot zoo lang nooit meer last
van zijn nieren gehad. Zoodra den vol
genden morgen 't rolwagentje kwam en
„Fortuintje" er op was gelegd, begon de
zaalzuster haar bed af te halen „For
tuintje" zei inmiddels heel ernstig overal
heen goeden dag onder 't voorgeven,
dat zij zich haasten moest want anders
was ze niet klaar, als „Fortuintje" terug
kwam.En toen „Fortuintje" weggere
den werd nog knikte ze overal heen
toen klonk het van alle kanten
„Tot strakjes hoor.... tot strakjes.
We zullen erg stil wezen, als je terug
komt
„Fortuintje" is met op de 'zaai terug
gekomen. Er was niets, dat zu'ks h3d deen
vermoeden.... „Fortuintjes" hart leek
volkomen normaal en dood door cbloro-
form-narcose bij opëiatie komt baast
nooit voor en 't was aan 't gasthuis in geen
jaren gehoord, voor zoover we wisten
maar „Fortuintje" is 't slachtoffer er van
geworden.... Ze was nog niet eens goed
bewusteloos, toen merkte de zuster het
aan de pols en dadelijk waarschuwde zij
en werd kunstmatige ademhaling toege
past, alles gedaan wat mogelijk was, maar
te vergeefs. Voor de operatie beginnen
kon, was „Fortuintje" gestorven.
Verduyn zou tegen elver, komen hoo-
ren, hoe 't afgeloopen was. We waren 't
er allen over eens, dat Webbe de man
was, die het hem zeggen moest. Webbe
was knap, Webbe was kalm, Webbe was
een menschenkenner, Webbe had ge
voel. Webbe was assistent en de han
digste,'vlugste kerel van heel 't Gast
huis.... Webbe was een ideaal dokter
ja, Webbe was de éénige. die het zeggen
kón.
En Webbe heeft 't ten slotte ook gezegd.
Hij begon, dat 't met „Fortuintje" ik
bedoel juffrouw Verduyn uw vrouw
niet ging, zooals 't wel gehoopt was
Hoe er gevaar was, dat ze niet meer beter
zou worden.... Dat de Hemel „For
tuintje" was een herksrh vrouwtje ge
weest andere wegen heeft dan de we
gen der menschen.... en dat weberus-
ten moeten in wat door Hoogere Macht
over ons beschikt wordt
Verduyn stond hem aan te kijken,
knikte mee van „ja dokter" en „zeker
dokter" Webbe begon te stotteren en
er zat een prop in zijn keel, toen hij 't
eindelijk zei, dat „Fortuintje" het was
nu geen juffrouw Verduyn" niet meer
beter worden kón,t>iudat omdat en
toen móést het hooge woord er wel uit
dat „Fortuintje" al dood was.
En aldoor had de kerel maar mee staan
knikken van ,,'a dokter" en „zeker dok
ter" en toen hij nu eenmaal wist en ook
begreeo. toen bad bij nivts anders dan
„'s Jonge, 's jonge.,,, dat spijt me j
daar had 'k nu heeiemaal geen gedachte
op gehad...."
Webbe heeft op zijn kamer een kwar
tier staan razen
„De lammeling de hond 't ver
zuipen is te met waard.... Over drie
maanden trouwt hij een ander..je zult
zien.God geef, dat 't er dan een van
't kanalje is....''
Webbe's voorspelling is vervuld. Nog
geen half jaar later of Verduyn is her
trouwd. Webbe's wensch is óók vervuld.
De tweede vrouw is er een van het kanalje.
„Erger an een beest, zeggen de bu
ren."
Webbe's eenige verdriet is, dat Verduyn
er zich zoo weinig van aantrekt, dit die
tweede zoo ts.
De hoofdverpleegster had 't wel goed
ingezien
,,'t Is een stuk steen, die man...."
(Geld.)
TE STERK HERINNERD.
„Hoor ie nog wel eens iets van het geld,
dat lij ie hospes hebt geleend?"
„OcJj man, den heelen dag, die kerel
heeft er een gramophoon van gekocht.
DE SNORKER.
Dokter „Waarom slaapt u niet meer
met open venster
Dikke rentenier „De buren hebben
bezwaar gemaakt."
EERVOLLE STAAT VAN DIENST.
Oude heer (tot zijn nieuwen chauffeur) s
k kan dus aan uw vroegeren patroon eeni
ge inlichtingen omtrent uw karakter en
bekwaamheid vragen
Chauffeur ,,'t Spijt mij mijnheer,
maar beide laatste patroons zijn in mijn
dienst gestorven
ONDER BUREN.
„Maar man, wie zegt ie dat ik een
slijpplank noodig heb vroeg de dame
aan den marskramer, dien zij niet weg kon
krijgen.
„Wie dat zegt an.woordde de man.
„Dat zegt de dame van hier naast, want
dan kunt u den haren eens teruggeven.
Zegt ze
PRETTIG MISVERSTAND.
„Ik heb hier drie weken griep gehad,
klaagde de oude heer. Je weet hoe-dat ver
zwakt. Nauwelijks kon ik het glas wijn,
dat de dokter mij ter versterking voor
schreef, aan den mond brengen, zoo beefde
ik. Help mij even, vroeg ik aan mijn neef,
die op bezoek ivas."
„Gaarne." zei deze, nam het glas wensch-
te „Prosit" en dronk het leeg.
VERSTROOIDE PROFESSOR.
Een geleerde, maar zeer verstrooide
professor, ging de vaeantie bij een vriend
doorbrengen. Daar aangekomen, wilde hij
zijn koffer openen, maar had de sleutel
vergeten.
Een smid moest het slot openbreken.
„Dat zal ine toch nooit meer gebeuren,"
verzekerde de professor.
Het volgende jaar kwam hij weer bij
zijn vriend logeeien. Pas was hij in huis
of hij toonde fier den sleutel van zijn kof-
fer zeggend Nu heb ik hem toch niet
vergeten."
„Goed, antwoordde de vriend willen
wij uw koffer dan maar openmaken
„Ja," hernam de professor
„Waar is uw koffer
„Wel, lieve hemel, nu heb ik hem thuis
gelaten."
EPISODE IN DEN TREIN.
't Gebeurde in een eerste klas spoor
weg compartiment. De reizigers zaten^te
dutten of te lezen, toen plotseling de deur
open werd gegooid en een bleeke meneer
angstig vroeg „Heeft een van de heeren
misschien een hartversterking, een flesch-
je goede cognac of zoo Ginds is een dame
flauw gevallen."
Twee, drie passagiers maakten hun
suitccase open en een reikt den man een
flesch met de woorden „Dit is, voor zoo
ver ik weet, de beste cognac, die er bestaat.
„Dank u," zegt de ander, zet de flesch
aan den mond en neemt een stevige teug.
Toen, de drank teruggevend, zei hij
met een beminnelijk glimlachje „Dat
doet goed. Ja, Tc heb nooit van mijn leven
een vrouw flauw kunnen zien vallen zon
der dat ik onprettig werd."
VOOR DE HUI
5) i
Zij hoorde hem stilzwijgend aan, ter
wijl hij zich omwendde om naar zijn
kamer terug te gaan. Op hetzelfde oogen-
blik trad Giannotto sprekend naar hem
toe Hij was onopgemerkt binnen geko
men en naderejp zijn meester met een eer
biedige houding. Voor hij echter uitge
sproken was beet Visconti hem toe „Ik
wil memand zien niemand 1 begrijpt gij 1
Ik heb 't u reeds gezegd, en wees voor
zichtig, Giannotto, dat gij niet te vaak in
mijne nabijheid komt
De geheimschrijver verbleekte, doch
verloor zijn bedaardheid niet. Hij had de
ondervinding opgedaan dat men door
vrees te toonen Visconti nog woedender
maakte. „Ik wilde alleen maar zeggen,
dat Alberic de Salluzo op verdere orders
wacht, edele heer."
„Heeft hij den graaf gevonden?"
„Neen, edele heer, noch den graaf, noch
eemg spoor dat tot zijn ontdekking kan
leiden tenzij dit perkament eenige uit
legging geeft."
„Nog een nep Visconti uit, waarop
Giannotto het hem met gebogen hóófd
en neergeslagen oogen overhandigde, zon
der dat zijn meester den glimlach kon zien
die hem op de lippen speelde.
„Dit werd door een van Albenc's man
schappen hier gebracht hij vond het bui
ten het hek van graaf Conrad's villa lig
gen." Het was verzegeld en beschreven
met Visconti's naam. De hertog rukte 't
hem uit de hand. De schrijver had geen
moeite gedaan zijn handschrift te veran
deren, hetzelfde handschrift als op 't per
kament, dat Valentine hem gegeven had
met „Delia Scala leeft." Het zegel was de
Ladder der Scaligeri. Visconti betastte het
stilzwijgend. Zich plotseling herinnerend
dat hij niet alleen was, dat Valentine hem
'met een soort van minachtenden glim
lach stond waar te nemen en dat Gian
notto, niettegenstaande zijn gebogen hou
ding met gretige blikken stond te wachten,
wist Visconti zich te bedwingen. Om den
staf over anderen te zwaaien, moest hij
vóór alles zichzelf in bedwang weten te
houden.
„Giannotto", zeide hij, en de geheim
schrijver schrok op alsof een zweep hem
had aangeraakt, „zorg er voor dat Salluzzo
ieder hoekje van Milaan en van geheel
Lombardije doorzoekt. Hij zal bloed noch
geld sparen. Dood of levend moet hij mij
graaf Conrad von Schulemborg en den
schrijver van deze perkamenten overle
veren
Met een stille buiging verliet Giannotto
het vertrek, waarop. Visconti langzaam
het zegel van het pakket verbrak. Zich
tot Valentine wendende vroeg hij „Blijft
gij soms wachten om te zien of het een
boodschap van uw Conrad bevat? Wees
maar niet bang dat dit het geval is. En
vóór de nacht aanbreekt, zult gij zijn hoofd
aanschouwen", voegde hij er driftig bij.
De bedreiging deed haar sidderen en zij
wendde zich om ten einde hem te verla
ten. Het was altijd zoo met hoeveel
moed zij ook naar hem toekwam, altijd
weer moest zij hem verontmoedigd en
geslagen verlaten.
„Ga heen 1" snauwde Visconti haar ver
woed toe, zoodat zij niet langer dorst blij
ven om hem vragen te stellen of te tarten.
Met het half geopende pakket en het
perkament keerde hij weer in zijn eigen
kamer terug, waar het donker en stil was.
Geen enkel geluid van buiten of van bin
nen kwam de sombere stilte verbreken.
Hij was wederom alleen en zou nu niet
meer gestoord worden. Zich met een
vluchtigen blik om zich heen nederzettend,
bekeek hij wederom het schrift en het
zegel en opende toen het pakket.
Met een ratelend geluid kv.-am een per
kament op den grond vallen. Het was
dicht beschreven en hier en daar met
vreemde, roodachtig bruine vlekken be
zoedeld. Visconti sprong van schrik weer
overeind en raapte het met een gesmoor-
den vloek óp. Het was met verzen be
schreven. Hier en daar kon men nog een
regel lezen.
„Misschien zoudt "gij den sluier niet
De woorden troffen hem en hij keek
met verwilderde oogen rond.
Een groote zwarte schrijflessenaar, met
veel laden voorzien, stond in een hoek
van het vertrek. Visconti ging er naar toe,
het perkament in de bevende hand, immer
om zich heen kijkend, en opende de eene
la na de andere,-totdat hij eindelijk gevon
den had wat hij. zocht. Het lag in een der
ordelijk tezamen geschikte bundels, ge
merkt met Giannotto's duidelijk hand
schrift. Visconti doorzocht ze haastig tot
dat hij een document vond voorzien met
de zegelen van Verona een tartend kar
tel met een goede hand geschreven en met
groote letters onderteekend „Mastino
Delia Scala". Toen draaide hij het bui
tenste blad van het pakket om en legde
de twee perkamenten naast elkaar. Het
was hetzelfde schrift. Visconti bleef hij
gend tegen den zwarten lessenaar aan
leunen met een duivelsche uitdrukking op
zijn verbleekt gelaat.
„Dus hij leeftDelia Scala leeft nog J"
riep hij en sloeg in zijn woede zichzelf voor
't hoofd. Daarna staarde hij wederom op
het met bloed bevlekte perkament, dat
hij in de hand verfrommeld had.
„En dit dit waar heeft hij dit van
daan gehaald Het perkament dat ik dien
dag gelezen heb op den weg naar.... ik
dacht dat ik het in Brescia had laten lig
gen in dat De woorden bestierven
hem op de lippen en in de plotselinge op
welling van een gevoel daf erger was dan
woede, stopte hij het tusschen de andere
in de la en draaide den sleutel tweemaal
om.
De avond begon te vallen. In die som
bere kamer vertoonde het daglicht zich
laat en scheidde het weer vroeg. Met schu
we blikken keek Visconti naar de donkere
muurkleeden. Hij spande de ooren in om
te luisteren, want de lucht scheen vol
stemmen stemmen die ver verwijderd
schenen te smeeken en sommige dichtbij
die schenen te dreigen, zoodat hij de ooren
toestopte. Zij stierven even geheimzinnig
weg als zij gekomen waren doch de
stilte was nog schrikwekkender.
„Giannotto," riep hij uit, „Giannotto
Lampen Het begint donker te worden."
Wederom moest hij luisteren. Daar wa
ren ze wëer, die zuchten, die stemmen en
plotseling het geluid van ijlende voeten die
gezwind wegvluchttenMet een gil
van angst vloog Visconti de trappen op
met krijsjhende stem om lampen schreeu
wend.
Met al zijn macht duwde hij de zware
deur open achter hem vielen de gordij
nen weer in de plooien, terwijl lange zuch
ten schenen te ritselen in het duistere
vertrek.
HOOFDSTUK VIII.
Ter wille van een damesgeschenk
Met een bezielende uitdrukking op het
gelaat zat Tomaso Ligozzi in een hoek der
bouwvallige hut te luisteren naar wat
graaf Conrad hem tegen de houten tafel
aangeleund zat te vertellen. Het was nu
vijf dagen sinds zijne bevrijding. Dank
zij de onmogelijkheid de hulp van een
dokter in te roepen, was hij te spoediger
genezen, want de aanwending van natuur-
middelen en het nemen van slechts 't hoog
noodige voedsel hadden hem, geholpen
door zijn eigen sterk gestel, weer op de
been gebracht. Er was mets meer te zien
van het ingevallen gelaat en de uitgeteerde
gedaante, welke Francisco op zijn schou
der in veiligheid had gedragen.
Op den morgen na de vlucht uit de vil
la hadden de drie vrienden de hut verla
ten, omdat zijn wisten dat zij daar verder
niet meer veilig zouden zijn. Na zorgvul
dig alle sporen van hun verblijf uitge-
wischt te hebben, begaven zij zich naar
een kreupelbosch in de nabijheid waar
Francisco op zijn eenzame ontdekkings
tochten een diepe grot gevonden had on
der een aarden wal verborgen, terwijl
takken en groen over den ingang hingen.
Hier hielden zij en 't was niet zeer ge
makkelijk voor hen graaf Conrad ver
borgen, totdat hij weer sterk genoeg zou
wezen om verder te reizen. Zij vonden
een mageren troost voor dezen slechten
ruil van verblijf in het feit, dat zij alhier
Alberic's soldaten konden hooren schreeu
wen.
Francisco was teleurgesteld in zijn nieu
wen bondgenoot. Graaf Conrad toonde
een oppervlakkigheid, een soort vergetel
heid van beleedigingen, welke geenszins
strookten met zijn eigen, ernstige doel
einden. Tomaso was zijn grootste steun.
Op eerlijke of oneerlijke wijze wenschte
hij paarden te verkrijgen om naar Ferrara
te rijden zoodra Conrad zich weer in den
zadel kon houden. Tot dusver had hij die
noch door beleid, noch door sluwheid
kunnen verkrijgen. Doch eindelijk was
hij op een zeker spoor gekomen dat tot
uitsluitsel zou kunnen leiden en er heden
met Vittore op uitgegaan om terug te
keeren met de paarden, welke zij voor hun
vlucht behoefden.
Tweemaal reeds waren Alberic's man
schappen de buurt sinds den dageraad ko
men doorzoeken. Het was nu middag.
Twee soldaten waren zelfs zoo dicht bij
geweest, dat zij hadden kunnen verstaan
wat zij zeiden. Zij hadden 't over het per
kament dat den- dag tevoren Visconti's
blinde woede had verwekt. Er was kans
dat zij nu voor een poos niet zouden te-
rugkeeren, want zij konden hun zoeken
toch niet tot één enkel punt beperken.
Daarom hadden zij vóór 't vertrek van
Francisco vastgesteld dat zij elkaar na
zonsondergang weer zouden aantreffen
in de hut waar zij aanvankelijk een onder
komen gevonden hadden, omdat paarden
niet door het dikke kreupelhout bij de
grot konden heendringen en de ruimte
om de hut meer vrijheid van beweging
aanbood. Na een vertnoeienden dag en
nadat de soldaten ten tweeden male waren
komen zoeken, hetgeen hen min of meer
beangstigd had als een bewijs van Vis
conti's heete vervolging, doch tevens
aangemoedigd om thans naar de hut terug
te keeren, hadden Tomaso en Conrad
zich een uur voor zonsondergang daar
heen begeven om op de anderen te wach
ten.
Aanvankelijk de ooren scherpend
naar ieder geluid, gevoelde zij zich na
verloop van tijd onwillekeurig meer op
hun gemak, terwijl de graaf Tomaso ge
heel met zijn verhalen boeide.
Eindelijk zweeg Conrad met een zucht
stil en bleef zwijgen. Tomaso hield de
blikken onafgewend op de open deur ge
richt.
„Francisco blijft lang uit zeide Con
rad eindelijk. Gekleed in een grof leeren
boerenwambuis, zag hij er toch nog beter
uit dan Francisco in zijn gehavende klee-
ren. Hij was zeer knap van uiterlijk, met
een vroolijke uitdrukking, hetgeen iets
zeldzaams was bij de Italianen van Lom
bardije. Hoewel op vluchten voorbereid,
waren zijn blonde krullen even zorgvul
dig gekapt als ware Ui/ nog aanwezig ge
weest in 't paleis van Milaan.
„Francisco blijft heel lang uit", zeide
hij wederom, waarop Tomaso plotseling
min of meer verwijtend teruggaf „Er
hebben zich misschien onverwacht moei
lijkheden voorgedaan. Paarden moeten
hier of daar vandaan komen als wij van
nacht nog willen vluchten. Ieder uur dat
wij langer hier blijven brengt ons meer in
gevaar."
„Mijn hart zegt mij dat ik met hem had
moeten meegaan, Tomaso wij hadden
alle vier bij elkaar moeten blijven."
„Dat zou hem maar gehinderd hebben."
klonk het terug. Tomaso voegde er niet b(ij
wat hij misschien had kunnen doen, dat
Francisco niet erg zeker was van Conrad,
Hij had Tomaso bij zijn vertrek be
volen te zorgen dat er geen gewaagde
dingen gebeurden gedurende zijne afwe
zigheid.
„Denkt gij dat hij paarden vinden zal V'
vroeg de graaf zijn krullen om zijn vingers
windend. „Laten we hopen dat hij niet
zulke onmogelijke dingen zal wagen als
die aanval, twee dagen geleden, op den
muur van Milaan De heiligen zijn ons
genadig 1 ik dacht dat we erbij waren 1
Dat was een prachtige vlucht, in 't don
ker met Visconti's soldaten op onze hie
len!"
De oppervlakkige wijze waarop de
graaf Francisco's handelingen beoordeel
de, deed Tomaso onaangenaam aan.
„Het was bijzonder moedig", antwoord
de hij, „en wij waren bijna geslaagd. Een
maal binnen de stad hadden wij wonderen
kunnen verrichten."
„Visconti eveneens" merkte Conrad
vluchtig op. „Gij zijt nog te jong, Toma
so, om in te zien, dat zoo'n gekkenstreek
van geen nut kan zijn."
„Maar er moest iets gedaan worden
gaf Tomaso terug, „want dit wanhopende
niets-doen maakte Francisco krankzin
nig,"
Conrad glimlachte en schoof het ge
sprek op iets anders met „Wie denkt gij
dat deze Francisco eigenlijk is Hij toont
te veel haat voor Visconti om maar een
gewoon dienaar geweest te zijn aan het
Hof van Delia Scala."
„Hij diende den prins persoonlijk en
verloor zijn heer en alles wat hij bezat in
de plundering van Verona het is dus niet
te verwonderen, dat hij zoowel Delia Sca
la als zichzelf wenscht te wreken."
„Ik denk dat hij van beteren stand en
geboorte is dan hij wel doet voorkomen",
oordeelde Conrad. „Als de tijd daar is zal
ik mij niet ondankbaar toonen." Hij zette
zich op de tafel neer, bengelde met zijn
beenen, keek met minachting rond en
scheen slaap te hebben.
„Denk eraan, edele heer, dat wij van
avond vertrekken", vermaande Tomaso,
die zich over zijn onverschilligheid begon
te ergeren.
„Als onze goede vriend met paarden te
rugkomt gaf Conrad terug.
„Er is geen keus, tenzij wij er ons leven
aan willen wagen. Als Francisco geen
paarden kan krijgen, moeten wij te voet
gaan," antwoordde Tomaso met besliste
stem.
„Ik ben 't geheel met u eens. Ik loop
liever tot ik er bij neerval in welke rich
ting dan ook, dan naar Milaan terugge
bracht te worden 1" lachte de graaf.
„Gij neemt 't luchthartig op, edele heer,
en gij schijnt niet meer zoo fel op wraak
als eenige dagen geleden. Denk eens tot
welk een dood Visconti u veroordeeld had I
Gij hebt veel te wreken zijt gij niet van
plan naar Milaan terug te keeren om u-
zelf recht te verschaffen Of wilt gij weg
reizen en er niet meer aan denken
De glimlach verbleekte op Conrad'»
gelaat. Met flikkerende oogen riep hij uit
„Neen, ik ben niet van plan het te verge
ten I Ik herinner mij maar al te goed dien
nacht dat ik met prinses Valentine de
paleistrappen afsloop. Visconti snapte
ons en scheidde ons. Als ik nog aan haar
gelaat denk I Wederom werd zij gedwon
gen haar afschuwelijk bestaan voort te
Zetten, en ik weggevoerd naar mijn eigen
villa om er langzaam van honger om te