4 3 BIN Van een kleuter. De drie zusters met de glazen harten. Landverhuizers* Vliegers. DORUS N KLGRUS, DE VROOLIJKE JONGENS Uit de Moppentrommel. Er zijn menschcn met glazen harten! Als men ze hécl zachtjes aanraakt, klin ken ze zoo licht en fijn als zilveren klok jes. Maar wanneer men er ruw tegen stoot, dan breken ze. PI© fk .'Af. g^DOOR G. D. HOOGENDOORN. '•J •5. ?aar was ereis 'n kleuterksn Van nauw'lijks zes jaar oud, Dat aou viooltjes plukken ijaan, Die bloeiden tusschen 't hout. En 't lief en guitig kleute'ken Dat liep er al zingend voort, En 't werd er in zijn reine vreugd Door mensch noch dier gestoord. En 't aardig, kïbine kleuterken, Dat liep iraar voort door 't woud, En 't plukte de geurige bloemckens, Die bloeiden tusschen 't hout. Toen zag 't een lief viooltje staan, Dat was heel fraai van kleur, Het had heel schoone bladerkens En was vol zoeten geur. „Dat bloemke moet ik nog plukken gaan," Zoo sprak er het kleuterken klein; ,,'t Heeft schoone, lieve bladerkens En de bloesemkens zijn er zoo fijn!" En 't lief en guitig kleuterken Dat stak er zijn handjes reeds uit, Daar hoorde 't, vlak bij zijn hoofdeken, Een zonderling fijn geluid. En op de hand van 't kleuterken, Daar zette een bij zich neer Die stak haar angel in 't weeke vleesch. Wat deed dat ons kleuterken zeer! Het liet van schrik een luiden schreeuw, Die aakiig klonk door 't woud, En 't smeet zijn lieve bloemckens Fluks neer *n 't groene hout. En.lang nog deed er het handje klein Van 't guitig kleuterken zeer, En 't sprak: „Ik pluk er in 't groene woud Geen enkel bloempje meer!" F. J. SCHRAUWEN. Naar Richard Leander, Nu waren er eens een koning en een koningin, die die dochters hadden, en alle drie hadden glazen harten. „Kinde ren,zei de koningin, „past op met jelui harten, want 't is breekbare waar!" Dat deden ze dan ook trouw. Maar op een dag leunde de oudste dochter uit het raam en keek naar be neden, waar de bijen en de vlinders om de perken vlogen. Daarbij drukte haar hart tegen de steenen vensterbank -ding! ging het, juist alsof er iets brak, ;n ze viel achterover en was dood. A", En weer een poosje later dronk de tweede dochter een kop koffie die te heet was. Daarbij klonk het weer juist alsof er een glas sprong, alleen maar hooger en fijner dan de eerste maal; en ook zij viel achterover. En haar moeder beurde haar op en onderzocht haar, en algauw merkte ze tot haar groote blijd schap dat zij niet dood was. Haar hart was dan ook niet gebroken, maar had alleen maar een fijne barst. „Wat zullen we nu met onze dochter beginnen?" gingen de koning en de ko ningin aan 't beraadslagen „Ze heeft een barst in haar hart, en al is die maar heel fijn, 't kan toch licht heelcmaal breken. Wc moeten erg voorzichtig met haar zijn!" Maar de prinses zei: „Laat me maar met rust! De dingen die een barst heb ben, houden het naderhand juist soms 't langste uit!" Intusschen was de jongste dochter van den koning ook groot geworden, en zóó mooi en goed en verstandig, dat van alle kanten prinsen kwamen saamgestroomd, die met haar wilden trouwen Maar de oude koning was door zijn ondervinding wijs geworden, en zei: „Ik heb nu nog maar één dochter die heelemaai hec! is, en ook die heeft een glazen hart. Wan neer ik haar aan iemand afsta, dan moet het een koning zijn die tegelijk glazen maker is en met zulk breekbaar goed weet om te gaan." Maar er was er onder de prinsen niet één, die zich tevens ook op de glazenmakerij had toegelegd, en zoo moesten ze allemaal weer vertrek ken. Nu was er onder de edelknapen in het paleis één, die bijna volleerd was. Als hij nog driemaal de sleep van de jongste prinses gedragen had, was hij een edelman. Dan zou de koning hem geluk- wenschen en zeggen: „Je bent nu klaar, en edelman. Ik dank je. Je moogt gaan." Toen hij nu den eersten keer de sleep van de prinses droeg, zag hij dat zij een waarlijk koninklijken gang had. Toen hij ze voor de tweede maal droeg, zei de prinses: „Laat eens een oogenblik die sleep los, geef me je hand en geleid me de trap op, maar mooi cn sierlijk, zooals 't past voor een edclknaap di" e-n ko ningsdochter geleidt." En toen hij dit deed., zag hij, dat zij een waarink ko ninklijke hond had. Zijzelf zag ook iets, maar wat dat was, vertel ik lets'- pos Eindelijk, toen hij voor de derde maal haar sleep droeg, draaide de prinses zich naar hem om en zei: „Wat draag je mijn sleep toch mooi! Zoo moei heeft niemand ze nog voor me gedragen!" Toen merkte de ede knaap dat zij ook een waariiik koninklijke wijze van spreken had. En daarmee was hij nu volleerd en edelman. De koning dankte en feliciteerde hem, en zei dat hij nu gaan kon. Toen hij ging, stond de koningsdochter in de tuinpoort, en zei tegen hem: „Je hebt mijn sleep zóó mooi gedragen als niemand anders! Was je toch maar ko ning en glazenmaker!" handen van fluweel, maar grove knuis ten, zoo Is dat van gewone glazenma kers niet anders te verwachten is." Daarop antwoordde hij, dat hij Ale moeite wilde doen om het te worden; ze moest maar op hem wachten, hij kwam zeker terug. Hij ging dus naar een glazenmaker en vroeg hem, of hij niet een glazenmakers jongen gebruiken kon. „Jawel," zei die, „maar je moet vier jaar bij me leeren. Het eerste jaar leer je de broodjes van den bakker halen en dc kinderen was- schen, kammen en aankleeden. Het twee de jaar leer je de kleren met stopverf smeren, het derde glas snijden en rui ten inzetten, en in het vierde jaar ben je meester in het vak." Toen vroeg hij den glazenmaker, of hij niet achterstevoren beginnen kon, omdat 't dan 'och vlugger ging. Maar de ander gaf hem te verstaan dat een fat soenlijke glazenmaker altijd van voren af moet beginnen, omdat er anders niets van hem terecht komt. Daarmee was hij dan maar tevreden, Het eerste jaar haalde hij dus de brood jes bij den bakker, wiesch en kamde da kinderen en kleedde ze aan. In 't tweede jaar knoeide hij naar hartelust met stop verf, in 't derde leerde hij ruitjes snijden en inzetten en in 't vierde was hij mees- Ier Toen trok hij zijn edelmans-kleercn weer aan, nam afscheid van zijn baas, en begon erover te denken hoe hij het moest aanleggen om nu ook nog koning te worden. Terwijl hij zoo in gedachten verzon ken door de straat liepen voor zijn voe ten neerkeek, kwam er een man naar hem toe, die vroeg of hij misschien iets verloren had, omdat hij aldoor zoo op den grond staarde. Toen antwoordde hij, dat hij weliswaar niets verloren had, maar toch wel naar iets zocht, namelijk naar een koninkrijk; en hij vroeg den man of hij niet wist hoe hij doen moest om koning te wordèn. „Als je maa- glazenmaker was," zei de man, „dan zou ik wel raad voor je weten!" „Maar ik ben juist glazenmaker!" ant woordde hij. „en precies vandaag klaar gekomen." 'i Toen hij dat gezegd h*d, vertelde de man hem de geschiedenis van de drie zusters met de glazen harten, en hoe de oude koning zijn dochter alleen maar aan een glazenmaker ten huwelijk wilde geven. „Vroeger," zei hij, „was er ook nog de voorwaarde bij dat de glazen maker, die met haar wilde trouwen, 'meteen ook koning moest zijn; mar om dat er niemand te vinden is, die alles tegelijk is, koning en glazenmaker, heeft hij een beetje toegegeven en twee an dere voorwaarden gesteld. Glazenmaker moet hij echter nog altijd zijn, daar blijft hij bij!" „Wat zijn dan die twee andere voor waarden?" vroeg de jonge edelman. „Hij moet bij de prinses in den smaak vallen, en handen van fluweel hebben. Komt er nu een glazenmaker die dc prin ses bevalt, en fluweelen handen heeft, dan wil de koning hem zijn dochter geven, en hem meteen tot zijn opvolger maken, zoodat hij later koning zal zijn. Er zijn nu ook al een massa glazenma kers aan het paleis geweest, maar nie mand viel bij de prinses in den smaak Bovendien hadden zij ook geen van allen Toen de jonge edelman dat hoorde, ging hij naar het paleis, maakte zich aan den koning bekend, herinnerde hem er aan, dat hij edclknaap bij hem geweest was, dat hij terwi'le van zijn dochter glazenmaker geworden was, en dat hij nu graag met haar wilde t'ouwen en later koning worden. Toen liet de koning de prinses roepen en vroeg haar, of de jonge edelman haar beviel en toen zij dat toestemde, omdat zij hem dadelijk herkende, zei hij verder, dat do glazenmaker nu ook zijn hand schoenen moest uittrekken en laten zien of hij ook fluweelen handen had. Maar de prinses was van meening. dat dat heelemaai niet noodig was: ze wist heel precies dat hij handen van fluweel had. Dat had zij indertijd al opgemerkt, toen hij haar de trap had opgeleid. Zoo waren dan alle voorwaarden ver vuld, en daar de prinses nu een glazen maker tot man kreeg, die bovendien nog fluweelen handen had, was hij heel voorzichtig met haar hart, en 't bleef in zijn geheel tot aan haar dood. Maar de tweede prinses, die al dat fijne barstje had, werd een tante, en wel de allerbeste tante van de wereld! Dat verzekerden niet alleen de kinderen, die de ionge edelman en de prinses later kregen, maar ook alle andere menschen. Zij leerde de kleine prinsts|es lezen, bidden en poppenkleertjes naaien; en tij de prinsjes keek zij altijd de rapporten na. Wie een goed rapport had, kreeg een pluimpje en ook een belooning; maar wanneer er eens één een slecht rapport had met veel lage cijfers, haalde zij haar hand door zijn haar en vroeg: „Zeg eens, jeu prachtstuk van 'n prins, wat denk je eigenlijk? Wat wil je later wel worden? Zeg op! Nu, komt er haast iets?" En als hij dan snikte en snokte en zei: „Ko-ko-ko-koning!" lachte ze en vroeg: „Koning? Zeker koning Midas! Koning Midas hooggeboren, met twee lange ezelsooren!" Dan schaamde het prinsje met het leeüjke rapport zich geweldig. En ook deze tweede prinses werd heel oud, niettegenstaande haar hart een barstje had. Wanneer iemand zich daar over verwonderde, zei ze altijd: „Alwat in z'n jeugd een barst krijgt en niet dadelijk stuk gaat, dat blijft later altijd het langste heel!" En dat is ook zoo. Want in Groot moeders kast staat ook nog zoo'n klein oud roomkannetje wit, met bonte boeketjes bezaaid: dat heeft een barst, zoolang ik me herinneren kan, en houdt nog altijd; en sinds Grootmoeder het heeft, zijn er al zóóveel nieuwe room kannetjes gekocht en verkocht en altijd weer gebroken, dat ze gewoon niet te tellen zijn! PIERROT. Geen woeliger leven dan het vogel leven. De zucht tot zwerven en trekken zit onzen gevederden vrienden in de vleugels. Een paar maanden van het jaar moeten ze zich versterven en bij huis blijven oir te zorgen voor eieren en jon gen. Maar zoo gauw is de broedtijd voor bij, of de rust is verdwenen en het zwer ven begint. Vcorloopig blijven ze nog in de buurt, waar hun nest stond of waar hun jangen leven. Zoetjesaan gaan de tochten verder; vooral de jonge vogels reizen door de heele st eek. En einde lijk, als de herfst nadert, begint de „Groote Volksverhuizing". Wat weten we tegenwoordig veel meer van de vogels dan vroeger. Toen kende men alleen hun kleuren en hun vormen op een prik. Tot in de kleinste bijzon derheden werden veeren en pooien be schreven. Maar hun drukke leven, hun dageliiksch werk en hun manieren wer den heelemaai vergeten Dat is in de laatste jaren anders geworden. Nu zijn er mooie boeken in overvloed, waarin ge allerlei geheimen uit de huishouding der vogels kunt nasnuffelen. En als ge dun nieuwsgierig ziit gew-orden, gaat ge zelf liet bosch in óm er te zien, wat de boe ken vertelden en nog veel meer. Maar van de „Groote Volksverhuizing' weten we nog lang niet alles, al hebben knappe mannen hun halve leven aan de studie van den vogeltrek besteed. Waarheen gaan onze zomervogels, waar kernen de wintergasten vandaan? Hoe vinden ze hun weg en langs welke banen gaat de tocht? Gaan de ouden liet eerst of de jongen? Met welke snel heid vliegen ze en hoe hoog? Hebben ze bepaalde rustpunten en hoe lang ciuurt de reis? Dat zijn maar enkele vragen; zoo zouden er honderden te doen zijn. Op al die vragen weet men pas een half antwoord te geven. Voor iederen vogel zijn die dingen trouwens verschillend, want iedere soort houdt er haar eigen gewoonten op na, ook in den trek. Nu in October is het de echte trek tijd. De vinken komen met groote drukte en veel lawaai, Van ai dat leven zie je niets, als je dadelijk achter de kachel kruipt, die pas van boven is ge haald. Wie er wat van weten wil, moet eens op een mistigen herfstmo gen het veld in. Onder de beschutting van een dichten eikenwal en desnoods van een dikken overjas is 't er heel best uit te houden. We voelen geen kou en vervelen doen we ons ook niet. Pas hebben we onze schuilplaats opgezocht, of er stuift al een bende vogels voorbij en slaat niet ver van ons in 't veld neer. 't Is een gelok en geroep, een gesnater en gekijf van belang. Meest alle zijn 't gewone botvin- ken met den helderwitten „spiegel" op de vleugels. Hun vrociijk „pink-pink" schijnen ze vergeten te zijn; nu roepen ze elkaar met een verklinkend „tjuut, tjuut". Er zijn ook keepen tusschen den troep. Ver in 't noorden hebben ze gebroed en nu kon: en ze hier eens een kijkje nemen. Als 't hun goed bevalt, blijven ze mis schien. Nét als die groenvinken in hun lichter pakje. De meeste „g-oensels" zoo noemen de jongens ze die van den zomer zaten te blèren in tuinen en boom gaarden, zijn nu al wei naar 't zuiden afgereisd. Van deze troepen zullen wel licht enkelen die vertrokken schreeu wers vervangen. En dan krijgen we heel vroeg in de lente dat heesche gekrijsch, waarvoor je haast je ooren zoudt dicht stoppen. Toch zullen die „vinkies" zelf 't wel mooi vinden, anders hielden ze den mend. Van den anderen kant ben ik er ook weer blij om, want 't hoort nu een maal bij de lentegeluiden. Rrrrrrrrrt.de bende stuift uiteen. -^s. GZ7A mm Ploe weet de vogel zoo juist, dat zijn tijd voor de groote reis gekomen is? Reeds in Juli beginnen de zwaluwen zich te verzamelen. De jonge vogels zijn dan bekwaam geworden om het volle leven in te gaan. In troepjes hebben ze zich vereenigd en jagen om dc kruinen der hooge linden of boven een rivier. Zoo gaat het Augustus en September door. Met den dag worden de zwermen talrijker. Bewonderenswaardige vlieg- oefeningen worden er gehouden. Fel schittert de frisschs kleur van het eerste vederkleed, hel blinkt het wit van de borst. Als een bliksem klieven ze de lucht, als een lichtstraal scheren ze langs de golvende watervlakte, als een wer velwind draaien en keeren ze. Dan ineens op een helderen najaars dag, einde September of begin October, schijnt het of al de zwaluwen uit de heele wereld bij elkaar zijn. Dat kwettert er. kweelt van pret en opgewondenheid. Of misschien is 't een afscheidsgroet aan de streek, waar ze zooveel lief en leed be leefden. En daar gaat het heen, het verre, het nieuwe, voor de meesten het onbe kende land te gemoet. Toch was het weertje zoo mooi, het zonnetje zoo lekker warm. October be loofde nog heel wat zomersche dagen. Er gonsden nog muggen, insecten schenen er in overvloed. Maar de vogels weten beter wat hun past dan wij. De zonnige Octoberdagen konden hen niet tegen houden. Zij kenden hun tijd: zij gingen. Het vertrek der zwaluwen stemt altijd 'n beetje triestig. De zomer is voorbij, de herfst gaat razen, de winter nadert. Half October zie je de eerste bonte kraai op de velden, een paar dagen later komen de groote troepen. Dat zijn nu de vogels, die hier de zwaluwen zullen ver vangen, die ons klamme vaderland als hun „warme zuiden" beschouwen. Hun broedplaatsen lagen in de landen om de Oostzee; in de wijde Noovdduitsche laag vlakte, in Koerland en Lijfland, om de Finsche meren en op de rotsen van Scan dinavië. In die noordelijke streken is de winter hun te bar, maar hier schijnen ze het best te kunnen uithouden, al vinden wij, dal 't er nog al spoken kan. Ge ziet dus, dat ge verkeert denkt, als ge meent, dat trekvogels altijd naar de Middellandsche Zee, naar Egypte of Zuid- Afrika gaan, Ook wij hebben onze win tergasten, die hier „de warme landen" vinden, maar in 't Noorden gaan broeden. Misschien komen nu deze wintervogels een streepje hooger in uw achting. De zwaluwen en de kraaien reizen in talrijke troepen. Ge moet niet meenen, dat alle trekvogels zóó de reis maken. Bijna alle kleine zangvogels reizen alleen of bij paren of in vluchten van twee lot twintig. Nu en dan sluiten zich meerdere van die kleine troepjes voor een tijdje hij elkaar aan en zoo kunnen 't groote benden worden. Maar die gaan in den regel weer spoedig uiteen en ieder trekt en zwerft op eigen gelegenheid. Bij deze vogeltjes gaat de reis ook niet regelrecht naar hel Zuiden. Waar ze een móói, rustig boschje vinden, houden ze halt: ze rusten wat üit, ze snuffelen wat rond, ze maken een slaapje. En als ze eens goed gegeten hebben, gaat het weer met nieuwen ijver verder. Kwam daar een steen uit de lucht vallen midden tusschen de verschrikte vogels? Maar een smak heb je niet gehoord en nu we weer van de verrassing bekomen zijn, wiekt er een groote grijze vogel omhoog, een sperwer, die zijn slag gesla gen heeft. Een arm vinkje is zijn slacht offer. Het wordt meegevoerd in de scherpe klauwen en op een eenzaam plekje zél de scherpe snavel met écn lel len stoot het vonnis voltrekken. Daar rukt een vlucht sijsjes een elzen heg binnen om er lekkere zaadjes uit de dikke proppen te peuteren. Er zwerft ook een troepje meezen rond! Ginds komen leeuweriken aanzetten; pas zijn ze weg of er schokkelen wat kneutjes over ons hoofd met rumoerige vlucht en een vriendelijk „knut, knut". Zoo gaat het den heelen morgen door. Hoeveel duizenden vogels zouden er pas- seeren op één herfstdag? En komt ge 's avonds laat buiten dan hoort ge hoog boven u in de donkere lucht alweer het geruisch en gesnor, het gejoel en gesnater van honderden vogels, die op reis zijn *naar hun winterland, Niet altijd gaat de vlucht heel hoog. Veel vogels blijven dicht bij den grond. Menigeen van deze zwervers zal nooit zijn beloofde land zien, omdat hij ver ongelukte tegen de dunne draden van telegraaf en telefoon, die als een dicht net ons heele land overspannen. Nog veel meer komen er om aan onze kusten, waar ze zich waagden in het ver blindend licht der vuurtorens. De laatste jaren zijn er echter maatregelen genomen om de vogels daar voor den ondergang te behoeden. Me dunkt, 't is nu juist dc tijd om eens een vlieger op te laten, 't Is niet warm meer, wanneer we ook eens wat hard moeten loopen, de warmte zal ons niet hinderen. De flinke herfstbries is in staat onze vliegers gespannen te houden. Een heerlijke tijd om gewa pend met een klos touw en een „Bleriot" in 't klein, de hel of de wei in te trekken en wedstri'den te houden net als de groote „vliegers." Mogelijk zijn er echter onder onze vriendjes, die nog niet heel juist weten hoe ze een vlieger moeten maken. Ik zal daarom iets hier vertellen over vlie gers en tevens zeggen hoe ze vervaar digd worden. We gaan dus een vlieger maken, dien de meeste jongens wel kennen cn die ook vrij eenvoudig klaar te knutselen is. Twee lichte, stevige latjes, waarvan het een de helft is van het ander, wor den, zooals in de teekening te zien is, over elkaar gebonden. Nu verbinden we de punten der latjes, waarin wc inke pingen gesneden hebben, door een ste vig touw en het geraamte is klaar. Waarmee zullen we hem nu bespannen? Met papier, dit is licht en goedkoop, maar het heeft een bezwaar n.l. dat 't gauw stuk is. Liever nemen we een soort doek, dat ge alien wel kunt krijgen, aan de boterfabrieken; dit is dun, licht cn toch sterk genoeg. Vraag dan aan moe der of aan je zusje of ze dat erover wil naaien, maar 't moet strak gespannen zijn. Nu is de vlieger klaar op twee dingen na, de bevestiging van het touw en van den staart. K touw ma ken we vast aan den langen lat en wel zoo, dat, wanneer we het touw in een hand houden, de vlieger zuiver in even wicht hangt, anders moeten we zoolang wegen tot hij zuiver balanceert, Deiij staart maken we gewoon van opgevou wen reepjes papier. Hoelang de staart moet zijn, vinden we het best door pro- beeren. Nu is onze eendekker klaar en kunnen we ermee naar buiten trekken. Bezoeker „Is de professor thuis V' Professor (die zelf open doet) „Ik zal eens even voor u gaan kijken." „U ben toovenaar?" vroeg de the- ateragent. „Jawel," antwoordde de man, vol hoop op een engagement. „Nu, sprak de agent, verdwijn dan." „Het lijkt wel, of er iemand aan dezen brief heeft gepeuterd," merkte de commensaal achterdochtig op. „Ik raak nooit aan brieven die niet voor mij zijn," antwoordde de hospita belee- digd. „En buitendien zat deze veel te stijf dichtgeplakt om de envelop open te kunnen krijgen. R£AK. De huurder en de verhuurder hadden natuurlijk ruzie en de huurder vroeg ,,'t Lijkt nergens op, man heb je ooit wel is aan een héér de kamers verhuurd „Ben jij een heer vroeg de verhuur der. „Natuurlijk," zei de ander. „Nee, dan nog nooitrepliceert» de verhuurder. EEN HANDIG VERKOOPER. Meisje (in een dorpswinkel) Meneer hebt u ook een middel teger 1 zomersproeten?", Winkelier (na eenig nadenken) :„Nee' maar ik heb een das die er mooi bij komt." KENNERS. „Ons Museum, heeft onlangs een nieuwe Rembrandt gekregen." „Rembrandt, Rembrandt, laat eens zien. O, dat was dat geel geworden schil derij. Nu dat was hoog tijd, dat er eens een nieuwe voor kwant." GEEN ROYALE. Een arme drommel meldt zich aan bij een directeur van een kleinen schouw burg om voorstellingen te geven. „Ik kan 20 dagen vasten, meneer," zegt de arme drommel, „wat zou u mij wel willen geven „Vrij logies en kostantwoordt de directeur. ECONOMIE. Vreemdeling „Waarom hebben jullie dat nieuwe kerkje weer éven leeliji opgebouwd, als dat oude, dat verleder jaar is afgebrand Boer „Joa zie-de, van dat olde karkje hadde we nog een vier duzend ansicht- koarte over. Nou wiste we niet wat daar mee te beginnen. Drum hebben wemaor 't karkske krek eender gebouwd, als het weest is." AMERIKAANSCHE JOURNALISTIEK. Bezoeker (aan een krant in he, Westen van Amerika) „Jullie hebt gisteren in je krant gezet, dat ik ge storven ben. Maar zooals je ziet, leef ik nog. Jullie moet datbericht terug nemen." Krantenman „Wat gedrukt is, is ge drukt. Principieel nemen we nooit iets terug. Alles wat we kunnen doen is eer nieuw geboortebericht van u plaatsen. Dat kost u een dollar. Daar aan den over kant is de advertentieefdelieng." BURENGERUCHT. Politieman tot luidruchtige lui, di. van een feestje komen „Zeg, weet jullie niet, dat je geen ge rucht moogt maken, als je naar huis gaat Een hunner (lachend) O, jawe agent, maar ziet u, we gaan nog niet naai huis. Allen in koor rond den agent „En w« gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet 1" „Ik heb nu een bordje op mijn deur Betaaldag uitsluitend Zaterdag van 9—12." „Gelijk ookdan hoef je tenminste alleen maar 's Zaterdagsmorgens te zor gen dat je niet thuis bent." „Waarom zingt je buurdan e eigenlijk den heelen dag „Om den tijd te dooden." „Nu, dan heeft ze wel een verschrik kelijk wapen gekozen." Eerste gast fluisterend tot zijn tafel buurman „Fijne familie hier Kijk eens naar die servetten allemaal gestopt er versteld 1" Tweede gast „Ja, en dan hooren z nog niet eens van die luize hebben ze van mij geleend." 1 „Zeg, kellner, zei de verontwaardige gast, daar vind ik nu een knoop van een pantalon in mijn soep." „Ha, dank uw wel, sprak de kellner verheugd. Daar heb ik overal al naar gezocht."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 10