en clóósr Frans Meijer.
e
RADI0.NIEUWS.
Vierde Blad
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT.
Zaterdag 30 October 192($
llWfffWffWfWPfWWfWWWfPWIWWWPWPPWWWffWWfWWffWWW^WWWWWf^
ELC K WAT WILS
TREKJES.
mm ii i i
F
INGEZONDEN.
Waar moet de Laidspreket
staan?
KUNST EN KENNIS.
W. Mengelberg
No. 469.
j Eindelijk is dan de gerechte straf gekomen.
Zij, die het goed met mij meenden, zeiden
'dikwijls tegen mij: „Dat gaat nooit goed met
jou, vandaag of morgen loop je nog een pak
slaag op."
En dat pak slaag heb ik opgeloopen. Een
pak slaag, zeg ik? Neen, een karrevracht
slaag, een zolderschuit vol.
Het heele Haarlemsche politiekorps heeft
mij afgeranseld met gummistokken en sabels,
met revolvers hebben ze mij laten dansen en
er waren er zelfs die mij wilden lynchen.
Overal verschenen er plakaten aan de
wanden der posthuizen; er werden beloonin
gen uitgeloofd voor mijn opsporing en het
resultaat is, dat ik thans bont en blauw zie;
ik zie het groen en geel voor mijn oogen en
jk kijk zoo scheel als een marmot.
Verder ben ik lijdende aan „politievrees"
ook wel „de angstgenaamd denk maat
aan het spreekwoord: „krijg de angst."
In medische kringen is deze ziekte bekend
onder den naam „angor politionalis."
f „Zijn we dat dan niet allemaal?!"
In de meeste omstandigheden is deze
kwaal niet levensgevaarlijk, niettegenstaande
er zich complicaties kunnen voordoen, die
jeer ernstige gevolgen met zich kunnen na-
sleepen.
Dezer dagen zal de medische medewerkei
der N. H. Ct. een heel artikel wijden aan
deze lastige ziekte. Toch wil ik hier even
wijzen op de verschijnselen, die de politie-
smgst (angor politionalis) voorafgaan.
Bij een lijder aan deze ziekte, neemt het
incarnaat der wangen af en vertoonen zich
diepe kringen onder de oogen. De stoelgang
neemt eveneens af. Vochtafscheiding uit
neus en oog. Herhaaldelijk' koude rillingen.
De patiënt krijgt last van waanvoorstellin
gen, Is dit het geval, dan kan waanzin het
gevolg zijn. Na dergelijke hallucinaties treedt
een reactie in. De zieke valt in een diepen
slaap, waaruit hij eerst ontwaakt als een po
litieagent hem onder de armen kriebelt. De
riekte verloopt binnen 68 dagen. Is zij
voorbij dan is de patiënt opgewekter en le
venslustiger dan ooit, alleen blijft bij hem 'n
reuzenvrees voor uniformen, zoodat hij alles
aanwendt om deze uit den weg te gaan.
Ik zelf ben op het oogenblik in het sta
dium der waanvoorstellingen,oftewel hallu
cinaties. Ongeveer vijf minuten geleden rees
voor mijn verhitte verbeelding de gestalte op
van een dame, die zich later ontpopte als 'n
vrouw van een politieagent. In haar grijnzen
de mond gaapte mij een donkere holte tegen.
„Ga weg, ga weg! o, spook." gilde ik in
doodsangst „Wat heb ik je gedaan?"
„Ik ben razend op je," zei de dame, „jij
bent de oorzaak dat ik mij zóó woedend
maakte, dat mijn kiezen aan splinters vlo
gen.... Wat zal ik je doen, doodmaken oi
wurgen?"
„Als ik het voor 't zeggen heb.... liefst
geen van beiden. Ik heb een vrouw en drie
bloedjes van kinderen, ziet u."
Toen verzwolg de ijzige gestalte als het
schuim van mijn pilsje en verdween tus-
ichen twee dikke deelen van Meyers Kon-
yersations Lexicon,
Het zwaard van Damocles.
In dit betoog zou men kunnen wijzen op
gebrek aan samenhang en daaruit kunnen
concludeeren, dat- de politievrees bij mij
reeds zoover gevorderd is, dat opzending
naar een bekend maatschappelijk intituut
wel noodig lijkt.
Pardon, o, neen, voorloopig nog niet ei>
om u dat te bewijzen zal ik u eens aantoonèn
dat ik soms nog wel eens ernstig kan'zijn, al
zie ik er het nut niet goed van in.
Van de zijde der politie heeft men mij her
haaldelijk en op ondubbelzinnige wijze laten
blijken, dat men over mijn artikel van de vo
rige week niet bijzonder gesticht was.
In de gangen en op de trappen van de
Spaarnestad krioelde het Maandag van in
specteurs en politieagenten, die schreiende
hun leed uitklaagden, dat ik het klein*
beetje sympathie, dat zij zich den laatsten
tijd hadden weten te veroveren, den boden,
had ingetrapt, door in mijn vorige artikel
een uitvoerige natuurlijke historie te schrij
ven over den „politieagent."
En toen ik van hen hoorde, dat sinds Za
terdag heel Haarlem zich beijvert om de
agenten op hun teenen te trappen, ioet
drong het tot mij door, dat ik werkelijk veel
kwaad gesticht had en dat het waarlijk
noodzakelijk was een weinig balsem op het
vuur en olie op de wond te gieten, en even
duidelijk te maken, dat ik het htusch niet
zoo kwaad bedoeld heb.
Erger zelfs: behalve voor m'n vrouw, is m'n
liefde voor niemand ooit zoo hevig geweest
als voor den politieagent en wel in 't bijzon
der den Haarlemschen politieagent met den
manhaftigen. geblakerd en pannekoek op de
bol en de elegante jas om de ranke lende
nen. En juist daarom meende ik mij wel een
grapje te mogen veroorloven, want nietwaar,
qui s'aiment se moquent?, zij, die el
kaar liefhebben, houden elkaar graag voot
den gek. De politie heeft dit echter niet be
grepen, omdat mijn liefde blijkbaar niet be
antwoord wordt en er hier en daar sprake is
van een wanhopige liefde.
Nog op een andere wijze kan ik mijn on
schuld doen uitkomen.
Als men zich in een gezelligen kring be
vindt. durft men zich wel eenige vrijheden te
varoorlooven, die elders, bijv, in de kerk,
De gemoedelijke verkeersagent
op 't privé-kantoor der directie of in de raad
zaal zeer misplaatst genoemd zouden wor
den, m. a. w. men neemt er wel eens iemano
in de maling en vooral als men, zooals men
dat wel eens plat uitdrukt: „in de lorum" is,
neemt men elkaar graag in het „ootje".
Door verschillende wijsgeeren werd reeds
betoogd, dat de Staat moest opgebouwd
worden naar het model van het gezinsleven.
De Staat is één groot gezin. Ook de gemeen
te mag als zoodanig beschouwd worden.
Iemand die zich in een bepaalde gemeent*
vestigt, wordt gerekend voortaan tot die
groote familie te behooren en moet zich dus
ook aanpassen aan de huiselijke gebruiken.
In een gewoon huisgezin is de papa de
aangewezen persoon om de overtreders van
het huishoudelijk reglement klappies te ge
ven. Dezelfde taak heeft de burgemeestei,
het hoofd der Gemeente. Het Gemeentelijk
gezin echter is zóó uitgebreid, dat de Burge
meester onmogelijk alléén alle kastijdingen
kan toedienen en al heel gauw een stijve arn»
en blaren op de handen zou hebben. Hij Iaat
zich daarin dus bijstaan door flinke manneh,
die speciaal worden afgericht om overtredin
gen te constateeren.
Wij daarmede bedoel ik de gemeentena-
ren zijn de kindertjes, die dikwijls heel
lastig en stout zijn, bijv. zonder licht rijden,
zich m kennelijken staat van dronkenschap
qp straat bevinden, ofwel het een en ander
deponeeren op plaatsen waar dit niet thuis
hoort.
Vele gemeentenaren zijn van meening, dai
het voldoende* is om alleen maar belasting
te betalen en trekken zich van hun overigi
plichten niets aan.
Maar soms worden de verhoudingen
eenigszins anders.
Als in het huisgezin allen om de tafel ge
schaard zitten, veroorlooft men zich we»
eens de vrijheid om den vermeenden dragei
van het gezag eens voor het lapje te houden
en als dit een verstandige man is, zal hij da»
zijn kroost wel niet kwalijk nemen.
Zoo dient men ook dit wekelijks artikel te
beschouwen. Wordt daarin iemand eens in
het zonnetje gezet, dan wil ik daarmede al
lerminst zeggen, dat ik het slachtoffer niet
Ho« 21c tegenwoordig door Haarlem*
straten sluip.
kan uitstaan en dus eens een flinke knauw
wil geven. Integendeel, zoo iemand heeft
mijn volle liefde. Daar hebben we o.a. de
Burgemeester en mevrouw van Looy. Die
werden er ook wel eens tusschen genomen,
maar zulke menschen hebben een veel te
breeden kijk om mij zooiets kwalijk te ne
men. Als ik Mr. Bruch teeken, dan is bij
veel te breed om het kwalijk te nemen, dai
hij boven een vischkommetje wordt gezet.
Bovendien, mr, Br ach is werkelijk veel t*
breed om boven op een vischkommetje te
zetten.
Bij 'n andere gelegenheid werd ik op straat
aangehouden door een heele schare van
danslustigen, die bij Martin vaadaankwameu.
De dames smeekten mij op hun knieën om
nooit meer zulke leelijke dingen over dans-
inrichtingen te zeggen. En misschen hebben
ze gelijk. Dezer dagen ontmoette ik in eet»
dergelijke inrichting een ouden man van
ca. 70 iaar, die dergelijke instituten fre
quenteerde. Hij staat onder curateele en is
niet goed wijs. De andere bezoekers lachten
hem allemaal uit, omdat hij jeugdig-galant
wilde optreden. Het deed mij denken aan de
terugkeer van Casanova. Het was de eeuwige
jeugd, al was die jeugd wat wormstekig.
Waarom dus kankeren op pierewaaiers?
Er rest mij slechts de verschillende stee-
nen des aanstoots weg te wentelen, om met
blank gemoed de diverse politieagenten te
gemoet te kunnen treden en hen weer Broe
der te mogen noemen.
Zoo heeft men mij verweten, dat ik zei,
dat politieagenten hun neus wel eens steken
in zaken, die hen niet aangaan. Nietwaai
soms? Ik weet het zelf van eenige politie
agenten-vrouwen, die erover klaagden, dai
hun man zich te veel bemoeide met de din
gen die het huishouden raken, mopperen,
dat de aardappelen platgekookt zijn, dat de
rijst is aangebrand, of de bloemkool wat dra-
derig is en verzetten zich er tegen, dat
vrouwtje polka-haar laat knippen.
Er staat, dat verkeersagenten het verkeer
belemmeren. Dat is óók waar, het is maar
de vraag van welken kant je de zaak be
kijkt.
Verder begrijp ik niet wat men ertegen
kan hebben dat ik den welgemeenden raad
geef een poütie-agent zonder geldige reden
nooit op zijn teenen te trappen. Ik dacht
heusch dat ze evenals de menschen zooiets
heel onaangenaam vonden. Hieruit blijkt dat
ik zelfs wel eens kan dwalen.
Ten slotte meen ik in mijn vorig artikel
gezegd te hebben dat inspecteurs met een
mooie gekruide snor soms gevaarlijk zijn voos
vrouwen. Om de waarheid daarvan te doen
blijken het volgende:
M'n vriend Staal zat eenigen tijd geleden
in de bioscoop, mèt z'n meisje. Hij had plaats
lgenomen op de achterste rij, vlak naast de
plaats die steeds open moet blijven voor de
poiitie.
Hij zat links, meisje rechts, naast de po-
Iitie-plaats.
Nachtmerrie,
Er treedt een inspecteur binnen met een
beminnelijk blozend gezicht en gaat op de
voor hem bestemde plaats zitten.
Meisje dacht natuurlijk niet meer aan hem
wien ze haar hart en hand zóu schenken,
maar bleef wezenloos staren naar den Held
die met den eenvoud helden eigen, naast
haar was neergezegen.
Is het niet verklaarbaar dat mijn vriend
Staal den gloed van den haat in zijn hart
voelde ontbranden.
Gelukkig bleef de Inspecteur maar even
tjes. Klaarblijkelijk besefte hij niet, dat ei
een paar lieve bewonderende oogen waren,
die hem verslonden. Nauwelijks was hij ver
dwenen tusschen de zware rood-fluweelen
gordijnen of het meisje zuchtte met eenen
diepen zucht:
„Wat een aardig Inspecteurtje was dat!"
Kan iemand mijn vriend Staal nu kwalijk
nemen, dat hij vreest voor de innemende
verschijning eens Inspecteurs? en dat hij ten
volle beaamt dat een Inspecteur onder be
paalde omstandigheden gevaarlijk kan zijn
voor een vrouw?
Mij dunkt dat dit een redeneering is die
klinkt als êen klok.
Het Haarlemsche politiekorps is nogal uit
gebreid, anders zou ik zeggen, laat ze alle
maal eens bij mij thnis komen, dan drinken
we gezamenlijk een borreL Voor geheel-ont
houders heb ik ranja en fosco. Gezamenlijk
zullen we een dronk instellen op den geslo
ten vrede. Thans zal ik een anderen weg
moeten volgen en ik meen er reeds iets op
gevonden ie hebben.
ïk zal den weg naar Canossa gaan.
Wie Maandagmorgen om elf uur in de
Smedestraat gaat staan, zal mij zien, bloots
voets en blootshoofds met een hennep-boord
om den nek en een harige pij om de lenden.
Zóó zal ik de stoep van het politiebureau
bestijgen en mij aanmelden bij den portier,
die voor dit geval een snor van prikkeldraad
zal dragen. Ik zal daar, zooals men dat ge-
Ingezonden stukkenscbrijver.
woonlijk op het politiebureau moet doen.
eenige uren in de wachtkamer doorbrengen,
tot honger en dorst mij kwellen en mijn hart
aan het gehemelte kleeft. Eindelijk zal ik
toegelaten worden tot den Inspecteur van
Dienst. Rouwmoedig, met gebogen hoofd zal
ik staan achter het balietje en de stortvloed
van verwijten over mij heen laten gaan. Dan
zal ik eindelijk belanden in het achterste
compartiment bij Inspecteur Bos, een vrien
delijk man, die wars van alle onnoodige
drukte mij zal heenzenden met een vaderlijke
vermaning. Kort daarna zal ik weer in de
deur verschijnen al« een gebroken man met
tranen in de oogen en een naar gevoel on»
het hart. Vandaar zal ik naar Brinkmam,
schrijden en daar een paar gloeiende croc-
quetjes verorberen.
Prometheus geboeid
Dan zal alles vergeten en vergeven zijn.
Met een gerust hart zal ik mij weer mogen
wenden tot den Haarlemschen Politieagent,
die hulpvaardig, vriendelijk, voorkomend,
attent, welwillend, hartelijk en galant als
altijd mij den weg zal wijzen door de groot
stad Haarlem, waarin geen kleine menschen
wonen.
(Voor den inhoud van deze rubriek stelt
de Redactie zich niet verantwoordelijk.)
DEN VIJAND GEVONDEN!
Sedert geruimen tijd wordt in verschillen
de llnksche bladen een strijd gevoerd tegen
twee bijzondere omroepen: den christelijke
en den Katholieke. De twee andere Vrijz. Pro-
testantsche en socialistische, worden op
merkelijk genoeg met rust gelaten, hoe
wel zij in dezelfde conditie verkeeren.)
Die strijd spitste zich de laatste weken
bijzonder toe in „De Telegraaf". Daar werd
Mr. v. d. Deure, de voozitter van den Chr.
Radio-Omroep, o.m. beschuldigd van „un
faire handelingen. Hij zou samen met pas
toor Perquin, onzen voorzitter, achter de
Staatscommissie om, den Minister van Wa
terstaat een zendvergunning en gemeen-
schappelijken zender afgezwendeld hebben.
Op onomstootelijke wijze bleek dit echter
ONWAAR te zijn en daarom schreef men,
dat Mr. v. d. Deurne misbruik van vertrou
wen (wijd gebruik is de voorzichtige uit
drukking van „de Telegraaf",) gemaakt zou
hebben in zijn qualiteit als secretaris van de
staatscommissie. Dit bleek echter weer af
doende ONWAAR te zijn. Toen, en dat doet
de deur dicht had Mr. v. d. Deure het als
piivé-mensch geweten, dat de H. D. O. een
zendvergunning had aangevraagd en het
toen óók gedaan, zonder er den H. D. O.
van in kennis te stellen. Vreeselijke mis
daad, vooral omdat de H, D. O. toch ook
getracht had een zendvergunning te verkrij
gen zonder den Christeiijken en den Katho
lieken Omroep te waarschuwen. Dit was
van hen echter niet „unfair", van Mr. v, d.
Deure en onzen voorzitter echter wel. En of
beide heeren nu al als eerlijke menschen
verklaarden: Wij wisten niet dat de H.D.O.
nog buiten de Nederlandsche Seintoestel-
lenfabriek, van wie de zender is. een ver
gunning had aangevraagd, het hielp niet. Zij
hadden het wel geweten en hun aanvrage
was „unfair"; de aanvrage van den H. D. O.
echter, ofschoon zij hiervan evenmin iets
wisten en de omstanigheden voor beide de
zelfde waren, getuigde van de fijnste ma
nieren. Dit alles werd in' „De Telegraaf" be
handeld op een wijze, waaruit duidelijk
bleek, dat het er om te doen was, den
Christeiijken en Katholieken omroep zoo
mogelijk onmogelijk te maken. Uit welke
hoek waaide echter de wind? Wie was de
vijand, die het geheele relletje had opge
zet en van „De Telegraaf" zijn spreekbuis
maakte?
Wij hadden gegronde vermoedens. Wij
hadden op de IRTA-tentoonstelling zelfs van
menschen, die verwant waren aan die wij
verdachten, namen hooren noemen. Onze
vermoedens waren niet ongegrond. Wel
hadden wij eenige weken lang onder min of
meer bedekte termen vijandige stukken ge
lezen in „De Luitstergids" (het orgaan van
den H. D. O.) en daaruit duidelijk gemerkt,
dat de opinie van de heeren is, dat de
K. R. O. geen reden van bestaan heeft, im
mers, zoo redeneerde men „De H. D. O.
is neutraal en zal de Katholieken hetzelfde
geven wat de K. R. O thans doet; waarom
moeten de krachten versnipperd en hekjes
gezet worden?"
En als men medewerking had van R. K.
Ensembles, dan werd op R. K. nog eens den
nadruk gelegd. Het Katholieke publiek
moest zand in de oogen gestrooid worden
en het moest ons duidelijk worden; K. R. O.,
verdwijn; Gij hebt geen reden van bestaan;
Uw Bisschoppen, Uw leiders, Uw vooraan
staande mannen weten er niets van als zij
een K. R. O.-stichting in het leven roepen.
En de sfeer, die geschapen werd was van
dien aard, dat vele katholieken er in liepen
en hun geld offerden aan dien eerlijken, op
rechten, neutralen H. D. O,
Pastoor Perquin schreef het al eens in
vorige artikelen, dat wij wel degelijk no
titie nemen van al dat gedoe, maar wij kon
den toen toch niet veronderstellen, dat de
H. D. O. onze tegenstander was. Wij meen
den eigenlijk dat het min of meer, kromme
sprongen waren, omdat men ging voelen,
dat de Christelijke en Katholieken steeds
meer leden kregen en derhalve het geld bij
den H. D. O. wat minder toevloeiden.
Maar nu komt opeens „De Telegraaf"
het enfant terrible van den H. D. O. en
rukt de sluiers af. In het Zondagsblad van
17 October van dit blad vonden wij een
foto van de heeren die het comité van "en
H.D.O. uitmaken. Onder deze foto staat let
terlijk het volgende gedrukt: „In den strijd
om den aether, die zich gedurende den laat
sten tijd heelt verscherpt, heelt het kleine
maar energieke H. D. O.-comité van zich
laten spreken, door zijn MANMOEDIGEN
STRIJD TEGEN DE SECT ARISCHE IN
FECTIE van een nationalen zender".
Ge gelooft het niet, Katholieken, maar het
staat er toch duidelijk.
Hier verklaart dus „De Telegraaf":
1. dat in den strijd om den aether het
H. D. O.-comité zich vijandig geplaatst
heeft tegen ons;
2. dat die strijd manmoedig was, met
energie, d- w. z. het ging er om, de overwin
ning te behalen en dus de christeiijken en
katholieken om hals te brengen. Links tegen
rechts!
3. de bijzondere omroepen worden in
dien strijd „sectarisch" genoemd en zij in-
fecteeren", zij „besmetten" den omroep.
Is het piet verregaand en schandelijk om
zich zoo uit te drukken? Wij zouden infec-
teeren, besmetten, als bacildragers, als men
schen, die men in de gemeenschap moet
mijden en zulks door onze uitzendingen,
door onze sprekers, door het naar voren
brengen van onzen godsdienst, van onze
cultuur.
Katholieken, begrijpt nu toch goed, waar
het om gaat en waar de vijand zit, en op
welke „faire" wijze hij ons bestrijdt waar
het gaat om onze groote belangen en onze
heilige gevoelens.
En daarom nog eens: sluit u aan bij Uw
eigen omroep; steunt niet de menschen, die
Iw geld gebruiken om ons te bestrijden.
Zooiets NQOITÜI
Katholieken, wij rekenen op U, dat wij U
ten spoedigste allen in onze gelederen zul
len hebben.
PAUL, A. M. SPEET,
Secretaris van den
K.R.O.-Stichting in Nederland
n DE HONGAARSCHE KINDEREN,
De nieuwe Hongaarsche kinderactig
wordt met kracht voortgezet.
Met groote waardeering voor het ont
zaglijk vele, dat de Katholieken van Neder*
land en in het bijzonder de bestuursleden
en de medewerkers van het R. K. Huis
vestingcomité in de voorbije jaren alreeds
gepraesteerd hebben voor noodlijdend Hon
garije en voor het arme Hongaarsche kind,
is het R, K. Hongaarsche Kindercomité te,
Amsterdam, dat zich onder leiding van Mgr.
J. Stroomer, Deken van Amsterdam, gecon
stitueerd heeft, van meening, dat Roomsch
Nederland een goed en schoon werk zou
verrichten, wanneer het de beschermende
hand nog niet aftrok van het arme Hon
gaarsche kind.
Vele vooraanstaande Nederlanders heb
ben er zich in Hongarije, en speciaal in
i Budapest, van overtuigd, dat men aldaar
Nederland's hulp nog niet missen kan.
Al zijn, al worden er ook de Staatsmid
delen gesaneerd, de bevolking lijdt nog
schrikbarend tengevolge van de naweeën
van den oorlog.
Heeft men met het oog op den groo-
ten nood voorheen geho'pen, dan zal
men ook thans niet doof mogen blijven!
voor de bede om steun: de volksnoodeni
toch zijn er nog slechts weinig verlicht;
die nooden verminderen niet door offi-
ciëele, optimistische rapporten omtrent dn
Staatsfinanciën.
Hulp is er nog zéér noodig.
Hief de vertegenwoordiger der Hongaars
sche regeering bij de jongste ontvangst der
Hollacdsche pleegouders aan het station te
Budapest niet spontaan een „Eljenl Eljen!"
(„Hoch! Hochl") aan, toen in een toespraak)
van Hollandsche zijde werd medegedeeld,
dat in Holland een nieuwe Hongaarsche
kinderactie was ingezet?
En heeft Z. Eminentie Kardinaal Czer-
noch bij de ontvangst der Hollandsche pleeg
ouders in zijn paleis te Esterghom niet met'
nadruk verzekerd, dat hij een voortzetting
der kinderactie ten zeerst: op prijs zoif
stellen?
Dat zegt toch waarlijk genoeg.
Reeds arriveerde er onder auspiciën van
het R. K. Hongaarsche Kindercomité te
Amsterdam eenigen tijd gleden een 130-
tal kinderen in Holland; de HollandscheT
liefdadigheid ten opzichte van Hongarije i*
waarlijk nog niet uitgeput! en nu ligt
het in d-- bedoeling van het R. K. Hon
gaarsche Kindercomité eind November van
dit jaar een specialen kindertrein uit Hon*
garije naar Hier te laten komen.
Reeds gaven vele Katholieken van Neder
land den wensch te kennen, tijdelijk een
Hongaartje in hun gezin op te nemen;
reeds werden er vele giften voor het goed®
Hongaarsche doel ingezonden.
Echter meent het Comité alsnog een
beroep te moeten doen op de liefdadig
heid der Katholieken van Nederland; dat
zij het arme Hongarije met zijn tallooze
wegstervende kinderen nog niet aan zijn
lot overlaten, dat zij alsnog voor een aan
tal maanden een Hongaarsch kindje en
daardoor een Hongaarsche familie -
gelukkig maken, en het Comité tot voort
zetting der actie in staat stellen door het
zenden van giften en.... giftjes! Iedere
gave immers, hoe gering ook, wordt in groot»
dankbaarheid aanvaard.
Aanvragen om Hongaarsche kinderen
richte men tot den secretaris van het R. K,
Hongaarsch Kindercomité: Jos. Krah, Van
Speykstraat 55, te Amsterdam: giften
worden gaarne in ontvangst genomen dooft
den penningmeester van het Comité; Kape
laan J, J. A. Kuilman, Jac. van Lennep-
kade 211, eveneens te Amsterdam,
In menig huishouden heerschen vriend
schappelijke menigsverschillen over da
plaats, welke aan den luidspreker moet
worden toebedeeld. De een wenscht hem
op het toestel te zetten, de ander prefereert
den schoorsteenmantel.
In het algemeen gelden voor het plaatsen
van een luidspreker, uit technische over
wegingen, de volgende punten:
1. plaats den luidspreker zoo ver mogelijk
van het ontvangtoestel;
2. plaats den luidspreker niet te dicht
bij een muur;
3. zorgt dat er geen losse voorwerpen in
den omtrek van den luidspreker liggen,
welke op hinderlijke wijze kunnen gaan
resonneeren.
Verder wordt de aangenaamste impres
sie bereikt, indien de opening van den luid
spreker op oorhoogte gelegen is.
Willem Mengelberg is benoemd tot lid
van het eerecomité der Internationale
Muziektentoonslelling, die te Genève in
1927 zal worden gehouden.
Haar jongen.
Mei wrevel-rukje duwde hij z'n stoel
ichteruit en ging in de ruime kamer op en
leer loopen.
„!t Spijt me, moeder, dat ik 't moet zeg-"
jen, maar ik zou haast gaan denken, dat..."
„Dat ik egoïstisch ben" voltooide me
vrouw Lindveld de zin met 'n somber glim
lachje. „Ik begrijp 't, jongen.... je moet
w:l haast zoo denken.... Maar ik bezweer
je, dat 't niet zoo isKun je er aan
twijfelen, Frans, dat ik niets anders dan je
geluk wil?"
Ze keek hem aan met vochtige oogen....
en de zoon kon die blik niet weerstaan.
Ze was nog mooi voor haar zestig jaren
met haar vol, zilverig kapsel en het
blanke gelaat met slechts enkele, heel dun
ne rimpelries.
Toch morst 't Frans we! zijn opgevallen,
dat ze er de laatste paar maanden - de
maanden van de groote verandering in hun
rustig bestaan ouder ging uitzien.
Dat was de strijd tusschen twee liefden...
Die van baar voor d'r eenigst kind, groot
gebracht in angst en zorgen, om z'n zwak
gftstel.... en die van hem voor het meisje,i
dat in hun beider leven was getreden en
zou maken, dat de moeder alleen' achter
bleef.
Ze zou dat gaarne hebben over gehad
voor 't geluk van haar jongen, als er maar
de zekerheid was, dat ze hem veilig kon
afgeven....
Maar hoe ze ook haar .best deed en van
wglke kant ze het geval bekeek.... ze
kon in dat meisje geen vertrouwen stel
len.... ze was bang voor Frans' toekomst.
Feiten kon ze niet noemen.maar als
vrouw van levenservaring zag ze, dat die
oogen, die woorden, die houding niet spra
ken van echte liefde.... 't bleef alles aan
de buitenkant.... dat voelde ze telkens
weer en ze kon 't niet helpen, dat ze er
steeds meer op ging letten.
Toen Frans geen antwoord gaf en 'n
schilderstukje bleef bekijken, dat daar al
jaren aan de wand hing, sprak de moeder,
heel zacht, alsof ze bang was, dat haar
woorden hem pijn zouden doen:
„Ik kan me voorstellen, Frans, dat jij 't
met andere oogen bekijkt én mij nu en dan
ziet als de baatzuchtige moeder, die haar
kind bij zich wil houden.,., maar waar
jouw oogen voorbijgaan, zooals dat meer
gebeurt, daar blijven die van je moeder
angstig stil en nemen op wat jij in die eer
ste liefde niet ziet. We zullen nu afspreken,
iongen, er niet meer over te praten. Ik
heb nu voor 't laatst geprobeerd je ook
eens practisch te laten zien.... ik
hoop, dat je er nog eens heel ernstig over
zult nadenken.».- 't hangt immers samen
met je heele verdere leven? En je bidt im
mers dagelijks voor je levensstaat? Wat
zou dat geven als je daar zelf naast ging
staan? Als je 't gewoon op z'n beloop
het?"
Heel rustig, alsof er niet pas over 'n
ernstige levenskwestie was gesproken, ging
mevrouw Lindveld weer aan haar bezig
heden.
Frans bleef nog wat denken aan de
woorden, die z'n moeder tot hem gespro
ken had.... In z'n binnenste vocht het
nog, dat moeder met berekening sprak,
maar als hij dan naging wat ze altijd voor
hem was geweest, hoe hij zich al die jaren
had mogen koesteren aan de weldadige
warmte van haar groote liefde.... ja, dan
moest hij toch wel bekennen, dat het al
leen om hem gingom zijn geluk...»
en dan moest hij wel toegeven, dat ie haar
in de maanden van z'n verloving met Mia
de Bunder verkeerd had beoordeeld.
En zoo denkend kwam het vanzelf op
hem af, dat hij Mia's karakter meermalen
moedwillig te veel in de zonzijde had ge
plaatst.... Ook al, omdat moeders ver
keerd opgevatte waarschuwingen hem irri
teerden. Er kwam nu twijfel bij Frans aan
de oprechtheid van Mia's liefde, want hij
ging haar nu zien zooals moeder 't hem
had aangeraden, vandaag voor 't laatst.
Maar tenslotte bleef het verlangen, om
Mia de zijne te kunnen noemen, de baas.
Dat verlangen was groot en eerlijken
Frans meende, dat zijn aanstaande, al was
het nu nog wat oppervlakkig, hem later de
wederliefde zou geven waarop, hij recht
had..-.. Hij zou ze winnen door die van
hem zelfhij voelde zich krachtig ge
noeg het daarheen te leiden.
„Mia" vroeg de moeder, toen ze kort
voor het huwelijk 'n kwartiertje met het
meisje alleen was „zul je goed voor hem
zijn?"
Haar gezicht was vlak bij dat van het
meisje en het scheen of haar warme blik
wilde dringen in die ziel, om te trachten
haar iets te geven van de eigen opofferende
liefde, die bewaard moest blijven voor de
zoon, die ze afstond.
Mia deed gepikeerd en vroeg wat haar
aanstaande schoonmoeder eigenlijk wel
dacht.... zonder er aan te denken, dat ze
de vrouw nu 'n slag gaf, die voor deze
moeder het onvermijdelijke beteekende.
'n Goed, liefhebbend meisje zou haar 'n
mild antwoord op die vraag hebben gege
ven.... haar hebben gerust gesteld..., O,
één woord, éen blik zou voldoende geweest
rijn..,, maar niets.... niets.... De moe
der wist nu, dat „haar jongen" ongelukkig
zou worden.... en ze kon er niets meer
aan veranderen.... want Frans voelde zich
immers sterk in z'n alles overwinnende
liefde?
Z'n arme liefde
Het kwam wel zoo uit
Mia bleek spoedig te zijn de vrouw, die
alles van haar man verlangde en er niets
voor terug gaf.
Frans kon werken, zwoegen, al z'n ener
gie en denkvermogen gebruiken, om z'n in
komsten te vermeerderen.... z'n vrouw
zorgde wel, dat het even snel weer ver
dween.... En dan nog dat vreeselijke an
dere.... haar afkeer van het moederschap
uit gemakzucht.... omdat ze alléén
maar genieten wilde en geen zorgen
wenschte af te wachten.... Dat nekte hem
't meest en maakte zijn huwelijk tot 'n
gruwelijke kwelling.
Frans verzweeg alles voor z'n moeder....
Maar de scherpziende vrouw begreep
heel goed, dat er was gebeurd wat ze had
gevreesd.
En ze leed misschien meer dan haar kind
zeil
Ze vroeg niets.... ze wilde niet de
minste aanleiding zijn tot nieuwe oneenig-
heid..,. met geen enkele daad of geen
enkel woord zich mengen in hun samen
leving.... dat zou 't toch maar erger ma
ken.
Éénmaal vroeg Frans haar om financiee-
Ie hulp in z'n zaken....
Met bevende handen schreef ze de
cheque,.én zei, dat het de eerste en de
laatste was Later zou ie wel begrijpen
waarom. Meer zei ze niet.
Ze hoopte, dat hij zich zou uitspreken....
haar deelgenoote zou maken van z'n leed.
Ze zou hem getroost hebben zooveel ze i
kon, zonder verwijten.
Maar 't scheen, dat hij 't alleen wild*
dragen..,, of te trotsch was, om met z'n
ongeluk door eigen blindheid voor-de-dag
te komen.
Toen Frans bankroet ging, en zijn aan
weelde gewend vrouwtje niet meer kon
geven wat ze verlangde, e i s c h t e, verliet
ze hem.... alsof heft woord huwelijk niet
bestond.
Frans bleef achter, arm, ziek van de zor
gen en het doorgestane huwelijksleed.
Mevrouw Lindveld, die dit van anderen
hoorde, ging hem bezoeken. Ze schrok van
'm.,.. zoo ellendig als ie er uit zag.... In
'n klein half jaar had ze hem niet gezien,
omdat ze bij elk bezoek pijnlijlrer voelde,
dat haar aanwezigheid hinderde.
Nu keek ie haar droevig aan en zei met
matte stem: „Hier zit uw jongen, die zich
zoo sterk dacht.... die te laat begreep,
dat 'n hart niet gemaakt kan worden."
Zij sloeg haar arm om hem he-n en zeis
i.Kom mee.... je begrijpt nu wel, waarom
ik toen die eerste hulp ook de laatste liet
zijn.... Ik kan nu weer voor je zorgen....
zooals vroeger.... 't is 'n leelijke droom
geweest.... Je wordt weer mijn jon
gen...."
G, N.