en clóósr Frans Meijer. e RADI0.NIEUWS. Vierde Blad NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. Zaterdag 30 October 192($ llWfffWffWfWPfWWfWWWfPWIWWWPWPPWWWffWWfWWffWWW^WWWWWf^ ELC K WAT WILS TREKJES. mm ii i i F INGEZONDEN. Waar moet de Laidspreket staan? KUNST EN KENNIS. W. Mengelberg No. 469. j Eindelijk is dan de gerechte straf gekomen. Zij, die het goed met mij meenden, zeiden 'dikwijls tegen mij: „Dat gaat nooit goed met jou, vandaag of morgen loop je nog een pak slaag op." En dat pak slaag heb ik opgeloopen. Een pak slaag, zeg ik? Neen, een karrevracht slaag, een zolderschuit vol. Het heele Haarlemsche politiekorps heeft mij afgeranseld met gummistokken en sabels, met revolvers hebben ze mij laten dansen en er waren er zelfs die mij wilden lynchen. Overal verschenen er plakaten aan de wanden der posthuizen; er werden beloonin gen uitgeloofd voor mijn opsporing en het resultaat is, dat ik thans bont en blauw zie; ik zie het groen en geel voor mijn oogen en jk kijk zoo scheel als een marmot. Verder ben ik lijdende aan „politievrees" ook wel „de angstgenaamd denk maat aan het spreekwoord: „krijg de angst." In medische kringen is deze ziekte bekend onder den naam „angor politionalis." f „Zijn we dat dan niet allemaal?!" In de meeste omstandigheden is deze kwaal niet levensgevaarlijk, niettegenstaande er zich complicaties kunnen voordoen, die jeer ernstige gevolgen met zich kunnen na- sleepen. Dezer dagen zal de medische medewerkei der N. H. Ct. een heel artikel wijden aan deze lastige ziekte. Toch wil ik hier even wijzen op de verschijnselen, die de politie- smgst (angor politionalis) voorafgaan. Bij een lijder aan deze ziekte, neemt het incarnaat der wangen af en vertoonen zich diepe kringen onder de oogen. De stoelgang neemt eveneens af. Vochtafscheiding uit neus en oog. Herhaaldelijk' koude rillingen. De patiënt krijgt last van waanvoorstellin gen, Is dit het geval, dan kan waanzin het gevolg zijn. Na dergelijke hallucinaties treedt een reactie in. De zieke valt in een diepen slaap, waaruit hij eerst ontwaakt als een po litieagent hem onder de armen kriebelt. De riekte verloopt binnen 68 dagen. Is zij voorbij dan is de patiënt opgewekter en le venslustiger dan ooit, alleen blijft bij hem 'n reuzenvrees voor uniformen, zoodat hij alles aanwendt om deze uit den weg te gaan. Ik zelf ben op het oogenblik in het sta dium der waanvoorstellingen,oftewel hallu cinaties. Ongeveer vijf minuten geleden rees voor mijn verhitte verbeelding de gestalte op van een dame, die zich later ontpopte als 'n vrouw van een politieagent. In haar grijnzen de mond gaapte mij een donkere holte tegen. „Ga weg, ga weg! o, spook." gilde ik in doodsangst „Wat heb ik je gedaan?" „Ik ben razend op je," zei de dame, „jij bent de oorzaak dat ik mij zóó woedend maakte, dat mijn kiezen aan splinters vlo gen.... Wat zal ik je doen, doodmaken oi wurgen?" „Als ik het voor 't zeggen heb.... liefst geen van beiden. Ik heb een vrouw en drie bloedjes van kinderen, ziet u." Toen verzwolg de ijzige gestalte als het schuim van mijn pilsje en verdween tus- ichen twee dikke deelen van Meyers Kon- yersations Lexicon, Het zwaard van Damocles. In dit betoog zou men kunnen wijzen op gebrek aan samenhang en daaruit kunnen concludeeren, dat- de politievrees bij mij reeds zoover gevorderd is, dat opzending naar een bekend maatschappelijk intituut wel noodig lijkt. Pardon, o, neen, voorloopig nog niet ei> om u dat te bewijzen zal ik u eens aantoonèn dat ik soms nog wel eens ernstig kan'zijn, al zie ik er het nut niet goed van in. Van de zijde der politie heeft men mij her haaldelijk en op ondubbelzinnige wijze laten blijken, dat men over mijn artikel van de vo rige week niet bijzonder gesticht was. In de gangen en op de trappen van de Spaarnestad krioelde het Maandag van in specteurs en politieagenten, die schreiende hun leed uitklaagden, dat ik het klein* beetje sympathie, dat zij zich den laatsten tijd hadden weten te veroveren, den boden, had ingetrapt, door in mijn vorige artikel een uitvoerige natuurlijke historie te schrij ven over den „politieagent." En toen ik van hen hoorde, dat sinds Za terdag heel Haarlem zich beijvert om de agenten op hun teenen te trappen, ioet drong het tot mij door, dat ik werkelijk veel kwaad gesticht had en dat het waarlijk noodzakelijk was een weinig balsem op het vuur en olie op de wond te gieten, en even duidelijk te maken, dat ik het htusch niet zoo kwaad bedoeld heb. Erger zelfs: behalve voor m'n vrouw, is m'n liefde voor niemand ooit zoo hevig geweest als voor den politieagent en wel in 't bijzon der den Haarlemschen politieagent met den manhaftigen. geblakerd en pannekoek op de bol en de elegante jas om de ranke lende nen. En juist daarom meende ik mij wel een grapje te mogen veroorloven, want nietwaar, qui s'aiment se moquent?, zij, die el kaar liefhebben, houden elkaar graag voot den gek. De politie heeft dit echter niet be grepen, omdat mijn liefde blijkbaar niet be antwoord wordt en er hier en daar sprake is van een wanhopige liefde. Nog op een andere wijze kan ik mijn on schuld doen uitkomen. Als men zich in een gezelligen kring be vindt. durft men zich wel eenige vrijheden te varoorlooven, die elders, bijv, in de kerk, De gemoedelijke verkeersagent op 't privé-kantoor der directie of in de raad zaal zeer misplaatst genoemd zouden wor den, m. a. w. men neemt er wel eens iemano in de maling en vooral als men, zooals men dat wel eens plat uitdrukt: „in de lorum" is, neemt men elkaar graag in het „ootje". Door verschillende wijsgeeren werd reeds betoogd, dat de Staat moest opgebouwd worden naar het model van het gezinsleven. De Staat is één groot gezin. Ook de gemeen te mag als zoodanig beschouwd worden. Iemand die zich in een bepaalde gemeent* vestigt, wordt gerekend voortaan tot die groote familie te behooren en moet zich dus ook aanpassen aan de huiselijke gebruiken. In een gewoon huisgezin is de papa de aangewezen persoon om de overtreders van het huishoudelijk reglement klappies te ge ven. Dezelfde taak heeft de burgemeestei, het hoofd der Gemeente. Het Gemeentelijk gezin echter is zóó uitgebreid, dat de Burge meester onmogelijk alléén alle kastijdingen kan toedienen en al heel gauw een stijve arn» en blaren op de handen zou hebben. Hij Iaat zich daarin dus bijstaan door flinke manneh, die speciaal worden afgericht om overtredin gen te constateeren. Wij daarmede bedoel ik de gemeentena- ren zijn de kindertjes, die dikwijls heel lastig en stout zijn, bijv. zonder licht rijden, zich m kennelijken staat van dronkenschap qp straat bevinden, ofwel het een en ander deponeeren op plaatsen waar dit niet thuis hoort. Vele gemeentenaren zijn van meening, dai het voldoende* is om alleen maar belasting te betalen en trekken zich van hun overigi plichten niets aan. Maar soms worden de verhoudingen eenigszins anders. Als in het huisgezin allen om de tafel ge schaard zitten, veroorlooft men zich we» eens de vrijheid om den vermeenden dragei van het gezag eens voor het lapje te houden en als dit een verstandige man is, zal hij da» zijn kroost wel niet kwalijk nemen. Zoo dient men ook dit wekelijks artikel te beschouwen. Wordt daarin iemand eens in het zonnetje gezet, dan wil ik daarmede al lerminst zeggen, dat ik het slachtoffer niet Ho« 21c tegenwoordig door Haarlem* straten sluip. kan uitstaan en dus eens een flinke knauw wil geven. Integendeel, zoo iemand heeft mijn volle liefde. Daar hebben we o.a. de Burgemeester en mevrouw van Looy. Die werden er ook wel eens tusschen genomen, maar zulke menschen hebben een veel te breeden kijk om mij zooiets kwalijk te ne men. Als ik Mr. Bruch teeken, dan is bij veel te breed om het kwalijk te nemen, dai hij boven een vischkommetje wordt gezet. Bovendien, mr, Br ach is werkelijk veel t* breed om boven op een vischkommetje te zetten. Bij 'n andere gelegenheid werd ik op straat aangehouden door een heele schare van danslustigen, die bij Martin vaadaankwameu. De dames smeekten mij op hun knieën om nooit meer zulke leelijke dingen over dans- inrichtingen te zeggen. En misschen hebben ze gelijk. Dezer dagen ontmoette ik in eet» dergelijke inrichting een ouden man van ca. 70 iaar, die dergelijke instituten fre quenteerde. Hij staat onder curateele en is niet goed wijs. De andere bezoekers lachten hem allemaal uit, omdat hij jeugdig-galant wilde optreden. Het deed mij denken aan de terugkeer van Casanova. Het was de eeuwige jeugd, al was die jeugd wat wormstekig. Waarom dus kankeren op pierewaaiers? Er rest mij slechts de verschillende stee- nen des aanstoots weg te wentelen, om met blank gemoed de diverse politieagenten te gemoet te kunnen treden en hen weer Broe der te mogen noemen. Zoo heeft men mij verweten, dat ik zei, dat politieagenten hun neus wel eens steken in zaken, die hen niet aangaan. Nietwaai soms? Ik weet het zelf van eenige politie agenten-vrouwen, die erover klaagden, dai hun man zich te veel bemoeide met de din gen die het huishouden raken, mopperen, dat de aardappelen platgekookt zijn, dat de rijst is aangebrand, of de bloemkool wat dra- derig is en verzetten zich er tegen, dat vrouwtje polka-haar laat knippen. Er staat, dat verkeersagenten het verkeer belemmeren. Dat is óók waar, het is maar de vraag van welken kant je de zaak be kijkt. Verder begrijp ik niet wat men ertegen kan hebben dat ik den welgemeenden raad geef een poütie-agent zonder geldige reden nooit op zijn teenen te trappen. Ik dacht heusch dat ze evenals de menschen zooiets heel onaangenaam vonden. Hieruit blijkt dat ik zelfs wel eens kan dwalen. Ten slotte meen ik in mijn vorig artikel gezegd te hebben dat inspecteurs met een mooie gekruide snor soms gevaarlijk zijn voos vrouwen. Om de waarheid daarvan te doen blijken het volgende: M'n vriend Staal zat eenigen tijd geleden in de bioscoop, mèt z'n meisje. Hij had plaats lgenomen op de achterste rij, vlak naast de plaats die steeds open moet blijven voor de poiitie. Hij zat links, meisje rechts, naast de po- Iitie-plaats. Nachtmerrie, Er treedt een inspecteur binnen met een beminnelijk blozend gezicht en gaat op de voor hem bestemde plaats zitten. Meisje dacht natuurlijk niet meer aan hem wien ze haar hart en hand zóu schenken, maar bleef wezenloos staren naar den Held die met den eenvoud helden eigen, naast haar was neergezegen. Is het niet verklaarbaar dat mijn vriend Staal den gloed van den haat in zijn hart voelde ontbranden. Gelukkig bleef de Inspecteur maar even tjes. Klaarblijkelijk besefte hij niet, dat ei een paar lieve bewonderende oogen waren, die hem verslonden. Nauwelijks was hij ver dwenen tusschen de zware rood-fluweelen gordijnen of het meisje zuchtte met eenen diepen zucht: „Wat een aardig Inspecteurtje was dat!" Kan iemand mijn vriend Staal nu kwalijk nemen, dat hij vreest voor de innemende verschijning eens Inspecteurs? en dat hij ten volle beaamt dat een Inspecteur onder be paalde omstandigheden gevaarlijk kan zijn voor een vrouw? Mij dunkt dat dit een redeneering is die klinkt als êen klok. Het Haarlemsche politiekorps is nogal uit gebreid, anders zou ik zeggen, laat ze alle maal eens bij mij thnis komen, dan drinken we gezamenlijk een borreL Voor geheel-ont houders heb ik ranja en fosco. Gezamenlijk zullen we een dronk instellen op den geslo ten vrede. Thans zal ik een anderen weg moeten volgen en ik meen er reeds iets op gevonden ie hebben. ïk zal den weg naar Canossa gaan. Wie Maandagmorgen om elf uur in de Smedestraat gaat staan, zal mij zien, bloots voets en blootshoofds met een hennep-boord om den nek en een harige pij om de lenden. Zóó zal ik de stoep van het politiebureau bestijgen en mij aanmelden bij den portier, die voor dit geval een snor van prikkeldraad zal dragen. Ik zal daar, zooals men dat ge- Ingezonden stukkenscbrijver. woonlijk op het politiebureau moet doen. eenige uren in de wachtkamer doorbrengen, tot honger en dorst mij kwellen en mijn hart aan het gehemelte kleeft. Eindelijk zal ik toegelaten worden tot den Inspecteur van Dienst. Rouwmoedig, met gebogen hoofd zal ik staan achter het balietje en de stortvloed van verwijten over mij heen laten gaan. Dan zal ik eindelijk belanden in het achterste compartiment bij Inspecteur Bos, een vrien delijk man, die wars van alle onnoodige drukte mij zal heenzenden met een vaderlijke vermaning. Kort daarna zal ik weer in de deur verschijnen al« een gebroken man met tranen in de oogen en een naar gevoel on» het hart. Vandaar zal ik naar Brinkmam, schrijden en daar een paar gloeiende croc- quetjes verorberen. Prometheus geboeid Dan zal alles vergeten en vergeven zijn. Met een gerust hart zal ik mij weer mogen wenden tot den Haarlemschen Politieagent, die hulpvaardig, vriendelijk, voorkomend, attent, welwillend, hartelijk en galant als altijd mij den weg zal wijzen door de groot stad Haarlem, waarin geen kleine menschen wonen. (Voor den inhoud van deze rubriek stelt de Redactie zich niet verantwoordelijk.) DEN VIJAND GEVONDEN! Sedert geruimen tijd wordt in verschillen de llnksche bladen een strijd gevoerd tegen twee bijzondere omroepen: den christelijke en den Katholieke. De twee andere Vrijz. Pro- testantsche en socialistische, worden op merkelijk genoeg met rust gelaten, hoe wel zij in dezelfde conditie verkeeren.) Die strijd spitste zich de laatste weken bijzonder toe in „De Telegraaf". Daar werd Mr. v. d. Deure, de voozitter van den Chr. Radio-Omroep, o.m. beschuldigd van „un faire handelingen. Hij zou samen met pas toor Perquin, onzen voorzitter, achter de Staatscommissie om, den Minister van Wa terstaat een zendvergunning en gemeen- schappelijken zender afgezwendeld hebben. Op onomstootelijke wijze bleek dit echter ONWAAR te zijn en daarom schreef men, dat Mr. v. d. Deurne misbruik van vertrou wen (wijd gebruik is de voorzichtige uit drukking van „de Telegraaf",) gemaakt zou hebben in zijn qualiteit als secretaris van de staatscommissie. Dit bleek echter weer af doende ONWAAR te zijn. Toen, en dat doet de deur dicht had Mr. v. d. Deure het als piivé-mensch geweten, dat de H. D. O. een zendvergunning had aangevraagd en het toen óók gedaan, zonder er den H. D. O. van in kennis te stellen. Vreeselijke mis daad, vooral omdat de H, D. O. toch ook getracht had een zendvergunning te verkrij gen zonder den Christeiijken en den Katho lieken Omroep te waarschuwen. Dit was van hen echter niet „unfair", van Mr. v, d. Deure en onzen voorzitter echter wel. En of beide heeren nu al als eerlijke menschen verklaarden: Wij wisten niet dat de H.D.O. nog buiten de Nederlandsche Seintoestel- lenfabriek, van wie de zender is. een ver gunning had aangevraagd, het hielp niet. Zij hadden het wel geweten en hun aanvrage was „unfair"; de aanvrage van den H. D. O. echter, ofschoon zij hiervan evenmin iets wisten en de omstanigheden voor beide de zelfde waren, getuigde van de fijnste ma nieren. Dit alles werd in' „De Telegraaf" be handeld op een wijze, waaruit duidelijk bleek, dat het er om te doen was, den Christeiijken en Katholieken omroep zoo mogelijk onmogelijk te maken. Uit welke hoek waaide echter de wind? Wie was de vijand, die het geheele relletje had opge zet en van „De Telegraaf" zijn spreekbuis maakte? Wij hadden gegronde vermoedens. Wij hadden op de IRTA-tentoonstelling zelfs van menschen, die verwant waren aan die wij verdachten, namen hooren noemen. Onze vermoedens waren niet ongegrond. Wel hadden wij eenige weken lang onder min of meer bedekte termen vijandige stukken ge lezen in „De Luitstergids" (het orgaan van den H. D. O.) en daaruit duidelijk gemerkt, dat de opinie van de heeren is, dat de K. R. O. geen reden van bestaan heeft, im mers, zoo redeneerde men „De H. D. O. is neutraal en zal de Katholieken hetzelfde geven wat de K. R. O thans doet; waarom moeten de krachten versnipperd en hekjes gezet worden?" En als men medewerking had van R. K. Ensembles, dan werd op R. K. nog eens den nadruk gelegd. Het Katholieke publiek moest zand in de oogen gestrooid worden en het moest ons duidelijk worden; K. R. O., verdwijn; Gij hebt geen reden van bestaan; Uw Bisschoppen, Uw leiders, Uw vooraan staande mannen weten er niets van als zij een K. R. O.-stichting in het leven roepen. En de sfeer, die geschapen werd was van dien aard, dat vele katholieken er in liepen en hun geld offerden aan dien eerlijken, op rechten, neutralen H. D. O, Pastoor Perquin schreef het al eens in vorige artikelen, dat wij wel degelijk no titie nemen van al dat gedoe, maar wij kon den toen toch niet veronderstellen, dat de H. D. O. onze tegenstander was. Wij meen den eigenlijk dat het min of meer, kromme sprongen waren, omdat men ging voelen, dat de Christelijke en Katholieken steeds meer leden kregen en derhalve het geld bij den H. D. O. wat minder toevloeiden. Maar nu komt opeens „De Telegraaf" het enfant terrible van den H. D. O. en rukt de sluiers af. In het Zondagsblad van 17 October van dit blad vonden wij een foto van de heeren die het comité van "en H.D.O. uitmaken. Onder deze foto staat let terlijk het volgende gedrukt: „In den strijd om den aether, die zich gedurende den laat sten tijd heelt verscherpt, heelt het kleine maar energieke H. D. O.-comité van zich laten spreken, door zijn MANMOEDIGEN STRIJD TEGEN DE SECT ARISCHE IN FECTIE van een nationalen zender". Ge gelooft het niet, Katholieken, maar het staat er toch duidelijk. Hier verklaart dus „De Telegraaf": 1. dat in den strijd om den aether het H. D. O.-comité zich vijandig geplaatst heeft tegen ons; 2. dat die strijd manmoedig was, met energie, d- w. z. het ging er om, de overwin ning te behalen en dus de christeiijken en katholieken om hals te brengen. Links tegen rechts! 3. de bijzondere omroepen worden in dien strijd „sectarisch" genoemd en zij in- fecteeren", zij „besmetten" den omroep. Is het piet verregaand en schandelijk om zich zoo uit te drukken? Wij zouden infec- teeren, besmetten, als bacildragers, als men schen, die men in de gemeenschap moet mijden en zulks door onze uitzendingen, door onze sprekers, door het naar voren brengen van onzen godsdienst, van onze cultuur. Katholieken, begrijpt nu toch goed, waar het om gaat en waar de vijand zit, en op welke „faire" wijze hij ons bestrijdt waar het gaat om onze groote belangen en onze heilige gevoelens. En daarom nog eens: sluit u aan bij Uw eigen omroep; steunt niet de menschen, die Iw geld gebruiken om ons te bestrijden. Zooiets NQOITÜI Katholieken, wij rekenen op U, dat wij U ten spoedigste allen in onze gelederen zul len hebben. PAUL, A. M. SPEET, Secretaris van den K.R.O.-Stichting in Nederland n DE HONGAARSCHE KINDEREN, De nieuwe Hongaarsche kinderactig wordt met kracht voortgezet. Met groote waardeering voor het ont zaglijk vele, dat de Katholieken van Neder* land en in het bijzonder de bestuursleden en de medewerkers van het R. K. Huis vestingcomité in de voorbije jaren alreeds gepraesteerd hebben voor noodlijdend Hon garije en voor het arme Hongaarsche kind, is het R, K. Hongaarsche Kindercomité te, Amsterdam, dat zich onder leiding van Mgr. J. Stroomer, Deken van Amsterdam, gecon stitueerd heeft, van meening, dat Roomsch Nederland een goed en schoon werk zou verrichten, wanneer het de beschermende hand nog niet aftrok van het arme Hon gaarsche kind. Vele vooraanstaande Nederlanders heb ben er zich in Hongarije, en speciaal in i Budapest, van overtuigd, dat men aldaar Nederland's hulp nog niet missen kan. Al zijn, al worden er ook de Staatsmid delen gesaneerd, de bevolking lijdt nog schrikbarend tengevolge van de naweeën van den oorlog. Heeft men met het oog op den groo- ten nood voorheen geho'pen, dan zal men ook thans niet doof mogen blijven! voor de bede om steun: de volksnoodeni toch zijn er nog slechts weinig verlicht; die nooden verminderen niet door offi- ciëele, optimistische rapporten omtrent dn Staatsfinanciën. Hulp is er nog zéér noodig. Hief de vertegenwoordiger der Hongaars sche regeering bij de jongste ontvangst der Hollacdsche pleegouders aan het station te Budapest niet spontaan een „Eljenl Eljen!" („Hoch! Hochl") aan, toen in een toespraak) van Hollandsche zijde werd medegedeeld, dat in Holland een nieuwe Hongaarsche kinderactie was ingezet? En heeft Z. Eminentie Kardinaal Czer- noch bij de ontvangst der Hollandsche pleeg ouders in zijn paleis te Esterghom niet met' nadruk verzekerd, dat hij een voortzetting der kinderactie ten zeerst: op prijs zoif stellen? Dat zegt toch waarlijk genoeg. Reeds arriveerde er onder auspiciën van het R. K. Hongaarsche Kindercomité te Amsterdam eenigen tijd gleden een 130- tal kinderen in Holland; de HollandscheT liefdadigheid ten opzichte van Hongarije i* waarlijk nog niet uitgeput! en nu ligt het in d-- bedoeling van het R. K. Hon gaarsche Kindercomité eind November van dit jaar een specialen kindertrein uit Hon* garije naar Hier te laten komen. Reeds gaven vele Katholieken van Neder land den wensch te kennen, tijdelijk een Hongaartje in hun gezin op te nemen; reeds werden er vele giften voor het goed® Hongaarsche doel ingezonden. Echter meent het Comité alsnog een beroep te moeten doen op de liefdadig heid der Katholieken van Nederland; dat zij het arme Hongarije met zijn tallooze wegstervende kinderen nog niet aan zijn lot overlaten, dat zij alsnog voor een aan tal maanden een Hongaarsch kindje en daardoor een Hongaarsche familie - gelukkig maken, en het Comité tot voort zetting der actie in staat stellen door het zenden van giften en.... giftjes! Iedere gave immers, hoe gering ook, wordt in groot» dankbaarheid aanvaard. Aanvragen om Hongaarsche kinderen richte men tot den secretaris van het R. K, Hongaarsch Kindercomité: Jos. Krah, Van Speykstraat 55, te Amsterdam: giften worden gaarne in ontvangst genomen dooft den penningmeester van het Comité; Kape laan J, J. A. Kuilman, Jac. van Lennep- kade 211, eveneens te Amsterdam, In menig huishouden heerschen vriend schappelijke menigsverschillen over da plaats, welke aan den luidspreker moet worden toebedeeld. De een wenscht hem op het toestel te zetten, de ander prefereert den schoorsteenmantel. In het algemeen gelden voor het plaatsen van een luidspreker, uit technische over wegingen, de volgende punten: 1. plaats den luidspreker zoo ver mogelijk van het ontvangtoestel; 2. plaats den luidspreker niet te dicht bij een muur; 3. zorgt dat er geen losse voorwerpen in den omtrek van den luidspreker liggen, welke op hinderlijke wijze kunnen gaan resonneeren. Verder wordt de aangenaamste impres sie bereikt, indien de opening van den luid spreker op oorhoogte gelegen is. Willem Mengelberg is benoemd tot lid van het eerecomité der Internationale Muziektentoonslelling, die te Genève in 1927 zal worden gehouden. Haar jongen. Mei wrevel-rukje duwde hij z'n stoel ichteruit en ging in de ruime kamer op en leer loopen. „!t Spijt me, moeder, dat ik 't moet zeg-" jen, maar ik zou haast gaan denken, dat..." „Dat ik egoïstisch ben" voltooide me vrouw Lindveld de zin met 'n somber glim lachje. „Ik begrijp 't, jongen.... je moet w:l haast zoo denken.... Maar ik bezweer je, dat 't niet zoo isKun je er aan twijfelen, Frans, dat ik niets anders dan je geluk wil?" Ze keek hem aan met vochtige oogen.... en de zoon kon die blik niet weerstaan. Ze was nog mooi voor haar zestig jaren met haar vol, zilverig kapsel en het blanke gelaat met slechts enkele, heel dun ne rimpelries. Toch morst 't Frans we! zijn opgevallen, dat ze er de laatste paar maanden - de maanden van de groote verandering in hun rustig bestaan ouder ging uitzien. Dat was de strijd tusschen twee liefden... Die van baar voor d'r eenigst kind, groot gebracht in angst en zorgen, om z'n zwak gftstel.... en die van hem voor het meisje,i dat in hun beider leven was getreden en zou maken, dat de moeder alleen' achter bleef. Ze zou dat gaarne hebben over gehad voor 't geluk van haar jongen, als er maar de zekerheid was, dat ze hem veilig kon afgeven.... Maar hoe ze ook haar .best deed en van wglke kant ze het geval bekeek.... ze kon in dat meisje geen vertrouwen stel len.... ze was bang voor Frans' toekomst. Feiten kon ze niet noemen.maar als vrouw van levenservaring zag ze, dat die oogen, die woorden, die houding niet spra ken van echte liefde.... 't bleef alles aan de buitenkant.... dat voelde ze telkens weer en ze kon 't niet helpen, dat ze er steeds meer op ging letten. Toen Frans geen antwoord gaf en 'n schilderstukje bleef bekijken, dat daar al jaren aan de wand hing, sprak de moeder, heel zacht, alsof ze bang was, dat haar woorden hem pijn zouden doen: „Ik kan me voorstellen, Frans, dat jij 't met andere oogen bekijkt én mij nu en dan ziet als de baatzuchtige moeder, die haar kind bij zich wil houden.,., maar waar jouw oogen voorbijgaan, zooals dat meer gebeurt, daar blijven die van je moeder angstig stil en nemen op wat jij in die eer ste liefde niet ziet. We zullen nu afspreken, iongen, er niet meer over te praten. Ik heb nu voor 't laatst geprobeerd je ook eens practisch te laten zien.... ik hoop, dat je er nog eens heel ernstig over zult nadenken.».- 't hangt immers samen met je heele verdere leven? En je bidt im mers dagelijks voor je levensstaat? Wat zou dat geven als je daar zelf naast ging staan? Als je 't gewoon op z'n beloop het?" Heel rustig, alsof er niet pas over 'n ernstige levenskwestie was gesproken, ging mevrouw Lindveld weer aan haar bezig heden. Frans bleef nog wat denken aan de woorden, die z'n moeder tot hem gespro ken had.... In z'n binnenste vocht het nog, dat moeder met berekening sprak, maar als hij dan naging wat ze altijd voor hem was geweest, hoe hij zich al die jaren had mogen koesteren aan de weldadige warmte van haar groote liefde.... ja, dan moest hij toch wel bekennen, dat het al leen om hem gingom zijn geluk...» en dan moest hij wel toegeven, dat ie haar in de maanden van z'n verloving met Mia de Bunder verkeerd had beoordeeld. En zoo denkend kwam het vanzelf op hem af, dat hij Mia's karakter meermalen moedwillig te veel in de zonzijde had ge plaatst.... Ook al, omdat moeders ver keerd opgevatte waarschuwingen hem irri teerden. Er kwam nu twijfel bij Frans aan de oprechtheid van Mia's liefde, want hij ging haar nu zien zooals moeder 't hem had aangeraden, vandaag voor 't laatst. Maar tenslotte bleef het verlangen, om Mia de zijne te kunnen noemen, de baas. Dat verlangen was groot en eerlijken Frans meende, dat zijn aanstaande, al was het nu nog wat oppervlakkig, hem later de wederliefde zou geven waarop, hij recht had..-.. Hij zou ze winnen door die van hem zelfhij voelde zich krachtig ge noeg het daarheen te leiden. „Mia" vroeg de moeder, toen ze kort voor het huwelijk 'n kwartiertje met het meisje alleen was „zul je goed voor hem zijn?" Haar gezicht was vlak bij dat van het meisje en het scheen of haar warme blik wilde dringen in die ziel, om te trachten haar iets te geven van de eigen opofferende liefde, die bewaard moest blijven voor de zoon, die ze afstond. Mia deed gepikeerd en vroeg wat haar aanstaande schoonmoeder eigenlijk wel dacht.... zonder er aan te denken, dat ze de vrouw nu 'n slag gaf, die voor deze moeder het onvermijdelijke beteekende. 'n Goed, liefhebbend meisje zou haar 'n mild antwoord op die vraag hebben gege ven.... haar hebben gerust gesteld..., O, één woord, éen blik zou voldoende geweest rijn..,, maar niets.... niets.... De moe der wist nu, dat „haar jongen" ongelukkig zou worden.... en ze kon er niets meer aan veranderen.... want Frans voelde zich immers sterk in z'n alles overwinnende liefde? Z'n arme liefde Het kwam wel zoo uit Mia bleek spoedig te zijn de vrouw, die alles van haar man verlangde en er niets voor terug gaf. Frans kon werken, zwoegen, al z'n ener gie en denkvermogen gebruiken, om z'n in komsten te vermeerderen.... z'n vrouw zorgde wel, dat het even snel weer ver dween.... En dan nog dat vreeselijke an dere.... haar afkeer van het moederschap uit gemakzucht.... omdat ze alléén maar genieten wilde en geen zorgen wenschte af te wachten.... Dat nekte hem 't meest en maakte zijn huwelijk tot 'n gruwelijke kwelling. Frans verzweeg alles voor z'n moeder.... Maar de scherpziende vrouw begreep heel goed, dat er was gebeurd wat ze had gevreesd. En ze leed misschien meer dan haar kind zeil Ze vroeg niets.... ze wilde niet de minste aanleiding zijn tot nieuwe oneenig- heid..,. met geen enkele daad of geen enkel woord zich mengen in hun samen leving.... dat zou 't toch maar erger ma ken. Éénmaal vroeg Frans haar om financiee- Ie hulp in z'n zaken.... Met bevende handen schreef ze de cheque,.én zei, dat het de eerste en de laatste was Later zou ie wel begrijpen waarom. Meer zei ze niet. Ze hoopte, dat hij zich zou uitspreken.... haar deelgenoote zou maken van z'n leed. Ze zou hem getroost hebben zooveel ze i kon, zonder verwijten. Maar 't scheen, dat hij 't alleen wild* dragen..,, of te trotsch was, om met z'n ongeluk door eigen blindheid voor-de-dag te komen. Toen Frans bankroet ging, en zijn aan weelde gewend vrouwtje niet meer kon geven wat ze verlangde, e i s c h t e, verliet ze hem.... alsof heft woord huwelijk niet bestond. Frans bleef achter, arm, ziek van de zor gen en het doorgestane huwelijksleed. Mevrouw Lindveld, die dit van anderen hoorde, ging hem bezoeken. Ze schrok van 'm.,.. zoo ellendig als ie er uit zag.... In 'n klein half jaar had ze hem niet gezien, omdat ze bij elk bezoek pijnlijlrer voelde, dat haar aanwezigheid hinderde. Nu keek ie haar droevig aan en zei met matte stem: „Hier zit uw jongen, die zich zoo sterk dacht.... die te laat begreep, dat 'n hart niet gemaakt kan worden." Zij sloeg haar arm om hem he-n en zeis i.Kom mee.... je begrijpt nu wel, waarom ik toen die eerste hulp ook de laatste liet zijn.... Ik kan nu weer voor je zorgen.... zooals vroeger.... 't is 'n leelijke droom geweest.... Je wordt weer mijn jon gen...." G, N.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 13