De Adder van Milaan NUMMER 41 ZESDE JAARGANG 1926 DE FAMIL1EDOKTE8 EEN VERDWIJNEN» WEZEN? Steunpilaren, hecht en sterk, waren voor iedere familie zoo lange, lange jaren de herder der zielen en naast en met de zen de vertrouwde des huizes in alle groo- te en kleine gebeurlijkheden des levens van geheel het gezin, de familiedokter. De steunpilaren raken los en het toch al ver anderde familieleven gaat meer en meer op broze kaartenhuizen gelijken dan op rotssterke steenen, waaruit men staten behoort te bouwen. In de groote wereldsteden wordt het geregeld huisbezoek der priesters steeds moeilijker en welhaast onmogelijk. In steden en dorpen, het ergst in de steden, wordt door steeds meerdere gezinnen, zelf de andere steunpilaar afgebroken opzij geschoven. Ik wil hier met spreken van 't groote leger, dat zich ontgroeid waant aan den raad van den man, die na jarenlange studie en voorbereiding niet alleen van kennis, maar ook zijn hart in dienst gaat stellen van het gezin die tallooze menschen, die zich beter geholpen denken door obs cure kwakzalvers, fabrikanten en epin- zend starende juffrouwen. Destijds heb ik hierover genoeg het mijne gezegd in Bijgeloof en Geneeskunde. De laatsten zijn bewuste bedriegers, de eersten, de „intellectueelen" die er heen gaan. on- mondigen in alle opzichten. Maar tot al die anderen, die wel nog kennis in den dokter weten, maar die toch hun familiedokter hebben afgeschaft of willen afschaffen om voortaan alleen te rade te gaan bij orgaandokters, bijgenaamd specialisten. De familiedokter kan zoo heel veel doen voor de lichamelijke en geestelijke ge zondheid en dus ook voor het geluk van het gezin en door dit van geheel 't volk. Ziekten behandelen gaat niet zonder den heelen mensch te behandelen, in vele gevallen zelfs met zonder ook den tijd en de plaats te kennen, waarin die mensch leeft, dat is, het gezin. Lichaam en ziel vormen één geheel, er is een fijne samenhang tusschen, 'n voort durende onderlinge wissel kring. Dat zieleleven vindt mede zijn beïnvloeding door de uiterlijke verhoudingen. De sterk ste beïnvloeding geschiedt juist door de allernaaste verhoudingen, verhoudingen, welke in den regel, zorgvuldig voor den buitenstaander verborgen blijven, waar van bijna niemand iets vermoedt of met juistheid kan weten. Stoornissen in den lichaihelijken levens gang worden altijd en soms in zeer groote mate beïnvloed door dat van het lichaam onscheidbare, dat onstoffelijke en toch alles-beheerschende zielelevetl. Aan slechts weinigen is het in het algemeen gegund een blik te slaan in de intimiteit van het gezin, nog minder in dat van de gezinsleden in dividueel. Tot die weinigen behoorde in den regel de familiedokter en juist daarom alleen al was en is hij meer dan iemand anders de beste van alle dokters. De familiedokter is ten slotte de eemge, die het geheel der stoornissen en de be ïnvloedende factoren kan overzien. Hij al leen weet de juiste familieverhoudingen, de zwakkere plekken in het uiterlijk wel licht normaal of zelfs ideaal schijnende gezinsleven. Hij groeit met dat gezin mee, heeft persoonlijk de ouders en familie ge kend, de kinderen en ook niet zelden weer hiervan de kinderen. De verschillende karakters heeft hij zien ontstaan en daar door begrijpt hij deze beter, weet ook veel juister in tal van levensvragen den voor ieder lid passenden weg te wijzen. Hem is het stille leed bekend en al wat drukt en remt. Hij stelt niet alleen be lang in de ziekte, maar in het geheel en in den geheelen levensloop hij is de huisvriend, die als het ware gezinslid mede is en meebouwt aan hun idealen, wen- schen en plannen. De orgaandokters zijn door den gewel digen uitbouw der medische wetenschap noodzakelijk geworden. De kleinere onder- deelen der geneeskunde vinden in hen nog nauwkeuriger kenners en onderzoekers. Maar zij missen allen de intiemere kennis van het geheel, van den vollen mensch daar vóór hen in elk speciaal geval. Zonder de raadgevingen en aanvullende medeclee- lingen van den familiedokter komen zij herhaaldelij k voor onverklaarbaarheden en moeilijkheden, die opeens o zoo gemakke lijk soms zouden kunnen worden opgelost, indien hier bestond een werkelijke coöpe ratie van kennis en goed-wülen. De familiedokter is niet alleen de man, die in tijden van ziekte wordt geroepen Hij is ook daarbuiten de huisvriend hij helpt het gezin tegen ziekten voorbehoe den, hij mag niet de boeman zijn voor de kinderen, maar alleen hun vriend, hun spelleider mee met de ouders. In den schoot der familie ontvangt het jonge kind de eerste zorgvuldige lichame lijke opkweeking, ook daar verkrijgt het de eerste indrukken der ziel, indrukken ik schreef het reeds vroeger welke het geheele verdere leven onuitgewischt blij ven en voor de toekomst van het individu en daardoor ook voor de gemeenschap van het allergrootste belang zijn. En hier juist kan de familiedokter van onnoemelijke waarde worden. Hij staat naast de ouders, hij weet alles van hen, zij vertrouwen hem onvoorwaardelijk, zij kunnen hem ook alles vertellen zonder vrees van misver staan te worden. Verdriet en psychische moeilijkheden werken minstens zoo sterk in op physiek lijden als een zichtbare en tastbare ziekte. Het lichaam.is niet te ge nezen, wanneer men enkel en alleen het tastbaar zieke orgaan ziet en de psyche verwaarloost. Is de familiedokter een werkelijke familiedokter, dan wordt ook iedere ziekte rustiger en kalmer doorleden, omdat de zieke ook onbewust voelt, dat haar dokter alles, ook de geheimste on gerustheden en kwellingen kent. En ook zijn werk wordt beter verricht, omdat hij weet hoe hij een der hunnen is geworden en hij zich gerugsteund weet door de ze kerheid, dat hij met alleen de orgaanziekte kent, maar de geheele entourage met al de invloeden van deze. Wanneer een ziekte verergert,, wanneer de angst naar de keel kruipt, dat een der leden gevaar kan loopen en een orgaandok ter waarschijnlijk wordt geacht, gaat men dit met zijn familiedokter overleggen. Hij alleen weet hier den juisten weg. Op eigen houtje een orgaandokter nemen is dwaasheid, omdat men doodgewoon niet kan weten, welk orgaan hier nadere bestu deering van noode heeft. Als een familie dokter zich zijn verantwoordelijkheid en ook zijn positie van vriend van het gezin klaar.bewust is, zal hij de angsten van ouders of kinderen begrijpen en aan het vragen om een consult niet beschouwen als een bewijs van niet-meer-vertrouwen in zijn kunde integendeel, hij zal zulk een vraag zelfs voorkomen Waar er zoo heel veel verantwoordelijk heid te liggen komt op den familiedokter, mag men ook slechts hierin met de aller grootste voorzorgen een kiezen. De aller eerste eisch, moet zijn en blijven dat niet alleen ieder gezin een familiedokter dient te hebben, maar dat vooral het katholieke gezin een katholieken huisdpkter heeft, indien dit mogelijk is in elk geval een ge- loovigen. (Zonnebloemen.) DE GESCHIEDENIS VAN DE CHOCOLADE Toen de Spanjaard Cortez m den zomer van 1519 Mexico binnendrong en het land langzamerhand in heftige gevechten ver overd had, leerde hij aan het hof van kei zer Monte Zuma een zeer bijzonderen draak kennen. De heerlijke smaak en de verfrisschende werking had hem zoozeer in geestdrift gebracht, dat hij 't aan keizer Kaïel V liet mededeelen. Deze wondere drank zou volgens de Mexicaansche, hei- densche sagen door de goden zelf aan de menschheid aangeboden zijn. Toen de god Quezalcoatl uit het paradijs, waarin de eerste zonen der zon woonden, tot de sterfelijke menschheid afdaalde, schonk hij haar het zaad van den cacaoboom. De sage yan£den goddelijken oorsprong van dezen drank leefde nog voort onder het volk, toen de bekende natuurhistoricus Lineus de cacao een wetenschappelijken naam wilde geven en den cacaoboon „Theobrana" d.i. godenspijs noemde. On der meerdere kostbaar, inheemsche pro ducten, die Mexico bezat, zond Cortez ook cacaoboonen naar het moederland. Wan neer de eerste chocolade aan het hof van Karei V bereid is en wanneer daarmee de geschiedenis van dezen drank begonnen is in de oude wereld, is niet bekend. In ieder geval had men in Europa al chocola gedronken, voordat Cortez in 1528 naar Spanje terugkeerde en grootere hoeveel heden cacaoboonen meebracht. We kunnen dus veilig den 400sten ver jaardag van de chocola vieren en naar aanleiding hiervan heeft de Fransche ge leerde Raoul Lecoq aan 't bejaarde, maar nog kostelijk jong gebleven verjaardags kind een werk opgedragen. „De geschie denis der chocolade" geheeten. Voordat de historie van dit genotmiddel in Europa begon, had ze sinds eeuwen al een lange praehistorie in Mexico en de omliggende staten, waar de vrucht van den cacacboom zoo hoog geschat werd, dat men de cacaoboonen zelfs als munten aanwendde. Hef Mexicaansche muntwezen en de Cacaoboon. „Gelukkig geld I" schreef in 1530 Pedro Martyr de Angleria in zijn boek „Do orbe novo", „het schenkt den mensch aange naam voedsel, en bewaart hem voor den in waarheid helschen misdaad der gierigheid, indien hij zijn geld verteert, wanneer hij het met uitgeeft". Cortez schreef erover „Deze -aad- boonen worden in Mexico zoo hoog ge schat, dat men ze als geld gebruikt en dat men er zijn inkoopen overal mee betalen kan." Zelfs de belastingen werden met cacaogeld betaald en tot op heden nog gelden de cacaoboonen in sommige deelen van Zuid-Amerika als pasmunt voor land- loopers, alhoewel één boon al niet eens meer de waarde van een halven cent ver tegenwoordigt. De chocolade werd ais drank in Mexico waarschijnlijk op dezelfde manier toebe reid als nog heden ten dage. De boonen werden geroosterd, in een mortier fijnge stampt en met heet water aangemengd vandaar ook de naam chocolade, da. ca- caowater. Ook met melk werd de drank bereid en de fijne smaak werd nog ver hoogd door vanille. De fabrikatie van de z.g. chocolade-reepen en tabletten is zeer zeker eerst veel later in Europa ontstaan. De Spanjaarden, die de „choc." het eerst begonnen te consumeeren, niet met mondjesmaat, maar als op een aanhou- den de royale theevisite en die altijd ver woede eters en drinkers van deze zoetig heid zijn, leerden het gebruik ervan in de Amerikaansche kolonies kennen. Daar waren de juffers zoo aan den chocolade ketel verknocht, dat ze er zelfs in de kerk niet buiten konden, wordt er beweerd Eerst in het begin van de zeventiende eeuw leerde men de chocolade ook aan de overzijde van de Pyreneën kennen eerst aan het hof van Lodewijk XIII en later ook bij de met het Spaansche hof verwante Habsburgers in Weenen. Maar zooals bij iedere nieuwe mode vond ze dwepers en sterke tegenstanders. Lodewijk XIV ver afschuwde de chocoladedaarentegen dronk zijn Spaansche gemalin den drank van haar land dolgraag, maar durfde maar heimelijk van deze verboden vrucht te ge nieten. De geleerden wilden vooral niets van' de nieuwigheid weten. De botanicus Benzoni noemde de cacao in 1572 ver achtelijk „varkensvoer". Zeer belangrijk en een aanwinst voor de wankele choco lade-mode was de uitspraak van Madame de Sévigné, die haar dochter in een brief de chocolade aanbeveelt als een zeer ver sterkend en smakelijk voedsel, maar haar daarna het genot ervan afraadt, omdat dit „een hartstocht wakker maakt, die gewoon ten doode voert". Maar Madame de Sé vigné was zeer tevreden over 't matige gebruik van den heerlijken drank en kon vooral de morgenchocolade aanbevelen. De heelmeesters en de doctoren hadden in- tusscnen ook gewichtige woorden gespro ken en vooral de arts Toucault in zijn ver handeling „Is de chocolade een heilzame drank Hij beantwoordde deze vraag be vestigend en Schrijft aan het gebruik van cacao lichaamsversterkende v/erkingen toe die ook door de moderne wetenschap voor het grootste deel nog als waar erkend wor den. Een andere Parijsche arts, Rachot prees de goed toebereide chocola als den kostelïjksten drank van den geheelen aard bol, en bevond dat aan de „choc" eerder den naam van godendrank toekwam, dan aan Nectar en Ambrosia. In 1654 kreeg een gewezen officier, Chalion geheeten, het privilegie van het monopolie op den verkoop van chocolade en maakte hier mee zulke goede zaken, dat hij weldra een rijk man was. Van nu af aan verdwijnt de chocola ook niet meer uit de salons van de high life. De jonge Ninon de Lensche schrijft in haar dagboek, dat ze zich frisscher en op gewekter voelt door haar chocola-melk en dat zij persoonlijk den eersten kop choco la heeft aangeboden aan Voltaire, die er later tot twaalf toe in één middag uitdronk en als ras-genieter de chocola en den ande ren nieuwen drank uit dezen tijd, de koffie dooreen mengde. De Florentijn Carletti had reeds in het begin van de zeventiende eeuw de cacao uit West-Indië naar Italië overgebracht en vandaar uit verbreidde zich de fabrikatie over geheel Midden- en Noord-Europa In het midden der zeventiende eeuw datee- rea de eerste ..chocolade-huizen" in Lon den en de voorvechter in den strijd om de cacao te populariseeren in Duitschland, was de lijfarts van den groeten keurvorst de Hollander Dr. Cornelis Bontekoe, die ze in 1670 in Berlijn invoerde. In den Ro- coco-tijd is de chocolade dus eigenlijk de lievelingsdrank van de gepoeierde dames en heeren met de pruiken uit de hoogere standen geworden, maar eerst in de ne gentiende eeuw werd zij het volksgenot middel van heden. J EEN VRIENDELIJKE WENK. Het is bekend, dat koning Friedrich Wilhelm IV van Pruisen zeer gelukkig met zijn vrouw leefde. Hij kon zich alleen ontzettend driftig maken, maar een vrien delijk woord of een kleine wenk waren ook meestal voldoende, om de booze bui te doen overdrijven. Eve/i vóórdat hij de regeering aanvaard de, vroeg de zachtzinnige kroonprinses hem eens, of hij dan nooit zijn drift zou leeren beheerschen. „Laat ik eerst maar eens koning zijn," gaf hij lachend ten antwoord „dan zult gij nooit meer over mij te klagen hebben." Koningin Elisabeth had niet vergeten, wat haar doorluchtige gemaal aan de kroon prinses beloofd had, en toen de koning eens op een dag tegen een zijner raads leden zoo heftig uitvoer, dat zijn toornige woorden de toevallig in het zijvertrek aan wezige koningin ter oore kwamen, deed de verstandige vrouw schijnbaar haastig de deur open, maar bleef aarzelend op den drempel staan. „Ik vraag verschooning voor mijn ver gissing," zeide zij, „ik dacht den koning hier te zullen vinden, maar nu merk ik, dat het de kroonprins is.". Een oogenblik keek de monarch ver baasd aan toen ging hij zijn gemalin glimlachend tegemoet en terwijl hij de koningin door de kamer geleidde, hoorde de verwonderde raadsheer hem weer op zijn gewonen vriendelijken toon zeggen „Gij hebt een beter geheugen dan ik, Elisabeth, maar de koning heeft u begre pen en dankt u voor uw wenk. Vervolgens wendde hij zich geheel ver zoend tot den ongelukkigen raadsheer en verhaalde hem rondborstig, aan welke kleine episode de koningin hem daareven herinnerd had. ALTIJD PRACTISCH. Kellner (te middernacht de gasten wekkend) „Vlug, sta op I Het hotel staat in brand." Schot „Ik wil het wel doen, maar op voorwaarde dat ik den halven logiesprijs behoef te betalen 1" HET SCHITTEREND HORLOGE. Op zijn tienden verjaardag kreeg hij een horloge ten geschenke. In het begin scheen hij er zoo maar half mee ingenomen te zijn, maar eemge dagen later kwam hij op gewonden thuis. „Het is 'n schitterend horloge, moeder, glunderde hij. „Zoo, zei moeder, dat doet me pleizier." „Ja vervolgde hij, het is een half uur voor met dat van Jim en een heel uur voor met de torenklok. Het is 't vlugste van allemaal." DE MOEDIGE ECHTGENOOT. „Man, word eens wakker, ik geloof dat er inbrekers beneden zijn." „De man stapte heldhaftig uit zijn bed, trok eenige noodzakelijke kleeding- stukken aan en ging moedig de kamer uit. Na een minuut of tien werd de vrouw ongerust. Zij ging naar de deur en riep „Jacques, waar ben je „Hier," antwoordde een stem uit de hoogte. „Wat doe je op zolder vroeg de ver baasde vrouw. „Wel, er zijn toch dieven beneden antwoordde de held. HIJ KENDE HAAR. Mevrouw „Dit is mijn nieuwe japon. Bevalt ie- je Mijnheer ,,'k Weet 't nog niet. Waar is de rekening UIT EEN KINDERMOND. Een meisje van vijf jaar hield zielsveel van hondjes en speelde altijd met Caro van haar vriendinnetje. Met haar verjaar dag gaf men haar een mooi hondje ten geschenke. „Nu, aldus kondigde zij met groote voldoening aan, nu heb ik zelf een hondje en heb eeen stiefhnnHio nood*^ Ub, VOO (12) „Ik moet trachten de vertrekken van mijn broeder binnen te komen", zeide zij, zacht over haar schouder heen sprekend. „Zij zijn gesloten en geen andere sleutel gaat op 't slot. Ik kan den ingang vanuit open. het scherpe gedeelte m de hand en sloeg toen met het gevest naar den grendel, die bij de eerste drie slagen niet bewoog, doch bij den vierden terugschoot de deur was het paleis ook niet kunnen openbreken. Maar ik moet erin komen. Luistert gij, Adriaan „Met zijn geheele ziel", edele vrouw." Valentine hield haar blik op den tuin, doch er was niemand te zien. De toren was nog niet geheel gereed, zoodat er niemand in woonde. De tuin was verlaten. Tocl] bleef Valentine al sprekende recht voor zich uitzien. „Ieder oogenblik kan de hertog terug komen. Als hij niet terugkomt zal er zulk een verwarring ontstaan dat ik niets kan uitrichten dus ik moet het nu doen." Zij waren bijna de geheele gaanderij om geloopen. Plotseling bleef Valentine staan. Adriaan kroop door de opening terug om weer op den grond te komen. Zijn hand en arm waren op verscheidene plaatsen opengehaald en hij was duizelig van de vreeselïjke inspanning. Met een kreet van blijdschap zeide Va lentine „Nu moet gij in de opening gaan staan. Sluit de deur achter mij toe en blijft hier de wacht houden. Wij moeten ons haasten 1" De page duwdé de beschadigde deur open Valentine spoedde zich naar binnen 'en hij sloot de deur orgv'uldig achter haar. Een gebroken ruit kon men vanuit den tuin niet zien, maar een open deur wel, Eenmaal binnen scheen het haar, na het „Daar is de deur die toegang geeft tot de heldere zonlicht buiten, eerst zoo donker vertrekken van den hertog", zeide zij, de toe, dat zij niets kon onderscheiden. Aan- hand op de deur leggend, een dubbele deur stonds was het echter helder genoeg voor die in 't midden open ging en van binnen haar om te zien dat dit het vertrek niet stevig gegrendeld was. Hoewel er geen wacht voor stond, scheen deze toegang even moeilijk open te breken als de toe gang beneden in het paleis. Aan weerszij den waren diep ingezette ronde vensters met randen van beeldhouwwerk versierd, te hoog om te bereiken en te klein om bin nen te klimmen. De deur zelf was van hout zoo sterk als ijzer en met verguld be slag beslagen stevig als een muur. „Denkt gij dat ik hier zou kunnen bin nenkomen vroeg zij. „Zoudt gij de aetfr willen openbreken vroeg hij .Voor niets ter wereld had hij wil len verklaren dat 't onmogelijk was. „Ja, stilValentine boog zich over de baliustrade heen en keek in den tuin, waar 't nog immer stil en rustig was. Al het le was waar zij wezen moest. Het was ver sierd met prachtige muurschilderingen, de zoldering rijk beschilderd en verguld de vloer van glazen mozaïek en de meube len weelderig en kostbaar. Ze keek haastig rond. Aan een kant was een deur welke zij gemakkelijk kon openen toegang gevend tot een ander prachtig vertrek maar toch niet het vertrek, waar zij wezen moest. Haastig een andere deur doorgaand, die aan stond, bevond zij zich in een bijzonder somber vertrek, met purper en goud behangen. Het voornaam ste meubel was een schrijftafel, dan Vis- conti's stoel en de indrukwekkende zwarte kast. Hier moest zij zijn. Op de schrijftafel lag een bos sleutels, die er haastig neer ven was heden aan den voorkant van 't pa- geworpen was. Valentine nam ze in hare leis, waar men wachtte op bericht van den bevende hand. Het waren de sleutels der laden welke zij een voor een opende. Zij was zoo opgewonden, dat zij zich bijna niet op de been kon houden. Gian was er nieten toch voelde zij zijne oogen, hoorde zijn stap en zijn stem, die zacht haar naam uitsprak, zij voelde zijn hand op haar schouder. In een der laden vond zij de perkamenten paspoorten, eenige ervan, voor 't gemak, reeds met Visconti's handteekening voor hertog „Ja, ik zou die gaarne willen openbre ken'', antwoordde zij met glinsterende oogen. „Ik zal u uitleggen hoe." Halverwege de deur, diep ingezet in 't fijne beeldhouwwerk der paneelen, waren aan beide zijden kleine ruiten, welke zij hem toonde met „Kunt gij erbij Ik ben een hand te klein." Door op den benedenrand van een der pilaren naast de deur te gaan staan, kon zien. Zij stak er haastig drie in haar boe- Adriaan het glas makkelijk bereiken, zem. Maar waar waren de sleutels van het „Moet ik het breken vroeg de page. paleis Haastig doorzocht zjj de laden, „Ja", antwoordde zij doch wacht even, vond Visconti's zegel en een zijner zegel- er zou wel eens een soldaat op geheime ringen, welke zij beide in haar zak deed -r- wacht kunnen staan." doch zij kon de sleutels niet vinden de En zij keek voorzichtig rond. „Ik zie loopers, die op alle deuren pasten. Het niemand", vervolgde zij. „Gij kunt alleen zegel en de paspoorten waren al veel maar door deze opening vanuit den tuin waard doch met de sleutels zou zij alles gezien worden, dus ik blijf hier staan met hebben wat zij noodig had. Zij waren niet mijn open waaier. Gauw nu met 't ge- in de schrijftafel, waar zij nogmaals alles vest van uw dolk." Zij ging met haar rug naar hem toe staan haar hand tegen den steenen pilaar, zoodat de plooien van haar mantel over haar arm heenvielen en ie mand, die naar boven keek, alleen hare ge daante gezien zou hebben. Adriaan keek omdraaide en doortastte neen, zij waren er niet. Geërgerd en teleurgesteld wendde zij zich om en bleef nog een oogenblik onbe slist wachten. Deze vertrekken, waar niemand zich bevond, doch die zoozeer naar voren en gaf een flinken slag op de van den eigenaar getuigden, waren schrik- ruit met 't gevest van zijn dolk. Het glas wekkend. Valentine was half ziek van was hard en brak pas met den tweeden angst maar zij moest die sleutels vinden, slag. Toen trok de page er het ijzerwerk Wederom begon zij alles in de kamer uit los, stak zijn arm naar binnen en schoof van zijn plaats te halen alles zooals Vis- den bovensten grendel terug. Er waren conti het had achtergelaten, boeken, pa- echter drie grendels de andere waren pieren en ornamenten. Maar de sleutels niet zoo gemakkelijk te bereiken. Zich waren er niet. Zij keek de wachtkamer Zoo lang mogelijk uitrekkend, heesch de binnen, die naakt en leeg was. Zij kende knaap zijn halve bovenlijf door de opening dat vertrek echter te goed, dan dat zij ver heen en kon toen den tweeden grendel moedde er te vinden wat zij zocht, terugschui-, en. De derde was bijna bene- In haar wanhoop ging zij naar het twee den aan de lange deur. De opening was de vertrek terug. Als door een ingeving niet groot genoeg om meer door te laten lichtte zij het muurkleed open ontdekte dan zijn arm en schouder. Hij had nog al- een andere deur en nog een andere, ter tijd zijn dolk beet, keerde die om, nam weerszijden van Visconti's leege stoel. Zij probeerde er een, die onmiddellijk open ging en toegang gaf tot een zwart marme ren trap, waarop zij de deur aanstonds weer angstig sloot. Toen opende zij de andere deur, met ijzeren wil haar moed bij elkaar houdend, en trad binnen. De kamer was met paneelen van zwart en rood be schoten, de vloer en zoldering met goud en zwart ingelegd. Een groote spiegel hing tegenover de deur. Aan beide kanten een tafel bedekt met allerlei soort van dingen, welke zij haastig omdraaide en doorzocht kant, ringen, juweelen. curiositeiten, handschoenen en vreemd gevormde fles- schen, welke zij voorzichtig aanraakte, nier wetende wat zij konden bevatten. De sleutels waren er echter niet. Zij hegon den moed te verliezen. Het kwam haar voor dat zij reeds urenlang hier geweest was. De stilte en hare verbeelding maakten haar zoo zenuwachtig, dat zij 't wel had kunnen uitschreeuwen. Zij had er echter te veel aan gewaazd om nu terug te keeren Toen bemerkte zij een ingelegd bureau waar een koffer onder stond. Zij opende het bureau en begon weer te zoeken wederom ringen, dolken, schatten uit de verzameling van Delia Scala, ongeslepen edelsteenen, poeders, reukwerken, ro zenkransen, amuletten, kerkboeken- doch niet wat zij zocht. Bovenop den kof fer lag een rol teekeningen, de plannen der nieuwe kerk, verscheidene perkamenten, smeekschriften, stukken marmer, stalen uit de nieuwe marmergroeven, stukken beeldhouwwerk, maliën handschoenen zij wierp alles op den grond en-sloeg toen het deksel van den koffer open, Deze was vol kleeren en op het bovenste kleeding- stuk, een fluweelen mantel, lag de kleine bos loopers Valentine nam ze snel weg en verborg ze in het kleine taschje aan haar zij. Nu had ze alles wat zij noodig had en wilde juist verlucht heengaan, toen zij plotseling aan iets anders gedacht. Wederom boog zij zich over den koffer heen, haalde er alles uit en wierp het op den grond. De meeste van Visconti's wambuizen waren te prachtig voor haar doel. Doch zij Zocht de eenvoudigste uit, wikkelde ze in haar mantel en nam toen een der dolken van de tafel af. Daarop haastte zij zich, met eefl snel .dankgebed voor veiligheid, uit de kamer weg, tot zij aan de buitendeur kwam, welke zij zacht openduwde en het zonlicht op 't balkon weer aanschouwde,waar haar page nieuws gierig stond te wachten. „Sluit de deur", fluisterde zij. „Klim naar boven en trek den bovensten grendel toe." De knaap gehoorzaamde. „Is er niemand geweest vroeg zij „Neen, niemand, edele vrouw. Gij hebt het gauw gedaan." „Gauw herhaalde zij verbaasd. „Het schijnt mij toe dat het jaren heeft geduurd Zij ontdeed zich van haar mantel dien zij aan den page gaf. „Breng dit in mijn ka mer terug zeg dat ik het te warm had. Geef hem aan Costanza, zij alleen heeft mijn vertrouwen, zooals gij weet. Laat u door niemand aanhouden, en, luister „Morgen zullen we buiten de poorten zijn." De page vertrok, haar mantel over den arm. Zij bleef nog een oogenblik met de hand op 't hart tegen den muur aanleu nen, om weer kalm te worden. Toen begaf zij zich met flikkerende oogen, doch rus tig en bedaard, langs de gaanderij naar de feestzaal. „De hertog is nog niet terug", zeide de Lana. Hij sprak met een zekere ongerust heid en keek de anderen aan, die zich in de raadszaal bevonden eenige edellie den en de voornaamste aanvoerders van het leger en de huurtroepen, welke Milaan verdedigden. „Maar van wien krijg ik thans mijne orders Wie voert het bevel in Milaan vervolgde hij. „Daar kan ik u niet op antwoorden, edele heer", zeide Giannotto. „De hertog heeft geen bevelen achtergelaten, ten min ste niet aan mij." „De hertog dacht niet zoolang afwezig te zijn", merkte Martin della Torre op. „En het zal hem berouwen als hij te lang wegblijft." „Tot wien moeten wij ons in den tus- schentijd wendenvroeg de Lana weder. Op dat oogenblik kondigden twee pages Valentine aan. De mannen keken elkander aan. „Prinses Valentine", herhaalde Gian notto en zeide toen tot de Lana, „zij komt ons misschien vertellen wat te doen." Niet dat hij onkundig was van de ver- houding welke tusschen haar en haar broer bestond, doch hij nam met blijd schap de gelegenheid waar om de ver antwoordelijkheid van zich af te schuiven. Iedereen stond op om Valentine te be groeten. Zij leunde op den arm van d'Or- leans Adriaan en hare kamervrouwen volgden. Zij zag er koninklijk en schitte rend uit., Hare wangen gloeiden. De Lana kuste haar de hand. Zij wachtte niet tot hij begon te spreken, maar zeide aanstonds, de blikken gericht op de aan- wezenden „Ik ben niet eerder gekomen, edele heeren, omdat ik dacht, dgt de her tog ieder oogenblik terug zou zijn. Doch nu ik hoor, dat gij bier tezamen zijt om te beraadslagen wie gedurende de afwezigheid van den hertog in zijn naam bevelen zal geven, nu kom ik deze vraag zelf beant woorden." Zij kwam naar 't hoofd der tafel toe, d'Orleans een stap achter haar aan. „Edele heeren de hertog liet het bevel aan mij achter. Ik voer het bevel over Milaan zoolang hij gedwongen of vrijwillig afwezig blijft." „Gij, edele vrouw 1" riep Giannotto met groote verbazing uit. „Ik," antwoordde zij. „Hoewel geen man, ben ik toch een Visconti. Heeft de hertog mij niet reeds vroeger de opper macht toevertrouwd, de Lana," vroeg zij aan den kapitein. „Ja, edele vrouw, in den laatsten oorlog met Florence." Valentine vervolgde met een glimlach „Ik behoef u niet te vragen mij op dezen grond alleen te gelooven ik heb be wijzen, zoodat niemand behoeft te twij felen." „Het komt mij voor dat wij deze bewij zen moeten zien, edele vrouw, voor wij ons door u de wet laten stellen," voerde Martin della Torre onbeschaafd aan. „Hier zijn de bewijzen, heer della Torre," antwoordde zij Visconti's zegel en zegelring op de tafel leggend. Giannotto wist niet wat hij zag. „Zou de hertog die achterlaten aan iemand die hij niet ten volle vertrouwt En deze," vervolgde zij, de sleutels in haar hand tonnend, „de sleutel van de wapen zaal, die van de schatkamer en de gevan genissen, de loopers van het geheele paleis. „Hij gaf ze mij, wanneer Adriaan?" Gisterenmorgen, edele vrouw." „Gisterenmorgen. Als hij niet zoo haas tig was moeten heengaan, zou hij het open lijk hebben medegedeeld. Doch hij wist wel dat gij mijne woorden zoudt gelooven, en deze bewijzen." Niemand sprak een woord. „Zijt gij overtuigd, edele heeren vroeg Valentine. „Ik ben overtuigd," antwoordde Gian notto, het hoofd buigend om de spottende uitdrukking in zijne leelijke oogen te verbergen. Toen mompelden de anderen, ieder op zijne wijze, hunne goedkeuring. „Thans ga ik de plichten van mijn broe der opnemen," vervolgde Valentine. „Voor u, de Lana, heb ik geen bevelen. Zie alleen scherp toe dat de muren goed be wapend zijn, opdat tnijn broeder ons niet betichte van zorgeloosheid gedurende zijne afwezigheid. Ik wensch de soldaten in gereedheid te hebben in geval van on verwachte aanvallen intusschen ver zoek ik uwe tegenwoordigheid." De Lana boog. „voor een bezoek aan de vrouw van Della Scala," ging Valentine voort. „Zij is een kostbaar pand en onze veiligheid zou er mee gemoeid wezen als iets haar overkwam." „Wenscht gij haar zelf te bezoeken, edele vrouw ..Ia. sinds ik de macht heb en thans de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 15