BLOOM's VERLEIDING pcnd, doch verlucht. Zou Vincenzo's ver wante even genadig voor hem zijn vroeg hij zichzelf twijfelend af. Hij gevoelde een wilden aandrang om zich te gaan ver bergen totdat Delia Scala's woede voorbij Zou zijn.Terwijl hij daar ongelukkig en on beslist stond te overwegen, hoorde hij de soldaten salueeren en een zware stap na derbij komen. Opeens kwam 't hem te binnen, dat Mastino een reus was een reus die hem eenmaal met zijn kracht had gered, doch hem nu wel eens zou kunnen neervellen.Het was echter geen vrees, doch diepe schaamte, welke hem nu bijna op de knieën deed neervallen. Hij wist, dat Delia Scala voor hem stond, hoewel hij't hoofd niet oprichtte. „Conrad", zeide Mastino op geheel an deren toon dan gewoonlijk „Conrad". Deze deed zich geweld aan en sloeg de ©ogen op tot Mastino, die met een doods bleek gelaat, was blijven staan voor de deur, welke hij gesloten had. „Wanneer hebt gij dit ontdekt vroeg hij op het perkament wijzend. Alle ver ontschuldigingen en aanroepen, welke Conrad gereed had, bestierven op zijn tong „Een uur geleden", antwoordde hij ge laten. „Een uur geleden herhaalde Mastino naar het perkament toetredend. Conrad volgde hem met de oogeq, hij kon geen woorden vinden om de sttlte te verbre ken. Eerst las Delia Scala wat erop stond, trok toen het perkament van den muur en kneep het in zijne band samen.Vervolgens keek hij naar de deur, die aanstond. „Hoeveel zijn er gedeserteerd Vincen- zo zegt het halve leger", zeide hij op har den toon. Conrad kon er de waarheid niet uit brengen. „Hoeveel herhaalde Mastino zich tot hem wendend. „Carrara heeft al zijne manschappen meegenomen", stamelde Conrad eindelijk. Mastino kneep het perkament nog stijver in zijn hand en kwam naar Conrad toe, die voor de uitdrukking van zijn ge laat sidderde. „Uw zwaard, graaf", zeide hij. Conrad aarzelde verschrikt. „Gij zijt niet langer in mijn dienst. Gij draagt dat zwaard als een mijner officieren nu eisch ik het terug om wat gij zijt." En hij stak zijn hand uit. Zwijgend trok Conrad het uit de scheede Mastino brak het in tweeën en wierp de stukken op den grond. „En nu kunt gij gaan", zeide hij. Eindelijk vond Conrad zijn stem terug en smeekte „Laat mij hier blijven, edele heer." „Ga heen", antwoordde Mastino. „Ik wil blijven om goed te maken wat ik misdaan heb", stamelde Conrad. Delia Scala keerde hem echter den rug toe met „Ga naar Visconti. Tisio kan bijna evengoed schaken als Vincenzc." Deze tarting maakte Conrad's tong weer los, „Niemand kan meer eischen dan dat een andere man vernederd en deemoedig om .vergiffenis smeekt". „Dat vraag ik niet", zeide Mastino zon der zich om te wenden. „Er is u geen leed geschied." Toen Conrad daarna zijn gelaat weer Zag, besefte hij wat hij gedaan had en dat woorden niets konden uitwerken. Hij liep naar de deur toe en mompelde iets on- verstaanba trs. No nuals begon hij „Del- la Scala, ik „Ik wil nimmer uw gelaat meer zien", viel Mastino hem in de rede, „Ga naar Mi laan om u bij mijne andere hondgenooten te voegen." „Ik zal naar Milaan gaan en met Gods hulp daar voor uwe belangen waken", zeide Conrad, zich trotsch oprichtend, „al laat ik ook mijn zwaard in uwe handen." Mastino bleef onbeweeglijk staan, ter wijl Conrad zich langzaam verwijderde, de deuren door, de trappen af en de soldaten langs, die hem den rug toedraaiden, weg, verschopt., verbannen. Toen de deur achter hem toeviel, wend de Mastino zich driftig om en trad de bin nenkamer in zonder te weten wat hij deed, zoo groot was de zielepijniging zijner woe de en wanhoop. Een somber venster zag op het open land uit. Zonder te letten op de noodlottige rustbank en den bevlekten vloer ging hij aan 't raam staan staren. Hij zag alleen maar de groene velden van Lombardije en de verminderde tenten zij- «er manschappen, die tot op de kleinste helft waren teruggebracht. Hij sfoeg met de hand tegen den kant van het venster Visconti had gezegevierd 1 Dienzelfden avond had hij gehoopt Mi laan te nemen. Nu moest hij weer van vo ren af aan beginnen wachten, wikken en wegen, plannen maken, zijne verbondenen tevreden stellen, Carrara's verraad goed maken en dan Isotta Met een kreet, welke uit zijn hart opwelde, verbergde hij het hoofd in de handen met: „Isotta! Isotta 1" Het zonlicht viel op het verfrommelde perkament, dat op den grond lag. Toen Mastino het hoofd weer ophief en 't daar zag liggen, stampte hij er met zijn voet op en riep met wanhoop uit „Zal ik dan al tijd bedrogen en verraden, altijd met valschheid gediend worden en van dwazen afhangen Zal ik dan nooit leeren door de menschen te veel te vertrouwen Hij keek in 't vertrek rond, om nogmaals met onbeschrijfelijke bitterheid te besef fen dat slechts kort geleden Visconti hier aanwezig was geweest. Hij bleef moedeloos tegen den muur aan leunen het zonlicht scheen verduisterd en de hemel kon hem geen hoop of moed meer schenken. Toch kwam zijn geest tegen zijn noodlot op. Hij haalde een klein medaillon te voor schijn dat hij altijd droeg, een medaillon met een rand van paarlen, en kuste het. Toen scheen hij plotseling weer tot be zinning te komen, liep voorwaarts zonder te weten waar hij heenging en opende een der twee deuren, welke met een paar tre den naar beneden toegang gaf tot een klei ne kapel. Eerst trad hij verschrikt terug, niet goed beseffend wat hij zag. Het was een hooge ruimte met koepel vormig dak en eenvoudige steenen muur, waarin twee vensters tegenover elkaar, welke achter donkere gordijnen verborgen waren, zoodat er maar weinig licht binnen viel. Het was er koud en vochtig als in een grafkelder. Er stond geen enkel meubel stuk behalve een purper voetkussen en twee lampen van rossig goud, welke aan lange, zwartgeworden kettingen van de zoldering neerhingen. Tegenover den in gang hing tegen den steenen muur een purper gordijn waarvoor een groot, ruw geverfd kruis. Het zwakke licht viel juist op de gedaante van Christus. In zijn koorts achtige verbeelding scheen 't Mastino toe dat deze gedaante zich als in pijn ver wrong. De lampen waren reeds lang uitgebrand, toch was er nog een zwakke geur van wie rook blijven hangen. Delia Scala trad zacht de kapel binnen, met ingehouden adem en in eene diep godsdienstige stemming. Hij knielde op 't purperen voetkussen neer, vouwde de handen en verhief in een hartstochtelijk gebed zijn ziel tot den gekruisigden Christus „Heer, gij weet en begrijpt Hoe wel ik uwe altaren niet kan dekken met het goud van overwinningen, zult gij mij toch niet verlaten en mededoogen hebben met mij en met haar 1" De handen vol vertrouwen en hoop uitstrekkend smeekte hij „Evenals ik hen spaar, die mij verra den, zoo zult gij haar sparen, o Chris tus 1" In zijne vervoering wierp hij zich op het gelaat neer. Op den grond lagen ver lepte rozeblaren welke neergevallen waren van kransen, die bruin en vergeten aan den muur hingen. Toen stond hij weer op, gretig wachtend op eenig antwoord, eenig teelten dat zijn gebed verhoord was doch de doode Christus bleef zwijgen. Mastino zag dat de verf op de ribben gebarsten was, het goud van den stralenkrans dof geworden. Met een vreemd gevoel van wanhoop trad hij nog dichterbij. In de schaduw verborgen keken twee gezichten op hem neer steenen gezich ten zonder uitdrukking, engelen aan den muur. Vandaar keek Mastino wederom naar het Christusbeeld en zijn vertrou wen verkilde. „Steen", ging 't in hem om, „steen en verf 1" Toen hij naar de lampen keek waar eeuwig licht in moest branden, riep hij met bitterheid uit „De menschen onderhouden deze vlam om de vlam van hun eigen geloof wakker te houden Steenen engelen en een geverfde God 1 Welke hulp kunnen deze geven?" En wederom viel hij op het aangezicht neder. „Op Visconti's altaren branden de lampen helder en zijn engelen glimlachen het werk van den kunstenaar Half krankzinnig verliet hij de vervallen kapel, liep de drie treden weer oo en sloot de deur van het donkere, sombere vertrek met een rilling toe. De zon scheen warm en helder in het voorvertrek. Plotseling riep een stem „Edele heer Het waren Tomaso en zijn vader. „Waart gij ongerust over mij, Ligozzi vroeg hij vriendelijk. „Ik heb gebeden om geduld". Zijne twee vrienden zagen hem aan en konden geen woord uitbrengen. „Edele heer", begon Tomaso met ver legen haast, „er is nieuws". „Uw nieuws kan wachten, Tomaso", viel zijn vader hem in de rede. Mastino nam zijn handschoen, dien hij in de diepe vensterbank had laten liggen, trok hem aan en zag toen naar Ligozzi met: „Wat voor nieuws, Ligozzi? Zijn er soms manschappen teruggekomen Ligozzi stond met neergeslagen oogen met zijn muts te spelen. „Kom", moedigde Mastino hem met een droeven glimlach aan, „ik ben aan slecht nieuws gewend, mijn vriend." „Er zijn inderdaad een tachtig man van Giacomo's leger teruggekomen". „Tachtig ?"- herhaalde Delia Scala, „zijn er werkelijk nog tachtig man, die Visconti niet willen dienen „Zij zijn met vreemde verhalen terug gekomen, edele heer. Zij zeggen, dat Carrara dood is." Carrara dood riep Mastino scherp uit. „Die taak had ik voor mijzelf be houden Wie is mij voor geweest „Men zegt, Visconti zelf, doch zij weten het niet,." „Dus de verrader is dood", zeide Mas tino „was er niet één niet een enkele, om de manschappen weer naar mij terug te leiden Hebben zij toegestaan dat Visconti, alleen en ongewapend, een heel leger in Milaan binnenvoerde „Helaas, edele heer de officieren waren ook allen omgekocht, naar het schijnt, evenals Carrara." „Gij behoeft mij niets meer te vertellen Ligozzi. Het is mijn eigen schuld, ik schijn niet met verraders te kunnen handelen 1" „Wat graaf Conrad betreft, die ellen dige Duitscher, hij heeft het kamp ver laten", vervolgde Ligozzi door het ven ster naar de tenten kijkend. „Hij nam niemand met zich mee, doch maande zijne soldaten aan als één man voor u te vechten, tot aan den dood, en reed toen den weg op naar Milaan. „Ja, ik kan bijna niet meer!" riep Masti no metéen kreet uit 't diepst van zijn ziel. „Alleen de slechte menschen en de opper vlakkige dwazen schijnen te slagen terwij! ik en de mijnen moeten falen." Tomaso kwam zachtjes naar hem toe. „Gij hadt mij iets te vertellen, niet waar? vroeg Mastino vriendelijk. De oogen vol tranen kon Tomaso eerst geen woord uitbrengen. „Ik geloof, dat hij een geheime gang ont dekt heeft, die naar de stad voert", zeide zijn vader. „Ik kan 't echter niet gelooven. „Ja, vader, het leidt werkelijk naar de stad Toen ik er heden rondkeek, vond ik er eenige rollen nieuwe zijde liggen en ook een soort aarde, zooals schilders, gebrui ken, geloof ik." Delia Scala was vol aandacht. „Ga voort, Tomaso", zeide hij, de blikken op den grond gericht. „Het moet een oude onderaardsche gang wezen, die binnen de stad leidt een gang wijd genoeg om zes man op een rij door te laten. Zij moet zeker in gebruik zijn, want de opening is anderhalve mijl buiten de stad. Een gang die in Milaan uitkomtede le lieer 1" riep Tomaso verrukt uit. Er kwam een blos op Delia Scala's ver trokken gelaat en hij wendde de blikken naar de deur der kapel. Had hij de steenen engelen en de verdoofde lampen onrecht aangedaan „Dit is inderdaad groot nieuws, Tomaso Zeide hij langzaam. „Ik moet het zelf gaan onderzoeken." Hij wendde zich om en vroeg „Waar is mijn andere handschoen, Ligozzi „Ik zie hem niet, edele heer." „O, ik moet hem in de kapel achterge laten hebben I" Tomaso was reeds weggeloopen om hem te halen. Aan de deur wachtend zag Masti no dat hij hem van den grond opraapte. Tomaso reikte hem den grooten hand schoen en toen Mastino hem aannam, be dwong hij een kreet op zijne lippen en druk te hem aan zijn hart want daar binnen, verborgen in de fluweele voering, lag een itte roos een feeken van den hemel, HOOFDSTUK XX. In de afwezigheid van den hertog. „Nu kan ik mijn kans waarnemen", zeide Valentine. Er was reeds een dag verloopen sinds Visconti met zulk een wilde vaart naar de West Poort gereden was en nog niet teruggekeerd. Uitgeput en gewond waren dien nacht de soldaten in 't paleis teruggekeerd met de Lana als hun aanvoerder. Zij hadden gedacht er Visconti weer aan te treffen, In 't wilde gevecht waren zij hem kwijt geraakt. De Duit- schers waren van de muren teruggeslagen, was de hertog nog niet terug Hij was nog niet terug thans bijna een heele dag na den uitval en waarschijnlijk bezig een sterke stelling van den vijand te verkennen, of hunne kampementen buiten Milaan. Men begon in 't paleis angstig te worden. Er kwam taal noch teeken van hem. Wie voerde in Milaan het bevel gedurende de afwezigheid van den hertog Valentine zat betreffende andere vraag stukken, ook hierover na te denken. „Ik voer thans bevel over Milaan", zeide zij tot zichzelf, „en ik ben besloten er mijne vrijheid mee te winnen, of Gian levend of dood is, terugkomt of niet terugkomt." Het was reeds laat in den middag toen Valentine met haar plan gereed was. Met moed en beleid uitgevoerd, twijfelde zij geenszins aan het slagen van haar voorne men. De eerste stap daartoe was de vertrekken van haar broeder binnen te gaan. Den ge- heelen dag had zij erover zitten denken hoe dit te doen, want de kamers waren ge sloten en Gian droeg den sleutel aan zijn hals. Het paleis bestond uit een oud en een nieuw gedeelte. De groote ronde toren, waar Isotta opgesloten zat en de zware, lage gebouwen daarom heen was alles wat van het oude Gothische kasteel overbleef. Het nieuwe gedeelte met schitterende mu ren van gelen en rooden steun, rustte op lage hoefijzervormige bogen en kwam aan den voorkant uit op 't binnenplein, aan den achterkant op de tuinen. Het geheel was met een grooten muur omringd. Af gescheiden van het paleis, stond in hooge, vierkante toren, het hoogste gebouw van Milaan. Bovenop wapperde dag en nacht de banier met de Adder, Om de tweede verdieping van 't paleis heen liep een open gaanderij met zwarte en witte tegels bevloerd, breed en aange naam om in te loopen, met een prachtig uitzicht door de fraai gebeeldhouwde pi- larengroepen heen, op den tuin. In deze gaanderij was een bijzondere toegang tot Visconti's vertrekken er was nog een andere vanuit de feestzaal. Valentine stond in de open gaanderij naar den fraaien tuin te staren en toen naar de gesloten deuren. Opeens had zij eene ingeving. In haar wilde plannen tot ont vluchten had zij niemand anders om haar te helpen dan haar page en vriend Adriaan, een zwakke knaap, die niet veel kon uit richten, maar haar trouw en diep toegene gen was, hetgeen nuttig te pas kon komen. Valentine vertrouwde hem en had dik wijls haar hart aan hem gelucht door met hem te praten. Thans begreep zij opeens dat hij haar nuttig kon wezen. Met het voorwendsel om voor de vei ligheid van haar broeder te gaan bidden, had zij zich van hare vrouwen en hare om geving teruggetrokken. Zij was geheel alleen. „Adriaan 1" riep zij zacht, „Adriaan 1" Zij had hem verzocht haar te volgen en wist dat hij in de buurt moest zijn. Hij kwam dan ook vol ijver naar haar toe. „Stil", zeide zij, „spreek niet, maar luister goed, ik heb uw hulp noodig. Zijt gij bereid mij te helpen Zelfs al zou 't u uw leven kosten want dat kon wel eens gebeuren." „Gij weet wel dat ik den dood niet vrees, edele vrouw. Alles wat u kan dienen maakt mij gelukkig", antwoordde hij trotsch. „Volg mij", zeide Valentine en blijf ach ter mij loopen, alsof ik niet tot u sprak. Men zou ons wel eens vanuit den tuin kun nen bespieden." Het late zonlicht viel met gouden stre pen in de gaanderij, en Valentine hield haar ivoren waaier voor het gelaat als om zich voor de hitte te beschutten in werkelijk heid echter om te verbergen, dat hare lip pen zich bewogen in geval zij bespied werd. Wordt vervolgd.) Vrij naar 't Engelsch door W. N. St. Hier is 't ding eindelijk," zei vrouw Bloom, toen Fred dien morgen naar beneden kwam om te ontbijten. „Wat bedoel je vroeg Fred. „Een chèque voor ons geld," ant woordde ze een beetje opgewonden. Haar man nam de enveloppe aan, die ze hem aanreikte en haalde er een chèque uit, waarbij Breedson's Bank gemachtigd werd aan Fred. Bloom de som van f 4235.te beta len. ,,'t Lijkt niet veel," zei hij peinzend, „als je nagaat dat je zestien jaar hebt moeten sparen om 't bij elkaar te krijgen „Neen." De oogen van de vrouw glinsterden. „Eindelijk toch kan onze droom verwezenlijkt worden. O Fred, wat zal ik blij zijn als we van hier kunnen weggaan 1" Fred's oogen rustten peinzend op het bleeke gelaat van z'n lieve vrouw. „Ja, ik niet minder Nell," zei hij zacht, Jaren geleden hadden ze hun klein boerderijtje tusschen groene golvende weiden en in de open en zuivere landlucht moeten verlaten, en waren in een der druk bevolkte buurten van het mistige Londen gaan wonen. Ze konden niet wennen in hun nieuwe omgeving, en nu, na zoovele jaren, verlangden ze nog met geheel hun Ziel naar hun geboorteplaats terug. Fred was gaan sparen, rookte nim mer sigaren en dronk nooit, en hoopte dat hij eens, als hij nog jong en sterk was, een boerderijtje kon koopen in z'n geboorteplaats, met een strook land er om, waarop hij dan zou werken om in z'n onderhoud te kunnen voor- Zien. Jaren achtereen hadden beiden gespaard kwartje bij kwartje, totdat ze het geld bijeengekregen hadden waar mede ze beginnen moesten. „We konden het misschien beter laten staan totdat we 4500 gulden bij elkaar hadden," zei Fred, nog altijd naar de cijfers op het papier starend. Zijn vrouw schudde krachtig het hoofd. „Dat is te gewaagd Fred," zei ze Zacht, „je weet al welke geruchten er van de Breedson's bank rondgaan." „Och dat is allemaal maar klets, vrouwtje I" verzekerde haar man haar vol zelfvertrouwen. „Dat zeggen de menschen maar. Heusch, als ik maar een oogenblikje vermoedde dat Breed- son niet veilig was, zou ik het geld er al lang afgehaald hebben. De hemel weet hoe beu ik het ben, den geheelen dag kaartjes te knippen en dat af- en aar,loopen." Ze knikte. „Je moet vanmorgen pas om half elf beginnen nietwaar vroeg ze dan. „Je kan dus makkelijk deze cheque innen voordat je begint." „Maar ik kan toch niet heel den dag met dat geld in m.jn zak loopen," stribbelde hij tegen. „Nee, maar op het kantoor van de tram zullen ze 't wel zoolang willen bewaren tot je" 's avonds terugkoml." „Nu vooruit dan maar," zei hij in schikkelijk, terwijl hij de enveloppe op nam,.„ofschoon je anders nergens bang voor behoeft te wezen." Haar bezorgdheid om hem vroeg weg te krijgen, zoodat hij eerst naar de bank kon gaan alvorens met z'n werk aan te vangen, werd hem nood lottig. Toen hij naar boven ging om Z'n uniform aan te trekken, was hij zóó haastig dat hij de cl èque in het andere pak liet, en eerst toen hij voor de stoep van het bankgebouw stond ontdekte hij z'n vergissing. 'k Kan 't geld toch niet zonder die cl èque krijgen," dacht hij teleurge steld, „en als ik nu terug ga om het ding te halen kom ik te laat voor m'n werk." Hij aarzelde. „Waarom moet ik eigenlijk ook bang zijn van morgen. Breedson's bank is even veilig als de Bank van Engeland. Ik kan me niet voorstellen waarom ze zoo bezorgd Zou zijn.Ze drijft 't wel een beetje te ver door." Hij keerde zich om en begaf zich naar de tram-remise. Spoedig begon z'n geweten hem toch te prikkelen. Het was misschien gek van Nell om zoo angstig te wezen, maar het was toch gemakkelijk voor hem geweest, haar bezorgdheid geheel weg te nemen. Maar nu had hij geen tijd meer te verliezen. Morgen zou hij het geld zoo spoedig mogelijk halen. De dag begon al erg slecht. Het eerste uur van z'n werkdag gebeurde er iets dat hem diep terneerdrukte. De tram had het stadsstation pas ver laten en baande nu haar weg door het drukke verkeer in een der breede hoofdstraten, toen een man, nogal klein van figuur haastig de trappen van de imperiale van de tram afstommelde. „U bent nog niet bij Mansion Hou se," zei Fred, en herinnerde zich de vracht die de man betaald had. „*t Kan me niet schelen," mompelde de ander, en voordat de tram goed gestopt had sprong hij van de tree plank. Het was juist een plaats waar het verkeer van verschillende rich tingen samenliep, doch de kleine man rende onbeschroomd heen en weer tusschen auto's, trams, vracht wagens en motorfietsen, als of hij niet wist welke richting hij nemen moest. Fred haalde onbegrijpelijk de schou ders op voor dezen reekeloozen vreem deling, en wilde zich juist weer in de tram begeven, toen hij plotseling eenige luide, doordringende kreten hoorde, boven het geraas der claxons en hoorns. Hij zag een aantal menschen naar een autobus rennen, welke in snellen gang was en nu met een plot- selingen ruk bleef stilstaan. Fred giste wat er gebeurd moest zijn. Zijn wagen voerder, door de menschenmassa ge hinderd, kon niet verder, zoodat er geen andere keus overbleef dan maar te blijven wachten.' Een politie-agent kwam op hem toe. „Hij kwam van uw wagen af, niet waar vroeg hij. „Was hij ziek, of iets dergelijks?" „Niet dat ik merkte," antwoordde Fred. .".Ik zag hem er uitspringen," ging de politieagent verder. „Hij keek niet waar hij liep, en kwam onder de bus terecht. Hij werd onmiddellijk ge dood." De tram ging verder en Fred klom naar boven. Er waren daar geen passagiers. De kleine man was de eenige reiziger geweest. Toen Fred zich omkeerde om weer naar beneden te gaan, zag hij een bruine acte-tasch half achter een stoel verborgen, op den grond liggen. Hij nam haar op „Die is van dien armen kerel," mompelde hij. „Ik herinner me nu, dat hij er mee binnen kwam. Hij ver gat de tasch waarschijnlijk.... en zal haar nooit meer gebruiken." Fred raapte de tasch op, en gooide het ding beneden in zijn kastje, om het 's avonds, als z'n dienst afgeloopen was, aan het hoofd-kantoor af te geven, zooals de reglementen hem voorschre ven. Twee uur later kwam het andere. „Hebt u dat gezien," zei een passa gier op een couranten-bulletin wij zend. „Weer een groot aantal arme schooiers van hun geld verlost Het bloed verdween uit zijn gelaat en z'n hart klopte zwaar toen hij las LAATSTE NIEUWS. Breedson's bank gesloten. Met bevende handen kocht hij een courant. Er waren maar korte bizon- derheden Breedson's Bank, die door vele de posito-houders als het ware belegerd werd, heeft hedenmiddag half twee de deuren van al haar kantoren gesloten, terwijl alle zaken tot nader bericht uit gesteld zijn. Hij leunde tegen de zwarte leuning en staarde met starre oogen op het be richt in de courant. „Je zal 't zoo onderhand wel uit je hoofd geleerd hebben," mompelde de passagier. „Schieten we haast op." Werktuigelijk drukte hij op de schel en de tram ging weer vooruit. Hij knipte kaartjes en gaf geld terug als 'n automaat, doch hij wist nauwelijks wat hij deed. Langzamerhand be sefte hij den vollen omvang van de ramp.Hetrhythme van de voortrollende tram scheen het uit te schreeuwen in heeschen metalen klank. Breedson's bank was gesloten. Het beteekende alles voor hem, het verlies van alles~x wat zijn vrouw en hij in die lange jaren hadden opgespaard. Fred trachtte iets weg te slikken. „Nell," fluisterde hij. „Het zal haar hart breken. Mijn God. En ik zou alles gered kunnen hebben als ik maar vanmorgen even naar huis had willen gaan om de chèque te halen 1" Hij dacht niet aan zich zelf hij was aan het duffige mistige Londen ge woon geraakt maar aan Nell. Hoe gaarne sprak zij over den tijd dat zij weer naar hun geboortedorpje zouden terugkeeren. En die tijd zou nimmer komen nu. Wellicht had zij er ook al van ge hoord en wenschte zichzelf geluk met hun ontsnapping aan het gevaar. En als hij thuis kwam, zou hij haar alles moeten vertellenhoe kon hij haar weer in 't gelaat kijken. Zóó kropen de uren langzaam voorbij. Meer de kracht der gewoonte dan iets anders was het dat hem naar z'n kastje toe deed komen om zijn thee kruikje er uit te halen, en dan merkte hij op dat er iets uit de bruin lederen tasch druppelde,door den ongelukkigen man dien morgen achtergelaten. Zonder er nu veel belang in te stellen opende hij de tasch om te zien wat er in was. De donkere vloeistof kwam uit een gebroken inktflesch. Voorts bevatte de tasch nog een paar couranten en iets dat zorgvuldig in gepakt was doch dat op een pakje brood geleek. Echter woog het pakje daar te zwaar voor en nieuwsgierig geworden, maakte hij het open. Plots het hij een kreet van verwondering hooren. Het waren geen boterhammen maar een stapel één-ponds-bank- biljetten. Haastig gooide hij het sta peltje in de tasch terug en legde deze weer snel in het kastje, dat hij zorg vuldig afsloot. Niemand had iets van het geval kunnen zien. ,,'t Zijn minstens 500 pond," mom pelde hij, „een klein fortuin." Hij was diep in gedachten verzonken. Alles scheen dooreen te warrelen in z'n geest, bij deze onverwachte ont dekking. De eigenaar van het geld was dood. Niemand anders dan hij, Fred, wist, dat de man de tasch in de tram achtergelaten had. En al wist een van de vrienden van den ongeluk kige indien hij ze had, dat hij 't geld bij zich droeg op den dag van het ongeluk, dan zouden ze toch geen kans zien het op te sporen. De meest aannemelijke verklaring van het verlies kon zijn, dat iemand uit de menigte de tasch na het ongeluk had opgeraapt en van de ontstane verwarring gebruik gemaakt had orn er mee te verdwijnen. Zoo dikwijls is de weg naar oneerlijkheid o zoo ge makkelijk. ,,'t Schijnt alsof 't noodlot, mijn ver lies kennende, me nog een kans wil geven," sprak hij zich zelf bemoedigend toe. Fred zou 't met gedaan hebben als 't niet voor z'n vrouw geweest was. Het was haar geluk dat hij op 't oog had, niet z'n eigen. Hij besefte heel goed dat het diefstal was, wat hij deed.... hij een dief.... hij die nog nooit iets gestolen had. Maar 't was voor Nell's bestwil. Zoo'n kans kreeg hij nooit weer en als ^hij de vondst op 't hoofdkantoor aangaf moesten hij en z'n vrouw hun verdere leven in 't mistige Londen doorbrengen. Niemand zou immers kunnen weten dat het ge stolen geld wa^l Hij kreeg geen gelegenheid meer de zaak kalm te overdenken want z'n vrouw stond hem aan de tram op te wachten. „Heb je 't Fred," was al wat ze uit kon brengen toen ze hem zag. Ze keek hem met haar oogen vol vrees aan. Hij staarde haar enkele seconden aan. „Natuurlijk, heb ik 't," zei hij dan plotseling, met een zonderlinge uit drukking op z'n gelaat, ,,'t Is veilig hoor, maak je maar niet bezorgd." „Den hemel zij dank," zei ze ver licht. „O.als we het eens verloren hadden.... ik ben den geheelen dag Zoo angstig geweest. „Het is mijn laatste reis geweest. Ik zal 't van kantoor mee brengen wanneer ik thuis kom." Ze glimlachte hem vriendelijk toe, totdat de tram om den hoek van een straat verdween en hij staarde haar half versuft aan. Voor de tram de remise inging verborg hij de leeren tasch onder z'n jas, en voor hij naar huis ging telde hij het geld uiten wa ren 421 biljetten van een pond. Hij haalde er het bedrag uit dat hij op de bank had staan en de rest%erborg hij. Dien avond leed hij ontzettend. Het was niet de 'vrees voor ontdekking maar het besef dat hij zijn eer.zijn zelfrespect verloren had. Het land huisje.... met het stukje land dat ze nu koopen zoudenhij kon daar niet gelukkig zijn. De prijs was te groot geweest. Niet voor den volgenden dag be sefte hij dat 't zoo niet verder gaan zou. Langzaam drong het tot hem door, dat Nell de laatste zou zijn, ofschoon het voor haar was, die zoo iets vven- schen kon. Toen hij dien avond thuis kwam bekende hij haar alles in korte, tel kens afgebroken zinnen. Nauwelijks durfde hij naar haar gezicht te kijken. Zij staarde hem aan met haar groote verschrikte oogen en kon nauwelijks iets zeggen. „Ik zal de biljetten morgen op het hoofdkantoor afgeven," eindigde hij. „We hebben al ons geld verloren en ik verwacht wel dat ik ontslagen zal worden. Maar heusch ik kan 't niet doen, 'k kan 't niet 1" Ze verweet hem niets. „Ja.... een rustig geweten gaat boven alles," en ze leg'de haar hand in de zijne. ,^Jreng alles terug 1" Den volgenden morgen deed hij de biljetten weer in een pakje bijeen, zocht de leeren tasch weer op, die hij er gens verborgen had en bracht alles naar het kantoor van den hoofdambtenaar. Met neergeslagen oogen en een gelaat hoogrood gekleurd van schaamte ver telde hij van z'n tegenslag. „Ik heb alles teruggebracht nu," eindigde hij zachtjes. De hoofdambtenaar was geen hard vochtig man. „U hebt natuurlijk verkeerd gehan deld," zei hij. „En u kunt voor dat we besloten hebben, wat te doen, niet aan den arbeid gaan. Dat is alles wat ik u kan zeggen voor het oogenblik." Versuft slenterde Fred naar huis, Hoe duur zou hij z'n fout moeten be talen. Hun geld was weg en mogelijk zou hij ook z'n betrekking kwijt raken. Hun droom was in een slag vernietigd en de toekomst bovendien onzeker. En het was Nell die 't meest er onder moest lijden. Poch het geluk had hen niet in den steek gelaten. Nell, die uitgegaan was om enkele boodschappen te doen, kwam met een opengevouwen courant binnensnellen. „Fred," riep ze, „gauw luister eens." En met een stem bevend van opwin ding begon ze te lezen vBreedson's Bank hervat morgen weer haar zaken. Onze stadsredacteur schrijft dat de geruchten omtrent Breedson's Bank ongegrond zijn, maar hel re sultaat van deze geruchten was dat de Bank niet direct de omstandigheden kon overzien en daarom de zaken een tweetal dagen werden stopgezel. De andere Londensche banken be richten dat Breedson in staal is aan al haar verplichtingen te voldoen, en dat er geen reden t's om nog verder bezorgd te zijn. In een gisteravond gehouden vergadering van aandeel houders is, besloten de zaken morgen wederom te hervatten. „Dan kunnen we toch nog Londen verlaten en naar het land keeren," mompelde Fred. Plotseling werd er gescheld. „Een politie-agent om je te spreken Fred," zei Nell met angstige stem toen ze terugkwam. Fred verbleekte een weinig, doch hij herstelde zich en begaf zich naar de voordeur. „U is Bloom, nummer 8934," vroeg de agent. „Uw kantoor heeft ons zoo juist een tasch laten bezorgen achter-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 12