SÈVRES PORCELEIN
m
in woorden kon uitdrukken dat alles
had de toekomst voor hem ingehouden.
Thans een gebarsten waterbel En den
rijkdom zijner jeugd had hij dagen en uren
versleten en zich om den tijd niet be
kommerd zelfs nooit aan tijd gedacht,
ook niet aan het levea. Léven en tijd sche
nen hem toen een eeuwigheid toe
Het leven terwijl hij het als einde
loos beschouwde, had hij de uren, hem
beschoren, kunnen tellen.
Plo s:ling kwam er een golf van heim
wee over hem heen heimwee naar de
wereld, naar het verle. en, dat hij nooit
gewaardeerd had, naar Modena, naar de
boomen en de bloemen van het paleis van
Zijn vader. En Conrad, die in den zonne
schijn was wegge e en weg v.- n dit don
kere kasteel, dat mj nooit meer zou verla
ten Toch weifelde hij geen oogenblik
zulk eene gedachte zou nooit bij hem op
gekomen zijn. Alleen vond hij 't vreeselijk
om te wachten. Hij wenschte dat alles
voorbij was nu aanstonds.
Van de straat, beneden, weerklonk een
groot rumoer en het volk begon angstig
te worden, terwijl de landslieden, door
vuur en zwaard achtervolgd, door de poor
ten naar binnen kwamen dringen. Vis
conti was in aantocht 1 Wild geschreeuw
en het geluid van voortsnellende voeten
drong in het stille vertrek door. Vincenzo
sprong van zijn stoel op en wenschte dat
zijn vader hem niet alleen had achterge
laten want zijne gedachten waren bitter
en hij kon ze niet alleen verdragen. Zijn
leven zal misschien anders wezen als hij
weer op aarde terugkwam, ging 't in hem
om geen onnut, vergooid bestaan. Voor
tie eerste maal in zijn leven besefte hij dat
hij zijn vader zeer liefhad en daarmede
kwam tevens het besef hoe Mastino zijn
vrouw moest liefgehad hebben. Nu be
greep hij het. Kwam deze wetenschap zoo
laat, werd alles hem thans duidelijk om
voor eeuwig verduisterd te worden
Thans was alles voorbij er waren nog
maar een paar oogenblikken over tot
dat Hij sidderde een weinig tot
dat wat Hij wenschte naar de te
rugkomst van zijn vader, hij wenschte
dit met zijn geheele hart. Hij wilde niet
nadenken voor de eerste en de laatste
maal nadenken. Met dicht tezamen ge
klemde handen bleef hij staan, de oogen
op de deur gericht, een wanhopige poging
.aanwendend 0111 zichzelf te beheerschen.
Eindelijk kwam Ippolito binnen en
sloot de deur zacht achter zich toe. Hij
hield een gebedenboek in de hand en
een perkament. Toen hij beide op de ta
fel neerlegde zag Vincenzo dat het perka
ment voorzien was met het zegel van Ve
rona, de Ladder der Scaligerie.
„Mastino?" vroeg hij fluisterend.
„Mastino is niet meer," zeide d'Este
met kalme stem en verfrommelde het per
kament in zijn hand. Er stond op geschre
ven „Ik heb u verraden ter wille van
Isotta's leven," en geteekend met den
trotschen naam van Lombardije „Mas
tino Orazio della Scala."
„Dat zal de glorie van Vincenzo's dood
niet verduisteren," ging 't gestreng om in't
gemoed van Ippolito, en hij wierp het van
Zich, in de andere kamer bij het buskruit
iets dat alleen maar goed was om ver
brand te worden.
Het binnengedeelte van het kasteel
was voornamelijk van hout. Met pijnlijke
belangstelling zag Vincenzo toe hoe het
buskruit zorgvuldig langs de wanden ge
legd werd, in lange streepen naar olieva
ten toeloopend, terwijl overal droge, bla-
derlooze takken neergestrooid werden. D'
Este was niet onvoorbereid. Vincenzo
rilde en herinnerde zich hoe hij zijn hand
eens gebrand had, toen hij een vleermuis
uit een kampvuur gered had de pijn
had hem dagen lang gemarteld,
t „Welk een vreeselijke dood fluisterde
hij.
Ippolito wendde zijn verwrongen gelaat
naar hem toe met „Wat zegt gij, mijn
Zoon
„Niets, vader," antwoordde deze moe
dig, hoewel zijn hart in zijn borst hamerde,
„niets behalve dat dit niet zal falen."
„Neen, Vincenzo. Er is een oostenwind
Visconti zal niemand en niets naar Mi
laan kunnen brengen," zeide Ippolito met
een kalmte welke bijna ruw klonk.
„Wij zullen vannacht de lucht prachtig
verlichten," voerde Vincenzo aan en beet
zich op de lippen om kalm te blijven.
Met een plotselingen trotschen glim
lach, welke zijn ernstige gelaat geheel ver
anderde, zeide Ippolito „Sommigen van
onze verkenners zeggen dat Visconti man
nen zal zenden om met ons te onderhan
delen met ons, Vincenzo ons, d'Es-
tes Hier heeft hij heelemaal niet opge
rekend de vlammen van de muren zullen
dienen als perkamentsvlaggen 1"
De geheele stad was in rep en roer. De
wilde angst van het landvolk was zich
binnen de muren van Novara komen ver
spreiden. Er waren zeshonderd man om de
muren te verdedigen en God de ma
nier waarop Visconti steden plunderde en
verwoestte
Het zonlicht, dat op de muren gelegen
had, toen Conrad vaarwel wuifde, lag
thans op den vloer, een gouden vierkant,
dat juist de tafel aanraakte waarop Vin
cenzo's eene hand rustte. Het streelde zijn
roode wambuis met een onschuldig ijdel
vertoon van linten, welke zenuwachtig,
bijna met wanhoop in de andere hand wa
ren samengeknepen.
Ippolito nam het crucifix van den muur
en legde het op de tafel neer. Onder het
crucifix een brandende kaars, welke hij
naast zich zette, toen hij tegenover zijn
zoon aan de tafel plaats nam. Achter hem
was de open deur en voor hem het symbool
van zijn godsdienst beide met hun eigen
beteekenis doch het crucifix op de ruwe
houten tafel sprak luider dan de tonnen
buskruit, Vincenzo's oogen waren op het
gebedenboek gericht, doch zijne gedach
ten waren elders,. Zijn oogen waren ge
spannen naar dat eene geluid, waar hij met
samengeMemde tanden op wachtte het
teeken om naar de poorten te snellen.
In de stilte van het vertrek weerklonken
de geluiden van buiten met pijnlijke duide
lijkheid gillen en schreeuwen 1 Arme
zielen zoo dicht bij de eeuwigheid en
nog twistend over beuzelingen
Plotseling verstomde alle geluid of
kon hij niet meer booren En toen kwam
het de trommels riepen de verdedigers
naar de poorten toeluider en luider,
immer luider en Vincenzo's hart stemde
in met het wilde rumoer.
Vader en zoon stonden op en vatten el
kander over het crucifix heen bij de hand.
„God zij onze zielen genadig zeide
Ippolito, de kaars met de flauwe, gele
vlam opheffend.
„Amen," zeide Vincenzo met koude
lippen, een kus drukkend op het gebe
denboek.
Nog immer werden de trommels ge
roerd met opwindend geluid tot zij plot
seling verstomden
D'Este stootte zijn stoel terug voor
een oogenblik heerschte er volkomen stil
tetoen legde hij de vlam aan 't kruit
Vincenzo d'Este was op de knieën neerge
zonken in het gouden licht op den vloer,
de volle glorie van den warmen hemel-
gloed zijn schoon, opgeheven gelaat.
HOOFDSTUK XXXII.
De prijs van een onteerenden Koop.
Hij, eenmaal de machtige heer van
Verona, een fier en smetteloos vorst, stond
buiten Brescia te wachten op den prijs van
zijn onteerenden koop.
Het was op 't midden van den dag en
snikheet. Groote, pur-ere wolken lagen
aan den horizon opgespeld, voorboden
van onweer.
Mastino della Scala stond geheel alleen
op een rotsachtig gedeelte der vlakte. Zijne
groote gestalte stak onbeweeglijk af tegen
den diepen hemel. Alles wat van zijn leger
was overgebleven, lag achter hem in een
kastanje woud. Een groot gedeelte was ver
raden geworden de rest had verkozen in
stukken gehakt te worden boven overgave.
Een klein aantal, het uitschot van zijn
kamp, mannen die onverschillig waren
voor wien of waar zij het zwaard trokken,
zoolang hun eten en drinken verzekerd
was, waren gebleven om hun kansen met
de zijne te verbinden. Hijzelf was thans
niet beter af dan zij.
Gedurende alle ellende van die vreese
lijke week waren zijne brave Veroneezen
hem getrouw gebleven, en tweehonderd.
Zij hadden gezien hoe de anderen in hin
derlaag gevallen waren, omringd en af
gemaakt zij hadden gehoord hoe de eene
stad na de andere was ondergegaan en
minachtend geglimlacht over geruchten
van verraad, zonder Mastino's stilzwijgen
in twijfel te trekken. Was hij niet de zoon
van Cian Grandella Scala, een naam sino-
niem met eer, de trotsche naam in Lom
bardije hun wapenteeken, de Ladder der
Scaligeri, het meest geëerbiedigde in Italië.
Aldus hadden zij minachtend de onder
stellingen van verraad verworpen, welke
het mindere soort fluisterend hadden ver
spreid, tot aan dienzelfden morgen, dat hij
de officieren had samengeroepen om hun
met vreemde kalmte mede te deelen dat
hij hen, Verona en de Veroneezen verraden
had om de vrijheid van zijn vrouw te ver
krijgen dat hij Lombardije verkocht
had ter wille van Isotta d'Este.
Toen hij hen, zwijgend en verschrikt
als zij hem aangehoord hadden, verliet,
was hij dit rotsachtige gesteente beklom
men om er, geheel alleen, zijne vrouw op
te wachten. Zijne oogen waren op het ver
schiet gericht, zoodat hij nauwelijks een
kleine gedaante opmerkte welke verlegen
naar hem toekwam Totnaso.
„Edele heer," begon de knaap schucher-
en hield het gelaat afgewend, „de hettor
gin is veilig en wel vertrokken. Ik zag
haar met blijde oogen den draagstoel
binnengaan. Men zond mij haastig vooruit
om u dit te komen berichtei
„O T.Della Scala klom nog hooger
en beschutte zijne oogen met de hand.
Hij droeg zijn wapenrusting en had zijn
schild aan den arm het schild met de
Ladder der Scaligeri, langs welke hij zoo
hoog was opgeklommen om zoo laag
neer te vallen
Tomaso hurkte zwijgend en angstig
naast hem neer. Hoewel hij zijn vader er
door verloren had, was hij Della Scala toch
getrouw gebleven. Hij had het gedrag
van zijn vader niet kunnen begrijpen.
Niettegenstaande wat er thans voorviel,
hetgeen hem de oogen omtrent zijn vader
en andere dingen begon te openen, bleef
hij toch nog aan zijn meester verklonken.
Hij sloeg de blikken op naar de sombere
gedaante. Mastino droeg geen mantel, en
oe gouden kroon was van zijn helm afge
nomen, want hij was niet langer hertog
van Verona. Hij had ook geen pages of
volgers meer alleen de je kiaap en hij
droeg zijn eigen schild, hield zijn eigen
paard aan den teugel, geminacht door hen,
die hij vroeger zelfs beneden minachting
waande.
Paardengetrappel kwam de stilte ver
breken en speren glinsterden tusschen
het rossige kastanjegroen achter hem. „De
Veroneezen" dacht Tomaso „de
soldaten van Verona."
Della Scala wendde het hoofd niet om
en bleef onbeweeglijk staan, zijn schild
aan zijn linkerarm, zijn rechter slap aan
zijn zijde.
Tomaso had zich niet vergist. Het was
een troep Veroneezen welke in vollen ga
lop uit de schaduw in het zonlicht kwa
men aanstuiven, klaarblijkelijk in groote
woede. Met schrik z? g Tomasó ze naderen.
Van stomme verbazing waren zij overge
gaan in wilde furie. Zij kwamen recht op
Mastino aan hun zwijgen was vreeselij-
ker dan kreten van haat hadden kunnen
zijn. Eindelijk wendde Mastino het gelaat
naar hen toe en beschouwde hen met ver
wilderde oogen.
De voorste ruiter had hen spoedig be
reikt en hield verwoed voor hem stil. Hij
trok zijn dolk met volle kracht naar Mas
tino, doch het wapen stuitte op het schild
af.
„Dat hebt gij van mij dat en mijne
minachting, Delia Scala riep hij uit,
zich in zijne stijgbeugels opheffend.
Mastino was er op voorbereid. Hij
bleef onbevreesd en rechtop staan. Toen
kwam een andere voorbij, die voorover
boog en trachtte hem in .het gelaat te spu
wen. Ook zijn dolk gleed op het schild af
dolken waar zijn eigen wapenteeken
op stond, omdat zijn eken soldaten die
droegen. Een ander rukfPeen ketting van
Zijn hals, een ketting welken Mastino hem
omgehangen had, en smeet dien met vloe
ken aan zijn voeten neer.
„Verrader waar is Ligozzi klonk
het met een vloek van een ander, waarop
Mastino met een kreet welke hem ont
wrongen werd, terugtrad. De man was
reeds voorbij en in zijn plaats een ander
Veronees, die hem met uitersten haat aan
zag. En zoo kwamen zij allen langs, de
een na den ander.
Allen wierpen hem hunne dolken toe en
sommigen bovendien een eereteeken of
een bewijs van zijn vriendschap. Alles
kwam afstuiten op dat schild, dat hij aan
den arm droeg.
„Daar!.... om uwe schande op te
vroolijken 1"
„Dat is om een ketting van te maken
voor Isotta d'Este
„Dat is van mij, die gaarne mijn leven
voor u gelaten had
Bittere, wilde tartende kreten, welke
hem met woede, minachting en haat wer
den toegeworpen. Behalve die eene, enkele
beweging was Mastino onbevreesd pal
blijven staan, zonder voor dien wilden
aanval uit den weg te treden. Een goed
uur had hij daar gestaan, terwijl de Vero
neezen langs hem heen reden en hunne
dolken op zijn schild neerratelden als wei
gerden zij minachtend hem te treffen.
„Houd op hotid in 's hemelsnaam
op schreeuwde Tomaso met de handen
aan de ooren.
Zij letten niet op den knaap in hunne
wilde furie zagen zij hem niet eens. Wat
Tomaso echter het vreeselijkst vond, was
dat Della Scala geen enkele beweging
maakte om zich te verdedigen. Zijn kalmte
was angstwekkend.
„Houd op riep Tomaso nogmaals,
„houd op
Hoeveel nog hoeveel Hoeveel meer
dolken om op het schild te komen afglij
den en op den grond in 't zonlicht te blij
ven flikkeren Hoeveel meer woedende
gezichten en bittere vloeken Hoelang
zou Della Scala daar als versteend blijven
staan Tomaso kroop neergehurkt samen
en bedekte zich de oogen. Eindelijk kwam
de laatste de vaandeldrager, die met de
verwoede handen defvlag in flarden rukte.
„Verona bestaat met meer!" schreeuwde
hij, „de Scaligeri bestaan niet meer
de vlag bestaat niet meer 1 He viae van
Verona Met een kreet van pijn wiezp hl)
een wrong van rood en goud aan Mastino's
voeten neer. Hij was een oude man, die
Mastino en zijn vader trouw gediend had.
In tegenstellirig van de anderen bleef hij
voor Mastino stil staan en vroeg hem
„Waarom hebt gij zooiets gedaan, Mastino
Della Scala waarom O, zeg mij, dat
gij er spijt over hebt
Mastino zag den ouden man aan en ant
woordde: „Verona bestaat niet meer en de
Scaligeri ook niet. Rijd met de anderen
mee, oude vriend."
„Ik had u zoo lief nep de vaandel
drager met wringende handen uit. „Red
uw ziel en zeg dat gij er spijt over hebt."
Met trotsch opgeheven hoofd gaf Mas
tino terug „Blijf ik leven om mijn ziel te
redden Ga met de anderen mee ik
heb er geen spijt yan."
Verdrietig reed de oude man verder.
Mastino zag hem achter de steenen en de
boomen verdwijnen. Hij was de laatste en
het werd weder stil. „Zij zijn weg
fluisterde Della Scala, „weg Toen
viel zijn blik op zijn schild. Het was overal
ingedeukt en beschramd de Ladder
der Scaligerie was er af. De grond om hem
heen lag vol wapenen. Wankelend be
dekte hij zijn oogen met de hand. De
Ladder der Scaligeri was van zijn schild
afgerukt
„Er zijn nog eemge manschappen over,
edele heer," voerde Tomaso eindelijk
verlegen en jongensachtig aan, als om
hem eenige troost te bieden. Doch tever
geefs zij die gebleven waren gaven nog
meer reden van schaamte dan zij die ge
deserteerd waren, schuim van het kamp,
kerels, die alleen maar vochten om het
geld en buit, die om schande lachten en
verraad bewonderden dat waren de
mannen die overbleven.
„Isotta riep Mastino met een wild ge
baar uit „waarom komt zij niet Heb
ik niet lang genoeg gewacht en duur ge
noeg betaald
„Ik geloof, dat ik haar stoet in de verte
zie aankomen," zeide Tomasa schuchter.
Hem plotseling bij den arm grijpend
zeide Mastino op een anderen toon, „Ik
geloof dat ik veranderd ben, Tomaso, sinds
ik haar voor de laatste maal ,zag. Misschien
zal zij mij niet kennen of schrikken als
zij mij ziet. Zij is zeer schoon en nu heb
ik niets meer om haar aan te bieden Ben
ik erg veranderd Tomaso?"
Hij was inderdaad veranderd. Zijn zach
te bruine haar was met grijs doorstreept,
zijn gelaat bleek en verwrongen zijne
oogen, eenmaal zacht en vriendelijk,
schitterden onnatuurlijk en hadden een
harde uitdrukking gekregen, evenals zijn
mond,
Mastino las het antwoord op zijn vraag
in Tomaso's verschrikte oogen. Met een
medelijdenden lach zeide hij, „Zij zal niet
meer om mij geven en bleef moede
loos tegen het zadel van zijn paard aan
leunen.
„Daar komt de hertoginriep Tomaso
uit, Mastino bij de hand grijpend.
De calvacade kwam uit een bosch van
struikgewas naar hen toerijden soldaten
van Visconti, Veroneezen, en te midden
daarvan een draagstoel met witte gor
dijnen.
Mastino's blik vloog er aanstonds heen.
Hij zag alleen maar dat witte punt. „O
mijn liefste fluisterde hij, „verlangen
van mijn hart ik heb er geen spijt van
Met gevelde hellebaarden, als groet aan
de eenzame gedaante die daar stond,
kwamen de soldaten naar hém toerijden.
Met luide stem !as de bevelhebbende
officier van een perkament voor dat hier
bij Isotta d'Este, hertogin van Verona,
krijgsgevangene van Gian Galeazzo Maria
Visconti, hertog van Milaan, overeen-
komstig hun verdrag aan haar echtgenoot
werd terug gegeven.
„Wij stellen haar in veiligheid in uwe
handen, edele heer, en de hertog van Mi
laan biedt u den tijd van drie maanden
om óf Lombardije te verlaten, óf binnen
Verona een plaats in zijn dienst aan te
nemen."
„Mijn keuze is gemaakt ik verlaat
Lombardije," antwoordde Mastino, „gij
kunt gaan."
De bevelhebber haalde licht de schou
ders op, gaf bevel tot vertrek en draafde
heen, gevolgd door Visconti's soldaten. Zij
hadden hun plicht gedaan. De veilig
heid van Isotta d'Este ging hen voor de
rest niet aan.
De Veroneezen, die den draagstoel
hielden, zetten dezen neer. De witte gor
dijnen bewogen een weinig heen en eweer
was 't door Isotta's hand of door den
wind
„Tomaso, Tomaso ik heb veel ge
dragen. Heb ik kracht genoeg voor dit
Zijne oogen schitterden zijn stem was vol
vreugde. Hij had alle schaamte verban
nen het vreeselijke verleden was even
zeer vergeten als de vreeselijke toekomst.
Er bestond voor hem niets meer dan haar
verwelkomend gelaat. Wordt vervolgd
Naar 't Engelsch, door J. v. W.
„Je bent ook met een van de slim-
sten," zuchtte meneer Van Dorsen
diep. „Je zoudt tegenwoordig niemand
meer vertrouwen, totdat je er al heel
zeker van bent, dat hei|geen schurk is.
Zelfs jij kan zoo'n eenvoudig karwei
tje als dit nog niet goed opknappen,
wel
Meneer Van Dorsen, een handelaar
tn antiquiteiten, waarbij hij zelf ook
behoorde, wiens gezicht op een stuk
perkament en wiens lange haren op de
manen van een paard geleken, had al
dikwijls op zoo'n manier tegen Marie
gepraat.
Zij bukte zich over zijn schouder en
volgde zijn langen mageren vinger,
terwijl haar jonge gestalte vreemd af
stak tegen den ouden, kleinen man.
„Je gaat naar het station toe," legde
hij haar uit, alsof hij tegen een kind
sprak, en dan neem je een kaartje naar
Haarlem. Dan stap je daar over op
het Haarlemmermeertreintje en je gaat
in Hoofddorp er uit. Dan ga je naar dat
huis toe, je neemt dezen catalogus en
wacht tot de veiling begint van de na
latenschap van den heer Versluys. Je
zegt geen woord totdat nummer 127
aan de beurt is. Nummer 127. Ik zal
het zoo met rooien inkt aantee-
kenen." Meneer Van Dorsen maakte
een rood cirkeltje om het cijfer heen.
„Begrepen
„Ja,' knikte Marie.
H„Nummer 127," herhaalde hij. „Vier
theekoppen zijn het van Fransch maak
sel en nog wat grof aardewerk. Als
je het gekocht hebt, kun je den make
laar het aardewerk wel naar zijn hoofd
fooien, maar deze vier kopjes, juf-
iiuui« Marie.
Het vooruitzicht op „goeie zaken" te
doen bracht hem in een goedmoedige
stemming, zelfs tegenover zijn typiste,
die vieze kopjes zijn Gros-Bleu-
Sèvres, mijn beste kind Sèvres 1
Noch de oude vrouw, waar ze van
hooren, noch die dwaze makelaar we
ten er iets van af. Ik wel. Je kan tot
twee honderd gulden opbieden."
„Twee honderd gulden herhaalde
Marie verstomd. „En weten ze daar
heelemaal de waarde niet van
„O, kon ik zelf maar gaan, inplaats
van dit menschenkind," klaagde me
neer Van Dorsen en hief zijn handen
in de hoogte, „Je biedt er maar twee
kwartjes voor en ik hoop, dat je ze
daarvoor krijgt. Ik ken een Amerikaan,'
die me er direct viif honderd gulden
voor geeft
Maar meneer Van Dorsen moest
naar Schotland toe, om er een ver
armden Schotschen landeigenaar
over te halen, hem voor drie honderd
gulden een Benvenuto Cellini schaal
te verkoopen, waarvoor hij in zijn boe
ken een kóoper had voor twee duizend
gulden. Zijn assistent lag in het zieken
huis en Marie was op dat oogenblik
alleen beschikbaar.
Dus begon zij haar reis en bestu
deerde in den hoek van een coupé den
catalogus en herhaalde wel 127 keer het
nummer 127
Zoodra iemand echter binnentrad,
vouwde ze den catalogus haastig dicht,
stopte hem tn haar taschie en verdiep
te zich in de krant.
Toch waren er twee dingen, die ze
met goéd begrijpen kon.
Ten eerste vond ze het niets geen
prettige boodschap. Het scheen haar
niet eerlijk toe, om iets op een slink-
sche manier te willen koopen maar
dan zou geen der zaken van meneer
Van Dorsen tenslotte eerlijkjzijn.
Ten tweede was ze verschrikkelijk
zenuwachtig. Het was de eerste keer
en ze hoopte maar, dat ze niet per on
geluk op nummer 126 of 128 zou bie
den en misschien in het bezit kwam van
een „Opgezette papegaai, dito karper,
twee hengels en een cricket-bat," of
„Zit-bad, stoof en kachelbenoodigd-
heden."
De trem was juist Leiden voorbij,
toen Marie opkeek en in den doorloop
een jongen man zag staan, die haar eens
goed opnam. Marie glimlachte en de
jonge man nam zijn hoed af. Marie
wist met, dat hij Paul Vaander heette,
want zooals de meeste zakenkennis
sen kende ze hem alleen van gezicht.
Zij had zijn koning eens omver ge-
loopen, toen hij een partij schaak
speelde in het restaurant, waar zij 's
middags altijd kwam. Paul had even
opgekeken en toen verder gespeeld,
maar verloor zijn koningin en werd tot
Zijn verontwaardiging en verwondering
schaakmat gezet.
Het eenige wat hij goed besefte, was,
dat een heel aardig meisje schijnbaar
dagelijks in hetzelfde restaurant lunch
te want het waren daar meest „vaste"
klanten. Den volgenden dag liep hij
langzaam de zaal door en ging, toen hij
Marie zag, aan haar tafel zitten en be
keek het menu.
Toen hij wat bestelde, keek Marie
op van het boek, dat ze aan het lezen
was en Paul knikte vriendelijk.
„Hoe gaat het met u eh dat
partijtje schaak heb ik gisteren verlo
ren."
Mane dacht er even over na, of ze
heel kort of vriendelijk zou zijn en be
sloot tot het laatste. Paul Vaander ver
telde haar precies hoe hij zijn koningin
had verloren en vroeg of ze ook schaak
te.
„Nee," antwoordde ze.
„Het is gruwelijk vervelend," vond
Paul alles wat zij niet kende of niet
speelde, scheen op dat oogenblik voor
Paul gruwelijk vervelend.
Den volgenden dag zat Mane aan
een ander tafeltje en keek eens naar
Paul om, die tevergeefs zat rond te glu
ren. Maar later had hij haar toch weer
ontdekt en Marie was tot de conclusie
gekomen, dat een lunch met een boek
en een lunch met Paul zonder boek
toch eigenlijk niet te vergelijken waren.
Paul Vaander kwam naar haar toe.
„Wat een verrassing riep-ie uit.
„Gaat u ver
„Gaat nogal. Tot Haarlem," ant
woordde ze hem.
„Ik ook
„En dan stap ik op het Haarlem
mermeertreintje."
„Die moet ik ook hebben
„Ik moet naar Hoofddorp," legde
Paul haar uit, „het zou me niets meer
verwonderen, als u daar ook uitstapte."
„Ja precies, daar moet ik ook zijn,"
antwoordde Marie verbaasd.
„Nou, dat is ook een gelukkig toe
val, juffrouw, eh
„Ik heet Marie Mulder."
„Paul Vaander. U gaat toch zeker
niet naar een veiling toe
„Ja, daar ga ik heen," zei Marie,
en dacht aan hetgeen meneer Van
Dorsen haar zoo al verteld had, „er
moeten een paar prachtstoelen ver
kocht worden nummer 159."
„Ja, Hopplowhites, maar dat is
rommel."
„Rommel vroeg Marie verbaasd.
„Ja zonder twijfel, Reken maar niet,
dat die oude makelaar ze dan hier zou
verkoopen."
„O nee zei Marie en dacht aan de
Sèvres theekoppen.
„Als ik je was, kocht ik ze maar met,"
raadde hij haar aan eh.ik
moet een paar boeken koopen. Ik ben
bij Van Zalen in betrekking."
„Dien grooten tweedehands winkel?"
vroeg Marie.
„Ja, wij noemen ons liever „opkoo-
pers van oudheidkundige boeken en
geschriften," glimlachte hij. „U moet
weten, die oude Versluys was nog
familie van me een achter-achter-
neef geloof ik en toevallig was ik te
weten gekomen, dat hij een paar zeld
zame boeken bezat. Ik zou toch maar
niet te veel bieden voor die stoelen
tenminste als ie ze voor eigen rekening
koopt."
„Zie ik daar dan zoo naar uit
..Ja," vond hij, „ik zou het niets
vreemd gevonden hebben, als je hier
gekomen was om een kroon te koo
pen. Je koopt nu zeker voor een ander,
niet
Marie knikte, maar zei niet voor
wien, zoo verstandig was ze nog wel.
„Weet je wel, dat we twee uur den
tijd hebben voor de veiling begint
Weer knikte ze.
„Laten we gaan pick-mcken," stelde
hij voor. „Ik weet wel aan proviand
te komen. Ik hoop maar, dat je niet
aan die oude stoelen zult blijven
hangen."
„Waar zijn we nu eigenlijk vroeg
Marie, toen de trein wat langzamer
begon te rijden.
Niet dat zij het met wist, maar ze
wilde niet over die stoelen meer
praten.
Tenslotte kwamen ze op de plaats van
bestemming en kochten wat biscuits,
appelen, chocolade en twee flesschen
limonade en gingen in een grasveld
Zitten.
Marie paste er wel voor op, over
meneer Van Dorsen te spreken, maar
vertelde wel, dat zij een moeilijken
tijd had doorgemaakt en tenslotte
door een kennis haar tegenwoordig
baantje had gekregen.
Het paste feitelijk met. aan Paul
van Vaander te vertellen, dat haar
vader al vroeg gestorven was en haar
moeder zich met veel meer om haar
Bekommerd had, maar hij scheen dïf
niet te bemerken.
„Je hebt ook al met veel plezier
gehad," merkte hij op.
„Ja, maar dat is nu allemaal al weer
voorbij," antwoordde ze, „ik heb
een betrekking."
„Een goed baantje
„Gaat wel," antwoordde Marie, en
keek op haar horloge, „zouden we niét
eens opstappen
„Die oude Versluis was een vreemde
kerel," vertelde Paul. „De helft van
zijn boel is vrijwel waardeloos, hoewel
je dat zoo direct maar niet zien kan.
Heb je wel eens van de Sèvres-thee-
koppen gehoord
Marie schrok er van.
„Nee, nooit van gehoord."
„Nou, Versluijs kocht altijd na
maak Sèvres en liet het dan modi op
schilderen, en probeerde het als echt
Sèvres-porcelein kwijt te raken. Van
daag worden er een paar theekoppen
verkocht en zelfs de makelaar weet
met dat het Sèvres-porcelein zou
moeten zijn. Hij noemt het meen ik
blauwe koppen van Fransch maaksel 1"
Marie wandelde stil voor zich uit
starend verder. Rommel, net als de
stoelen
Als zij ze eens kocht en meneer Van
Dorsen tot de ontdekking kwam, dat
het rommel was Ze zou dat kunnen
voorkomen, omdat ze gewaarschuwd
was door een der familieleden en over
een kwartier zou ze moeten bieden. Zij
durfde Paul hierover geen vragen meer
te stellen, want dat zou maar zijn ach
terdocht opwekken. Toen zij voorbij
het postkantoor kwamen, dacht Marie
erover op te bellen, want misschien
was meneer Van Dorsen wel niet naar
Schotland gegaan en kon zij hem be
reiken.
„O ja, dat is waar ook, ik moest nog
even opbellen," zei ze tegen Paul en
wipte naar binnen.
Ze kreeg dfen jongsten bediende aan
de telefoon, vertelde hem maar de heele
geschiedenis en vroeg wat hij er van
dacht.
„Ja, als je het zoo zeker weet, zou ik
toch maar wat bieden en niet te hoog
gaan," vond deze.
Toch was Marie er nog met zoo ze
ker van. Maar tenslotte zou een fami
lielid toch wel de laatste zijn, die de
waarde van die zaken niet zou kennen.
Naderhand kon ze zich onmogelijk
meer herinneren, waar zij met Paul
over gesproken had, toen zij naar de
veiling wandelden, maar in ieder geval
hadden ze iets tegen elkaar gezegd.
Zij waren bij het leege huis aange
komen en de verkoop begon. Vlot wer
den de verschillende nummers achter
elkaar afgehandeld. Toen een paar boe
ken aan de beurt kwamen, zei hij niets
en schudde zijn hoofd tegen Marie.
„De boeken, die ik bedoel, komen
later," fluisterde hij, „dit is allemaal
niets waard."
Tenslotte kwam nummer 127 aan
de beurt.
„Vier aardige koppen en schoteltjes,
die blauwe melkkan en de rest zeventig
stuks, prachtig geschikt voor een huis
houden,"' zei de afslager.
„Kom wie biedt wie?...."
„Vijf kwartjes klonk het.
„Een gulden vijftig 1" zei een ander.
De afslager keek naar Marie.
Zij knikte.
„Twee gulden 1'
Nu en dan keek de afslager naar
haar en steeds knikte zij weer, terwijl
zij achter den opgewondenPaulVaander
stond, totdat de prijs opgeloopen was
tot een tientje. Zij moest nu toch be
slissen, of zij verder zou gaan of niet
zij aarzelde
„Tien gulden. Wie meerl" schreeuw
de de afslager weer.
Al was het namaak, toch kon ze nog
wel wat bieden vond Marie en besloot
tot vijftien gulden te gaan.
Zij knikte en keek gauw een anderen
kant uit.
Twee keer verbrak de afslager nog
de stilte en nummer 127 werd tenslotte
voor zestien gulden verkocht.
Mane trilde op haar bcenen. Wat
zou meneer Van Dorsen wel zeggen
Zou hij haar gelooven Feitelijk zou
Paul Vaander hem maar moeten uit
leggen, hoe de vork in den steel zat. Ja,
natuurlijk, dat was de manier 1 Paul
zou komen bewijzen, dat ze voorzich
tig en juist gehandeld had en meneer
Van Dorsen zou tenslotte nog te
vreden zijn. Ze was weer gerust ge
steld.
„Nu komen de stoelen," fluisterde
Paul, zich omkeerend.
„Eh ik geloof dat ik ze maar niet
neem," zei ze zachtjes
De stoelen werden voor een krats
verkocht.
„Gaat u vanavond weer terug, Juf
frouw Mulder
Zij knikte.
„Dan zouden we nu beter kunne»
opstappen," zei hij.
„En uw boeken dan
„Moet ik niet meer hebben," ant
woordde hij, „ik heb er geen idee
meer tn."
Verbaasd volgde zij hem, toen zij
naar buiten gingen.
„Maar we hebben toch in ieder ge
val fijn gegeten wel vroeg Paul.
„Zoudt u met denken, dat de kooper
van die theekopjes werkelijk dacht,
dat het echte waren vroeg Mane,
niet antwoordend op zijn vraag.
„Dat zou best kunnen."
„Misschien was het maar een daalder
ongeveer waard En de rest leek me
niet veej soeps."
Eh nee," antwoordde Paul.
„Er gaat een trem even over vijven, dus
we hebben nog een zee van tijd.
Een aardig plaatsje vindt u niet
„Ja, heel aardig 1" stemde Marie toe,
„Wanneer neem je eigenlijk vacan-
tie," vroeg Paul plotseling.
„De tweede week van Augustus."
„Wel ik eok 1 Kunnen wij niet eens
'n keer samen gaan fietsen of zoo
vroeg Paul.
„Ja, dat kan wel," stemde Mane toe.
Zij ontmoette zijn blik, kleurde en
hield haar adem in. Het scheen haar
alsof ze in het paradijs wandelden, in
plaats van op een polderweg.
„Juffrouw Mulder." zei Paul. plot
seling heel ernstig.
„Ik zou u even iets willen vertellen.
Ik heb bij Van Zalen veel invloed en
als.... als u uw baantje eens mocht
kwijtraken, wil je dan bij ons komen?"
„Natuurlijk, wat graag..,, maar
zoudt u dat werkelijk kunnen Want
ziet u het is wel mogelijk, dat ik
den een of anderen dag zonder betrek
king kom
„Dus u belooft het me plechtig 1"
zei hij en bleef stilstaan.
„Ja zeker en wat graag ook 1" 1
„Laten we dan elkaar een hand ge
ven," zei hij, „en vergeet het niet, wat
er ook mag gebeuren."
„Wat er ook mag gebeuren her
haalde ze verwonderd.
„Ja. dat zal ik je in den trein ver
tellen," zei Paul haastig, „als je niet van
me weg kunt loopen."
„Maar zou ik het dan wel graag
hooren?*' vroeg zij op zachten toon.
„Juffrouw Mulder, ik...."
Hij sprak niet verder.
„Hola 1" schreeuwde iemand achter
hen en een jongen op een oude, roestige
fiets kwam naderbij.
„Meneer Vaander schreeuwde oe
jongen. „Ze moeten u hebben, wilt u
even wachten, want de makelaar komt
u achterop."
Paul Vaander werd plotseling rood
en toen, als hij Maria aankeek, vaal
bleek.
„In orde 1" zei Paul haastig.
„Wat wil hij van me hebben
„Er is herrie geweest," schreeuwde
de jongen. „Een oude tante beweerde,
dat er echt Sèvres porcelein was en zat
daar maar over te zeuren. Die komt
er ook aan. 'k Zal ze even gaan ver
tellen, dat u hier wacht."
„Sèvres 1" zei Marie. „U heelt die
chineesche kopjes opgekocht?"
„Ja zeker," zei hij bijna ruw „U
moet weten, dat de oude Versluys alles
aan zijn zuster heeft nagelaten. Ik
schreef haar, dat haar broer, naar ik
dacht, vier Gros-Bleu kopjes in zijn
bezit had, die wel vier a vijf honderd
gulden waard konden zijn, maar ik heb
nooit een antwoord ontvangen. Toen
de catalogus klaar was, las ik de be
schrijving van nummer 127, en ben
toen direct hierheen gekomen
„Is het werke ijk'Sèvres vroeg
Marie angstig.
Hij knikte.
„Dus jij hebt me voorgelogen
stamelde zij.
„Heb ik dat gedaan Als ik me goed
herinner, heb ik alleen gezegd, dat de
oude Versluys meest namaak-porce-
lein gebruikte. Maar dat was toch niet
in verband met jou Of wilde jij ze
misschien ook koopen
Ja!" zei ze hakkelend.
„Dat heb je me niet verteld," zei
Paul rustig. „Je vertelde me direct, dat
je die stoelen wilde opkoopen."
„Hoe kon ik je dat vertellen snikte
Ze, „Meneer Van Dorsen had me hier
heen gezonden. Het was mijn geheim
niet...."
„Voor mij was het ook geen geheim",
zei Paul. „Ik wist, dat je hierheen geko
men was, om die Sèvres theekoppen
voor dien ouden Van Dorsen te koopen.
Ik had je in den Haag al gezien, toen
ik ia de gang stond en zag, dat je dien