4
3
BIN
Van een kleuter.
De drie zusters met
de glazen harten.
Landverhuizers*
Vliegers.
DORUS
N KLGRUS, DE VROOLIJKE JONGENS
Uit de
Moppentrommel.
Er zijn menschcn met glazen harten!
Als men ze hécl zachtjes aanraakt, klin
ken ze zoo licht en fijn als zilveren klok
jes. Maar wanneer men er ruw tegen
stoot, dan breken ze.
PI©
fk .'Af.
g^DOOR G. D. HOOGENDOORN.
'•J
•5.
?aar was ereis 'n kleuterksn
Van nauw'lijks zes jaar oud,
Dat aou viooltjes plukken ijaan,
Die bloeiden tusschen 't hout.
En 't lief en guitig kleute'ken
Dat liep er al zingend voort,
En 't werd er in zijn reine vreugd
Door mensch noch dier gestoord.
En 't aardig, kïbine kleuterken,
Dat liep iraar voort door 't woud,
En 't plukte de geurige bloemckens,
Die bloeiden tusschen 't hout.
Toen zag 't een lief viooltje staan,
Dat was heel fraai van kleur,
Het had heel schoone bladerkens
En was vol zoeten geur.
„Dat bloemke moet ik nog plukken
gaan,"
Zoo sprak er het kleuterken klein;
,,'t Heeft schoone, lieve bladerkens
En de bloesemkens zijn er zoo fijn!"
En 't lief en guitig kleuterken
Dat stak er zijn handjes reeds uit,
Daar hoorde 't, vlak bij zijn hoofdeken,
Een zonderling fijn geluid.
En op de hand van 't kleuterken,
Daar zette een bij zich neer
Die stak haar angel in 't weeke
vleesch.
Wat deed dat ons kleuterken zeer!
Het liet van schrik een luiden schreeuw,
Die aakiig klonk door 't woud,
En 't smeet zijn lieve bloemckens
Fluks neer *n 't groene hout.
En.lang nog deed er het handje klein
Van 't guitig kleuterken zeer,
En 't sprak: „Ik pluk er in 't groene woud
Geen enkel bloempje meer!"
F. J. SCHRAUWEN.
Naar Richard Leander,
Nu waren er eens een koning en een
koningin, die die dochters hadden, en
alle drie hadden glazen harten. „Kinde
ren,zei de koningin, „past op met jelui
harten, want 't is breekbare waar!" Dat
deden ze dan ook trouw.
Maar op een dag leunde de oudste
dochter uit het raam en keek naar be
neden, waar de bijen en de vlinders om
de perken vlogen. Daarbij drukte haar
hart tegen de steenen vensterbank
-ding! ging het, juist alsof er iets brak,
;n ze viel achterover en was dood.
A",
En weer een poosje later dronk de
tweede dochter een kop koffie die te
heet was. Daarbij klonk het weer juist
alsof er een glas sprong, alleen maar
hooger en fijner dan de eerste maal; en
ook zij viel achterover. En haar moeder
beurde haar op en onderzocht haar, en
algauw merkte ze tot haar groote blijd
schap dat zij niet dood was. Haar hart
was dan ook niet gebroken, maar had
alleen maar een fijne barst.
„Wat zullen we nu met onze dochter
beginnen?" gingen de koning en de ko
ningin aan 't beraadslagen „Ze heeft een
barst in haar hart, en al is die maar heel
fijn, 't kan toch licht heelcmaal breken.
Wc moeten erg voorzichtig met haar
zijn!"
Maar de prinses zei: „Laat me maar
met rust! De dingen die een barst heb
ben, houden het naderhand juist soms
't langste uit!"
Intusschen was de jongste dochter van
den koning ook groot geworden, en zóó
mooi en goed en verstandig, dat van alle
kanten prinsen kwamen saamgestroomd,
die met haar wilden trouwen Maar de
oude koning was door zijn ondervinding
wijs geworden, en zei: „Ik heb nu nog
maar één dochter die heelemaai hec! is,
en ook die heeft een glazen hart. Wan
neer ik haar aan iemand afsta, dan moet
het een koning zijn die tegelijk glazen
maker is en met zulk breekbaar goed
weet om te gaan." Maar er was er onder
de prinsen niet één, die zich tevens ook
op de glazenmakerij had toegelegd, en
zoo moesten ze allemaal weer vertrek
ken.
Nu was er onder de edelknapen in
het paleis één, die bijna volleerd was.
Als hij nog driemaal de sleep van de
jongste prinses gedragen had, was hij een
edelman. Dan zou de koning hem geluk-
wenschen en zeggen: „Je bent nu klaar,
en edelman. Ik dank je. Je moogt gaan."
Toen hij nu den eersten keer de sleep
van de prinses droeg, zag hij dat zij een
waarlijk koninklijken gang had. Toen hij
ze voor de tweede maal droeg, zei de
prinses: „Laat eens een oogenblik die
sleep los, geef me je hand en geleid me
de trap op, maar mooi cn sierlijk, zooals
't past voor een edclknaap di" e-n ko
ningsdochter geleidt." En toen hij dit
deed., zag hij, dat zij een waarink ko
ninklijke hond had. Zijzelf zag ook iets,
maar wat dat was, vertel ik lets'- pos
Eindelijk, toen hij voor de derde maal
haar sleep droeg, draaide de prinses zich
naar hem om en zei: „Wat draag je mijn
sleep toch mooi! Zoo moei heeft niemand
ze nog voor me gedragen!" Toen merkte
de ede knaap dat zij ook een waariiik
koninklijke wijze van spreken had. En
daarmee was hij nu volleerd en edelman.
De koning dankte en feliciteerde hem,
en zei dat hij nu gaan kon.
Toen hij ging, stond de koningsdochter
in de tuinpoort, en zei tegen hem: „Je
hebt mijn sleep zóó mooi gedragen als
niemand anders! Was je toch maar ko
ning en glazenmaker!"
handen van fluweel, maar grove knuis
ten, zoo Is dat van gewone glazenma
kers niet anders te verwachten is."
Daarop antwoordde hij, dat hij Ale
moeite wilde doen om het te worden; ze
moest maar op hem wachten, hij kwam
zeker terug.
Hij ging dus naar een glazenmaker en
vroeg hem, of hij niet een glazenmakers
jongen gebruiken kon. „Jawel," zei die,
„maar je moet vier jaar bij me leeren.
Het eerste jaar leer je de broodjes van
den bakker halen en dc kinderen was-
schen, kammen en aankleeden. Het twee
de jaar leer je de kleren met stopverf
smeren, het derde glas snijden en rui
ten inzetten, en in het vierde jaar ben je
meester in het vak."
Toen vroeg hij den glazenmaker, of
hij niet achterstevoren beginnen kon,
omdat 't dan 'och vlugger ging. Maar de
ander gaf hem te verstaan dat een fat
soenlijke glazenmaker altijd van voren
af moet beginnen, omdat er anders niets
van hem terecht komt.
Daarmee was hij dan maar tevreden,
Het eerste jaar haalde hij dus de brood
jes bij den bakker, wiesch en kamde da
kinderen en kleedde ze aan. In 't tweede
jaar knoeide hij naar hartelust met stop
verf, in 't derde leerde hij ruitjes snijden
en inzetten en in 't vierde was hij mees-
Ier Toen trok hij zijn edelmans-kleercn
weer aan, nam afscheid van zijn baas, en
begon erover te denken hoe hij het moest
aanleggen om nu ook nog koning te
worden.
Terwijl hij zoo in gedachten verzon
ken door de straat liepen voor zijn voe
ten neerkeek, kwam er een man naar
hem toe, die vroeg of hij misschien iets
verloren had, omdat hij aldoor zoo op den
grond staarde. Toen antwoordde hij, dat
hij weliswaar niets verloren had, maar
toch wel naar iets zocht, namelijk naar
een koninkrijk; en hij vroeg den man
of hij niet wist hoe hij doen moest om
koning te wordèn.
„Als je maa- glazenmaker was," zei de
man, „dan zou ik wel raad voor je
weten!"
„Maar ik ben juist glazenmaker!" ant
woordde hij. „en precies vandaag klaar
gekomen." 'i
Toen hij dat gezegd h*d, vertelde de
man hem de geschiedenis van de drie
zusters met de glazen harten, en hoe de
oude koning zijn dochter alleen maar
aan een glazenmaker ten huwelijk wilde
geven. „Vroeger," zei hij, „was er ook
nog de voorwaarde bij dat de glazen
maker, die met haar wilde trouwen,
'meteen ook koning moest zijn; mar om
dat er niemand te vinden is, die alles
tegelijk is, koning en glazenmaker, heeft
hij een beetje toegegeven en twee an
dere voorwaarden gesteld. Glazenmaker
moet hij echter nog altijd zijn, daar blijft
hij bij!"
„Wat zijn dan die twee andere voor
waarden?" vroeg de jonge edelman.
„Hij moet bij de prinses in den smaak
vallen, en handen van fluweel hebben.
Komt er nu een glazenmaker die dc prin
ses bevalt, en fluweelen handen heeft,
dan wil de koning hem zijn dochter
geven, en hem meteen tot zijn opvolger
maken, zoodat hij later koning zal zijn.
Er zijn nu ook al een massa glazenma
kers aan het paleis geweest, maar nie
mand viel bij de prinses in den smaak
Bovendien hadden zij ook geen van allen
Toen de jonge edelman dat hoorde,
ging hij naar het paleis, maakte zich aan
den koning bekend, herinnerde hem er
aan, dat hij edclknaap bij hem geweest
was, dat hij terwi'le van zijn dochter
glazenmaker geworden was, en dat hij
nu graag met haar wilde t'ouwen en
later koning worden.
Toen liet de koning de prinses roepen
en vroeg haar, of de jonge edelman haar
beviel en toen zij dat toestemde, omdat
zij hem dadelijk herkende, zei hij verder,
dat do glazenmaker nu ook zijn hand
schoenen moest uittrekken en laten zien
of hij ook fluweelen handen had. Maar
de prinses was van meening. dat dat
heelemaai niet noodig was: ze wist heel
precies dat hij handen van fluweel had.
Dat had zij indertijd al opgemerkt, toen
hij haar de trap had opgeleid.
Zoo waren dan alle voorwaarden ver
vuld, en daar de prinses nu een glazen
maker tot man kreeg, die bovendien nog
fluweelen handen had, was hij heel
voorzichtig met haar hart, en 't bleef in
zijn geheel tot aan haar dood.
Maar de tweede prinses, die al dat
fijne barstje had, werd een tante, en wel
de allerbeste tante van de wereld! Dat
verzekerden niet alleen de kinderen,
die de ionge edelman en de prinses later
kregen, maar ook alle andere menschen.
Zij leerde de kleine prinsts|es lezen,
bidden en poppenkleertjes naaien; en tij
de prinsjes keek zij altijd de rapporten
na. Wie een goed rapport had, kreeg een
pluimpje en ook een belooning; maar
wanneer er eens één een slecht rapport
had met veel lage cijfers, haalde zij haar
hand door zijn haar en vroeg: „Zeg eens,
jeu prachtstuk van 'n prins, wat denk je
eigenlijk? Wat wil je later wel worden?
Zeg op! Nu, komt er haast iets?"
En als hij dan snikte en snokte en zei:
„Ko-ko-ko-koning!" lachte ze en vroeg:
„Koning? Zeker koning Midas! Koning
Midas hooggeboren, met twee lange
ezelsooren!" Dan schaamde het prinsje
met het leeüjke rapport zich geweldig.
En ook deze tweede prinses werd heel
oud, niettegenstaande haar hart een
barstje had. Wanneer iemand zich daar
over verwonderde, zei ze altijd: „Alwat
in z'n jeugd een barst krijgt en niet
dadelijk stuk gaat, dat blijft later altijd
het langste heel!"
En dat is ook zoo. Want in Groot
moeders kast staat ook nog zoo'n klein
oud roomkannetje wit, met bonte
boeketjes bezaaid: dat heeft een barst,
zoolang ik me herinneren kan, en houdt
nog altijd; en sinds Grootmoeder het
heeft, zijn er al zóóveel nieuwe room
kannetjes gekocht en verkocht en altijd
weer gebroken, dat ze gewoon niet te
tellen zijn!
PIERROT.
Geen woeliger leven dan het vogel
leven. De zucht tot zwerven en trekken
zit onzen gevederden vrienden in de
vleugels. Een paar maanden van het jaar
moeten ze zich versterven en bij huis
blijven oir te zorgen voor eieren en jon
gen. Maar zoo gauw is de broedtijd voor
bij, of de rust is verdwenen en het zwer
ven begint. Vcorloopig blijven ze nog in
de buurt, waar hun nest stond of waar
hun jangen leven. Zoetjesaan gaan de
tochten verder; vooral de jonge vogels
reizen door de heele st eek. En einde
lijk, als de herfst nadert, begint de
„Groote Volksverhuizing".
Wat weten we tegenwoordig veel meer
van de vogels dan vroeger. Toen kende
men alleen hun kleuren en hun vormen
op een prik. Tot in de kleinste bijzon
derheden werden veeren en pooien be
schreven. Maar hun drukke leven, hun
dageliiksch werk en hun manieren wer
den heelemaai vergeten Dat is in de
laatste jaren anders geworden. Nu zijn
er mooie boeken in overvloed, waarin ge
allerlei geheimen uit de huishouding der
vogels kunt nasnuffelen. En als ge dun
nieuwsgierig ziit gew-orden, gaat ge zelf
liet bosch in óm er te zien, wat de boe
ken vertelden en nog veel meer.
Maar van de „Groote Volksverhuizing'
weten we nog lang niet alles, al hebben
knappe mannen hun halve leven aan de
studie van den vogeltrek besteed.
Waarheen gaan onze zomervogels,
waar kernen de wintergasten vandaan?
Hoe vinden ze hun weg en langs welke
banen gaat de tocht? Gaan de ouden
liet eerst of de jongen? Met welke snel
heid vliegen ze en hoe hoog? Hebben ze
bepaalde rustpunten en hoe lang ciuurt
de reis? Dat zijn maar enkele vragen;
zoo zouden er honderden te doen zijn.
Op al die vragen weet men pas een half
antwoord te geven. Voor iederen vogel
zijn die dingen trouwens verschillend,
want iedere soort houdt er haar eigen
gewoonten op na, ook in den trek.
Nu in October is het de echte
trek tijd. De vinken komen met groote
drukte en veel lawaai, Van ai dat leven
zie je niets, als je dadelijk achter de
kachel kruipt, die pas van boven is ge
haald. Wie er wat van weten wil, moet
eens op een mistigen herfstmo gen het
veld in. Onder de beschutting van een
dichten eikenwal en desnoods van een
dikken overjas is 't er heel best uit te
houden. We voelen geen kou en vervelen
doen we ons ook niet. Pas hebben we
onze schuilplaats opgezocht, of er stuift
al een bende vogels voorbij en slaat niet
ver van ons in 't veld neer. 't Is een gelok
en geroep, een gesnater en gekijf van
belang. Meest alle zijn 't gewone botvin-
ken met den helderwitten „spiegel" op
de vleugels. Hun vrociijk „pink-pink"
schijnen ze vergeten te zijn; nu roepen ze
elkaar met een verklinkend „tjuut, tjuut".
Er zijn ook keepen tusschen den troep.
Ver in 't noorden hebben ze gebroed en
nu kon: en ze hier eens een kijkje nemen.
Als 't hun goed bevalt, blijven ze mis
schien. Nét als die groenvinken in hun
lichter pakje. De meeste „g-oensels"
zoo noemen de jongens ze die van den
zomer zaten te blèren in tuinen en boom
gaarden, zijn nu al wei naar 't zuiden
afgereisd. Van deze troepen zullen wel
licht enkelen die vertrokken schreeu
wers vervangen. En dan krijgen we heel
vroeg in de lente dat heesche gekrijsch,
waarvoor je haast je ooren zoudt dicht
stoppen. Toch zullen die „vinkies" zelf
't wel mooi vinden, anders hielden ze den
mend. Van den anderen kant ben ik er
ook weer blij om, want 't hoort nu een
maal bij de lentegeluiden.
Rrrrrrrrrt.de bende stuift uiteen.
-^s. GZ7A
mm
Ploe weet de vogel zoo juist, dat zijn
tijd voor de groote reis gekomen is?
Reeds in Juli beginnen de zwaluwen
zich te verzamelen. De jonge vogels zijn
dan bekwaam geworden om het volle
leven in te gaan. In troepjes hebben ze
zich vereenigd en jagen om dc kruinen
der hooge linden of boven een rivier.
Zoo gaat het Augustus en September
door. Met den dag worden de zwermen
talrijker. Bewonderenswaardige vlieg-
oefeningen worden er gehouden. Fel
schittert de frisschs kleur van het eerste
vederkleed, hel blinkt het wit van de
borst. Als een bliksem klieven ze de
lucht, als een lichtstraal scheren ze langs
de golvende watervlakte, als een wer
velwind draaien en keeren ze.
Dan ineens op een helderen najaars
dag, einde September of begin October,
schijnt het of al de zwaluwen uit de heele
wereld bij elkaar zijn. Dat kwettert er.
kweelt van pret en opgewondenheid. Of
misschien is 't een afscheidsgroet aan de
streek, waar ze zooveel lief en leed be
leefden. En daar gaat het heen, het verre,
het nieuwe, voor de meesten het onbe
kende land te gemoet.
Toch was het weertje zoo mooi, het
zonnetje zoo lekker warm. October be
loofde nog heel wat zomersche dagen. Er
gonsden nog muggen, insecten schenen
er in overvloed. Maar de vogels weten
beter wat hun past dan wij. De zonnige
Octoberdagen konden hen niet tegen
houden. Zij kenden hun tijd: zij gingen.
Het vertrek der zwaluwen stemt altijd
'n beetje triestig. De zomer is voorbij, de
herfst gaat razen, de winter nadert.
Half October zie je de eerste bonte
kraai op de velden, een paar dagen later
komen de groote troepen. Dat zijn nu de
vogels, die hier de zwaluwen zullen ver
vangen, die ons klamme vaderland als
hun „warme zuiden" beschouwen. Hun
broedplaatsen lagen in de landen om de
Oostzee; in de wijde Noovdduitsche laag
vlakte, in Koerland en Lijfland, om de
Finsche meren en op de rotsen van Scan
dinavië. In die noordelijke streken is de
winter hun te bar, maar hier schijnen ze
het best te kunnen uithouden, al vinden
wij, dal 't er nog al spoken kan.
Ge ziet dus, dat ge verkeert denkt, als
ge meent, dat trekvogels altijd naar de
Middellandsche Zee, naar Egypte of Zuid-
Afrika gaan, Ook wij hebben onze win
tergasten, die hier „de warme landen"
vinden, maar in 't Noorden gaan broeden.
Misschien komen nu deze wintervogels
een streepje hooger in uw achting.
De zwaluwen en de kraaien reizen in
talrijke troepen. Ge moet niet meenen,
dat alle trekvogels zóó de reis maken.
Bijna alle kleine zangvogels reizen alleen
of bij paren of in vluchten van twee lot
twintig. Nu en dan sluiten zich meerdere
van die kleine troepjes voor een tijdje
hij elkaar aan en zoo kunnen 't groote
benden worden. Maar die gaan in den
regel weer spoedig uiteen en ieder trekt
en zwerft op eigen gelegenheid.
Bij deze vogeltjes gaat de reis ook niet
regelrecht naar hel Zuiden. Waar ze een
móói, rustig boschje vinden, houden ze
halt: ze rusten wat üit, ze snuffelen wat
rond, ze maken een slaapje. En als ze
eens goed gegeten hebben, gaat het weer
met nieuwen ijver verder.
Kwam daar een steen uit de lucht vallen
midden tusschen de verschrikte vogels?
Maar een smak heb je niet gehoord en
nu we weer van de verrassing bekomen
zijn, wiekt er een groote grijze vogel
omhoog, een sperwer, die zijn slag gesla
gen heeft. Een arm vinkje is zijn slacht
offer. Het wordt meegevoerd in de
scherpe klauwen en op een eenzaam
plekje zél de scherpe snavel met écn lel
len stoot het vonnis voltrekken.
Daar rukt een vlucht sijsjes een elzen
heg binnen om er lekkere zaadjes uit de
dikke proppen te peuteren. Er zwerft
ook een troepje meezen rond! Ginds
komen leeuweriken aanzetten; pas zijn
ze weg of er schokkelen wat kneutjes
over ons hoofd met rumoerige vlucht en
een vriendelijk „knut, knut".
Zoo gaat het den heelen morgen door.
Hoeveel duizenden vogels zouden er pas-
seeren op één herfstdag? En komt ge
's avonds laat buiten dan hoort ge hoog
boven u in de donkere lucht alweer het
geruisch en gesnor, het gejoel en gesnater
van honderden vogels, die op reis zijn
*naar hun winterland,
Niet altijd gaat de vlucht heel hoog.
Veel vogels blijven dicht bij den grond.
Menigeen van deze zwervers zal nooit
zijn beloofde land zien, omdat hij ver
ongelukte tegen de dunne draden van
telegraaf en telefoon, die als een dicht
net ons heele land overspannen.
Nog veel meer komen er om aan onze
kusten, waar ze zich waagden in het ver
blindend licht der vuurtorens. De laatste
jaren zijn er echter maatregelen genomen
om de vogels daar voor den ondergang
te behoeden.
Me dunkt, 't is nu juist dc tijd om
eens een vlieger op te laten, 't Is niet
warm meer, wanneer we ook eens wat
hard moeten loopen, de warmte zal ons
niet hinderen. De flinke herfstbries is
in staat onze vliegers gespannen te
houden. Een heerlijke tijd om gewa
pend met een klos touw en een
„Bleriot" in 't klein, de hel of de wei
in te trekken en wedstri'den te houden
net als de groote „vliegers."
Mogelijk zijn er echter onder onze
vriendjes, die nog niet heel juist weten
hoe ze een vlieger moeten maken. Ik
zal daarom iets hier vertellen over vlie
gers en tevens zeggen hoe ze vervaar
digd worden.
We gaan dus een vlieger maken, dien
de meeste jongens wel kennen cn die
ook vrij eenvoudig klaar te knutselen
is. Twee lichte, stevige latjes, waarvan
het een de helft is van het ander, wor
den, zooals in de teekening te zien is,
over elkaar gebonden. Nu verbinden we
de punten der latjes, waarin wc inke
pingen gesneden hebben, door een ste
vig touw en het geraamte is klaar.
Waarmee zullen we hem nu bespannen?
Met papier, dit is licht en goedkoop,
maar het heeft een bezwaar n.l. dat 't
gauw stuk is. Liever nemen we een soort
doek, dat ge alien wel kunt krijgen, aan
de boterfabrieken; dit is dun, licht cn
toch sterk genoeg. Vraag dan aan moe
der of aan je zusje of ze dat erover wil
naaien, maar 't moet strak gespannen
zijn. Nu is de vlieger klaar op twee
dingen na, de bevestiging van het
touw en van den staart. K touw ma
ken we vast aan den langen lat en wel
zoo, dat, wanneer we het touw in een
hand houden, de vlieger zuiver in even
wicht hangt, anders moeten we zoolang
wegen tot hij zuiver balanceert, Deiij
staart maken we gewoon van opgevou
wen reepjes papier. Hoelang de staart
moet zijn, vinden we het best door pro-
beeren. Nu is onze eendekker klaar en
kunnen we ermee naar buiten trekken.
Bezoeker „Is de professor thuis V'
Professor (die zelf open doet) „Ik
zal eens even voor u gaan kijken."
„U ben toovenaar?" vroeg de the-
ateragent.
„Jawel," antwoordde de man, vol hoop
op een engagement.
„Nu, sprak de agent, verdwijn dan."
„Het lijkt wel, of er iemand aan
dezen brief heeft gepeuterd," merkte de
commensaal achterdochtig op.
„Ik raak nooit aan brieven die niet voor
mij zijn," antwoordde de hospita belee-
digd. „En buitendien zat deze veel te
stijf dichtgeplakt om de envelop open te
kunnen krijgen.
R£AK.
De huurder en de verhuurder hadden
natuurlijk ruzie en de huurder vroeg
,,'t Lijkt nergens op, man heb je ooit
wel is aan een héér de kamers verhuurd
„Ben jij een heer vroeg de verhuur
der.
„Natuurlijk," zei de ander.
„Nee, dan nog nooitrepliceert»
de verhuurder.
EEN HANDIG VERKOOPER.
Meisje (in een dorpswinkel)
Meneer hebt u ook een middel teger
1 zomersproeten?",
Winkelier (na eenig nadenken) :„Nee'
maar ik heb een das die er mooi bij
komt."
KENNERS.
„Ons Museum, heeft onlangs een
nieuwe Rembrandt gekregen."
„Rembrandt, Rembrandt, laat eens
zien. O, dat was dat geel geworden schil
derij. Nu dat was hoog tijd, dat er eens
een nieuwe voor kwant."
GEEN ROYALE.
Een arme drommel meldt zich aan bij
een directeur van een kleinen schouw
burg om voorstellingen te geven.
„Ik kan 20 dagen vasten, meneer,"
zegt de arme drommel, „wat zou u
mij wel willen geven
„Vrij logies en kostantwoordt de
directeur.
ECONOMIE.
Vreemdeling „Waarom hebben jullie
dat nieuwe kerkje weer éven leeliji
opgebouwd, als dat oude, dat verleder
jaar is afgebrand
Boer „Joa zie-de, van dat olde karkje
hadde we nog een vier duzend ansicht-
koarte over. Nou wiste we niet wat daar
mee te beginnen. Drum hebben wemaor
't karkske krek eender gebouwd, als het
weest is."
AMERIKAANSCHE
JOURNALISTIEK.
Bezoeker (aan een krant in he,
Westen van Amerika) „Jullie hebt
gisteren in je krant gezet, dat ik ge
storven ben. Maar zooals je ziet, leef
ik nog. Jullie moet datbericht terug
nemen."
Krantenman „Wat gedrukt is, is ge
drukt. Principieel nemen we nooit iets
terug. Alles wat we kunnen doen is eer
nieuw geboortebericht van u plaatsen. Dat
kost u een dollar. Daar aan den over
kant is de advertentieefdelieng."
BURENGERUCHT.
Politieman tot luidruchtige lui, di.
van een feestje komen
„Zeg, weet jullie niet, dat je geen ge
rucht moogt maken, als je naar huis
gaat
Een hunner (lachend) O, jawe
agent, maar ziet u, we gaan nog niet naai
huis.
Allen in koor rond den agent „En w«
gaan nog niet naar huis, nog lange niet,
nog lange niet 1"
„Ik heb nu een bordje op mijn deur
Betaaldag uitsluitend Zaterdag van
9—12."
„Gelijk ookdan hoef je tenminste
alleen maar 's Zaterdagsmorgens te zor
gen dat je niet thuis bent."
„Waarom zingt je buurdan e eigenlijk
den heelen dag
„Om den tijd te dooden."
„Nu, dan heeft ze wel een verschrik
kelijk wapen gekozen."
Eerste gast fluisterend tot zijn tafel
buurman „Fijne familie hier Kijk eens
naar die servetten allemaal gestopt er
versteld 1"
Tweede gast „Ja, en dan hooren z
nog niet eens van die luize hebben ze
van mij geleend."
1
„Zeg, kellner, zei de verontwaardige
gast, daar vind ik nu een knoop van een
pantalon in mijn soep."
„Ha, dank uw wel, sprak de kellner
verheugd. Daar heb ik overal al naar
gezocht."