n.l. een piano. Wij stellen Ued. in de
gelegenheid haar te doen afhalen op
20 Jan. a.s. in het gebouw K., Roe
lofstraat 2024, tusschen 2 en 4 uur
namiddag.
Hoogachtend,
Het Bestuur.
't Is met geen pen te beschrijven hoe
blij oom Dekkers was na 't lezen van
dien geluk-aanbrengenden brief. Hij
sprong als een dolleman in 't rond,
aanhoudend met den brief zwaaiend
hij klom op tafel en stoelen, totdat
hij van moeheid dreigde neer te vallen.
Eindelijk ging hij zitten en z'n buik
ging op en neer als een blaasbalg. Ter
loops had hij tengevolge van z'n gri
massen nog een mooie vaas onderste
boven geloopen, welke in duizend
stukken was gevallen, doch daar maalde
hij nu niet om. Hij had immers z'n
lang verwachte piano. Hij had nou z'n
zin en de rest kon hem niks bommen
en, eigenlijk gezegd, speet 't hem ge
ducht dat de piano pas morgen afge
haald kon worden. Waarom niet van
daag? Dar was toch precies gelijk,
behalve voor hem, maar enfin, 't was
nu eenmaal zoo.
Toen-ie ontbeten had of liever ge
zegd z'n ontbijt had overgeslagen, be
sloot hij er even op uit te gaan om
't een en ander te bestellen, want mor
genavond zou hij een feestavond geven
terwiile van zijn prijs. Hij'Zou er een
vroolijk samenzijn van maken, hij had
nu toch voor een koopje een pracht
van een piano, tenminste, als ze mooi
was, want dat moest-ie nog afwach
ten.
Zenuwachtig springend en telkens
kijkend of de „mannen" er nog niet
aankwamen, wachtte hij den volgenden
middag Hij had bij een dienstver
richting een wagen, vier man, katrollen
enz. besteld, om de lyyio te laten af
halen en nu was het ai hal! vier en nog
hoorde hij niets aankomen. Ja toch,
ik geloof 't waarachtig, sprak .hij ge
regeld in zichzelven, doch dan bleek
'f een autobus of weer iets anders te
zijn. Hij werd er zenuwachtig van,
zoolang duurde hem 't wachten en z'n
hart klopte van opgewondenheid.
Eensklaps.... daar hoorde hij weer
wat aanrollen fluks gluurde hij in de
spion en waarachtig, daar zag hij
heel aan 't begin van de straat „de"
wagen aankomen met de vier gehuurde
mannetjes. Hé, dat was nou jammer,
dat er net een andere groote wagen
voorbij ging nu kon hij niets meer
zien. Snel als een pijl uit den boog
rende hij naar de deur en opende
reeds lang voor er gebeld was....
.Met oogen ais die van een katuil
driemaal vergroot, keek hij op den wa
gen zijn gezicht werd plots vaalbleek
hij begon te wankelen en.... oom
Dekkers verloor het bewustzijn....
Onderwijl tilden de mannen met
inspanning en moeite uit den wagen
een „piano", fraai bewerkt, met 6 witte
en 4 zwarte toetsen, de kast vervaardigd
van zwaar, massief vurenhout en groen
geschilderd, 't Geheel had meer weg
van een stoof dan van een piano,
temeer daar de grootte er ook mee
overeen kwam
Wat er enkele uren daarna moet ge
beurd zijn, weet ik niet, maat zeker is 't
dat het huis dreunde onder de voet
stappen van oom, die nu toclv, z'n
„piano" Ijad. Met een popje erbij stond
ze op den schoorsteenmantel. Of er
veel op gespeeld wordt, meen ik echter
ten sterkste te mogen betwijfelen.
ECHTE KUNST.
Niet lang geleden bezocht ik ineen
onbewaakt ocgenblik 'n zeer bekende
stad in Nederland. Nauwelijks had ik
mij aan het loket behoorlijk gelegimi-
teerd, met een spoorkaartje, of mijn
aandacht werd getrokken door een
hel groen-affiche met niet te ontcijfe
ren figuren, in 't rood. Met verbazing
las ik (er waren nèt genoeg letters lees
baar) dat het een moderne kunstten
toonstelling was. Ik besloot er 's
middags heen te kuieren.
Het was een heel bijzonder gebouw
waarin de tentoonstelling was opge
slagen.
Bij mijn binnentreden, tnoest ik
eerst over een mat, die den vorm had
van een driehoek, terwijl links en
rechts nog een gehalveerde driehoek
was gedeponeerd. Na enkele verg.ief-
sche pogingen gelukte het me eindelijk
den toralen onderk ot van mijn schoe
nen afgeveegd te krijgen. Ik passeerde
vervolgens twee of drie livrei's, in 't
groen en een juffertje in 't groen en
kwam in een ontzag'lijke zaal vo)
schilderijen. Daarvoor liepen menschen
(tenminste ik versleet ze daarvoor,
omdat ze ook konden spreken) van
zeer uiteenloopende quaEteit.
Ik sloeg aan het bezichtigen en voor
ik het eigenlijk zelf wist, stond ik met
mijn neus voor een meter groot schil
derij. Stel u voor een stuk linnen, met
groene (alweer groen) en paarse blok
jes bezaaid, daar tusschen door twee
lijnen waarvan er een 'n driehoekigen
soort knop had en de andere uitliep
in een gelen bol. De blokjes waren in
't midden iets grooter dan aan den
kant. Ik stond te piekeren, wat het
moest voorstellen. De kerel die die
maggi blokjes geschilderd had, had
vergeten het een naam te geven, of
misschien wist ie 't zelf niet. Ik had er
misschien tien minuten voorgestaan,
toen er onverwachts iemand naast mij
stond, die mij toe kweelde „En hoe
vindt u het mijnheer?"
Nou heb ik van mijn geboorte af een
buiteneewonen hekel gehad, aan men
schen, die onverwachts tegen je gaan
praten, maar hier moest ik toch ant
woorden. Het was een van die vreemd
gebouwde mannen, zooals er heel veel
in die'zaal vertegenwoordigd waren.
„O, buitengewoon," antwoordde ik,
„maar eh.... wat stelt het eigenlijk
voor
„Ziet u dat niet," klonk het eenigs-
zins medelijdend, „het is een zee
storm."
„O 1" deed ik verbouwereerd, „ik
dacht dat het een blindendarm-
ontsteking was of zooiets. Maar....
ehHoe weet u dat zoo precies?"
„Omdat ik de maker ben, Mijn-
heerrrrrrrrrr krijschte de man met
de manen en zijn erretjes van Mijn
heer, geleken wel de wielen van een
locomotief in sneltreinvaart.
t .Zoc^.pooh," zj?emd8 ik terug
„Ja, nou u 't zegt, zie ik 't ook", doch
voor de -securiteit verplaatste ik mijn
persoon een paar schilderijen verder.
Als ik nooit gelogen heb, dan heeft deze
leugen wel al mijn schade ingehaald.
Stel u voor lieve lezer een hoop opge
stapelde blokjes met twee sprieten en
bollen een „zeestorm." Iets was er
wel van aan, want als je er lang naar
keek voelde je zooiets als een zee
ziekte bij je op komen. Ik heb echter
nooit geweten, dat 'k toen ik als kind
blokken zat op te stapelen, telkens
een zeestorm deed ontstaan. Arme
misdadige jeugd met bouwdoozen
Langzaam drong het echter tot mij
door, dat ik mijn belangstelling te
wijden had aan een ander kunststuk,
Hierop zag ik een grooten hoop cir
kels met punten en komma's behept
en zoowel groote als kleinere krin
getjes. De cirkels waren verschillend
van kleur en vorm, zoodat men soms
niet wist, of het nou een cirkel of een
driehoek was. De achtergrond was
alweer groen. Mij a tuinhuisje en
kolenbak zullfen dus ook wel een kunst
stuk zijn. Verder was er 'n soovt crème
in, de tint van een gemeen soort mar
garine Ocre, een frisch-vuile-bruine
kleur, orange-paars- en nog een paar
kleuren, waarvoor nog geen naam is
uitgevonden. Er stond wèi een onder
schrift onder n.l. „Les baigneuses."
Dat kon natuurlijk niet goed zijn. Ik
nam dan ook de vrijheid een dicht
bijstaand, als heer vermomd persoon,
aan de mouw van zijn jasje te trekken,
en hem op de door mij ontdekte ver
gissing attent te maken.
„Wat voor een vergissing bedoelt
u?" sprak de vermomming.
„Kijk u eens hier. Onder deze ge
kreukelde cirkeltjes, staat Les baig
neuses, terwijl het waarschijnlijk een
stuk gevallen pot „Boerenjongens,"
moet voorstellen
„Mijnheer," (brrr, ook deze vent
rolde zijn erretjes) „hier zijn geen
boerenjongens. En als wij namen
geven zijn die juist
Ik liet mijn oogen weer over de cir
keltjes glijden maar hoe ik ook gleed
er kwam geen baigneusê uit te voor
schijn.
Misschien waren zc gekropen achter
rookwolkjes en waren dat de cirkels.
Heel vriendelijk vroeg ik of mijn-
diagnose juist was, eii tot mijn ver
bazing was ik er glad naast. Het wa
ren de echte. Nooit had ik zooicts
aanschouwd hoewel ik toch al vijf
en twintig jaar alleen des zomers
mijn voeten wasch in dc zee. Als ik
zoo gedraaid was, zou ik er toch voor
passen om te gaan baden, en eerder
gaan vliegen.
Het volgende schilderij begreep ik.
Dat was natuurlijk een stilleven van
wasebgoed op een drooglijntje. Dui
delijk kon je het goed zien slobberen
in den wind. Daar boven scheen de
zon. Wel een beetje rare zon met een
snaveltje als van een musch, maar 't
was rood en rond (afgezien van 't
snaveltje) en dus was 't de zon. Jam
mer dat er diagonaal een streep door
üep, maar dat kon de schilder mis
schien ook niet helpen. Als je ze bezig
ziet met zoo'n handvol kwasten, in
een palet, kan je best begrijpen dat er
eens eentje per ongeluk tegen het
doek aankwakt, en er wat anders bij
zet. Met een schrijfmachine heet
Zoo iets een tikfoutje en dit is misschien
een smeerfoutje.
Ik schrok, toen mijn oog viel op de
betiteling, „Schoorsteendetail"? Nee
maar dat was onmogelijk. Hoe kan er
nou waschgoed op een schoorsteen
hangen, zooiets drupt en dan gaat de
ldok die eronder staat toch roesten.
Het onsmakelijke ding wilde ik dus
ook niet langer aanschouwen en stoom
de dus verder.
Ik belandde bij een schilderij waar
voor een.'... ja, ik zou haast zeggen
een vrouw, stond te kijken, in gedach
ten verzonken. Haar eene arm steunde
op den anderen, terwijl de wijsvinger
'van haar steunende hand tegen de
plaats was aangedrukt, waar bij ge
wone vrouwen een wang zit. De be
schikbare ruimte werd bij haar inge-
nomep door een kuiltje van vijf cen
timeter lengte.
Haar blouse was groen.
Ik keek naar het voorwerp van haar
gepeins. Een eikenhouten 'bordje dat
onder het schilderij hing gaf den naam
aan „Portret van Dr. D."
Dr. D 's neus begon midden op z'n
voorhoofd en eindigde even verder,
dan waar de kin pleegt op te houden.
Het gezicht zelf was een paar centi
meter breed en een halve meter lang,
terwijl zijn oogen werden gevormd
door een paar gespikkelde cirkels.
Daar je zoo'n soort mensch niet iede-
ren dag kunt bekijken, bleef ik even
Dr. D.'s kop wat langer aanschouwen.
In dien tusschentijd kwam er ook een
heer bijstaan, naar het scheen een be
kende van de wanglooze juffrouw.
Ook deze heer had zijn eigen aardig
heid zijn voorhoofd eindigde n.l. in
zijn nek en het werd geflankeerd door
uitgerafelde eindjes koord, wat hij
ongetwijfeld met den weidschen naam
van haar betitelde. Uit de samenspraak
vernam ik, dat de juffrouw de maker
van Dr. D, was. Nu was het mij vol
komen duidelijk waarom die arme Dr.
D. er zoo raar uitzag en hij er zelf
misschien totaal onschuldig aan Was.
Van een juflrouw met een groene
'blouse en zonder wangen, kon men
niet verwachten, dat ze iets normaal»
zou schilderen. Voor Dr. D. vond ik
het echter zielig, zoo mismaakt opge
hangen te worden.
Tenslotte zette ik mij zeil vdor een-
tamelijk groot doek, dat in den hoek
van de zaal hing. Na eenige moeite,
had ik een overzicht van hetgeen er
op te zien was. Het totaal omvatte
Een kannetje, een appel, peer, een
poes, kokosnoot, mandoline, druiven,
vijgen, een piano, een banaan, ananas,
stoel, halve tafel met 3 pooten, okker-
nooten, citroen (kaal gepeld), olie
lampje, een schelvisch, een asehbakje
en twee peukjes sigaar. Dit alles was
kris-kras door elkaar gegooid en wel
in de volgorde hierbij opgenoemd.
De piano zweefde schuin in den lin
ker bovenhoek en er heelemaal onder
hing de mandoline. De halve tafel
stond rechts beneden en tusschen de
pooten schuilde de schelvisch. Het
olielampje stond een ietsje verder en
werd omringd door bananen, ananas,
druiven en vijgen. Het resteerende
was er zoo links en rechts van den
weg tusschen door gezwiept ln de
catalogus was vermeld, dat het een
stilleven was, maar gr stond niet bij
vermeld, dat het geschilderd was, op
het oogen'ohk van een dynamietont-
plctfing Ik zeg maat zoo anders
zweeft een piano met in de lucht en
ligt een schelvisch niet onder de tafel.
Bovendien zou die kat dan wel dat
schelvisch-beest hebben opgepeuzeld.
En dan, wat doet een piar.o nou boven
al dat fruit te zweven En waarvoor
moest daarvoor nu juist onrijp fruit
gebruikt worden? Want al bet fruit
was groen, hartstikke groen. Een heer
-dien ik aanporde om inlichtingen, gaf
mij den raad, maar weg te gaan en
lievef te gaan kijken naar de „nacht
pikkers", (hij bedoelde zeker „nacht
wacht") en „stierbeesten" van vroegere
z.g. kunstenaars lk was niet rijp vcor
dergelijke hoogstaande kunst.
Ik begon te vermoeden waar hij rijp
voor was, en den anderen morgen
werd ik lid van de Vereeniging „Steun
aafi echte Kunstenaars".
Ik zou tot aan mijn dood lid geble
ven zijn, als ik niet na eenigen tijd
gemerkt had, dat nfea onder „echte"
kunstenaars verstond, de langmanige,
wanglooze troep, die o.m. een stil
leven schilderde met een piano, ci
troenen en schelvisch enz. enz. alles
door elkaar gesmeten. De brief, dien
ik bij mijn ontdekking schreef, was de
aanleiding van mijn direct royement.
OF-IE DAT NIET WIST.
De Amerikaansche zwemmer Sul-
Evan heeft het Kanaal overgezwom
men, wat een geweldige prestatie moet
Zijn.
Na een tocht van ongeveer vijf en
twintig uur bereikte hij uitgeput de
Fransche kust, juist op de plek, waar
een boer voor zijn hut rustig een pijp
stond te rooken,
Sullivan informeerde of-ie in Frank
rijk was, waarop de "boer vroeg, waar
de zwemmer vandaan kwam.
Vol trots antwoordde deze „Uit
Engeland."
"Toen moet de boer ontzet hebben
gevraagd, of Sullivan dan niet wist,
dat er eiken dag een boot ging,
HIJ WIST NOG MEER.
„Wat ik noodig heb," zei de man
die een advertentie had geplaatst
voor een knecht, „is een man, die
van alle markten thuis is, die kan
koken en opdienen, paarden ver
zorgen en de auto schoonhouden,
schoenen poetsen en glazen zeemen,
kippen voeren, konijnen slachten,
een beetje verven, witten en be
hangen als het noodig is, boodschap
pen, en...."
„Een oogenblik asjeblieft," viel
de sollictant hem in de rede. „Wat
voor grond hebt u hier, zand of -
klei?"
„Wat voor grond Wat hebt dit
er mee te maken?"
„Ja ziet u," ging de ander voort,
„ik had gedacht als u hier klei
grond hebt, dat ik dan in mijn vrijen
tijd nog wat steenen zou kunnen
bakken
DE KUNSTZINNIGE STUDENT.
Een professor in de Kunstgeschie
denis op zijn college
„Heeft iemand uwer de- Dom van
Milaan gezien
Een der studenten antwoordde
bevestigend.
De professor. „Is u bij de intrede
van dit aan architectonische schoon
heden zoo overrijk en grootsch ge
bouw, niet iets bijzonders opgeval
len?"
De student. „Ja professor, een
zeer jong net Eiigelsch meisje."
AL TE VEEL IJVER.
Graaf d'Armfeldt, van top tot
teen soldaat, werd onder de regeering
van koning Gustaaf Adolph IV van
Zweden intendant van den hofschouw-
burg en der concerten in Stockholm,
ofschoon hij voor die betrekking min
der geschiktheid dan goeden wil had.
Op zekeren avond zat hij zich in
zijn loge vreeselijk te ergeren en
werd zijn toorn hoe langer zoo ont-
stuimiger, voornamelijk tegen twee
hfirenblazers in het orkest. Na de
voorstelEng Eet hij beide boosdoeners
voor zich komen en gaf hen, zonder
onderzoek of opheldering, ieder twee
maal vierentwintig uur streng arrest.
Iedere tegenspraak was vruchteloos
en konden de arme horenblazers eerst
na het ondergaan van hun straf hun
beklag indienen, want zoo luidden
toen de wetten Zit onderwierpen
zich, bedankten na afloop der straf
voor het genadige reent en vroegen
toen zeer onderdanig, waarom zij
toch eigenlijk gestraft waren gewor
den.
„Omdat jelui schurken niet gebla
zen hebt, of ten minste maar nu en dan
eens.... ik heb het wel gezien,"
snauwde de edele graaf hen toe.
„Maar genadige hesr graaf, er
waren pauzen in de tekst voorge
schreven."
„Blazen is er voorgeschreven!"
riep de intendant met den voet stam
pende, „want "voor blazen worden
jelui betaald en niet voor stil te zitten."
SLECHT GEZELSCHAP
De beklaagde was vrijgesproken
en kreeg van den president van de
rechtbank nog een ldeine vermaning
mee.
„En nou zou ik je raden, voortaan
slecht gezelschap te vermijden!"
„Zeker, Edelachtbare.... ik ben
al weg."