DE JUF
man op een wit paard bezig zijn weg te
zoeken door het dikke struikgewas. De
boomen stonden dicht bij elkaar, en in de
diepe schaduwen was 't er bijna pikdon
ker. In de koelte van het woud stonden
groote plekken bloemen. Er was geen spoor
van leven, behalve de vogels in de bladeren
en de planten die heen en weer wiegelden.
De ruiter steeg ai en bond zijn paard
vast aan een lagen beuketak, zich met een
Zucht op den grond neerwerpend. Hij droeg
een pauw-blauw pak dat gehavend en ge
scheurd was, en geen ander wapen dan
een rijk met juweelen versierden dolk,
meer als versiering dan voor nuttig ge
bruik.
Doch in het gevecht, dat hij juist ge
had had, waren geen wapenen noodig ge
weest, want overtuiging had gezegepraald
en hij was overwinnaar geweest.
Wat hij buit gemaakt had hing in een
bundel aan zijn zadel. Ontevreden de
schrammen op zijn hand aflikkend, keek
hij er met voldoening en belangstelling
naar. Beslist trok hij zijn dolk uit de schee-
de en sneed een zijner lange krullen af.
Zonder te wachten vervolgde hij zijn ar
beid tot hij de eene na de andere, al zijne
fraaie, blonde, geparfumeerde krullen er
af had.
Hij zuchtte, toen hij ze op het gras zag
liggen en hij-zijn geschoren hoofd betastte.
Wat zou hij niet gegeven hebben voor een
spiegel om te zien hoever hij zijn uiter
lijk beschadigd had Doch er was zelfs
geen watervlak om in te kijken. Hij stond
verdrietig op, nam den bundel van zijn
zadel af en begon dien op den grond open
te maken. Hij haalde een monnikspij voor
den dag, een rozenkrans, een boek, een
tasch en een gordel.
Conrad opende de tasch en vond er wat
voedsel in. Hij had honger. Doch toen hij
het grove eten zag stond dit hem tegen
stukken vet, en zure, harde koeken, die tn
verschaalden wijn gedoopt geweest waren
afval van boerenhuizen,
„Was 't een bedelmonnik waar ik mee
te doen gehad heb riep de graaf met
afschuw uit en smeet de tasch ver van zich
af in de struiken. „Voer voor zwijnen 1"
Toen trok hij zuchtend zijn pauw-blau
we pak uit en de monnikspij aan, de kap
over zijn hoofd, den gordel om zijne len
denen. De pij was te kort met schrik
keek hij naar zijn witte geregen schoenen
die er onderuit kwamen.
„Sint Dominicus vervloekte kerel
ik heb vergeten hem zijne sandalen af te
pakken 1" riep hij verwoed uit. Doch zijne
woedde baatte hem nietshij moest
blootsvoets gaan. „Bloedende voeten zul
len de vermomming compleet maken,"
dacht hij met bitterheid, en wierp zijne
schoenen en kousen weg.
De pij was nogal vuil. Conrad's ver
wende neusgaten verbeeldden zich dat er
een luchtje aan was als van iets dat lang op
den grond gelegen heeft. „Hij heeft ze
ker dikwijls langs den weg moeten slapen"
zeide hij en sloeg een kruis bij de gedachte
aan deze noodzakelijkheid. Toen hing hij
den rozenkrans met het kruis eraan om
zijn hals ongemakkelijk zwaar en
sloeg de tasch over zijn schouder. De riem
schrijnde en de arme graaf zuchtte over
zijn lot. Doch 't was zijn eigen schuld ge
weest, dat moest hij erkennen. En hij zou
er zich doorheen slaan Met een heldhaftig
gebaar bond hij zijn pauw-blauwe pak op
den zadel vast en liep toen, het paard ach
ter zich aan leidend, naar den grooten weg
toe, waarop hij de teugels over den rug
van het dier wierp en het in de richting
van Brescia liet voortloopen.
Met een vast besluit in zijn hart en tra
nen in zijne oogen begon graaf Conrad von
Schulemborg blootsvoets op den steen-
achtigen weg zijn pijnlijken 'ocht naar Mi
laan.
HOOFDSTUK XXIII.
Terwille van Ambrogio dien zij liefhad.
Het was in den vroegen morgen na den
tweeden dag sinds Ligozzi de geheime
gang ontdekt had. Het was rustig in Mi
laan gedurende die twee dagen was er
niet gevochten doch het was de stilte die
den storm vooraf gaat.
Agnolo Vistarnini stond met schitteren
de oogen voor de geheime deur. De veer
was juist teruggesprongen achter Tomaso
de laatste dingen waren besproken en
«vereen gekomen. Hedennacht zou Delia
Scala Milaan binnentrekken en hij, Ag
nolo zou hem helpen.
Thans keek de schilder over het pleintje
dat in de schaduw lag, naar den soldaat, die
«op wacht stond. Die schildwacht stond er
volgensVisconti's orders en zij waren uiter
lijk zeer beleefd en vol eerbied voor Agnolo
Doch deze wist wel, dat zij om Visconti's
kuur lachten en hunne schouders ophaal
den over het bleeke meisje, dat hertogin
van Milaan zou worden. De schilder had
hen zelf hooren zeggen dat het heel iets
anders was voor den hertog om zich ver
momd te gaan vermaken,doch om de
dochter van een schilder te trouwen J
Dat het veel verstandiger geweest zou zijn
als hij haar een bruidschat gegeven had om
een ander te huwen en dat 't weer juist
zoo'n gekkenstreek van hem was 1"
Ik zou haar liever dood zien, dan herto
gin van Milaan en de vrouw van Visconti 1
dacht de schilder. Wederom zag hij het
bleeke, wanhopende gezichtje van Isotta
voor hem, den oproerigen haat op 't schoo-
ne gelaat van Valentine, en de uitdrukking
van Visconti die zich verlaagde eene vrouw
welke hij in zijn macht had, te tarten en te
hoonen. Het gemoed van den schilder was
vol gegronde woede tegen den tiran, die
met harten dorst spelen en zich verbeeldde
dat hij met 't aanbieden van een kroon,
welke hij door geweld had verkregen, mis
daden kon doen vergeten zoo zwart als de
hel.
„Vannacht 1 vannacht 1" mompelde
hij de trap oploopend om zijne dochter te
gaan zoeken. „Vannacht zullen wij ons
wreken dat hij ons gebruikt heeft om een
zijner kuren bot te vieren'."
Hij trad zijn atelier binnen, doch er was
niemand. De twee schilderijen stonden
omgedraaid tegen den muur. Agnolo zag
er met ergernis naar. Hoe vaak had Vis
conti daar ongewapend aan zijne Sint
Katharina zitten schilderen Wat zou het
toen gemakkelijk geweest zijn hem dood
te steken. En wat zou Lombardije er wel
van gezegd hebben
„Grazicsa 1" riep hij. Hij had haast haar
te vertellen, dat Tomaso er weer geweest
was. Hij twijfelde er geen oogenblik aan
dat hare liefde omgedraaid was in een ge
voel van beleedigden trots, zooals 't met
hem het geval was.
„Graziosa 1" Er kwam geen antwoord.
Toen ging Agnolo de trap op en naar haar
kleine torenkamertje, een rond vertrek
met drie lange ramen. De warme ochtend
zon lag er schel en ongetemperd. De mu
ren waren met beschilderd linnen behan
gen van verlepte bruine tinten en in ieder
raam stond een ruw steenen pot met le
liën welke vergeten en slap in de zon neer
hingen.
Bij een der vensters zat Graziosa op den
grond gehurkt, het hoofd in de handen
verborgen. Doch toen haar vader binnen
trad hief zij het hoofd op en keek naar
buiten.
„Graziosa," riep Agnolo met jongens
achtige vreugde uit, „vannacht zal Vis
conti sterven
Zij bewoog zich niet.
„Vannacht trekt Delia Scala Milaan
binnen er is geen kans van mislukken.
„Neen vroeg zij met een doffe stem.
„Neen Visconti heeft zich veel gevaar
lijker vijanden gemaakt dan hij wel dacht
door met u en mij te spelen."
Zij maakte een beweging van ongeduld.
De woorden van haar vader deden haar
onaangenaam aan.
„Ik ben moe, vader, en mijn hart is zo.o
zwaar."
„Vrees niet, lieve kind, vannacht
vannacht
„Maar, hij, als de hertog eens ont
kwam vroeg zij met een bleek, vertrok
ken gezichtje. „Hij heeft weer een nieuw
leger in Milaan."
„Ja, maar een overrompeling midden
in den nacht is evenveel waard als twee
legers aan den anderen kant. Het paleis
is vlak bij, Visconti zal in hunne handen
vallen terwijl hij slaapt."
„In handen van Delia Scala," fluisterde
zij, „Dat beteekent.o God.... dat
beteekent. dat hijdat Ambrogio zal
sterven
De laatste woorden werden zoo zacht
uitgesproken, dat ze voor Agnolo ver
loren gingen, Doch het leed op het gelaat
zijner dochter ontging hem niet. Hij kwam
zachtjes naar haar toe met „Vergeef mij
als ik u pijn doe, liefste. God weet dat ik
er luchtig over spreek alleen maar om bit
ter leed te verbergen."
Graziosa kwam hem met een harts
tochtelijken uitroep in de rede vallen.
Zijne handen grijpend en met kussen be
dekkend, riep zij uit „Gij moet niet op
mij letten Ik ben half gek, maar ik zal
gauw weer beter worden."
„Na vannacht zal er een schaduw van
ons afgelicht worden, Graziosa en niet
van ons alleen."
„Is er geen kans van falen vroeg zij
„Neen wees gerust."
Graziosa zeide verder niets en Agnolo
wilde weer- naar beneden gaan, want
soldaten mochten geen argwaan krijgen.
Bij de deur vroeg Graziosa hem zacht en
met afgewend gelaat„Hoe laat komen
Delia Scala's soldaten binnen
„Eeö uur na middernacht," antwoordde
hij.
„Voert Delia Scala ze zelf aan
„Delia Scala in persoon," zeide Agnolo
met trots. „Hij is een nobel vorst."
Graziosa antwoordde niet. Nog lang
nadat de schilder haar verlaten had, bleef
zij lusteloos in het stille, zonnige vertrek
zitten, bleek en half levenloos tegen het
venster aangeleund.
„Er was geen kans van falen," De woor
den kwamen als hamerslagen op haar neer,
„morgen zou hij dood zijn 1" Plotseling
sptong zij op de been. De zon stond reeds
hoog er was niet veel tijd.
Het was doodstil een stilte om gek
van te worden een stilte die haar schrik
aanjoeg de stilte en dan het schelle zon
licht Zij wenschte dat zij dood was, en zij
dacht aan zelfmoord, doch had er den
moed niet voor. Hare koude, klamme han
den samen wringend vroeg zij zichzelf af,
of zij, als zij de oogen sloot en uit 't raam
sprong, sterven zou zonder het te weten.
En zij keek naar beneden om zichzelf moed
te geven. Doch het steenen plein leek zóó
onder het raam, zoo hard en wreed, dat zij
terugschrok.
Zij wist wel dat zij een lafaard was en
weende bij de gedachte weende dat zij
zichzelf niet kon dwingen tot handelen,
wat 't ook zij.#
Graziosa's ziel kon zich niet tot held
haftigheid giootheid verheffen. Indien al
les goed gegaan was, zou zij vroolijk en te
vreden door het leven gegaan zijn, bereid
kleine vriendelijkheden te bewijzen waar
't in haar macht stond, zonder ooit in ver-
Zoeking te geraken, omdat zij de verzoe
king niet zou opmerken zij zou gelukkig
geweest zijn op een eenvoudige, onschul
dige wijze. Doch op een belangrijk oogen
blik zou zij onbeslist staan, zonder moed
aan de ciisis het hoofd te bieden. In hare
poging om te denken geraakte 't goede
en 't kwade in vreemde verwarring
zij kon geen recht meer van onrecht meer
onderscheiden. Een enkel ding was haar
helder dat zij Visconti liefhad en dat hij
in gevaar was.
Te zwak om aan naar eigen leven een
eind te maken, hoew'el zij gaarne de zwak
heid gehad zou hebben het te doen zij
vreesde alleen maar de pijn w^s zij ook
te zwak haar vader te bekennen dat zij Vis
conti nog liefhad. Zij had de uitdrukking
van haar vader niet durven aanschouwen
bij zulk eene bekentenis en hij zou haar
niet begrepen hebben.
„Ik zal de deur op slot doen en niemand
binnenlaten, tot alles voorbij is," besloot
zij in haar wilde wanhoop 'r misschien
Zal mijn hart er wel van breken voegde
zij er gelaten bij.
Langen tijd bleef zij met samen
handen staan. Met eene plotselinge bewe
ging wendde zij zich om haai kleedje
sleepte een pot leliën mee, die op den grond
vielen, slap en verwelkt. Zonder ze te zien
bukte Graziosa zich om werktuigelijk de
scherven en bloemen op te rapen.
Tegenover haar hing een spiegel aan den
muur. Toen zij het hoofd ophief en zich
zelf weerkaatst zag, liet zij de leliën weer
vallen als dien dag op straat, toen Tisio
haar heur armband ontnomen had.
„En hij zou mij hertogin van MilSan ge
maakt hebben 1" ging het in haar om, waar
op zij voor den spiegel ging staan om haar
bleeke gezichtje van naderbij te beschou
wen. „Hertogin van Milaan 1 Geheel
Italië aan mijne voeten 1"
De gedachte bracht een blos op hare
wangen.
„Zijne zuster is zeer, zeer schoon ik
ben lang zoo schoon niet als zij en ook
niet zoo schoon als de vrouw van Delia
Scala en toch vond hij mij schoon ge
noeg om zijn troon te deelen," Met wan
kelende schreden liep zij naar de deur.
„Ik moet niet denken," kermde zij, „ik
Zal de deur op slot doen, de deur op slot.
Op dat oogenblik kwam 'n andere over
denking in haar op. Hij vertrouwde mij
hij vertrouwde ons hij heeft nooit aah
ons getwijfeld 1" Bij deze gedachte kwam
haar hart tegen hare zwakheid op. Zou zij
toestaan dat Visconti verraden werd
waarom Wat wist zij van zijne misdaden
af?
Zij hoorde haar vader, die beneden zich
was den soldaten wijn te schenken en
zij dacht aan zijn angst voor den avond.
Hij was Ambrogio nimmer werkelijk ge
negen geweest. Toen zij zijn lachende
zegepralende stem hoorde, kwam er een
soort van woede in haar op. „En wat zijn
wij, om Milaan van een tiran te verlossen
Ambrogio is mij meer waard dan alle Mi-
laneezen tezamen."
Met haar hand op den deurknop vioeg
zij zichzelf half versuft af „Wanneer zou
hij mij hebben laten halen Hii glimlachte
en hij sprak vriendelijk, met Ambrogio's
stem en hij was Ambrogio en van
nacht vannacht."
Hare oogen vielen op den langen blau
wen mantel aan den muur. Zij haakte hem
af en bleef erop staren.
Een vogel kwam daar voorbij vliegen en
wierp een vluchtige schaduw op den vloer
Toen opende zij langzaam de deur, sloot
deze zacht, en liep de trap af waar het
donker was. Zij trok haar mantel dicht
om zich neen en de kap over haar hoofd
en haar gelaat.
Over de leuning heenglurend, zag zij dat
de deur van het vertrek beneden open
stond, doch zij hoorde de stem van haar
vader niet en de soldaten waren er ook
niet meer. Zonder eenig geluid te maken
sloop zij voort naar die heerlijke kamer,"
waar Visconti zoo dikwijls gezeten had.
Het zonlicht viel door de open deur binnen
en lag in een breede streep op den donke
ren vloer. Toen trad zij naar buiten, het
pleintje op waar geen enkele soldaat te
zien was ook niet aan de straatdeur,
welke zij opende. Daar zag zij haar vader
met de wacht praten en drinken bij den
zonnewijzer in den tuin. Zij zagen haar
niet en zij vloog even snel voorbij als de
schaduw van den vogel op den vloer van
haar kamer.
Haar eigen duiven vlogen verschrikt op
toen ze voorbij sloop, als kenden zij haar
niet en Graziosa voelde dat zij
een andeie persoon geworden was, sir.ds
zij ze voor 't laatst gevoerd had.,
Eerst kon zij den grendel niet verschui
ven, omdat hare vingers zoo beefden
doch zij wachtte niet en bevond zich eene
seconde later op straat, de deur achter haar
dichttrekkend. Zij zou die nooit meer open
zien.
De huizen teekenden zich scherp af te
gen den blauwen hemel. Boven de huizen
uit wapperde een zilveren banier de'ba-
nier van de Adder. Zij wapperde van het
paleis van Visconti, en zonder zich Om te
wenden, richtte Graziosa hare stappen
daarheen.
HOOFDSTUK XXIV.
Verraad.
De dag waarop Milaan in handen van
den vijand gevallen zou zijn, begon ten
einde te spoeden. De zon was bijna onder
en de kastanjeboomen staken zwart af te
gen een lucht van oranje en purper.
Mastino della Scala stond met eenige
van zijn officieren in het kleine woud
waar de geheime gang in uitkwam. Achter
hen bevond zich het leger, dat geheel
klaar stond.
„Ik heb zegepraal afgedwongen aan
voortdurend falen 1" riep Mastino met
schitterende oogen uit. Hij was een ander
ménsch geworden Hij had van louter
vreugde kunnen lachen en zingen, want
vannacht zou hij Isotta weer terugzien. Hij
zou zijn woord houden. Het paleis van
Visconti was bij de West Poort zij zou
den hem hebben voordat hij 't zelf wist
„Is er geen mogelijkheid van falen, Li
gozzi geen mogelijkheid van ver
raad?" vroeg hij, de handen van zijn vriend
in de zijne drukkend.
„Neen, edele heer wij kunnen Vistar-
.nini tot in den dood vertrouwen."
„Von Schulemborg's paard kwam he
denmorgen in het kamp terug," zeide Li
gozzi „ik weet niet waar de graaf is."
„Ik zal hem wel vinden als ik in Milaan
ben. Hij zal prinses Valentine trouwen
ik draag hem geen bitter hart toe. Morgen
zal de wereld geheel veranderd zijn, Li
gozzi 1" Mastino stond met ongeduld te
wachten op de terugkomst van Tomaso,
die vooruit was gezonden om te verkennen.
De lucht gloeide en vlamde door de boo
men heen alsof de geheele wereld in brand
stond en' weerkaatste op Della Scala's ge
polijste wapenrusting, zoodat hij in rooden
gloed gehuld scheen, terwijl lange, witte
veeren van zijn stalen helm wapperden.
Een oogenblik daarna was het schijnsel
vergloeid en de wereld weer koud en grijs
De zon was ondergegaan.
Een koel briesje speelde in de blaren te
gen de bleeke lucht. Mastino stond tegen
een boom geleund te wachten zonder dat
eenig voorgevoel hem kwam waarschuwen.
Hij geloofde vast dat hij nu eindelijk sla
gen zou eindelijk 1
„Tomaso blijft lang weg," zeide Ligozzi.
„Het is een heel eind weg," glimlachte
Mastino „doch niet zóó ver, dat wij niet
vóór den dageraad binnen Milaan zullen
zijn
De gang kwam uit in een struikgewas bij
een wijde grot. In zijn bezieling trad Della
Scala den donkeren ingang binnen en luis
terde met inspanning. Doch niets kwam de
stilte verbreken, behalve het zuchten van
den wind en nu en dan 't gerinkel van
paardentuig." (Wordt vervolgd.)
DOOR SIMON MOS,
M'n veter is gebroken, juf!.,. Mag
'k een anderen hebben kwam
Jannentan binnenstormen, terwijl hij
eenigszins mank liep op één schoen, en
den anderen onder den arm hield.
,,'k Zal je dadelijk helpen, vent,"
antwoordde de juffrouw, die bezig was,
met in de huiskamer het ontbijt in orde
te maken.
„O, ja juffrouw I' riep Wim, die
Zijn schooltasch greep, „naai m'n tasch
even.... ze is gisteren zoo maar van-
Zelf gescheurd...."
„Jawel Wim!.... Leg maar weg
Ik zal 't voor schooltijd nog wel
in orde maken Maar had dat liever
gisteren gezegd, vent, dan had 'k meer
tijd gehad."
„Hè jakkes, juf 1Nou hebt u
me toch weer boter gegeven," jengelde
Trees, terwijl ze haar boterhammen
van elkaar lichtte, „U weet toch, dat
'k geen boter lust."
„Och, dat heb k zonder gedachten
gedaan," verontschuldigde de juf
frouw zich, ,,'t is ook zoo vreemd
géén boter op je brood.... je weet
heusch niet, wat je versmaadt, zus
't is zoo best voor alle menschen,
en in 't bijzonder voor de kinderen."
„Nou goed, maar ik lust het niet,'
hield Trees vol, „ik wil die boterham
men niet hebben."
„Al goed, kindie, stil nu maar, dan
zal 'k wel anderp snijden," suste de juf
frouw.
„Wat was daar weer vroeg vader,
die de kamer instapte, „heeft Trees
weer complimenten U. moet
haar niet te veel toegeven, juffrouw, ze
is 'n beetje verwend, maar dat moet er
gauw uit, hoor
„Och, 't is niets," goedigde de juf
frouw, „ik had me vergist met de
boterhammenmaar nu is 't alweer
in orde.nietwaar zus
Trees knikte zwijgend, en hapte in
een partje van haar boterham, nu zon
der boter, doch dik met abrikozenjam
besmeerd.
Nadat het ontbijt was genuttigd,
ging het woelige drietal naar school en
mijnheer naar zijn bezigheden, en
toen was het in het groote huis opmer
kelijk stil geworden, na de roezemoe
zige drukte van de kinderen in de mor
genuren.
Sinds enkele weken was Anna als
juffrouw voor de huishouding werk
zaam in het gezin van den heer Spier-
tnan, een aannemer-timmerman in
een provincieplaats, die na enkele ja
ren gelukkig getrouwd te zijn geweest,
Zijn voorbeeldige echtgenoote, na een
kortstondige ziekte, door den dood had
verloren en toen door middel van een
advertentie hulp gevraagd had voor de
verzorging van de huishouding en
Zijn gezin.
Anna, die altijd thuis haar moeder
behulpzaam was geweest, was door
omstandigheden in de noodzakelijk
heid gekomen, buitenshuis iets te
moeten verdienen, aangezien haar moe
der slechts van 'n bescheiden pensioen
tje moest leven, hetwelk haar eenige
inkomen was, nu haar beide jongste
dochters, die aanvankelijk in betrekkin
gen werkzaam waren, kort na elkander
in het huwelijk waren getreden. Moe
der kon het toen wel af met een dag
meisje, en Anna had besloten een be-,
trekking te zoeken, waarin zij haar
eigen brood verdienen en zoo mogelijk
nog iets voor moeder overhouden kon
Daarom had zij geschreven op de
advertentie van Spierman zij was wel
nooi» met de verzorging van kiftderen
belast geweest, doch Zij achtte zich we)
in staat die op zich te nemen, in de huis
houding was ze echter beter doorkneed
Haar antecedenten bleken den aanne
mer aan te staan zij was niet meer zoo
heel jong, zij zou op de kinderen vol
doende overwicht hebben, meende hij.
Waarop Anna haar moeder en de hoofd
stad had verlaten, om op een prachti-
gen lentedag de woning van Spierman
binnen te treden.
Al dadelijk had zij begrepen, dat
haar taak hier niet gemakkelijk zou
zijn. De kinderen gaven haar veel zorg
tot nog toe was hun opvoeding geheel
aan de moeder overgelaten, die dit
bleek Anna spoedig op eenige pun
ten zwak en weifelend was geweest.
De kinderen waren druk, en kibbelig
en niet altijd gehoorzaam. Zij gevoelde,
dat hier een zware taal^ voor haar was
weggelegd, vooral ook omdat de vaden,
dotpr zijn drukke bezigheden buitens
huis, veel afwezig was, en grif bekende
de opvoeding zijner kinderen geheel
aan de juffrouw te moeten overlaten.
Toch bleef zij bezield met een opti
misme voor haar werk, dat bewonde
ring afdwong. Zij wist haar taak zoo
danig op te vatten, dat de kinderen het
gemis van hun moeder niet al te zeer
gevoelden, en wanneer Spierman van
zijn werk terugkeerde, hem een rustig
en gezellig tehuis wachtte. En zij, die
gedacht had hier niet te zullen voldoen,
moest langzamerhand ontwaren, dat
Zij klaarblijkelijk een goede plaatsver
vangster was geworden.
Na verloop van enkele maanden
ging zij geheel op in haar betrekking.
De kinderen waren haar lief en dierbaar
geworden, want zij gevoelden zich ge
heel tot haar aangetrokken. Spierman
uitte dikwijls zijn dankbaarheid en
prees haar zeer voor de uitmuntende
zorgen, welke zij dagelijks aan het ge
zin wijdde.
Spierman was een eenvoudig' mensch
van gewone ontwikkeling, die dweepte
met zijn werk, dat wat ruw en alle-
daagsch was. Hij was niet iemand van
fijne beschaving en soms wat lomp in
zijn manieren, maar hij. meende het
goed en was een rechtschapen man met
een edel hart.
Wanneer Anna in den namiddag, als
haar bezigheden waren afgeloopen,
rustig ter neder zat, liet ze haar ge
dachten wel eens vrijelijk den loop.
Dan ging haar geheele leven haar gees
tesoog voorbij haar voortdurend
zwoegen in het huishouden wan haar
moeder, toen vader was overleden en
haar zusters in betrekking waren, zoo
dat het geheele huishoudelijk bestuur
op haar schouders rustte.
Wat had ze eigenlijk nog weinig van
haar leven genoten. Van een vacantie,
om naar buiten te gaan, haar familie
te bezoeken, had ze nooit kunnen pro-
fiteeren, daar was geen gelegenheid
voor geweest. Ofschoon haar zusters
veel jonger waren dan zij, waren zij
betrekkelijk reeds vroeg ten huwelijk
gevraagd, terwijl nog niemand aan
dacht voor haar had gehad, Maar ze
had ook zoo weinig bals en partijtjes
bezocht zij was nog zoo zelden uit
geweest een hoogst enkelen keer met
haar moeder naar een concert, En
thans zou er evenmin veel van komen,
Spierman hield niet van uitgaan en hij
was blijkbaar van oordeel, dat ook zij
daaraan geen behoefte had nog nooit
had hij met haar over muziek- of too-
neeluitvoering gesproken.
Maar toch was zij tevreden met haar
lotzij verdiende haar brood en deed
met plezier haar werk.
Zoo verliepen tal van maanden.
De kinderen waren heel wat handet-
baarder geworden. Zij dweepten met
de juf en schenen hun moeder, geheel
vergeten. En Anna hield veel van hen.
Spierman zag hoog tegen haar op en
overstelpte haar met dankbaarheid en-
loftuitingen. De juf was alles hij
meende het zoo goed met haar, al kon
hij zijn waardeering niet altijd onder
woordeq brengen,
En soms was het dan, of Anna het
leven lichter inzag, of ze een wazigen
horizon plots zag verhelderen, of het
donker der toekomst als bij toover-
slag wegvaagde en een blij, zonnig ver
schiet zich in alle heerlijkheid ontsloot.
Doch dan werd ze weer stil en in
zich zelve gekeerd, dan.leefde ze weer
in onzekerheid voort, verward en on
bestemd, dan bleef zij uren somber en
afgetrokken, dan was ze soms stug
en zonderling.
Als Spierman niet op tijd was thuis
gekomen van zijn werk, werd ze ze
nuwachtig en bevreesd, dat hem wel
licht een ongeluk zou zijn overkomen
en als ze dan eindelijk de voordeur
hoorde, steeg een zucht, van verlichting
uit haar gejaagde borst, dat hij weer
thuis was.
Het was in den laatsten tijd dikwijls
gebeurd, dat hij 's avonds na het eten
haar gevraagd had, met hem een wan
deling te maken. Dan liepen zij soms
uren tot buiten de stad, in het park,
en dan vertelde hij haar van zijn leven
en zijn werk, terwijl zij met de meeste
aandacht luisterde.
Dat waren voor haar gelukkige
oogenblikken.
Dan zag ze tot den robusten, ster
ken man op, als tot een toonbeeld van
kracht en energie, dan was ze vol be
wondering voor zijn ondernemings
geest, voor zijn durf in zaken. Dan
vond ze hem knap en voornaam, on
danks zijn stoeren kop en de grove
werkhanden.
Hij scheen haar soms in alles te ver
trouwen en volstrekt geen geheimen
voor haar te hebben. En in enkele, zeer
vertrouwelijke oogenblikken vergat hij
juffrouw te zeggen en noemde hij haar
Anna, alsof dat vanzelf sprak en hij
haar jaren lang had gekend.
Dan zag ze zoo gelukkig en tevre
den tot hem op en keek hem vol toe
genegenheid in de staal-blauwe oogen,
die getuigden van standvastigheid en
trouw. Soms greep hij in vervoering
haar hand, om die met groote dank
baarheid kameraadschappelijk te druk
ken. Dan gevoelde ze bijwijlen, dat
het scheen, alsof het groote geluk ook
voor haar niet geheel onbereikbaar
was ja, op enkele momenten geleek
het zoo dicht nabij, dat ze het slechts
behoefde te grijpen, om het voor altijd
te behouden.
Soms keerden zij zwijgend terug van
de wandeling, elk vervuld met eigen
gedachten. In de zoele atmosfeer van
den zomeravond, onder een fonkelen
den sterrenhemel, droomde Anna dan
van een blij verschiet, een tooverland,
waar de liefde alleenheerscheres, het
geluk het hoogst en de vreugde on
eindig was.
Op een avond, toen het weer te
slecht was voor een wandeling, het
had reeds den geheelen dag geregend,
had Spierman Anna om een onder
houd verzocht.
Haar hart klopte geweldig bij die
vraag, het was aan de wijze waarop
het verzoek werd gedaan, merkbaar,
dat Spierman iets zeer gewichtigs had
te zeggen. De avond was reeds geval
len, doch hij vond het niet noodig,
dat Anna het licht ontstak.
Hij praatte aanvankelijk rustig en
ging kalm verder, terwijl Anna onder
de grootste aandacht naar hem luis
terde. Hij was haar zoo dankbaar voor
alles, wat zij voor hem en de kinderen
had gedaan, dat zou hij nooit verge
ten. Maar toch vond hij het beter
hij zou maar dadelijk rond voor de
zaak uitkomen dat de kinderen weer
een moeder kregen.ze werden nu
ouder.en, hij moest het eerlijk be
kennen, hij zelf verlangde ook weer naar
een levensgezellinzoo alleen door
het leven te blijven gaan, fl>as niet
alles.het leek hem daarom verkies
lijker te gaan hertrouwen en daarom,...
Hoewel hij tot dusverre vrij rustig en
Zonder haperen had gesproken, begon
zijn stem nu eenige trilling te vertoo-,
nen en scheen het hem moeilijk te
vallen verder te gaan. Anna had, zon
der met een enkel woord het gesprek
te onderbreken, in zenuwachtige span
ning zitten luisteren zij zuchtte diep,
toen zijn stem begon te weifelen,
waarom sprak hij het beslissende woord
niet onmiddellijk uit Als het niet zoo
donker was, zou hij hebben kunnen
zien, hoe aanmoedigend zij hem toe
lachte.
Spierman was opgestaan, scheen
met zijn houding verlegen, liep naar
het raam en weer terug.
„En daarom," ging hij daarna iets
kalmer voort, „heb ik besloten mij weer
in het huwelijk te begeven.... de
volgende maand wou ik gaan trou
wen - met een dame, die je vermoe
delijk reeds zult kennen.ze is hier
eens geweestde weduweVan Meel
Spierman werd van lieverlede vrij
moediger, nu het noodlottige woord
er eenmaal uit was het verschrikte
gelaat, met de smartelijke trekken van
Anna, zag hij niet, kon hij ook niet
zien in het duister.
„Gisteren heeft ze toegestemd in
ons huwelijk, „sprak Spierman rustiger,
„ik heb eerst geaarzeld om van mijn
voornemen mededeeling te doen aan
U, ik wilde het nog wat uitstellen, om
dat ik het voor U minder prettig vind,
natuurlijk.maar ik dacht ten slotte
het toch maar beter, dat U het zoo
spoedig mogelijk wist.... Och, zoo'n
heel groot bezwaar zal het overigens
voor U wel niet zijnwant U, met
met Uw bekwaamheden, zult gemak
kelijk genoeg weer een andere betrek
king vinden..,. Meisjes als U zijn
goud waardEn mocht het noodig
Zijn.... er zijn altijd menschen, die
er belang in stellendat U getuig
schriften noodig heeft, dan kunt U
natuurlijk van mij de beste aanbevelin
gen krijgen."
Toen eenmaal het beslissende woord
was gevallen, had Anna ternauwernood
meer geluisterd. Afwezig voor zich uit
starend, had ze met een lichte hoofd
beweging geknikt, dèt Ze begrepen had,
Spreken deed ze eerst niet, ze kon niets
"zeggen, haar hart bonsde zoo geweldig
en het was, alsof in haar keel telkens
iets propte.
Spierman begreep, dat het thans be
ter was, haar alleen te laten, zij scheen
het zich nog al aan te trekken. Op haar
kamer gekomen wierp Anna zich
schreiend voor haar bed, Verborg het
hoofd schokkend in de kussens. Zij
kon haar smart niet langer verkroppen,
zij snikte het uit, haar pijnlijk verdriet.
Heel lang bleef ze zoo gebogen over
haar legerstee, om eindelijk, toen het
al nacht was geworden, op te stra# en
zich te ontkleeden. Terwijl ze heur haar
los gooide, dat als een blonde golf over
haar schouders stroomde, wierp zij een
blik in den spiegel, die sober door de
maanverlichting, toch duidelijk de
matte bleekheid van haar gelaat en haar
droeve, roodbewggnde oogen weergaf.
Zij trachtte rust te vinden, doch sla
pen kon ze niet. Gedurig bleef zij den
ken aan hetgeen voorbij ging, aan het
geluk, dat zoo nabij scheen, maar voor
haar niet bereikbaar was. En zij staarde
naar buiten en overzag die milliarden
sterren aan het hooge en wijde hemel
gewelf, helder flonkerend en dof glan
zend, schijnbaar nabij en toch zoo ein
deloos ver/als een onbegrepen myste-
Zes weken later zat Anna in den
trein, op weg naar haar moeder
en de hoofdstad.
Weer was het een vroolijke lentedag
met veel zon. De trein snorde langs in
vollen bloei staande boomgaarden en
doorsneed welige klaverlanden, waar
in het jonge vee huppelde en tot aan
de knieën zonk in het sappige gras. De
madeliefjes en boterbloempjes schit
terden in de zon en schakeerden het
frissche groene tapijt met stippels en
strepen en soms met grillig gevormde
plekken van wit en geel. De leeuwerik
zong hoog aan den hemel, schalde zijn
jubellied over het veld. Alom was de
natuur in volle pracht,"overal het jonge
opbruisende leven, alles blijheid en
levenslust.
Anna had geen oog voor de schoon
heden van het voorbijsnellend land
schap. Zij leunde met het hoofd tegen
de kussens en bleef in gepeins voor
zich uitstaren. Zij dacht telkens weer
aan hetgeen had kunnen zijn en aan de
onzekere toekomst, die haar wachtte.
Steeds weer hoorde ze Spierman's
woorden „Och, 't is voor U niet zoo
erg, U zult gemakkelijk weer een ande
re betrekking vinden."
DE TWEEDE PRIJS VAN
OOM DEKKERS.
Oom Dekkers was nu eenmaal royaal.
Het leek hem wel aangeboren en
altijd stond hij klaar om een ander te
helpen,dikwijls tot spijt van de familie
leden ze waren bang, dat er van oom's
centjes niet veel zou overblijven. Was
er ergens een jarig of wat ook oom
Dekkers kwam met iets moois aan
dragen dat was zeker. Een arme
man ging nooit of nimmer met leege
handen bij hem weg en als oom merk
te, dat een of andere arme stumperd
weggestuurd werd, had je de poppen
aan 't dansen. Zoo was hij nu eenmaal
en zoo bleef hij. Voor een liefdadig
doel was Dekkers altijd te vinden
totdat op zekeren dag alles uit was
en hij zwoer geen cent meer te geven
voor welke liefdadige instelling ook.
Dekkers had een lot gekocht 't
was wej erg duur, maar enfin 't was
voor een of andere vereeniging en 't
baseerde ten slotte op liefdadigheid.
Er waren bijzonder mooie prijzen, o.a.
ameublementen, fietsen, naaimachines,
horloges eneneen piano.
Daar had oom schik van die piano
moest hij nu eens winnen hé wat
zou dat fijn zijn.... Met groot on
geduld zag hij den dag van de trek
king tegemoet. Dat zou nu eens wat
je noemde een „bof" zijn, als hij die
piano zou winnen. Hij moest toch
't nummer eens bekijken. No. 6666
stond er, zou dat een geluksgetal zijn,
of niet?
Oom prakkezeerde zich half suf,
maar 't gaf niets. Wachten en nog eens
wachten, dat was het wat hem te doen
stond en vooralkalm wachten
Op zekeren dag, 't was nog vroeg
in den morgen en oom wilde zich nog
eens heerlijk omdraaien, werd hij op
geschrikt door gebel- en brommerig
besloot hij maar op te staan. Wat
drommel, dacht hij, wie kan er nu al
zoo vroeg zijn
't Bleek echter de post geweest te
Zijn, die een brief had gebracht s
Aan den Weled. Heer A. Dekkers
Lepelstraat 238
's-Hertogenbosch.
Wat zou dat kunnen zijn, dacht hij,
en met koortsachtige haast scheurde
hij den brief open en las
's-Hertogenbosch 16 Jan. 1924'.
Weledele Heer.
Tot groot genoegen onzerzijds dee
len wij Ued. mede, dat op uw lot,
no. 6666, bij loting de 2de prijs viel