Van een anderen verslaggever. Toen wij ons aan het station te Haarlem vervoegden om nadere mededeelingen, bleek dat het geheele spoorwegpersoneel in uiterste actie was. Oogenbiikkelijk werden drie materiaaltreinen, die hier ter stede ge stationeerd zijn, in orde gemaakt om naar de plaats van het onheil te worden afge zonden. En weldra passeerde ook hulpmate riaal uit Amsterdam. Of het een spoorweg ramp van ernstigen omvang betrof, wist men toen in Haarlem nog niet. Ook niet of er dooden en gewonden waren. Wel sprak men van twintig dooden. Een telefoonverbinding met de stations Voorschoten en Leiden gaf ons de zekerheid, dat er een groote ramp had plaats gehad. Een onzer redacteurs, die daarop den anderen verslaggever gevolgd is, verhaalt van zijn tocht het volgende: De namen der slachtoffers. De namen der drie omgekomen slachtoffers zijn: De werkmeester-instructeur van het loco motief-personeel, de heer L. van Rhoon, 41 jaar, woonachtig te Amsterdam. Voorts de heer Lobo, tooneelspeler uit Amsterdam en diens echtgenoote mevrouw Greta Lobo Braakensiek, actrice te Amsterdam. Van me vrouw Lobo werden door het inzakken van den bodem van den wagen beide voeten af- gekneld. Gewond zijn naar het Academisch Zieken huis te Leiden overgebracht: De heer L. Eichstrtng, uit Berlijn (ernstig); de vierjarige Christina Barthen uit Leiden (niet ernstig); mevr. van Raalte-Ommering, uit Vlaardingen (niet ernstig), de heer J. Ha- gemans (ernstig), uit Zoeterwoude; de heer J. J. Metz (ernstig), uit Rotterdam; de heer de Vries (niet ernstig), uit Amsterdam; de heer K. van Ettikhoven (ernstig), stoker op de locomotief uit Amersfoort, die zeer ernstige brandwonden over het heele lichaam heeft bekomen; mej. van Schafk (ernstig), advertentie-verzorgster te Leiden; de wedu we Schweiger-Harms (niet ernstig), uit Am sterdam, de heer Rübenkamp, uit Oegstgeest en mej. G. Swagers, huisvrouw van H, M. Pont uit Leiden. Verder liepen nog verschillende personen verwondingen op, die geen opneming noodig snaakten. Ik wist het wel, toen ik per auto in rulzende vaart den Wagenweg opreed, dat Ik de spoorwegramp in al haar zwarte narigheid niet meer zou aanschouwen. Ik zou geen kermende gewonden, geen ver minkte ledematen, geen met lijkfloers Bedekte dooden meer zien. Immers het sngeluk had even over drie de veron- lukte trein zou 3.06 in Leiden aankomen plaats gehad en pas om 5 uur zou ik de Vink te pakken hebben. Dan zou natuurlijk de eerste hulp door ons dappere Roode Kruis en eer, staf van dokters reeds zijn verleend. Maar men kon niet weten, en in alle geval wilde ik mij een denkbeeld ▼azi de ramp vormen. Bij de Haagsche Schouw draaide onze auto links af naar den bekenden speeltuin en uitspanning „De Vink". Het was daar op dien weg reeds razend druk van auto's, fietsers en wandelaars; door de boomen zagen wij op de spoorbaan een chaos van wagens liggen met druk geloop er omheen. Voor den spoorweg bij de Vink stopte onze auto. Op ruim één kilometer afstand van de Vink in de richting Den Haag, op drie kilometers afstand van het station Leiden, 70 meter voorbij blokhuis 59, daar had zich het ontzettend drama afgespeeld. Op de weilanden aan weerszijden van de spoorbaan krioelde het van nieuwsgie rigen. De eigenaars der graslanden profi teerden van de gelegenheid en lieten bezoe kers toe voor den prijs van één dubbeltje; zelfs auto's mochten over het lfind rijden tegen vergoeding van twee kwartjes. Het publiek kon zoodoende tot op een twee honderd meter van de onheilsplaats nade ren. Maar dichterbij niet. Want een aidee- ling veldartilleristen uit Leiden, veld wachters en maréchaussee zetten het ter rein af. Niet zonder moeite kwam ik dichterbij. Moge ik even onvermeld laten den somberen aanblik van den machtigen Jumbo nopt tender, die met de wielen opzij dwars over de spoorbaan de beide sporen versperde. Het leek een machtig paard mid den in den strijd door den dood getroffen. Ook worde niet vermeld de daarachter liggende postwagen, die eveneens was omgekanteld en nu met locomotief en ten der een niet te passeeren barrière vormde. Maar linksaf (vanaf Haarlem gerekend) be reikte ik door het weiland de plek, waar de bagagewagen en een rijtuig eerste en tweede klasse in de landsloot langs de spoorbaan waren terecht gekomen. De bagagewagen deerlijk gehavend lag eenigs- zins op zijn kant, de personenwagen stak met opengereten kop recht vooruit in den modder. Daar in die coupé, welke nu geheel open ligt, hadden de heer Lobo en mevr. Lobo- Braakensiek met dokter Rumke uit den Haag en nog een passagier plaats genomen. Ziehier hoe ongeveer het ongeluk zich moet hebben toegedragen. Reeds een driehonderd meter vóór de plaats van het déraillement moet de trein zichtbaar op de rails gedanst hebben. Het schijnt dat de rails toen uitgezet zijn en de wielen van de locomotief over de spoorweg biels reden. De baanschuiver schoof ten slotte een lawine zand en grint voor zich uit, stond plotseling stil en viel om. Even zoo de postwagen. De daarop volgende ba gagewagen en het eerste personenrijtuig (een le en 2de klas wagon) werden toen door de achteropdringende wagons uit den trein geduwd, de spoorbaan af, zoodat de bagagewagen en het personenrijtuig een .roek van 45 graden maakten en in de sloot terecht kwamen. Bij deze beweging drong het achterste deel van den bagagewagen in het voorste deel van den personentrein. Niet alleen de voorkant hiervan werd vernield, maar ook het dak werd over een viertal compartimen ten weggerukt. Zoodoende ontstond een opening en door deze opening werd dr. Rumke op het weiland aan de overzijde van de sloot geworpen en schoot de heer Lobo voorover in de sloot, waar hij ver moedelijk in den modder stikte. Mevr. Lobo Braakensiek raakte bekneld tusschen de ruïne. Haar werd een been geheel en het andere been bijna geheel af geknepen. Ook zij geraakte te water maar werd er uit gehaald en langs den berm van den spoorweg gelegd. Daar, zoo vertelde mij dr. Berkhof, uit Voorschoten, vond ik haar, maar er was niets meer aan te doen en zeer sptedig, ongeveer tien minuten na het ongeluk, stierf zij, op het weiland naast de spoorbaan, niet zoozeer door ver bloeding, dan wel door z.g. shock, of hevi ge aandoening van het centrale zenuwstel sel. De volgende personen-wagen, een derde <las-wagen, alhoewel gederailleerd, bleef overeind. De voorkant was ingedrukt door Je achterzijde van het eerste klasse-rijtuig. De vloer zonk blijkbaar gedeeltelijk onder de voeten weg en een 4-jarig meisje uil Leiden zakte er doorheen en kwam onder de spoorwegbiels terecht. Men heeft de kleine, die met haar armpje bekneld zat, moeten uitzagen om haar uit haar benarde positie te bevrijden. Intusschen had zich op de locomotief ook een ontzettend drama afgespeeld. Op de vuurplaat stond links de opzichter-machi nist v, Roon, uit Amsterdam; in het raid- de de leerling-machinist en rechts de ma chinist. De machine viel om naar links. De machinist kon zich al spoedig bevrijden, door naar boven uit het gat te kruipen. Maar de leerling-machinist kreeg veel vuur uit de vuurhaard tegen zich aan en verbrandde deerlijk; maar erger nog was er de heer v. Roon aan toe. Deze kreeg niet alleen het vuur uit de vuurhaard op zijn lichaam, maar er sprong ook een stoom pijp, waardoor hij overgoten werd met een groote hoeveelheid stoom en kokend wa ter. Levenloos werd hij door bloemist knechts, die op het ontzettend lawaai van af de omliggende tuinen en landerijen kwa men toeloopen, uit de machine gehaald. De machinist schijnt zich kranig te hebben ge dragen. Niet zocdra was hij vrij: of hij trachtte het vuur van de locomotief te doo- ven, legde de handle om en bracht de ré gulateur in orde. Een tragische bijzonder heid is, dat de machinist nu rechts stond op de machine, maar dat was feitelijk de piaats van den opzichter-machinist. Had deze op zijn plaats gestaan, dan zou wellicht de machinist het lot getroffen heb ben wat nu den heer v. Roon trof, Er werd gezegd dat nog een slachtoffer onder den wagen in de sloot zou liggen? Wie zal het zeggen? Maar gelooven doen wij het niet. Ik heb Arie van Leeuwen gesproken. Arie van Leeuwen is een flinke, levens lustige 12-jarige blonde jongen, uit de Vink. Arie van Leeuwen doet boodschappen voor een kruidenierswinkel en gisterenmid dag had hij juist boodschappen weggebracht naar de familie, die in posthuis 59 woont. Hij was juist klaar en keerde langs de spoorbaan terug, toen hij den ongelukstrein zag aankomen en „toen zag ik," vertelde hij, „dat de trein geweldig daverde en dat opeens de locomotief omviel. Het gat geen erge klap, maar het begon toen geweldig te sissen en et stoomen. Ik was juist aan den anderen kant van de spoorbaan gaan loo- pen, meneer, omdat ik bang was onder den trein te komen. En dat was nu maar goed ook, want anders was ik er nu onder ge komen, want de trein is heelemaal omge vallen." „Was je niet bang, toen dat ongeluk ge beurde?" en Arie antwoordde neus-optrek- kend: „Neen, meneer, niet erg; ik wist- eigenlijk niet goed wat er gebeurde. Me neer Lamme kwam juist aan, dat is de broei van de vrouw, die in het blokhuis woont, en die stuurde me direct terug naar „de Vink" om daar te laten telefoneeren." 's Avonds laat ontmoette ik Arie weer op het tooneel, want daarvan kon hij niet scheiden. Eigenaardig is, dat èn Arie van Leeuwen èn anderen, die wij spraken, weinig gemerkt hebben van kermen of schreeuwen. Het was heel stil vlak na het ongeluk; alleen siste de locomotief, maar dat was gauw afgeloo- pen. Later werd wel veel gekerm gehoord, vooral toen de eerste hulp werd verleend. Behalve Arie v. Leeuwen, die liet telefo neeren, ging ook de hootd-controleur van den trein onmiddellijk naar het station Voor schoten om de autoriteiten op de hoogte te stellen en om hulp te vragen. De medische hulp kwam al heel spoedig. In den trein wa ren eenige dokters aanwezig, die direct hulp verleenden en ook verschenen spoedig dr. Stoelder uit Voorschoten en dr. Berckhof uit Voorschoten. Den laatste sprak ik even. Hij vertelde dat hij spoedig vanuit Vooi- schoten gewaarschuwd werd, omdat hij dokter van het spoorwegziekenfonds is, en rond 10 minuten na het ongeluk was ik hier. De aanblik was ontzettend en tegen mijn helper zeide ik: neem deze twee tasschen en volg mij overal waar ik ga. Langs den spoordijk heb ik vier patiënten geholpen. Het waren alle beenbreuken, maar geen en- kele gecompliceerde. Of ik nog meer gezien heb? Neen, ik had het vtel te druk met mijn werk. Ook uit Leiden kwam spoedig hulp. Daai werd het Roode Kruis gemobiliseerd en tai van verpleegsters, die zich naar den trem spoedden. De gewonden werden later per auto naar dt ziekenhuizen vervoerd. De leerling-machinist zeide gedurende het ver voer voortdurend; „Het is ontzettend, het is ontzettend; wat zal mijn vrouw daarvan zeg gen?" Om vier uur was reeds een bulptrein uit Den Haag aanwezig, eveneens met een Roode Kruis-afdeeiing Commandant van deze hulp-colonne was de le luitenant Rumke en toen de trein aan het station Voorschoten stopte, was de eerste, dien hij daar zag en de hand kon drukken, zijn eigen broer; den zoo gelukkig aan den dood om- snapten dokter Rumke, die in de coupé zat bij den heer en mevrouw Braakensiek! Men begrijpt de wederkeerige vreugde. De Paters Franciscanen van de Hartebrug in Leiden waren ook spoedig ter plaatse om geestelijke hulp te verleenen. Of deze ook noodig is geweest, kon ik niet te weten ko men. Ook in den trein zaten geestelijken. die oogenbiikkelijk hulp hebben verleend. Even later verschenen ook pastoor Beukers uit Leiden en zijn kapelaan per rijwiel, op het terrein, maar deze behoefden geen dienst meer te doen, De garnizoenscommandant van Leiden, kapitein de Jong, vertelde mij dat hij gis terenmiddag al spoedig van het ongeluk hoorde en daarop oogenbiikkelijk hulp aan bood. Deze werd gaarne aanvaard en zoo kwam hij aan het station Leiden met een detachement van 3 officieren en 30 veld artilleristen en 2 officieren met 20 man schappen van de marine-opleiding- Deze militairen maakten zich zeer verdienstelijk bij het afzetten van het terrein en het ver leenen van onmiddellijke hulp. In den loop van den avond arriveerden van alle kanten hulpmateriaal en personeel om de baan vrij te maken. De twee sporen zijn versperd en zoo kan er geen enkele trein passeeren. De Parijsche trein uit Amsterdam arri veerde even na het ongeluk te Leiden. Hij is toen doorgereden tot vlak bij de plaats van het ongeluk. De passagiers uit dezen trein zijn toen overgestapt in de ongedeerd gebleven wagons van den verongelukten trein en deze werden opgetrokken naar Voorschoten en vandaar naar den Haag. Pas sagiers uit den verongelukten trein zijn even eens deels naar den Haag teruggekeerd en deels met den trein naar Leiden vervoerd, De oorzaak? Ja, de oorzaak. Officieel werd ons mede gedeeld dal de oorzaak nog niet is vastge steld. Een enquête-commissie is ingesteld en deze zal het onderzoek leiden O.m. mo.'l de locomotief aan een deugdelijk onderzoek worden onderworpen. Maar hardop wordt in Voorscholen gefluisterd dat de spoorbaan niet in orde was. Al lang is daarvan mede- deeling gedaan aan de spoorwegautoriteiten. Zij wisten ook wel blijkbaar dat de baan niet geheel in orde was, want naar mij werd medegedeeld, hadden de machinisten op dracht op dat punt langzaam te rijden. De verongelukte trein reed dan ook met min der dan 60 K.M. vaart. Men achtte dat een gelukkige omstan digheid, wijl bij grooten snelheid de ramp erger had kunnen zijn, omdat dan misschien de wagons in elkaar waren gedrukt en het aantal slachtoffers allicht grooter zou zijn geweest. Hierbij moet ik toch even vermelden de ondervinding die een Haarlemscbe da""> gistermiddag op dat spoorwegpunt opdeed. Zij zat in den trein voorafgaande aan den verongelukte en bij het passeeren van dat punt, zag zij den weg zoodanig werken, dat zij er angstig van werd. Het zand spoot onder de rails uit. Zij deed er mededeeling van aan een medepassagier, die haar gerust stelde met de opmerking, dat de autoritei ten allicht weten zullen, wat er gedaan moet worden. Kort na haar aankomst in Haarlem hoorde zij van het ongeluk. Het schijnt, dat men gisternacht nog aan de spoorbaan ge werkt heeft. Merkwaardig is in alle geval, dat de ontsporing plaats had, doordat de rails van elkaar weken. De rails zijn opge kruld en lagen in den vorm van een groo ten acht over de locomotief en den tender. Men heeft ze losgeschroefd en losgebrand. Wij hopen, dat het onderzoek naar de oorzaken van het ongeval deugdelijk zal zijn, vooral in verband met de geruchten, die er loopen. Spreekt men spoorwegpersoneel dan steekt het 't niet onder banken, dat heel Voorschoten wist, dat de baan heel slecht was. Gistermiddag was het parket uit Den Haag op het terrein aanwezig, alsmede eenige leden van de spoorwegdirectie en de directeur van den Raad van Toezicht op de Spoorwegen. In sta nog even in het weiland voor dé noodlottige plek waar de wagons in den ongeveer vier meter breede, ondiepe land sloot duiken. Op een halven meter afstand van mij ligt de coupé, open en bloot, waar enkele uren geleden twee menschen bij het spoorwegongeluk het leven lieten, Ik zie eenige bloedvlekken. Andere zijn bedekt met trijp en rommel. Boven mij cirkelt een Fokker-machine, van waaruit men blijk baar foto's maakt van de ramp. In wijden kring, zij het dan ook op een afstand, staan duizenden nieuwsgierigen op weilanden, die boeren productief maakten door entrée te heffen; om mij heen klinkt al gehamer, gesis van zuurstofapparaten, die rails doorbran den en wagons doorklieven, het gepraat wordt al onverschilliger van de aanwezigen. En toch zijn hier onverwachts drie levens ge ëindigd. Ik kijk in de noodlottige coupé en ik zie daar liggen het tijdschrift „De Lach". Wie las dat, toen de dood hem opzocht of rakelings aar. hem voorbijging? Het ligt er neergeworpen. Een collega vraagt een spoorwegarbeider het voor hem op te halen. Een officier van de „Veld" diept uit de moddersloot wat op. Een cahier met rooden omslag. Het lijkt een rol te zijn van een stuk, getiteld: Une farce? Een Grap? De heer Lobo en mevr. LoboBraakensiek waren tooneelspelers. Ze kwamen terug uit Den Haag, waar zij de repetitie hadden bijgewoond van een stuk, waarvan 15 Sep tember de première zou gaan. Op het onverwachtst trof hen de dood. En ik denk aan vader Vondel, die sprak van: de wereld is een schouwtooneel; elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel! En als de avond valt, verwijder ik mij van dit oord van verschrikking en in de verte blijven de hamerslagen fel door de avondstilte klinken én een felle, roode gloed verlicht ginds ver het tooneel der verwoesting, waar men al weer bezig is met spoed er aan te werken, dat de baan vrij komt en het jachtende leven over de druk ste en kostbaarste spoorlijn van Europa weer kan beginnen. Hoe spoedig zal die stille wenk van het „Memento Mori" weer bij de reizigers op dat baantraject zijn uitgewischt. De machinist vertelt. We stonden met ons drieën voorop, de werkmeester Van Roon, de stoker en ik. Terwijl we Leiden naderden, hoorde ik plotseling kiezels opspatten. Onmiddellijk daarna voelden we een schok. Ik sloot stoom af, gooide de remmen er op.... het gaat allemaal zoo snel. toen kieperde de loco motief om. Ik zag hoe de chef voorover schoot in de ruïne van vuur en stoom, k Greep een emmer en holde naar de sloot putte water om het vuur te dooven. Hoe ik eigenlijk zelf uit de locomotief gekomen ben? Dat weet ik niet. Als een razende heb ik gewerkt. Het heeft niet geholpen. De chef is verbrand. De stoker is vrij gekomen. Langs den dijk zag ik een ruïne, hoorde ik het gekerm en het gekrijsch. Ik voelde zelf dat ik wonderlijk rustig was.... Natuurlijk ben ik, toen de chef niet meer te helpen was, onmiddellijk hulp gaan halen.... Maar nu moet ik aan het werk, mijnheer. En de man verdween tusschen het werk volk, dat reeds begonen was het werk op te ruimen. Het relaas van den heer Riimke. In zijn woning, te 's-Gravenhage sprak een verslaggever van de „Tel." den heer H Rümke, die het volgende mededeelde: Ik stapte in Den Haag in het tweede com partiment van het eerste rijtuig. Daarin be vonden zich toen reeds de heer en mevrouw Lcho. Hoewel ik ze niet persoonlijk ken, herkende ik ze direct van het tooneel. Be halve deze twee personen, die tegenover elkaar gezeten waren, bevond zich in het compartiment nog een heer, die later een beenfractuur kreeg en de lieer Kwast van de Pander vliegtuigenfabriek. Toen wij de halte De Vink naderden' hoorden wij plotseling een ontzettend ge- krf.ak. Ons compartiment werd aan de zijde, waar de Lobo's gezeten waren geheel ingedrukt, cn spleet aan de zijde, waar de heer Van der Kwast en ik ons bevonden. Vervolgens schoof ons compartiment met de open zijde naar voren in de sloot. In eenige seconden was alles geschied, focn ik van den eersten schrik bekomen was, vroeg ik onmiddellijk waar de Lobo's geble ven waren, daar ik begreep, dat zij er slecht aan toe moesten zijn. Spoedig zag ik Lobo. Hij was doodsbleek zijn pols klopte slechts heel zwak; hij was niet meer geheel bij kennis. Uiterlijk had hij slechts een beenfractuur, doch zijn zwali ke pols wees er op, dat hij waarschijnlijk ook een inwendige verbloeding had beko men. Mevr. Lobo-Braakensiek is niet meer bij kennis geweest. Haar beide beenen wa ren afgekneld. Geleden kunnen zii beiden m. i. niet heb ben, daar beiden het bewustzijn bijna on middellijk verloren. Hoewel ik alleen enkele schrammen en builen en een nat pak had opgeloopen, kon ik geen hulp bieden, daar mij verbandmateriaal ontbrak. Ik bepaalds mij er dan ook toe, de passagiers te waar schuwen de gewonden niet aan te raken. Voor zoover ik heb kunnen nagaan, werd de eerste daadwerkelijke hulp geboden door den spoedig gearriveerden Parijschen trein. Wat mij vooral opviel was, dat er geen pa niek-stemming heerschte. De passagiers hiel den zich bewonderenswaardig kalm. Ik heb dit goed kunnen nagaan, daar ik met den heer Van der Kwast de eerste was, die er uit geworpen werd. Toen alles nog trilde en kraakte bemerkte ik nog, dat een katholiek priester, die zich in den trein bevond, het echtpaar Lobo vroeg, oi hij hun de absolutie moest ver strekken. Zij konden hierop echter niet meer antwoorden. Ook hadden wij een onderhoud met een passagier, die in een derde-klas wagen had plaats genomen, een wagen achter het zwaar beschadigde tweede-klasse-rijituig, de heer li. de Clercq, uilgever van de Hollandsche gids van Parijs, Van diens bagage was in een bagagewagen eer: koffer middendoor gebroken en dies wachtte hij bij den coupé •'ol alles was uitgezocht. De heer De Clercq vertelde dat hij met meer personen in den coupé zat, toen plot seling allen door elkaar werden gesmeten, terwijl de koffers uit ds nel'.on vielen. De trein reed met vrij groote snelheid hij schatte op zelfs 60 kilometer op het be wuste punt, toen men een hevigen schok voelde, met het bovenvermeldresultaat. Hij voelde zwaar ren men en een gcw'digen schok. In zijn coupé werd echter niemand gewond. Naar builen snellen was het werk van een oogenblik en daar zag men den geheelen trein door elkaar gesmakt, verschillende ge wonden liepen huilend rond. Velen waren hevig overspannen. Verschillende passagiers hadden de te genwoordigheid van geest direct de behulp zame hand te bieden en te trachten de in benarde positie verkeerenden te verlossen. Len kindje van 'n jaar of acht was tus schen een dwarsligger en een treeplank be kneld. Een spoorwegarbeider moest het uit zagen. Gelukkig had het geen ernstige ver wondingen bekomen. De heer De Clercq roemde in het bijzon der het flinke optreden van den machinist Mulder uit Amersfoort, die direct alle po gingen in het werk ;stelde, om het vuur te blusschen en den sloom af te sluiten. He laas, men kon den opzichter-machinist Van Rhoon niet meer redden, daar hij de volle laag vlammen en stoom over zich heen had gekregen en geheel verkoold werd. Ook de leerling-machinist liep zware brandwonden op. ,,'t Is steeds mijn gewoonte," zoo zeide de heer J. de Vries, agent eener fabriek te Dedemsvaart, aan de lfTel.", f,in een der waggons vlak achter de locomotief te stap pen, als ik op reis ga, om vlug uit het station te zijn. Zoo deed ik ook te Rotterdam. Op het laatste nippertje echter stapte ik daar er weer uit, omdat deze wagen, welke zich achter den bagagewagen bevond, geen gang had langs de coupé's. Juist deze wagen is bij het déraillement verongelukt.... Ik kwam nu twee wagens verder in den sneltrein te zitten, die in het traject Rot terdamAmsterdam slechts in Den Haag stopt. Wij zaten met ons zessen in een coupé, vier passagiers sliepen. Ter hoogte van „De Vink" hoorde ik gerommel.... Ik begreep dadelijk, dat er iets niet in orde was en wilde naa'r huiten kijken. Het was juist op le plek, waar, in verband met reparaties aan de baan, de treinen gewoonlijk langzaam rijden. Op hetzelfde oogenblik voelde ik een hevige schok. Een slapende passagier tegenover mij werd tegen mij aan geworpen. Uit het por tierraampje kijkende, zag ik juist de locomo tief kantelen en een der wagens dwars over de baan staan. Mijn wagen sprong uit de rails en reed nog een honderd meter over het zand door. Zoodra hij stilstond, sprong ik door het portierraampje naar buiten. In een oogwenk was de trein, die niet vol zat, verlaten. Er was geen paniek, wel groote zenuwachtig heid. Het eerste, dat ik zag, was een kind van vijf jaar, dat op de rails tusschen planken beklemd zat. De moeder, die ongekwetst was, gilde en smeekte haar kind te bevrijden. Helaas zat het zoo gekneld, dat het niet dadelijk mogelijk was. Wij trachtten het zand met onze handen weg te graven om de planken losser te krijgen. Eindelijk kwamen eenige menschen met koevoeten, om het kind te verlossen. Een der armpjes was zwaar ge kneusd, maar toen het bevrijd was, sloeg de kleine de beide armen om den hals der moeder en schreide.... Een eind verder lagen meer menschen op de spoorbaan. Daar herkende ik ook mevrouw Lobo en haar man, die zoo zwaar gewond waren, dat zij spoedig bezweken. Toen ik er bij kwam, ademde mevrouw Lobo nog, maar zij sprak niet meer. Eenige passagiers kwamen met kannen met water uit de retirades. Anderen zoch ten tevergeefs naar verbandmiddelen. ïn den trein zaten een dokter en verpleegster, die dadelijk hulp verleende. Op een weiland over de sloot lagen nog eenige zwaar gekwetsten, die hevig bloedden. Uit de le klasse coupé van den wagen hebben wij nog twee dames door het por tierraampje gehaald; zij waren ongedeerd. Op de plaats van het onheil was het een vreeselijkc verwoesting. De rails waren als serpentines opgekruld. Een gedeelte van een derde-klasse wagen was geheel inge drukt. Het ongeluk gebeurde precies om 3 uur 2 minuten volgens mijn horloge. Om bij half- vier kwam al een trein met verpleegsters en doktoren. Te voren waren al auto's met geneeskundige hulp gearriveerd. Tot zoover het relaas, dat de heer De Vries ons eenige uren na de ramp deed.... Een der eersten, die op de plaats des onheils kwam, was een geneesheer uit Voorschoten, rd. Van der Stoel, die onmid dellijk geneeskundige hulp kon bieden. Hij riep over de snelle komst der ambulances van het Leidsche Ziekenhuis, die nog voor hem ter plaatse waren en direct met het vervoeren der gewonden konden beginnen. Dr. van der Stoel zag zoowel den heer als mevrouw Lobo. De heer Lobo was in een sloot terecht gekomen en had een been fractuur. Hij is waarschijnlijk ten gevolge van inwendige verbloeding overleden, hoe wel ook gezegd wordt, dat hij verdronk, wal evenwel niet bevestigd werd. Bij me vrouw LoboBraakensiek, die buiten ken nis was, en waarvan beide beenen zoo goed als afgeklemd waren, trachtte men nog de levensgeesten op te wekken, doch het baatte niet, Het lijk van Van Rhoon was geheel ver koold. Bij de meeste gewonden werden arm- en beenfracturen geconstateerd, ver- sclyllende hadden inwendige verbloedingen gekregen. Dr. van der Stoel lfet een bootje komen en daarmede per brancard nog gewonden vervoeren naar het Academisch ziekenhuis te Leiden. De eerste oogenblikken na de ramp. Een ooggetuige verhaalde nog aan de „Msb." Wij stonden met verschillende anderen te wachten aan den overweg dicht bij de Vink, toen wij plotseling een geweldigen slag hoorden, terwijl terstond daarop jam merkreten de lucht vervulden. Terstond be grepen wij, dat er een ernstig ongeval met den trein uit Den Haag moest hebben plaats gehad en snelden naar de plaats van de ramp op eenige honderden meters afstand van den overweg. Daar zagen wij den trein. De locomotief lag met het postrijtuig geheel omver op de rails, terwijl de goederenwagen en het eerste personenrijtuig schuin met de koppen in elkaar geschoven tot over de sloot langs den enkele meters hoogen spoordijk lagen. Tal van menschen liepen reeds langs den trein naar de verongelukte wagons, waaruit voortdurend jaammerende kreten om hulp opstegen, terwijl ook van alle kanten uit den omtrek menschen kwamen toesnellen. Doordat de sloot tusschen het land en den spoordijk was, konden wij niet bij den trein komen, dan door den bagagewagen, waarvan een gedeelte was afgerukt. Met een Pater, die terstond ter plaatse was, wrongen wij ons tusschen de rijwielen en overige bagage, welke hopeloos door el kander geslingerd waren, door, en kwamen zoo op de plaats van de ramp. Daar was men reeds bezig met het dooven van de vuren in de locomotief door middel van zand, om zoodoende brand te voorko men. De stoker en het lijk van den werk meester werden iuist met brandwonden jverdekt uft de machine te voorschijn ge haald, Bij het personenrijtuig was men ook reeds druk doende om de reizigers uit hun benarde positie te verlossen. Daar de portieren meestal verwrongen waren, moest de red ding geschieden door de raampjes. Daardoor moest men de vreeselijk ver minkte menschen en de gewonden naar buiten halen. In allerijl werden ook de kussens uit de coupé's gehaald om hen daarop langs de spoorbaan voorloopig neer te leggen. Eenige dokters uit den omtrek die ook na enkele minuten reeds ter plaatse waren, verleen den hier de eerste hulp,terwijl ook de boven genoemde pater waar noodig geestelijken bijstand verleende. Een auto van „de Faam," welke juist in de nabijheid was, werd beschikbaar gesteld voor het vervoeren der slachtoffers naar Leiden, evenals een auto van den Genees kundigen dienst, terwijl in den omtrek vrachtauto's werden gerequireerd om bij dit vervoer behulpzaam te zijn. Onmiddellijk werd ook een groot aantal dekens aangebracht voor de gewonden. Het meeste scheen er echter gebrek te zijn aan spalken, daarom werd althans herhaaldelijk door de doktoren geroepen. En telkens weer werd met de eenige brancard, welke aan wezig was, een nieuwe gewonde aange bracht en op de kussens neergelegd om te wachten tot ook hij kon worden verzorgd en vervoerd naar het ziekenhuis. Ontdaan door het zien van al die ellende spoedden wij ons dan naar den Deyl, om in de garage aldaar te vragen onmiddellijk met vrachtauto's hulp te gaan verleenen. Nog een verhaal van een ooggetuige. Ten slotte sprak de „Msb." nog een der passagiers. Van den heer G. J. van Bree, wonende te Rotterdam, die met den verongelukten snel trein 218 om 2 uur 21 van het station D.P. vertrokken was, teneinde zich naar Haar lem te begeven, vernamen wij nog de vol gende bijzonderheden: Tusschen Voorburg en de Vink viel het mijn medereizigers en mij op, dat de trein geweldig hard reed. Daar ik wist, dat er aan den spoorweg gewerkt werd en dat er bij vroegere gelegenheden bij het passeeren van dit deel van het traject langzamer ge reden werd, zei ik tot mijn medepassagiers: „Nu, als dat maar goed afloopt!" Nauwelijks had ik deze woorden gespro ken, of wij werden opeens hevig door elkaar geschud. Stukken bagage vielen op den grond. Ik zelf kreeg een koffer op mijn hoofd, doch werd daardoor niet noemens waardig gedeerd. Zoodra de trein stilstond, stapten wij uit de coupé wij zaten in den laatsten wagen en liepen naar voren. Het tooneel, dat wij zagen, was van dien aard, dat men er zich moeilijk een voorstel ling van zou kunnen maken. Een groote chaos vertoonde zich aan onze oogen. De locomotief lag omver geworpen en was diep in den grond weggezakt. Er boven overheen lagen de spoorrails gekronkeld in een cir kel met een middellijn van wel 5 él 6 meter. De op de locomotief volgenden postwagen was dwars over den weg komen te staan en was door de achter hem gekoppelden wagon le en 2e klas opzij geduwd en versplinterd. Deze laatste wagon was op zijn beurt weer door den volgenden wagon bestaande uit 3e klas-coupé's opzij geworpen en in een sloot terecht gekomen. De achterkant van den le en 2e klas-wagon was versplinterd, terwijl de 3e klas-wagon, die tegen hem aangebotst was, van voren versplinterd en in elkaar geschoven was. Uit de voorste wagons steeg een geschrei en gejammer op van gewonden en van per sonen, die door angst waren aangegrepen. Eén der eerste slachtoffers, die ik zag, was een kindje, een meisje van een jaar of vij. Het lag met het hoofd op de rails, vlak achter een wagenwiel, terwijl zij vlak voor het gezichtje der kleine de treeplank van één der rijtuigen bevond. Het kind lag in zulk een positie, dat het zonder meer niet kon bevrijd worden. De moeder van de kleine was radeloos van angst. Het gelukte evenwel, na eenigen tijd het kind te redden door den wagon, die het groote obstakel vormde, op te vijzelen. Vervolgens zag ik een coupé waarin een heer cn dame zaten opgesloten, doordat de ééne coupéwand naar den anderen was toe geschoven. Wij begonnen dadelijk te trach ten den coupé open te maken. Tenslotte ge lukte het den eenen coupéwand te verwijde ren het tweetal te bevrijden. De dame had schijnbaar weinig letsel bekomen, de heer scheen bewusteloos of dood. De menschen uit den le en 2e klas-wagon moesten uit den sloot kruipen. De slachtoffers werden op kussens uit de le klas-coupé's langs den weg neergelegd. Er was op dat oogenblik geen geneesheer aanwezig; alleen een verpleegster verleende hulp. Een man gaf teekenen van verstandsver bijstering. Hij ging hevig te keer en was niet tot bedaren te brengen. De Parijsche trein, die uit de andere rich ting op het tweede spoor was komen aan rijden, kon tijdig stoppen en stond op onge veer 50 meter afstand te wachten. In dezen trein zat Pater Lefeber van de St. Joseph- Congregatie van Mill-Hill. De pater begaf zich onmiddellijk naar de plaats des onheils om te zien of hij nog geestelijke hulp aan slachtoffers kon verleenen. Ook de pastoor van Voorschoten kwam aangeloopen om eventueel nog geestelijken bijstand te ver leenen. Reizigers en personeel uit den Parijschen trein kwamen mede toegeloopen om de be hulpzame hand te bieden. Kort daarna kwam uit Leiden een hulp- trein met een verbandwagen. Inmiddels had men het vuur van de om vergeworpen locomotief van onzen trein met zand gedoofd. Wat de oorzaak van het ongeluk betreft, daarover kunnen wij als leek natuurlijk geen difinitief oordeel vellen. Maar het feit, dat op klaarlichten dag op een rechte lijn een dergelijk ongeluk plaats had, geeft toch te denken, als men den toe stand van den spoorweg kent, zooals wij dien hebben waargenomen. Het viel ons op, dat men op het traject bezig was bijna vlak langs de dwarsliggers den spoordijk met een steile helling af te graven voor het opnieuw inbrengen van zand of grint. Nu behoeft nien geen deskundige te zijn om te begrijpen, dat, als er meerdere zware treinen, vooral als ze rijden met een vaart, zooals de onze reed, over een aldus opzij afgegraven spoordijk moeten rijden, het ge vaar voor verzakking van den weg en déraillement zeer groot moet zijn. Onder de reizigers heerschte dan ook groote verontwaardiging over het gebeurde, daar men van meening was, dat dit wellicht had kunnen worden voorkomen, als er anders te werk was gegaan. Natuurlijk kwam er van voortzetting van mijn reis naar Haarlem niets. Ik besloot dus zoo spoedig mogelijk naar Rotterdam terug te keeren, en kreeg verlof plaats te nemen in den leegen goederenwagen, die verband middelen en brancards had aangevoerd en die nu met aangekoppelde zandwagens door een locomotief naar Den Haag werd opge trokken. Vandaar kwam ik weer behouden en we! te Rotterdam aan. Een onderhoud met twee wonderbaarlijk geredden. In den tweeden coupé, van den le en 2e klasse wagon, die onmiddellijk achter den goederenwagon reed, welke de locomotief volgde, zaten vijf reizigers, onder wie de heer Van der Kwast uit Rijswijk, met wleaj het „Vad." kort na het ongeval een onder houd had. Ofschoon nog niet heelemaal op verhaal, was hij zoo welwillend ons te vertellen „Kort na ons vertrek uit Den Haag, vond ik dat de trein wel wat erg schommelde. Het was me vrijwel onmogelijk om te lezen. Bij Voorschoten legde ik dan ook mijn lec tuur ter zijde en keek wat uit het raampje. Na een poos voelde ik een ongewonen schok, alsof de remmen werden aangetrok ken. Kort daarop nog een. 'k Heb veel in het buitenland gereisd en veel meegemaakt, 'k Dacht: Jonge, daar is iets niet in orde.... Meteen trok ik werk tuigelijk mijn beenen opzag dat een reisgenoot tegenover me mijn voorbeeld half volgde Gekraak.... geratel als over dwarsliggers.... een fel lichteen val... een deurpoststijl, waar ik naar greep.... en water. Dat was die sloot Ik kroop er meteen uit, het was een soort reflex.... Ik voelde iemand aan mijn jas, dr. Rümke, die tegen over me had gezeten. Op het moment dat ik uit de sloot kroop, keek ik om en zag de volgende wagons in elkaar schuiven. En 'k dacht: Je bent er weer tusschen- door! De coupé vóór ons, moet u weten, de eerste dus, lag onder water, daar was niets meer van te zien!" „U is inderdaad wonderlijk gered!" „Ja, en nu juist, nadat ik veertien dagen geleden zoo wonderlijk aan het vliegtuig ongeluk met de Pander te Dortmund ont snapte.... Ik was ermee van Soesterberg naar Dortmund gevlogen, had daar iets aan mijn papieren te laten doen. Een vriend van me gaat mee naar boven en beiden schietên er hun leven bij in. En nu dit. Maar 'k mag v»« geluk spreken.... Ziet u, alleen mijn kousen en schoenen zijn nog wat nat, één been wat stijf, en bier," voegde hij er aan toe, zijn linkerhand tusschen duim en wijsvinger toonend, „is een snee het bewijs dat ik de deurstijl greep....'' „En uw andere medereizigers?" „Dat waren mevrouw en de heer Lobo, die schuin tegenover me zaten. Toen ik wat hersteld was, zag ik aan den anderen kant van de sloot en het land mevrouw Lobo liggen. Het was vreeselijk om aan te zien.... Haar beide beenen waren afge- knel.... Ze bewoog nog even met de armen.Maar de afstand was te groot om iets duidelijk waar te nemen.... Onmiddellijk nadat dr. Rümke met mij op het droge gekropen was, is hij weer het water ingegaan om den heer en mevrouw Lobo te zoeken.Een loffelijke daad, maar zooals ik u zefde, het was niet meer noodig. „Heeft u nog andere slachtoffers gezien?" „Ja, er lag een eind verder een dame, in het bloed, met een diepe vleeschwond in haar hals.... Ik beduidde haar, dat ze stil moest liggen en wachten Weldra kwam de Parijsche trein.... 'k Heb in den restauratiewagen een glas water gedronken en was toen weer opgeknapt.... Tijdens het voorval was ik kalm genoeg om alles op te nemen.... Met een hulptr.ein ben ik naar den Haag gereisd.... Werkelijk, ik herhaal, il# mag van geluk spreken, want behalve een paar natte kousen en een winkelhaak in mijn broek, heb ik niets.... Een stevige maal tijd, een flinke slaap, en ik ben weer hee lemaal op streek," besloot de heer Van der Kwast, die wonderbaarlijk kalm was. We spraken hem ten huize van een vriend en en toen zoonlief naar hem kwam vragen, zei hij: „O, weet mijn vrouw er nog niets van. Nu, zeg het dan ook maar niet!" Alsof hij niet juist aan den dood ont snapt was. De oorzaak van het ongeluk. Omtrent de vermoedelijke oorzaak loopen verschillende lezingen, zoo meldt nog de „Msb." Zoo wordt meegedeeld dat op dit traject in den voorgaanden nacht nieuwe rails waren gelegd in verband met de verster king van de lijn voor de electrificatie van het gedeelte RotterdamAmsterdam. Van andere zijde meldt men dat de lijn ter plaatse reeds geruimen tijd voor het ongeluk niet in orde was en hobbelig reed. Volgens een derde lezing zou de machinist op een gegeven oogenblik een zware trilling hebben gevoeld en daar hem dit vreemd voorkwam, onmiddellijk daarop de hemmen hebben aangezet. Vermoedelijk is daardoor de locomotief uit de rails gevlogen. Men gelooft ook dat het ongeluk is ont staan doordat de lijn over ongeveer honderd meter zou zijn verzakt. De deskundigen stel len hiernaar een onderzoek in. Ter plaatse van het ongeluk vernamen we nog dat vermoed werd dat aan een plaatse lijke opkromming van de rails in de pas ver nieuwde spoorbaan de catasprophe moet ge weten worden. Ofschoon wij een oordeel aan meerbevoeg den overlaten, willen wij toch wel mededee- len, dat de rails op eenige honderden meters voor de plaats, waar de ramp voorviel, in het oog loopende verticale bochten vertoonde, terwijl het grind tusschen de lijn pas nieuw was opgebracht en nog niet gelijkmatig over de baan was verdeeld. Blijkbaar was het baanvak nog niet geheel afgewerkt. Aan hetzelfde blad wordt uit Leiden nog geseind: Wij hebben een ter zake volkomen deskun dige gesproken, die den toestand ter plaatse terdege kent. Aan de juistheid der ons gedane verklarin gen valt in het minst niet te twijfelen. Volgens deze verklaringen moet het aan de spoorwegdirectie, althans aan hen, tot wfen de mededeeelingen omtrent den toestand van weg door 't spoorwegpersoneel moeten wor den gericht, bekend zijn geweest, dat daar aan den weg iets haperde. Men kon er onder de rails doorkijken en ook vertoonde de rails daar enkele hobbels. Als de loconjotief er overheen reed, kon men deze zien stooten en het staat positief vast, dat verschillende ma chinisten van hun bevindingen te bevoegder plaatse hebben kennis gegeven, echter zon der gevolg. Het kan dus niet hieraan liggen, dat pas aan dezen spoorweg is gewerkt. Ook bij het overhalen van de wissels (het ongeluk ge schiedde ongeveer 75 meter voor het post huis 59) kon men het gepiep van den wissel op verren afstand hooren, wat een bewijs is, dat het ook daarmede niet in orde was. De machinist heeft aan verschillende pei- sonen verklaard, dat hij op een gegeve- oogenblik de rails vóór de locomotief om zag grullen. Oogenbiikkelijk heeft hij toen met alle kracht geremd, en zijn stoom afgesloten. Daaraan is het zeker te danken, dat de ramp nog niet grootere afmetingen heeft aange nomen. H.M. ds Koningin. H.M. de Koningin, die heden een bezoek aan IJmuiden en Helder brengt zal in ver band met het spoorwegongeluk Viiet van den Haag uit met den trein vertrekken, doch zien per auto naar Leiden begeven en vervolgens met den trein van 8.02 de reis voortzetten. De regeling van het verkeer. Onder leiding van den inspecteur van weg en werken uit Rotterdam werd giste ren avond reeds begonnen met het vrij ma ken van de baan. De spoorweg zou echter wel eenigen tijd versperd blijven. Minstens één dag. Eerst zou getracht worden één baan vrij te maken. De dienst Amsterdam Rotterdam en AmsterdamDen Haag er vice-versa wordt onderhouden via Gouda Reizigers uit Haarlem naar den Haag doen het best naar Leiden te gaan en dan ver der ie gaan per N, Z. H. T. M

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 6