De Adder van Milaan
NUMMER 40
ZESDE JAARGANG 1926
(id
gelaten door een man die gedood werd. Ik
weet niet hoe het komt dat we de tasch
niet eerder kregen, maar uw administra
teur zegt dat de tasch zeker vergeten is
op het hoofdbureau nadat u haar aange
bracht hebt. Enfin dit is van geen be
lang maar kan u ons misschien eenige
nadere bizonderheden over dien zonder
lingen man geven
„Niets, dan dat ik de tasch vond,
nadat de man van de in volle vaart zijn
tram gesprongen was," zei Fred. „Het
ongeluk heb ik niet zien gebeuren."
„Nu, dan zullen wij u niet langer
meer lastig vallen, 'k Dacht wel dat ik
voor niets zou komen," ging de agent
verder. Hij was blijkbaar in een praatlus
tige stemming, ,,'n Zonderling geval is
't, vindt u niet," zei de agent „De man
die gedood werd was 'n allesbehalve fat
soenlijk mensch Werd vervolgd ook al
wegens moord. Onze mannen hadden al
'n oogje op hem en toen hij nu zag dat
er eenige agenten stonden te wachten bij
de eerstvolgende stopplaats sprong hij
van de rijdende tram. Die tasch liet hij
expres in de tram achter om te voorko
men, dat die op hem gevonden zou wor
den."
„Waarom," vroeg Fred met onzekere
stem.
„Hè, hebt u die banknoten met gezien
die er in waren V vroeg de agent ver
baasd. „Nu 'f waren allemaal valsche bank
biljetten hij had thuis een fabriekje 1"
Fred groette den man en ging lang
zaam naar de huiskamer. Een paar han
den die van zijn vrouw, die had staan
luisteren, gingen om z'n hals. „O Fred,"
Zei ze bevend van de doorgestane emotie,
„als als....je ze eens gehouden...."
Hij knikte met tranen in de oogen.
„Het is gelukkig dat alles nog zoo
goed afgeloopen is
DE ZOON DER WEDUWE.
't Huis, dat de weduwe Jacobé bewoon
de stond op 'n hoek van twee straten, die
op 't stationsplein uitkwamen.
Het was 'n nieuw, smal gebouw dat
gunstig afstak bij de aangrenzende, lage
en meestal nog met stroo gedekte huizen.
De weduwe Jacobé was er eerst in Juli
1870 komen wonen, nadat de oorlog ver
klaard en haar jongste zoon, Aristide Ja
cobé, met de mobiele troepen van de
Maas naar Verdun vertrokken was. Zij
had deze woning gekozen, omdat ze zoo
dicht bij 't station lag. 't Scheen de brave
vrouw toe, dat ze zoodoende dichter bij
haar zoon zou zijn, en dat deze, wanneer
hij terugkwam, slechts twee stappen had te
doen, om in haar armen te liggen.
Aristide was haar lieveling haar andere
Zoon, de oudste, woonde te Parijs, waar
hij tegen den zin van z'n moeder getrouwd
was. Sedert dien was er 'n verkoeling tus-
schen hen ontstaan en had de moeder al
haar liefde en toegenegenheid voor haar
jongsten zoon over. Het was voor haar
dan ook een vreeselijk droevige dag ge
weest, toen haar Benjamin zich uit haar
teedere omhelzing had losgerukt, om zich
bij zijn bataljon te gaan voegen. Eerst
had zij tot haar troost op tamelijk geregel
de tijden brieven van hem ontvangen.
Daarop, toen het departement door
Duitsche trespen overstroomd, de stad
dcor twee Beiersche regimenten bezet
en alle gemeenschap afgesneden was,
waren de brieven uiterst zelden meer ge
komen, slechts af en toe, wanneer de een
of andere goede vriend of kennis er een
had kunnen binnensmokkelen. De laatste
dien zij ontvangen had, was van 20 Augus
tus e n geschreven uit een dorp in de buurt
van Sedan sedert had zij niet meer van
hem vernomen, niets. Was Aristide ge
sneuveld of na de capitulatie van Sedan
als krijgsgevangene meegevoerd Daar
omtrent had juffrouw Jacobé niets stel
ligs kunnen vernemen, hoezeer zij daar
naar gevraagd, hoeveel moeite zij zich
daarvoor getroost had.
Dit alleen stond vi.st sedert 20 Augus
tus had ze geen tijding een akte van o-
verlijden was haar niet toegezonden, en
de weduwe kon, noch wilde gelooven dat
Aristide dood was. Ze troostte zich met
de gedachte, dat hij ongetwijfeld ergens
in Duitschland in een vesting geïnter
neerd moest zijn, van waar het hem on
mogelijk was te schrijven, maar dat hij
zeker zou terugkomen wanneer die af
schuwelijke oorlog ten einde was en
zij ve; wachtte hem voortdurend.
Na de in groote spanning doorgebrach
te wintermaanden, vernam men eindelijk,
dat Parijs zich overgegeven hrd en de voor-
loopige vrede geteekend was. Natuurlijk
diende deze tijding slechts om de onrust
en angst der weduwe te doen toenemen.
De krijgsgevangenen zouden in vrijheid
gesteld worden. Zij waren onderweg.
Enkele jonge mannen uit het departe
ment waren reeds teruggekeerd. Men zag
hen aan het station uitstappen, bleek, ver
magerd, in gesleten en gescheurde uni
formen, maar toch met een glinstering
van vreugde in hun holle oogen bij het
terugzien der vaderlandsche wijnbergen.
Nimmer verzuimde juffrouw Jacobé
aan het station te zijn wanneer er een
trein uit Duitschland moest aankomen
met angstige spanning sloeg zij de terug
keerenden gade, die hem verlieten, en
overstelpte dezen met vragen naar haar
zoon. Sedert den dag, waarop de capitu
latie van Sedan plaats vond, had men
hem niet meer gezien. Maar, voegden
sommige der soldaten er aan toe, daar
om behoefde zij nog niet voor het ergste
te vreezen j misschien had Aristide zich
in het land des vijands aan een gering
vergrijp tegen de krijgswetten schuldig
gemaakt en hield men hem daarom nog
een poos gevangen. Dat was wel al meer
gebeurd.
En opnieuw schreet juifrouw jacobé
aan de Duitsche autoriteiten weer kwam
er geen bericht, maar steeds bleef zij ho
pen. lederen avond spreidde zij een ha
gelwit laken over de tafel in de kleine
eetkamer, zette 'n koud souper en een
flesch ouden wijn gereed dan ging zij
voor het raam zitten wachten, telkens
wanneerger een locomotief floot onrustig
opspringende en met angstige spanning
luisterende naar het loeien der Maart-
sche buien.
Op zekeren regenachtigen, pikdonke-
ren avond stoomde de laatste trein van
Straatsburg het station binnen. Hij ging
dien dag niet verder, zoodat al spoedig
al de reizigers het perron overstroomden.
Niet dan met veel moeite verbet een jong
soldaat, gekleed in de uniform der
mobiele troepen, den laarsten coupé der
derde klasse. Zijn gang was slepend, hij
scheen uitgeput van vermoeienis, en bij
het flikkerende licht der gasvlammen zag
men duidelijk, hoe bleek zijn gelaat was
en hoe gebogen zijn gestalte.
Daar hij zijn reis niet voor den volgen
den dag kon voortzetten, vroeg hij naar
een logement en men wees hem er een aan
in de nabijheid van het station. Hij was
de laatste, die het gebouw verliet. De
reizigers, die zich naar dc stad begaven,
hadden zich verspreid en te midden der
diepe duisternis doolde hij rond, naar het
hem aangeduide logement. Zijn pijn
lijke voeten waadden door de modder
plassen, stietten tegen uitstekende keien,
waardoor hem telkens een kreet van smart
werd afgeperst. Eindelijk zag hij een huis,
achter welks ramen nog licht schitterde
in de meening dat dit het logement was,
waarvan men hem had gesproken, naderde
hij de deur tastende vond hij de schel en
haalde die met een ruk over.
Ijlings werd een der ramen, waarachter
hij licht gezien had, opengeworpen, het
hoofd eener vrouw kwam daaruit te voor
schijn en een, door aandoening verstikte
stem riep uit
„O, beste jongen, ben je daar eindelijk
Vervolgens weerklonken haastige voet
stappen in de gang, werden de grendels
weggeschoven en bevond de verraste en
verbaasde soldaat zich eensklaps tegen
over een oude dame met grijze haren, die,
een lamp in de hoogte houdende, hem
ontsteld aanzag en op doffen toon mom
pelde
„Mijn God 1 mijn God hij is het niet.
„Neem mij niet kwalijk juffrouw I"
antwoordde de soldaat, die haar teleur
stelling terstond begreep en er zeer door
was aangedaan, „ik zie dat ik mij vergiste.
Men had mij gezegd, dat er een logement
in de buurt was en daar ik hier licht zag
Ik had ook dadelijk wel kunnen zien,
dat uw huis niet dat was, wat ik zocht,
maar ik ben zoo vermoeid dat mijn oogen
bijna toevallen."
Hoewel hevig teleurgesteld, gevoelde
juffrouw Jacobé zulk een medelijden
met den armen soldaat, die ongeveer even
oud was als haar Aristide, dat de tranen
hare oogen ontglipten en zij hem uitnoo-
digde binnen te komen. „Wie weet of
mijn arme jongen op dit oogenblik ook
niet in een onbekende stad naar een on
derkomen zoekt?" dacht zij.
En zij ging hem voor, drong er op aan,
dat hij het zich zoo gemakkelijk mogelijk
zou maken, bediende hem al schreiende
van het voortdurende voor Aristide ge
reed staande souper, en sprak onderwijl
met hem over haar verdwenen zoon.
Toen hij vork en mes neerlegde, zag
zij dat hij bijna omviel van slaap en
bracht hem naar het kamertje, dat zij
voor haar zoon in órde had gebracht. Den
volgenden morgen aan het ontbijt begon
zij hem opnieuw de geschiedenis van
Aristide te vertellen.
„Die arme, ongelukkige jongen zeide
zij zuchtende, „wat zal die daarginds in
dat vreemde land vreeselijk lijden Zoo
als gij mij zeide, waart gij daar aan aller
lei ontberingen blootgesteld, terwijl hij er
zoo aan gewoon was door mij verzorgd en
vertroeteld te worden 1"Toen hij
wegging heb ik hem nog een blauwwol
len cachenez meegegeven, dien ik zelf ge
breid had hij leed zoo vreeselijk aan ver
koudheden. Als hij maar niet vergeten
heeft hem met die afschuwelijke koude
om te doen."
Den soldaat bleven de brokken tn de
keel zitten. Eensklaps herinnerde hij zich
dat er, toen hij met zijn lotgenooten in de
vlakten van Sedan als een kudde schapen
door de Duitsche schildwachten bewaakt
werd, in zijn afdeeling een jongen geweest
was, die geheel aan bet signalement van
Aristide beantwoordde en die juist als hij
een blauwe cachenez om den hals gewik
keld had. Te midden hunner ellende had
den de soldaten over die dracht veel ge
schertst en den soldaat „de blauwdas" ge
doopt. Op zekeren avond had „de blauw
das" getracht te ontsnappen. Maar nau
welijks was hij twintig passen buiten de
omheining of een schildwacht ontdekte
hem en schoot hem neer. Hij was ter
stond dood. De képi was op den grond ge
rold en men zag het bleeke gelaat van den
dooden soldaat in de omlijsting van den
blauwen cachenez
De soldaat stond op, bedankte de wedu
we voor haar gul onthaal en zeide haar, den
moed niet te verliezen méér dan een
Franschman was nog in de Duitsche ves
tingen achtergebleven,Wel zeker,
Aristide zou terugkomen, daar er geen
bericht van zijn dood was ingekomen."
Buiten de deur gekomen, wischte hij een
traan van zijn wangHij wist maar al
te goed, dat „de blauwdas" nimmermeer
het huis van zijn moeder zou betreden
'Nie u w-Nederland.)
Het allerleelijkst was de mode der hee-
ren in 1890 een afschuwelijk bruin jasje
werd hoog dicht geknoopt, zoodat een
ieder den indruk maakte met hooge schou
ders te loopen en tot overmaat van wan
smaak droegen de heeren er toen een ge
ruite broek bij Brr
Pas m de laatste jaren wordt er ook door
de mannelijke leden der schepping weer
wat aandacht aan de kleeding gegeven.
Los en gemakkelijk is deze nu. Vlot en
sportief, ook voor hen, die niet aan sport
doen (wanneer men het autoën en fietsen
ten minste niet tot de sporten rekent.
De mode van 1925 maakt jong. De rui
me ulster, de slappe hoed, de omgeslagen
broekspijpzoom boven de slobkousen, de
gele wildleeren handschoenen en de wan
delstok (waarvan de „mode" drie, vier
maal per jaar verandert geven iets
dandy-achtigs zelfs aan den zestiger, als
hij zich maar met zorg en smaak weet te
kleeden.
De gekleede jas is thans gelukkig ver
dwenen. Ik hoop die machines nooit
meer terug te zien. Zij waren meer dan
leelijk. Bij alle officiëele gelegenheden
draagt men nu jacquet en 's avonds meer
rok dan smoking.
MANNENKLEEDING VAN
VROEGER EN NU.
Een medewerkster der „Zutf. Crt."
schrijft
De heerenmode Het is een der moei
lijkste problemen. De finesses ervan zijn
haast niet te ontdekken I De kleeding
der mannen is zoo monotoon. De gansche
variatie van de mode in het ééne jaar of
het andere schuilt in een paar rijen knoo-
pen, het strikken van een das, de lengte
en uitsnijding van een vest, de kleur der
sokken en den vorm of den deuk van een
hoed.
Toen ik door de stad slenterde, speu
rend naar heerenmodenieuwtjes, had ik
geluk. Want een der groote magazijnen
van heerenkleeding bedacht een aller
aardigste en zéér de attentie trekkende
reclame het bracht de heerenmode tus-
schen 1600 en heden in beeld.
Ik heb er een lief ding voor over, als
de moderne heeren zich ook weer eens
wat kleuriger uit gaan dossen. Het ergert
mij altijd lichtelijk, dat, terwijl wij van een
eindelocze variatie japonnen in de liefste
nuances voorzien moeten zijn, en ons des
avonds bijv. in groen, rose, geel, blauw of
wit dienen te steken, de heeren onveran
derlijk verschijnen in een combinatie
wit en zwart en steeds maar sombere
plekken maken in ons fleurig gezelschap.
Dat is pas een verzinsel van de laatste
75 jaar. En waarvoor is het noodig In
1600 verschenen de edellieden in het flu-
weelen buis, bijv. paars, met een zijden
pofbroek en een Willem-I-kraag (zooals
we nu om coteletjes binden De degen
opzij gaf iets zeer martiaals aan hun uiter
lijk.
In 1650 dat was de tijd van Lode-
wijk XIV droegen zij een kostbaar
groen kostuum, waarbij het dikke, gol
vende bruine haar voordeelig afstak. De
beenen waren met witte zijden kousen be
dekt. Minder smaakvol vind ik de mode
van 1700. Toen liepen de heeren met een
kort cape-je en een groote witte pleureuse
op hun hoed dat was wat al te zwierig
Maar gracieus was de dracht in den tijd
van Lode wijk XVI met de witte krullen-
pruik, de witte kousen, de fijne kanten fi
chu en het dito zakdoekje (1790).
In 1820 had de Biedermeier-jonker zijn
entré gemaakt. Toen begon de groote ver
andering reeds te komen de broek was
lang, de eerste Wel was hij wit en werd
er een licht grijze jas bij gedragen, maar
toch verscheen ook nu voor het eerst de
afgrijselijke hooge hoed I Wat een verschil
die zwarte of grijze kachelpijp met de
fleurige baretten of struisveerhoeden I
Zelfs de monocle, die nu ook zijn in
trede deed, kan er het stijve en egale niet
van te-niet doen.
In 1850 werd de heerenkleedij zwart
de rok dan ten minste hierbij droeg men
een zeer gespannen grijze broek, een hoo-
cea boord en bakkebaardje* I
ENFANT TERRIBLE.
Een jonge man op een avondpartijtje
werd zich plotseling bewust dat de jongste
dochter van zijn gastvrouw, die 10 lentes
telde, probeerde hem in het gevlei te ko
men en omdat hij welwillend van nature
was, moedigde hij haar aan.
Plotseling vroeg zij hem
„Hoe oud is U
Hij lachte en beantwoordde de vraag
waarop het meisje hem vroeg
„Zijt u getrouwd?"
De jonge man lachte nog eens en ver
zekerde dat hij niet getrouwd was.
Op dat oogenblik kwam de gastvrouw
zelf binnen en het meisje zeide haar
„Zoover ik weet, moeder, is alles m
orde. Wilt u nog meer weten
HET RESULTAAT.
Aan de hoogeschool te Oxford wat
vroeger den studenten streng verboden
wijn of sterken drank te gebruiken of in
hun woning te hebben.
Op zekeren dag werd den rector ge
meld dat een student een vat wijn gekregen
had. De schuldige werd ontboden en op de
vraag van den rector waarom hij tegen de
wet der universiteit handelde, kreeg de
rector ten antwoord, dat de dokter hem
het gebruik van dien wijn had voorge
schreven.
„Nu, vroeg de rector verder, denkt ge
dan, dat het wijn drinken je werkelijk
goed zal doen Heb je al eenig resultaat
daarvan opgemerkt
„Jawel, meneer de rector, antwoordde
de student, toen ik het vat kreeg, kon ik
het niet van den grond optillen en nu gaat
het al met gemak."
DE BEZOEKER UIT SCHOTLAND.
Een amusante anecdote vertelde Lord
Newar aan eenige vrienden.
Verleden jaar ontving hij te Londen be
zoek van een Schotsch-groot-landeige-
naar, die voor de eerste maal naar de En-
gelsche hoofdstad kwam. Hoffelijk bood
Lord Dewar hem gastvrijheid aan. Een
maand later was de Schot er nog steeds
Toen Kerstmis naderde," zeide Lord
Dewar zijn gast toch wel een weinig ver
stoord „Wel, oude vriend, het is weldra
Kerstmis. Ongetwijfeld zal je dat feest
liever vieren met je vrouw en kinderen
Aangedaan schudde de logé de hand
van zijn gastheer en antwoordde „dank
je, hartelijk dank 1 Ik heb het je niet dur
ven zeggen, maar nu je het goed vindt,
zal ik mijn gezin laten komen....
HET BEWIJS.
Mevrouw: „Een dame voor me hier
geweest Uit wat je me zegt kan ik haar
niet herkennen. Weet je Zeker, dat ze
mij kende?"
Dienstbode: „Zij kende u heel goed.
mevrouw, want toen ik haar zei, dat ik
al zes maanden hier diende, zei ze: „Goe
de hemel I"
HET PROBATE MIDDEL.
„Wel, hoe gaat het vandaag?"
„Dat schikt nogal, dokter. Ik heb al
leen nog wat moeite met de ademhaling."
„O, dat is niets. Daar zal ik wel spoe
dig een eind aan maken."
MUIS
„Sommigen zijn al weg", zeide Giaco-
mo, „Dezen wachten op ons, kom en
hij stapte Visconti voorbij en ging hem
voor. Behalve Giacomo's soldaten,
die hij daar heengebracht had, was er nie
mand, die hen kon zien. Toen zij echter
beneden waren en Carrara verder wilde
gaan, trok Visconti hem bij den mouw
achter een boschje vlierboomen met de
uitroep „De Duitscher Met ingehou
den adem bleven zij wachten.
Conrad zong met zachte stem een
Duitsch liedje, waarvan zij de woorden
duidelijk konden verstaan in den stillen
nacht.
„Hij komt hierheen", zei Carrara. „Als
hij eens ging vragen waar ik ben".
„Als hij dichtbij komt zal ik verplicht
wezen hem te dooden", glimlachte Vis
conti.
De laatste woorden van het liedje waren
nog niet weggegalmd, toen er een schater
lach volgde en Conrad en Vincenzo, ieder
op een wit paard, gevolgd door eene excor-
te met toortsen, hen voorbijreden op weg
naar hunnen tenten. Zij kwamen zoo dicht
langs dat Visconti den zanger wel had wil
len wurgen met een der lange krullen, die
om zijn lachende, zorgelooze gelaat hingen.
Carrara gevoelde zich echter verlucht,
„Zoolang als hij maar niet naar mij vraagt
doch dan zouden mijne officieren-het toch
wel begrepen hebben
Visconti glimlachte zuur, dat zou hij
hem wel betaald zetten. „Kom" zeide hij,
en terwijl het lachen en zingen in de verte
wegstierf, kwamen Visconti en Giacomo
van achter het vlierboschje te voorschijn,
de eene vrij, de andere bijna gereed met
zijn verraderlijk werk.
HOOFDSTUK XVIII.
De belooning van Giacomo Carrara.
De dageraad begon te gloren. Er kwa
men koude, grijze strepen in de lucht toen
Visconti en Carrara naar Milaan reden,
't Leger was hun reeds voorgegaan het
verraad zonder de minste aarzeling open
lijk en volkómen geschied. Zij hadden de
Veroneezen en de troepen van Mantua,
waarover Giacomo geen bevel meer voerde
en den dwaaslachenden graaf Conrad ach
tergelaten. Milaan was niet ver meer weg.
Visconti reed stilzwijgend voorthij vroeg
zifh af wat er wel gedurende dien tijd in
de stad was voorgevallen, vreezende dat
Valentine misschien te veel in haar eigen
geest was opgetreden. Hij was bang voor
haar.
Aan den verren horizon begonnen de
grijze muren der stad over het vlakke land
heen zichtbaar te worden, waarop Vis-
conti's oogen zich bezielden. Zich plotse
ling tot Carrara wendend, vroeg hij hem
„Geef mij 'n zwaard. Ik moet Milaan niet
ongewapend binnenkomen, dat voegt niet.'
„De Milaneezen zullen zoo verheugd
zijn u te zien, edele heer, zij zullen niet
opletten".
„Dat ik als een gevangene terugkom",
vulde Visconti met vertoornde stem aan.
Doch een oogenblik daarna voegde hij er
lachend bij, zijn paard aansporend „Het
kan mij ook niet schelen, hoe, zoolang ik
weer in Milaan terugkom. Nu ik als bond
genoot u heb, Carrara, ik kan Delia Scala
zonder de hulp van Frankrijk of het Kei
zerrijk ten ohder brengen, en dan zullen
wij, zooals gij zegt, tezamen Lombardije
regeeren."
Carrara, die naast hem reed, zag hem
doordringend aan. „Toch zal hij nog trach
ten mij te slim af te zijn", dacht hij en be
sloot goed op te passen niet door Visconti
beetgenomen te worden. „Hoe is 't ge
komen dat gij gevangen genomen werd
en in deze vermomming?"
.Dat zijn de kansen van den oorlog 1"
riep Visconti lachend uit. „Ik ging, dwaas
genoeg, zelf de poorten verdedigen en ver
volgde Delia Scala's soldaten te ver."
„Deze uitleg kon echter Carrara niet ver
blinden. „Ja, dat was inderdaad dwaas",
glimlachte hij. „Ditmaal liet gij uwe voor
zichtigheid in uwe vervoering varen. Hij
vroeg zich af wat de rede wel geweest
kon zijn. „Gij moogt den hemel danken,
dat niemand u herkend heeft", zeide hij.
„Duitsche pummels antwoordde Vis
conti, „Graaf Conrad's soldaten, en zij
konden mijne waardigheid aan niets her
kennen. Hadden zij echter wat nauwkeuri
ger onderzocht, zouden zij toch ontdekt
hebben dat ik meer was dan ik leek,
„deze", en hij haalde de turkooizen hand
schoenen uit zijn wambuis te voorschijn.
Zelfs in dat koude, flauwe licht schitter
den zij met bijzondere pracht.
Carrara keek er met bewonderende
oogen naar.
„Toen men mij kwam roepen, was ik ze
juist aan 't bekijken", vervolgde Visconti
op droomerigen toon, „Vindt gij ze niet
prachtig, Carrara Het heeft twee jaren
gekost om ze te maken, en ik durf niet
zeggen, wat ik er voor betaald heb. Iedere
turkoois is onberispelijk en door Antcmio
Fressi in persoon gezet.
„Is dit een geschenk voor den een of an
der vroeg Carrara, Visconti met scher
pen blik aanziend.
„Het was een mijner huwelijksgeschen
ken aan den hertog van Orleans, Ik moet
hem te vriend houden, Carrara, hoewel
ik niets voor hem gevoel. Doch nu geef ik
ze aan iemand, dien ik mijn leven ver
schuldigd ben. Neem de handschoenen
aan,Giacomo, als een geschenk van mij" en
hij hield ze Carrara met een vriendelijken
glimlach toe.
Carrara, die hem niet vertrouwde, zag
hem scherp en twijfelend aan.
„Gij zult mijn gift toch niet weigeren
vroeg Visconti met trotschen blik „dit
moet het zegel zijn op ons verbond, neem
ze even gaarne aan als ik ze u bied."
Carrara liet zich immer door voor
zichtigheid leiden en al Visconti's schijn
bare vriendelijkheid kon hém niet bedrie
gen. Toch begreep hij niet waar de val
strik lag. De handschoenen beschouwend,
zag hij 't gevest van zijn dolk schitteren,
en kwam het plotseling in hem op „Hij
wil, dat ik ze aantrek, om in denzelfden
tijd mijn zwaard weg te pakken", en hij
glimlachte dat Visconti zoo onnoozel kon
zijn.
„Dank u voor uwe gave, Visconti, en
voor de vriendschap waarmede gij die aan
biedt", zeide hij even onomwonden en ver
trouwelijk als Visconti. Hij stak de hand
uit en nam de handschoenen- met de be
doeling het geschenk te bezittten en toch
Visconti te slim af te zijn.
Gian had thans alle somberheid verloren
Hij scheen luchthartig en vroolijk gestemd
„Het zijn rijhandschoenen", zeide hij
„trek ze aan om Milaan binnen te komen,
Carrara."
„O", dacht deze, „nu begrijp ik het I Gij
zoudt mij gaarne een mijner wapenen wil
len ontnemen, terwijl ik bezig ben ze aan
te trekken." Daarom deed hij ze haastig
aan met zijn- elleboog op 't gevest van zijn
zwaard en zijn oogen op Visconti.
„Een mooie dageraad" merkte Gian
met zachte stem op. Hij scheen Carrara's
sluwe beweging niet op te merken en hield
de oogen gericht op de rijzende zon achter
Milaan. „Paarlkleurig en zilver, met een
rooskleurigen gloed, als ik Milaan weer
binnenrijd" en hij keek Giacomo met een
vreemde uitdrukking aan.
Deze verbeterde echter „Als wij Milaan
binnenrijden zal de zon hoog aan den he
mel staan. Deze marschen ziin ver
moeiend". Met trotschen blik bekeek hij
de rijke handschoenen en berekende wat
de paarlen en turkooizen, als ze eraf ge
haald waren, waard zouden wezen. Hij was
er ook trotsch op Visconti te slim af te
zijn geweest.
„De beloften van -den dag", ging
Visconti droomerig en op weemoedigen
toon voort. „Heeft het u wel eens getrof
fen, dat deze belofte nimmer vervuld
wordt lederen dag, sinds de wereld ge
schapen werd, ligt er eene belofte in den
geheimzinnigen dageraad iets, waar
over de zonsondergang zich verheugt, als
het bewaarheid is iets dat de mensch-
heid nooit zal 'beseffen de belofte van
den dageraad
Thans begonnen er populieren langs den
weg te staan en de kleuren der bloemen
werden langzamerhand zichtbaar. Zij re
den een poos stilzwijgend voort, Carrara
keek om naar de kleine achterhoede in de
verte, toen naar het leger voor hem, dat
zwart op de vlakte afstak, en toen naar
Visconti.
.„Ik geloof dat hij altijd krankzinnig is,
of wel". Op dat oogenblik viel hij met een
scherpen kreet voorover, op den nek van
zijn paard, doch herstelde zich aanstonds.
Visconti keek hem met droomerige
oogen aan en zeide „Er liggen veel stee-
nen op den weg, is uw paard gestruikeld
„Hij is öf gek öf een duivel", ging 't in
Carrara om, en, Visconti nogmaals aan
ziend, kwam hij tot de overtuiging, dat hij
gek was.
„Gij en ik tezamen, Carrara meesters
van Lombardije 1" riep Visconti plotse
ling weer veranderd uit, en zette zijn
paard zoo onverwachts in galop, dat Car
rara moeite had hem bij te houden.
„Ik ben zoo lang weggeweest 1" riep hij
uit. „Haast u, haast u 1 Ik snak ernaar
weer in mijne stad terug te komen. Valen
tine, en de anderen, zullen reeds aan 't
treuren zijn 1 Haast u en hij dreef zijn
paard nog meer aan.
Plotseling zwaaide Carrata, die naast
hem reed, met een kreet van pijn in den
zadel.
„Gauwergauwer schreeuwde Vis
conti.
Het kostte Carrara moeite hem bij te
houden. Zijn gelaat was doodsbleek, zijne
lippen stijf samengetrokken.
Visconti zag heelemaal niet naar hem
om zijne blikken rustten op Milaan en
op den zonsopgang.
Plotseling riep Carrara uit „Niet zoo
gauw, Visconti, niet zoo gauw Doch
Gian bleef op den weg hollen en schreeuw
de „Milaan Milaan 1"
Carrara viel wederom naar voren en
trachtte Visconti's mantel beet te grijpen,
Deze schudde hem met een lach af en
vroeg toen „Wat hebt gij Carrara Het
leger staat te wachten, gij moet sneller
rijden, als gij heden nog met mij Milaan
wilt binnentrekken."
Doch Carrara plukte met starende oo
gen aan zijn wambuis en hijgde „Mijn
hart, ik stik 1" en reed blindelings voort.
„Uw hart lachte Visconti en hield de
teugels een weinig in. „Klopt uw verrader
lijk hart niet meer Gij stikt Zijn 't uwe
leugens, die u verstikken
Met een kreet van doodsangst riep de
ongelukkige Carrara uit „Blijf staan 1 ik
sterf, blijf staan." Toen viel zijn vergla
zende blik op de schitterende blauwe
handschoenen en met een kreet van woede
rechtop zittend riep hij uit „De hand
schoenen de handschoenen Met wat hij
nog aan krachten over had trachtte hij ze
van zijne handen te rukken. „Gek die ik
was Een Viscontiik had 't moe
ten begrijpen Hij trok er met al zijn
macht aan terwijl Visconti, nu bijna in
pas, met droomerige oogen bleef kijken
naar de stad, welke niet ver meer af was.
„Duivel 1" riep Carrara met een wilden
kreet, „duivel waarop hij eerst naar
voren stortte en toen op den grond neer
viel, waar hij stuiptrekkend bleef liggen,
de turkooizen handschoenen nog steeds
aan de handen.
Thans hield Visconti zijn paard staande
en keek op Carrara neer, doch niet langei
met droomerige oogen. Het witte, vertrok
ken gelaat van den stervende beschouwend
herhaalde hij „Wie hebt gij hier ver
moord, Visconti Wie het ook zij, vrees
hem nu niet meer, want hij is dood." En
ik antwoordde dat ik noch hem noch u
vreesde, niet waar En nu moogt gij hem
vertellen wat ik zeide, Carrara, aan den
man, dien ik vermoordde in die kamer,
waar wij doorheen gingen."
Giacomo, die op den grond lag te krim
pen van pijn, zag hem met even grooten
haat aan en trachtte nogmaals met
zwakke krachten de handschoenen uit te
trekken.
Vanaf zijn zadel neerbuigend, ontnam
Visconti hem zijn zwaard en stak het in
zijn eigen gordel met „Ik zal Milaan niet
zonder zwaard binnenrijden. Gij hadt de
ze voorzorg niet behoeven te nemen Car
rara nu zal ik Milaan binnentrekken met
uw leger, uwe steden en uw zwaard. En al
dat heb ik gekocht met een paar tur
kooizen handschoenen
Plotseling richtte Carrara zich op en
zag Visconti recht in de oogen, het koude
licht viel op zijn gelaat.
„Gij zijt niet menschelijk, Visconti",
fluisterde hij. „Denk eraan, dat zelfs dui
vels hun straf krijgen de bitterste be
straffing van alles voor iemand zooals gij
falen in uwe doeleinden". Toen viel hij
tusschen de bloemen neer, waar hij wit en
onbeweeglijk bleef liggen.
Visconti richtte de blikken op de aan
rukkende achterhoede, wees op Carrara en
toen op Milaan, dat in het zonlicht schit
terde, en waar nog steeds van alle torens
de banieren met de Adder wapperden,
HOOFDSTUK XIX.
Een teeken uit den Hemel.
De dag na het onweer was fraai en hel
der het vroege zonlicht stroomde in het
donkere vertrek, waar Visconti gevangen
gezeten had. De bewerkte leeren voorhang
was van het venster afgerukt en lag op den
grond doch behalve dat de binnendeur
openstond, was de kamer onveranderd ge
bleven. Bij die deur stond graaf Conrad
met stomme verbazing te turen op een
perkament, dat in een opening tusschen
de steenen gestoken was.
Toen Vincenzo het bericht vernomen
had, was hij als een krankzinnige den weg
naar Milaan afgehold. In zijn woede en
spijt had hij gehoopt den verrader nog in
te- halen. Buiten de deur stonden eenig*
soldaten nieuwsgierig te kijken naar Con
rad's onbeweeglijke gestalte.
Eindelijk viel hij duizelig op een stoel
neer. „Sint Hubert I wat zal er gebeuren
als de prins terugkomtstamelde hij,
kermend het zweet van zijn voorhoofd
afvegend.
Zijn pauw-blauwe wambuis was ver
frommeld, zijn haar hing sluik neer en zij
ne handen beefden, hij zag er diep onge
lukkig uit. „Dus gisterennacht giste
rennacht was Visconti in dit vertrek ge
weest, in zijne macht 1 en hij had zijn
tijd verbeuzeld met een knaap over een
schaakspel.
Een der soldaten duwde de deur zacht
open en kwam berichten dat de prins was
teruggekeerd.
„Zoo spoedig reeds 1" mompelde Con
rad, zoo spoedig I"
„Het leger is van Brescia in aantocht
met het plan om op Milaan aan te rukken."
„Met de manschappen die er niet meer
zijn 1" kermde Conrad.
„De hertog kwam de heer d'Este tegen,
hij weet alles", zeide de soldaat ruw weg en
verliet het vertrek. Hij had dien vreemden
fat, die hen thans aan verderf had blootge
steld, wel kunnen wurgen.
Conrad eevoelde zich, hoewel wanho-