CONCURRENTIE
Zij staken haastig de nauwe straat over
welke naar de poort leidde Valentine,
met opgeheven hoofd en vol vreugde,
Isotta, eveneens gelukkig, op haar arm
leunend. Isotta's vreugde was dieper,
doch getemperd en schuchter wegens haar
lange gevangenschap., zenuwachtig en
verschrikt bij ieder geluid. Adriaan kwam
met koenen blik en een van vreugde zwel
lend hart achter hen aan prinses Valen
tine had hem goedkeurend toegelachen
Wordt vervolgd.
verantwoordelijkheid draag. Dezen plicht
wil ik niet verzaken, edele heeren," zeide
Zij tot allen daar aanwezig, „wij kunnen
niet anders doen dan wachten, doch houdt
uzelf gereed, zoowel voor den hertog als
voor de eer en de veiligheid van Milaan."
Wederom legde zij de hand op den arm
van d'Orleans en ging de zaal verlaten,
gevolgd door de Lana en Giannotto.
„Ik ha 1 bijna iets vergeten, edele heer,"
zeide zij met een glimlach stilstaand.
„Mijn page zou met zijn zuster en zijn
broeder morgen gaarne naar Brescia willen
reizen. Waarom ook weer, Adriaari ik
ben het vergeten, doch ik heb toestem
ming van den hertog en verzoek alleen
maar uwe handteekening op dit paspoort,"
en zij ontrolde het perkament met Vis
conti's handteekening.
„Het is thans geen tijd Milaan te verla
ten, jongenlief," zeide de Lana.
„Onze vader ligt zwaar ziek te Brescia
hij is stervende, edele heer," gaf Adriaan
terug.
„Een lange en gevaarlijke reis om een
vader te gaan bezoeken, die ziek is," zeide
de Lana met een glimlach.
„Er zijn geldzaken mee gemoeid, en ik
zou gaarne hebben dat zij gingen," pleitte
Valentine.
De Lana boog zich over het perkament
heen en schreef er zijn handteekening op
neer. Juist op dat oogenblik keek Valen
tine naar Giannotto, hunne blikken kruis
ten zich en de geheimschrijver begreep
haar. Eerst had hij zich naar Visconti's
vertrekken willen spoeden, doch nu niet.
De Lana gaf het perkament terug aan
Valentine, die het Adriaan ter hand stelde.
„Wilt gij met ons meegaan naar Isotta's
kerker, edele heer vroeg zij aan Or
leans.
„De edele vrouw ts even streng be
waakt als immer, daar heb ik voor ge
zorgd," voerde de Lana aan.
„Wanhoop is een groote drijfveer en
scherpt den geest," beweerde Valentine
met een glimlach. „Als leven en vrijheid
op 't spel staan zal men zelfs de zwakste
pogingen wagen, en misschien slagen."
„Ik ben het geheel daarmee eens,"
zeide Giannotto „men zou niet te veel
ijver kunnen toonen voor iets dat den her
tog zoo na aan het hart ligt als dit."
De Lana haalde de schouders op met
„Laat ons gaan, edele vrouw."
Een half uur later wachtten Giannotto
en de kapitein in het vertrek naast Isotta's
gevangenis, waar de wacht opgesteld was.
Valentine was met een harer dames en
haar page den kerker binnengegaan. Vis-
vconti's zegel had haar alle hinderpalen
doen overkomen.
Het was laat en bijna donker.
„Dit toont iets spijtigs in haar dat mij
niet aanstaat" zeide de Lana „waarvoor
is 't noodig over het slachtoffer van haar
broeder te gaan informeeren
„Zij is een Visconti en heeft iets van
het karakter van haar broeder. Zij is soms
even wreed. Het kan ook nieuwsgierig
heid zijn", gaf Giannotto terug.
„Nieuwsgierigheid
„Om zelf te gaan zien of Isotta d'Este
werkelijk zoo schoon is om te gaan spion
neeren hoe haar broeder zijn gevangene
behandelt."
„Hebt gij haar ooit gezien
„Ik neen, nooit," antwoordde de Lana,
„en ik verlang ook geenszins haar te zien."
Giannotto antwoordde niet hij ge
voelde zich bijzonder rustig en tevreden.
Hij zag duidelijk genoeg in wat Valentine
bezig was te doen, en daar hij den hertog
haatte en diens zuster bewonderde, zou
hij haar met al zijn macht helpen zoolang
hij er zelf geen gevaar bij liep. Visconti
had hem niet in zijn plaats achtergelaten
en door haar geen lastige vragen te stel
len zou zij hem zeker rijk beloonen. Hij
wachtte haar terugkomst met ongeduld.
„Zij blijft Inn" weg," merkte de Lana
op. N
„Zij heett de onbevreesdheid van haar
broeder," dacht Giannotto. „Toch zou zij
dit niet durven wagen."
Eindelijk werd de deur van Isotta's
kerker geopend en trad Valentine de wacht
zaal binnen, gevolgd door hare begeleiders
die zich, in donkere mantels gehuld, in de
schaduw hielden. Adriaan sioot de deur
en schoof er de grendels weer voor.
„Dejgevangene is ziek", zeide Valentine,
„niet gevaarlijk, hoop ik, Ik zou niet
gaarne willen dat zij stierf gedurende de
afwezigheid van mijn broeder. Zij is in
slaap gevallen en mag nie: gestoord worden
Waar is de vrouw die voor haar zorgt
Louisa kwam naar haar toe schuifelen.
„Gij moogt uwe gevangene niet storen
voor ik met een dokter terugkom," ver
volgde zij. „Zij slaapt. Ik tom zelf terug
of zal iemand in mijn plaats sturen. Maar
in dien tusschentijd moogt gij niemand
toelaten en zelf ook nipt bij haar komen."
De page en Valentine's twee dames wa
ren in t half duister op del drempel blijven
staan.
„Kom," zeide Valer tine plotseling. „Ik
ben tevreden dat ik de gevangene van
mijn broeder zoo goed bewaakt heb ge
vonden. Maar 't is hier somber kom
Constanza." De twee dames traden naar
voren een ervan weende bitter en hield
de handen voor het gelaat.
„Het zien van die arme vrouw heeft haar
geheel van streek gemaakt," zeide Valen
tine, zich na een scherpe terechtwijzing
wederom bij d'Orleans voegend.
„Ik dacht dat er maar een dame met de
prinses den kerker binnen was gegaan,
zeide de Lana tot Giannotto.
„Dan hebben uwe oogen u bedrogen,"
glimlachte Giannotto „mijne oogen zijn
zoo geschoold ik zag er twee binnen
gaan."
De Lana zeide mets. De twee dames
voegden zich bij eenige anderen die buiten
waren blijven staan.
De Lana bleef echter de oogen houden
op haar die weende.
Vroolijk sprekende met d'Orleans ging
Valentine allen naar den tuin voor.
„Gij zijt met uw eigen leven verant
woordelijk voor de gevangene," zeide zij
tot den kapitein en de soldaten van de
wacht „zij telt in de oogen van den her
tog meer dan zijn eigen leven en zeker
meer dan het leven van iemand anders,"
voegde zij er met bijzondere bedoeling bij.
Terwijl zij den tuin doorliepen bleef de
Lana nog immer de oogen houden op die
tweede dame, en onbescheiden als hij was.
deelde hij Giannotto zijn vrees mee.
„Prinses Valentine," waagde de ge
heimschrijver met een glimlach, „kapitein
de Lana beweert dat gij met één dame den
kerker zijt ingegaan en er met twee uit-
kwaamt
„Wie denkt gij dat deze tweede dame
dan wel zou kunnen zijn vroeg Valen
tine lachend. „Isotta d'Este? Ik moet u
geruststellen."
„Neen, edele vrouw" begon de Lana
haastig. Doch Valentine viel hem in de
rede met „Kom hier, Constanza."
Deze trad naar voren terwijl Valentine
haar page lachend bevel gaf zijn toorts
hooger te houden.
Het licht viel op Constanza's gelaat.
Toen vroeg Valentine-: „Is dit Isotta d'
Este, Giannotto
„Neen," glimlachte deze.
„Kom, Giuletta," riep Valentine.
De andere dame trad naar voren en sloeg
haar kap van haar gelaat terug.
„Thans zal Giannotto u gerust stellen,
edele heer. is dit Isotta d' Este
Zonder een spier in zijn gelaat te ver
trekken zeide Giannotto „Gij zult de
vrouw van Delia Scala goed genoeg ken
nen, al is 't alleen maar van hooren zeg
gen, edele heer. Zie zelf zij is het niet
Wederom gingen zij verder de Lana
was nog niet geheel overtuigd.
„Ma foi," riep d'Orleans uit, „het be
gint vochtig te worden. De avonden in
Itaiië zijn zeer ongezond." Toen traden zij
het paleis binnen.
Dien nacht hoorde Giannotto een zacht
kloppen op de deur van zijn kamer. Adri
aan trad binnen en legde een paar smarag
den oorbellen en een zak dukaten op de
tafel neer.
„Dat is voor uw slechte geheugen,"
fluisterde hij hem toe en verdween even
zacht als hij gekomen was.
HOOFDSTUK XXI.
De terugkomst van Visconti.
Nu zij zoover gekomen was, vreesde
Valentine verder niets meer, want thans
zou het niet moeilijk wezen haar plan ten
uitvoer te brengen. Zij bezat de sleutels
welke pasten op de geheime deuren van
het paleis, waarvan zij er verscheidene
kende, en die zij anders niet gebruikt zou
kunnen hebben.
In den vroegen morgen, kort nadat
Carrara aan den weg was neergevallen
slopen Isotta d'Este en Valentine het pa
leis uit. Geholpen door Constanza en door
Adriaan, die zich in de groote zaal bij hen
voegde, gingen zij door een geheime deur
en langs kronkelende gangen naar het
oude gedeelte van het gebouw, en daar
een anderen ingang uit, welke zich bijna
onder den stadsmuur bevond.
Valentine was als page verkleed en had
haar bovenste lip donker gemaakt. Zij
droeg, dicht om zich heengetrokken, een
zwaren reismantel met een kap en aan haar
zij Visconti's dolk.
Niettegenstaande hare ongerustheid,
haar hartstochtelijk verlangen om de ti
rannie van haar broer te dwarsboomen en
vrij te zijn, Milaan uit, schiep zij behagen
in de rol welke zij speelde. Zij was nog
overdrevener dan Adriaan in jongensachti
ge trots en zag eenigszins minachtend neer
op de zwakheid van Mastino's vrouw, die
van geluk weende. Met vreugde dacht
Valentine aan de woede van haar broer,
wat haar evenwel voldoening schonk, als
de gedachte aan Conrad in 't kamp van
E>ella Scala en de vrijheid welke zij spoe
dig zou genieten.
Valentine's gedachten verwijlden ech
ter niet bij haar page. Met iederen stap,
welke haar nader bracht tot vrijheid, kwa
men graaf Conrad's blauwe oogen en helde
re lach haar duidelijker te binnen en dacht
zij aan de laatste maal dat zij getracht had
te ontvluchten en hij er, zonder het te we
ten, voor haar zijn leven aan had gewaagd.
Nu was hij in Delia' Scala's kamp.
Snel als Valentine voortliep, trok Isotta
haar toch nog sneller voort. Haar haast was
aandoenlijk. Valentine, die het doodsblee-
ke gelaat en de bevende lippen opmerkte,
boog plotseling tot haar neer en kuste haar.
Wegens het vroege uur waren de straten
leeg, behalve aan de poort, waar soldaten
stonden, die echter niet op hen letten,
want zij zagen er heel gewoon uit.
„Nu de paspoorten," fluisterde Valen
tine „Adriaan moet ze laten zien. Doch
gij moet uzelf in gereedheid houden, Isotta
om te antwoorden als zij iets vragen. Ik
durf niet, omdat zij misschien mijn gezicht
zouden herkennen. Denk eraan, Adriaan,
dat wij op een halve mijl afstands een
escorte vinden en dat het een stil dorp is
waar wij heenreizen."
Isotta d'Este ging tegen den muur staan
als om moed te scheppen, greep toen Va
lentine's hand en volgde Adriaan naar de
soldaten van de wacht.
„Speel uwe rol goed, Adriaan," zeide
Valentine, „denk dat ons leven ervan af
hangt."
Er kwamen steeds meer menschen
buiten de wacht staan. Iets heel bijzonders
scheen gaande te zijn er klonken schet
terende bevelen en luide stemmen, terwijl
het rumoer steeds grooter werd. Niemand
lette op de drie reizigers en slechts na een
groot oponthoud, dat Valentine geheel van
streek maakte, kon Adriaan een officier
vinden om de paspoorten aan te toonen.
Hij keek ze haastig in. „Zij schijnen in
orde te wezen," zeide hij, en wendde zich
toen plotseling tot de vrouw van de drie
met „Waarom verlaat gij Milaan op dit
oogenblik, als alles te wapen staat, met
alleen maar twee knapen om u te bege
leiden
„Onze vader is ziek," zeide Valentine
naar voren tredend, „er gaat een dringend
geval van erfenis mee gemoeid. Onze vei -
wanten hebben beloofd ons begeleiders te
zenden."
Ik denk aan uwe veiligheid," zeide de
officier de schouders ophalend. „Een wei
nig later moogt gij gaan, nu niet. Er is een
leger in aantocht, met den hertog aan 't
hoofd.
Kalm en bedaard ging Valentine voort
„Onze vader is heel ernstig ziek en als we
niet op tijd zijn, zouden wij wel eens alles
kunnen verliezen. Onze paspoorten zijn
door den hertog zelf geteekend wij
eischen te gaan."
De officier hoorde nauwelijks wat zij
zeide. Er kwamen meer soldaten aanrijden,
zoodat de man aan allerlei dingen tegelijk
moest denken.
Half krankzinnig sprong Isotta naar
hem toe. Zonder acht te slaan op Valen
tine's waarschuwende hand, riep zij uit
„Wij moeten de poort door wij moeten
verder. Laat ons door, wij zullen u goed
beloonen.
Getroffen door den angst in haar stem,
wendde de officier zich verbaasd om met
„Gij schijnt groote haast te hebben."
„Om 's hemels wil het is een geval
van leven of dood 1" riep Isotta uit en zou
in haar angst zijn neergeknield als Valenti
ne haar niet teruggetrokken had.
„Het is een bijzonder ernstig geval,"
zeide zij. „Mógen wij gaan als de hertog
de stad binnen is Gij hebt niet het recht
ons legen te houden."
„Zeker zoodra de hertog binnen is
kunt gij vertrekken doch zorg nu dat gij
weg komt. De hertog nadert snel met eeni
ge bondgenooten," en met een zwaai van
zijn hellebaard duidde hij hun aan ach
teruit te treden. Het bloed steeg Valentine
naar de slapen wegens den toon, dien hij
tegen haar aannam. Haar hand op Adriaan'
s schouder trad zij terug. Doch Isotta werk
te zich los en vloog weer naar boven. „Ik
wil de poort door 1" riep zij uit. „Ik ben
niet zoo ver gekomen om nu tegengehou
den te worden 1"
„O 1 hoe dwaas mompelde Valentine.
Doch Isotta was naar de poort geloopen,
waar zij door de pieken der soldaten tegen
gehouden werd.
De officier begon hen wantrouwend
aan te zien en zeide: „Wat beteekentdit
„Zij is half gek," antwoordde Valen
tine. „Het is heusch geen kleinigheid om
tot den bedelstaf gebracht te worden.
Doch wij Zullen geduldig wachten, zooals
ik u beloofd heb, totdat de hertog voorbij
is." Toen fluisterde zij Isotta toe, haar
hand stevig vasthoudend „Gij zult alles
bederven tracht u te bedwingen."
De arme Isotta was thans geheel be
daard zij volgde Valentine zonder tegen
stribbelen.
Carrara's leger was bij de poort aange
komen en wachtte daar op Visconti. De
geheele stad was in rep en roer, de stra
ten vol opgewonden menschen. Overal
hoorde men wapengekletter en den kreet
„Leve Visconti 1"
„Wij zullen hier doodgedrukt worden,
edele vrouw," zeide Adriaan „ik zal zien
een schuilplaats te vinden," en hij keek
Zoekend in 't rond.
„De hertog 1 de hertog 1" klonk het
toen en de poort werd geopend.
„Die kunnen wij toch niet vinden 1"
riep Valentine uit „op deze wijze kunnen
wij evengoed aan ons eind komen 1"
„Hier is een deur," zeide Isotta. Zich
met moeite omwendend, zagen zij inder
daad een deur, diep ingezet in den muur
en stevig gesloten. In zijn wanhoop bonsde
Adriaan er met alle macht op, terwijl de
soldaten bleven roepen „Leve Visconti
Leve Visconti I"
Zij begonnen hoe langer hoe dichter in
gesloten te worden door de menigte. Van
alle kanten kwamen er soldaten binnen
stroomen, vreemde soldaten, de nieuwe
bondgenooten. Hun groote aantal ziend
en hunne kreten van „Leve Visconti
hoorend, begreep Valentine dat haar laat
ste zet, in wanhoop gedaan, verloren was.
„Bons, nog eens riep Isotta uit, ter
wijl de ruiterij langs hen heen reed, zoo
dichtbij, dat de hoeven hen bijna aan
raakten en 't schuim hun mantels bespatte.
In woeste wanhbop drongen zij tegen
de deur aan.
Op dat oogenblik kwam er een troep
ruiters langs met wapperende vaandels
aan glinsterende speren de paarden
wierpen, knarsend op hun bit, de hoofden
op. Te midden van een oorverdoovend
leven en wilde kreten, bleef er plotseling
een ruiter stilstaan voor de plaats waar de
kleine groep bij den ingang der deur tegen
elkaar aangedrukt stonden. De ruiter zag
op hen neer, waarop Isotta zich met zulk
een geweld tegen de deur aanwierp, dat
deze open vloog. Valentine zag den ruiter
aan en herkende haar broeder.
„O zoo, mijn zuster," mompelde hij.
Niet wetende wat zij deed, spoedde Va-
tentine Isotta na, terwijl de page de deur
achter hen sloot.
Op de fraaie binnenplaats vonden zij een
jong meisje met een rood kleedje aan. Zij
stond verbaasd op, toen zij de drie zoo
onverwacht chavend binnen zag
komen.
„Wij winnen ei slechts een oogenblik
mee, hij zal ons dadelijk volgen," riep Va
lentine met schorre stem uit.
In doodsangst smeekte Isotta „In
Gods naam, verberg ons verberg ons
voor Visconti
„Ons verbergen 1" herhaalde Valentine
met bittere stem, „ons verbergen voor
Visconti
Aan de geheime gang denkend, zeide
Graziosa „Ik zal u helpen. Wij houden
niet van Viscouti, mijn vader en ik."
„Gauw, gauw riep de page uit. „Zij
staan nog voor de deur, ik zie de speren
niet bewegen, ik zal de deur bewaken."
„Zij zullen u dooden," riep Isotta
„gij zijt te jong."
Valentine wendde zich echter tot den
knaap, gaf hem haar hand en zeide „Be
waak de deur, wij kunnen er een oogen
blik door winnen, Adriaan, doe 't voor
mij 1" en zij liep snel het zonnige pleintje
over, gevolgd door Graziosa en Isotta.
„Voor mij," herhaalde Adriaan, en
stelde zich trotsch, met flikkerende oogen
en getrokken dolk voor de deur. Hij was
nog maar een knaap, een page, en zij een
prinses, doch met liefde waagde hij zijn
leven voor een glimlach van haar, en be
schouwde zich wel beloond. Hijgende van
opgewondenheid haastte. Graziosa zich
hen 't huis binnen te brengen, naar de be
nedenkamer, waar de geheime gang in
uitkwam.
Het lieve huisje was nog half ontiran-
teld wegens den aanval der Duitschers
slechts kort geleden. De nette orde in de
koele kamers was verstoord.
Bij hun binnentreden stond Agnolo
verschrikt op, doch toen Graziosa hem
haastig uitleg gaf, trad hij naar de geheime
deur toe, welke hij goed verborgen hield,
bereid hen te helpen. De schilder dacht
geenszins aan het gevaar dat hij liep door
slachtoffers van Visconti te verbergen.
„Gauw I" riep Valentine gebiedend uit,
Hoe lang zou één page die deur kunnen
tegenhouden?"
„Arme jongen kermde Isotta, halt
dood aan Valentine's arm hangend. „Arme
jongen, zij zullen hem dooden 1"
door PIET VAN VEEN
Freek en Betje, de reeds wat oude
menschjes uit de grutterszaak, waren
de gemoedelij ksten van de straat.
Voor iedereen hadden ze een luister-
graag oor, voor iedereen ook een gaar
ne gehoord praatje. Kwam er een
weerklant, of iemand die liefst over
de Tioogere politiek redeneerde, dan
hielp Freek. Kwam er een buurtbab-
belkous, dan putte Betje zich uit in
kennis van zaken. En het handeltje
floreerde prettig, lag 's avonds vroo
lijk verlicht als een gezellig ontmoe
tingspunt voor huismoeders, zag er
proper uit onder de verzorging van
Fretk en Betje.
Tot op een goeden dag het winkel
huis aan den overkant verhuurd werd
en hst gesprekonderwerp zich vast
werkte rond de vraag, wat daar wel
voor een zaak zou worden geopend.
De groote ruit, aan de binnenzijde be-
krijt, verborg den arbeid achter zich.
Niemand begreep er het ware van, eer
een witbekield schilder op zijn trapje
klauterde, zijn eigaret oprookte on
der het vermengen, om ten slotte te
beginnen met prachtletters den aard
van verkoop kenbaar te maken. Nadat
hij „Handel in" netjes middenin ge
schilderd had, verdwenen Freek en
Betje nog maar zelden van achter hun
raam, loerden ze tusschen de étalage-'
dingen door naar het nu komende.
De eerste K joeg ze den schrik op het
lijf; bij dedaaropvolgende O keken
ze eikaar veelbeteekenend aan toen
ook de L er stond en de schilder een
versche eigaret opstak, voorspelde
Freek „Die zullen hef er niet breed
hebben."
Want dat daar nu hetzelfde kwam
te staan als op hun ruit, leed geen twij
fel. Terwijl het toch een uitgemaakte
Zaak was dat zij zich het vertrouwen
van de geheele buurt hadden weten te
verwerven.
's Maandags opende de nieuwe win
kel. Op zichzelf deed dit al nuchter
aan. Alsof ze geen introductie behoef
den met een extra Zaterdagsche ca
deau-reclame.
„Zakenlui van 't jaar nul," beweer
de Freek tegen een juffrouw die Gel-
dersche worst haalde. „Als ik me her
inner hoe het hier volliep, den eer
sten avond, nou, je hoeft niet eens na
te denken om te begrijpen, dat ze
het geen veertien dagen volhouden."
Dinsdags, ze was naar den water
stoker geweest, kwam Betje met de
treurige mare terug, hoe „de lui van
hierover" in hun water dachten te
visschen.
„Weet je, wat ze voor suiker rekent?
't Is schande, gewoonweg."
„Unfaire handel," mopperde Freek.
„Nou wat denk ie Vier -en-twintig
cent."
„Eerlijk duurt het langst," beweer
de haar man, schouderophalend.
„En of ze de menschen gevraagd
hebben wat ze bij ons betalen. Alles ge
ven ze goedkooper, een cent of een
halve cent, maar goedkooper is het in
ieder geval. En het gekste is, dat de
menschen hel weten. Ze hebben er dus
al gekocht ook."
t „Van je trouwe klanten moet je le
ven, aan die overloopers heb je niemen
dal, die gaan vandaag daar, morgen
weer ergens anders. Daar zullen ze niet
vet van soppen."
Doch ze sopten wel degelijk vet en
Freek's winkel begon te verloopen
voor het drie weken verder was. Hij
mocht het unfair noemen, geld bracht
deze kwalificatie hem niet op. Stug
echter hield hij zijn houding vol, pro
beerde Betje niet te laten merken, dat
hij inzag hoe. de overburen hem alle
klandizie ontroofden.
„Wat moeten we er toch tegen doen,"
klaagde ze, „We kunnen van den wind
niet leven en ze met een touwtje hier
heen trekken, dat gaat net zoo min."
„Trekken, dat is makkelijk genoeg.
Maar dan verdien je heelemaal niets
meer. Dan kan je beter niet in een
winkel zitten."
„Je verkóópt tenminste wat op
ïoo'n manier."
Uit het feit, dat ze hun bedoeling
niet nader toelichtten, was makkelijk
af te leiden, dat ze beiden reeds hadden
nagedacht over de wijze, waarop ze
hun oude koopers konden terugkrij
gen. Tot nog toe, al gluurden ze vaak
tusschen de étalagedingen door naar
den overkant, al benijdden ze ze eiken
klant die daar binnen ging, leefden ze
pas in den aanvang van het zenuwsloo-
pend gehunker naar koopers. Toen
evenwel Freek uit de loods een paar
doosdeksels gehaald had, die stuk
zat te knippen tot kleine kartonnetjes,
begon de narigheid eerst recht. Voor de
suiker bijvoorbeeld stempelde hij, me
groote cijfers, 23, schreef er een klein
bij. Dat het lokken moest, begre
pen ze wel, maar ach lieve genade, wat
schoot er dan voor hen over om van te
leven Dien dag werd de geheele
winkelinventaris van prijskaartjes
voorzien de enkele trouwgebleven
klanten, die de suiker aan den over
kant te vochtig vonden, keken hun
oogen uit, verzekerden Freek en Betje
een geweldig succes.
Een week later hadden ze alle koo
pers terug. Nu werd het de beurt van
„de lui van hierover" om stiekem te
gluren naar eens anders vooruitgang.
Freek en Betje behandelden de men
schen, gelijk ze vroeger deden, vriende
lijk, gezellig, gemoedelijk.Ze gaven niet
te sterk af op den nieuwen winkelier,
ze lieten hem links liggen. Wanneer ze
na sluiten de kas opmaakten, kwam er
echter een ander repertoire.
„De kromme zei, dat de „Zwaluw'
in de stad maar elf centen kost. Hier
over is het twaalf," zeurde Betje, die
vroeger nooit over een „kromme" zou
hebben gesproken.
„Jan Pruim dan met zijn tabak Doe
't licht wat lager, de gasrekening is
hoog genoeg. Die wou, dat ik begon
te „boksen." Of er soms nog te veel
aan verdiend wordt."
De menschen van den overkant kwa
men brutaalweg voor de glazen van
Freek kijken, wat voor prijs hij op de
artikelen zette. En op een goeden
morgen prijkten in den nieuwen win
kel mooie, gelakte kartonnetjes met
net nog een beetje lager bedragje dan
het zijne. Een week lang schommelde
het aantal koopers, dan minderde het
bij Freek, slonk weg tot vóór hi; die
eerste verlaging had ingesteld. Betje
dribbelde den ganschen dag in den win
kel, wachtend op klanten, spiedend
naar den overkant, berekenend dat ze,
als 't zoo doorging, moesten kelderen.
„Daar gaat Jan Pruim, voor 'n cent
minder," knorde Freek.
Ze drukten zich achter de deur te
gen het raam, alsof ze Jan goed wilden
laten voelen dat ze hem verachtten.
„Daar heb je „de kromme," voor
Zwaluw van elf cent. Wij leggen er
waarendig zelf tien voor neer." mop
perde Bétje.
De zorgen gingen knellen, bijna geen
geld kwam in kas, de leveranciers wil
den niet wachten en het leven werd er
voor hen zelf niet goedkooper op. Ze
bepraatten al eens saampjes, bij het
licht in de achterkamer, de mogelijk
heid van verhuizen naar een andere
buurt. Maar daar had je hetzelfde,
tegenwoordig kreeg je met een winkel
overal last van de concurrentie.
„Als we 'r nog eens wat minder de
den," opperde Betje. „Je krijgt toch
rabat als je veel tegelijk inslaat, dan kan
het er misschien beter af en verdien
je tenslotte nog meer dan nu. Dertig
klanten in de week, daar kan de schoor
steen niet van rooken."
Freek verdedigde de tot nu gehand
haafde prijzen, doch omdat zijn vrouw
eigenlijk gelijk had, verplaatste hij 's
avonds, na sluitingstijd de kartonne
tjes, schreef er wat andere bij, zoodat
den volgenden morgen de menschen
verwonderd aarzelden, welken van de
twee winkels ze zouden binnengaan.
In enkele dagen liep het vlotter, Freek
en Betje, nu de uiterste prijs geheven
werd, verheugden zich dat niemand
daar nog beneden kon gaan. En wan
neer ze aan den overkant even duur
gingen verkoopen, kregen zij zelf
toch de klanten terug. Bestond hun
zaak niet het langst? Spoedig echter
kwamen ze voor een onoverkomelijk
feit. De nieuwe winkelier schreef den
zelfden prijs op zijn koopwaar, hing
groote kartonnen achter zijn glazen,
met het verlokkend opschrift „Op al
le artikelen behoorlijk overwicht."
Neen, overwicht, dat was er bij Freek
reeds lang op ingeschoten, al sedert
hij de eerste prijsverlaging invoerde.
Met den besten wil durfde hij het niet
te beloven^Nu moest dan maar alles
gaan zooals het wilde, zij legden zich
er bij neer. Vriendelijk, een ietsje
smeekerig in de oude gemoedelijkheid,
poogden ze het hun klanten naar den
zin te maken. Er bleef trouw een zeke
re categorie bij hen komen. En omdat
ze dan lange praatjes rekten over dien
overbuur met zijn concurrentie, over
de flauwiteit van doorslag aankondigen,
wogen Freek en Betje toch altijd ou-
derwetsch royaal.
„Het -eind van het lied is de af
tocht," waarschuwde Freek 's avonds.
„We moeten krap aan doen, je komt
nu toch nergens anders terecht en
de kerel hierover, die heeft nog de
messte koopers."
„Mocht wat, allemaal van die in
teressante menschen, voor 'n paar kor
rels zout loopen ze je winkel voorbij.'
„Maar ze doen het dan toch en wij
zitten er mee. Laten we vroeg gaan
slapen, dat spaart gas. Veel trek in een
boterham heb ik ook niet meer."
Spraken ze vroeger knus huiselijk
over de geheele buurt, als was dit een
groote familie en zij daarvan oude leden,
thans wisten ze niet anders dan achter
klap, zelfs over de lui, die bij hen de in-
koopen kwamen doen. Wantrouwend
groeven ze, al babbelend, naar de re
den, waarom die of die ook niet naar
den overkant liep. Over niets anders
meer konden ze praten, van niets an
ders meer konden ze denken, dan van
den winkel, de negotie en van hen,
door wie hun handeltje eertijds be
staan had.
„Ik zoek een ander huis," zei Freek
's morgens na nachten lang tobben.
„Ik vertik het om hier heelemaal naar
den grond te gaan. In twee maanden
tijd zijn we al wat we vroeger hebben
gewonnen weer verloren."
„Laten we 't nog een paar weken
aanzien," overwoog zij, „wie weet, als
we eens vriendschap sloten, als we nu
eens afspraken allebei den prijs wat
op te voeren
„Ze zien je aankomen, met hun door
slag. Waar ze den boel betrekken is me
'n raadsel. Verdienen kunnen ze nooit
Saampjes na het ontbijt, kwamen
ze den winkel in. Tegenwoordig open
den ze nooit vroeg, .omdat ze toch nie
mand wachtten en ze er tenminste
een rustig eten af wilden nemen. Ze
zagen het tegelijk, ze bleven er tege
lijk om stilstaan, snelden dan beiden
naar het raam. Jawel hoor, zou er
iemand dood zijn? Het gordijn van
„hierover" hing nog gezakt, ook ach
ter het deurruitje.
„Wat zullen we nou?' popelde
Betje. Ze was de goedheid in persoon,
maar indien 't da ér eenige dagen geslo
ten bleef, liep hün nering wat drukker.
„Dat is vreemd," knorde Freek,
tets voldaan, terwijl hij zich gereed
maakte zijn winkel zoo zonnig moge
lijk te maken.
Ze probeerden van de koopers tets
naders te hooren. Niemand wist iets,
het werd een gebeurtenis van de
straat, te weten waarom de kruide
nier zijn zaak dicht hield. En tegen
den middag ging er een verhavende
kerel naar binnen, met een emmer
krijtwater. Freek en Betje verloren
„Hierover" niet uit het oog. Even daar
na schoof de man zich tusschen raam
en gordijn, begon het glas wit te kalken.
Opnieuw zagen de twee oudjes el
kaar verrast aan. In hun blik vroegen
ze elkander „hebben we gewon
nen en ze antwoordden op dezelf
de wijze „ik geloof het wel."
De heldere letters van het stuitend:
„Handel in koloniale en Geldersche
waren" verbleekten flets voor het op
gestreken krijt. De nieuwe kruidenier
bleek over den kop gegaan.
Met den tijd kregen Freek en Betje
hun goede klandizie terug. Doch de
prijzen moesten laag blijven, anders
dreigden de koopers naar elders te
gaan. Ze konden er wel weer komen
langzamerhand, ntaar vroeg naar bed
gingen ze in het vervolg altijd.
HET HENGEL GENEUGT.
Zoowel voor hen, die het hengelen
een zeer werkelijk deel van hun le
vensgeluk achten, als voor degenen,
die minder geestdriftig staan tegen
over dit tijdverdrijf, bevat het „Alg.
Visscherijbiad" een aangename cause
rie. Wij ontleenen er een en ander
aan.
„Onder alle standen en rangen
aldus de schrijver vindt men hen
gelaars, van allen leeftijd treft men ze
aan. Het is waar, dat men voorname
lijk onder het volk de meeste henge
laars vindt, maar behalve ambachts
lieden en bazen, hoog en laag kan
toorpersoneel, groote en kleine win
keliers, telt men er ook lagere en hoo-
gere officieren, professors, dokters en
kunstenaars, hooge en lage staats
ambtenaren, dichters en schrijvers enz.
onder; zij allen beoefenen de hengel
sport.
Velen, die het genot niet kennen
of de kunst om visch te vangen, niet
verstaan, vragen; „aan dat saaie met
den hengel in de hand staan of zitten
wat is daar toch aan? Wat is dat ver
velend, je vangt toch niets of een kat-
vischje." Maar laat zoo'n mopperaar
eens een gelukkigen dag hebben, laat
hij het eens medemaken, dat hij een
flinken visch vangt of een goede hoe
veelheid buit maakt, tien tegen een,
dat hij spoedig wederom zijn geluk
gaat beproeven. De hengelsport drijft
duizenden uit de steden, die anders
daar bleven in de bedompte atmos
feer van koffiehuis, aan het biljart
of ander vermaak, meer voor den
wintertijd geschikt; nu doen zij groote
wandelingen of fietstochten, om een
afgelegen vischwater te bereiken. Zij
brengen dan den geheelen dag door in
de schoone natuur, hun levenslust
wordt verhoogd, hun gezondheid ver
beterd, hun spijsvertering bevorderd,
want, hoewel zij gewoonlijk een flin
ken voorraad leeftocht medenemen
op hun tochten, komen zij toch met
een hongerige maag thuis en doen het
middagmaal eer aan; slapen dat zij
kunnen na zoo'n dag, e e n i g!"
Schrijvende over, de wijze, waarop
men hengelt, zegt de schrijver:
„Niet allen kunnen het op de roei
banken uithouden, velen bewegen
zich liever langs den oever of zitten
rustig tusschen het riet; een andere,
een onvermoeide soort, loopt den ge
heelen dag langs de randsloten, is rus
teloos in actie; meer gemakzuchtigen
zitten op een stoel aan den waterkant,
bijv. op een sluishoofd, recht op hun
gemak. Deze laatste vischwijze kan
men juist geen sport noemen; zulk
hengelen heeft men op het oog als men
zegt: „hengelen is geen sport, dat is
luieren." Ja, dat is wel zoo, maar dat
soort hengelaars geniet toch ook en
hinderen doet hij niemand.
„Jongens visschen met een draadje
garen aan een stok of tak, waaraan 'n
stukje worm is gebonden, naar stekels
als zij iets ouder worden koopen zij
een goedkoop simmetje en hengelen
met een stukje brooddeeg naar vorens
en bleitjes later gaan zij op baars vis
schen, hun ontwikkeling gaat voort,
als jongeling gaan zij probeeren om
brasem te vangen. Door den tijd gaan
zij vooruit, nu is karper aan de beurt,
snoek, sander of snoekbaars volgen
en aan de groote rivieren wordt door
enkelen naar barbeel en sporadisch
naar harders en schotjes gevischt.
„Hengelaars, die van afwisseling
houden, hengelen naar gelang van den
tijd van het jaar op de verschillende
vischsoorten, nu eens met de plomp
in de slooten op baars, in het diepe
water op brasem, enz.
Over de hengelkunst zelf heet het:
„Men heeft er zoo maar op eens geen
slag van, om veel visch te vangen,
dit vereischt ondervinding, routine,
veel handigheid, kennis en oplettend
heid, de kunst is men maar niet in
eens meester.
Zij, die werkelijk de kunst willen
leeren. komen er zoo gaandeweg wel
achter, maar om een goede hengelaar
te worden, die nagenoeg altijd wat
vangt, heeft men langen tijd noodig;
er gaan jaren heen, voordat men een
goede hengelaar is, die de kunst ver
staat, de verschillende vischsoorten
te vangen .Iedere vischsoort moet op
een anderè wijze verschalkt en opge
zocht worden.
Al doende leert men telkens onder
vindt men weder iets anders, iets
nieuws; men gaat vooruit, heeft suc
ces, de lust blijft steeds bestaan, het
water blijft lokken."