SÈVRES PORCELEIN m in woorden kon uitdrukken dat alles had de toekomst voor hem ingehouden. Thans een gebarsten waterbel En den rijkdom zijner jeugd had hij dagen en uren versleten en zich om den tijd niet be kommerd zelfs nooit aan tijd gedacht, ook niet aan het levea. Léven en tijd sche nen hem toen een eeuwigheid toe Het leven terwijl hij het als einde loos beschouwde, had hij de uren, hem beschoren, kunnen tellen. Plo s:ling kwam er een golf van heim wee over hem heen heimwee naar de wereld, naar het verle. en, dat hij nooit gewaardeerd had, naar Modena, naar de boomen en de bloemen van het paleis van Zijn vader. En Conrad, die in den zonne schijn was wegge e en weg v.- n dit don kere kasteel, dat mj nooit meer zou verla ten Toch weifelde hij geen oogenblik zulk eene gedachte zou nooit bij hem op gekomen zijn. Alleen vond hij 't vreeselijk om te wachten. Hij wenschte dat alles voorbij was nu aanstonds. Van de straat, beneden, weerklonk een groot rumoer en het volk begon angstig te worden, terwijl de landslieden, door vuur en zwaard achtervolgd, door de poor ten naar binnen kwamen dringen. Vis conti was in aantocht 1 Wild geschreeuw en het geluid van voortsnellende voeten drong in het stille vertrek door. Vincenzo sprong van zijn stoel op en wenschte dat zijn vader hem niet alleen had achterge laten want zijne gedachten waren bitter en hij kon ze niet alleen verdragen. Zijn leven zal misschien anders wezen als hij weer op aarde terugkwam, ging 't in hem om geen onnut, vergooid bestaan. Voor tie eerste maal in zijn leven besefte hij dat hij zijn vader zeer liefhad en daarmede kwam tevens het besef hoe Mastino zijn vrouw moest liefgehad hebben. Nu be greep hij het. Kwam deze wetenschap zoo laat, werd alles hem thans duidelijk om voor eeuwig verduisterd te worden Thans was alles voorbij er waren nog maar een paar oogenblikken over tot dat Hij sidderde een weinig tot dat wat Hij wenschte naar de te rugkomst van zijn vader, hij wenschte dit met zijn geheele hart. Hij wilde niet nadenken voor de eerste en de laatste maal nadenken. Met dicht tezamen ge klemde handen bleef hij staan, de oogen op de deur gericht, een wanhopige poging .aanwendend 0111 zichzelf te beheerschen. Eindelijk kwam Ippolito binnen en sloot de deur zacht achter zich toe. Hij hield een gebedenboek in de hand en een perkament. Toen hij beide op de ta fel neerlegde zag Vincenzo dat het perka ment voorzien was met het zegel van Ve rona, de Ladder der Scaligerie. „Mastino?" vroeg hij fluisterend. „Mastino is niet meer," zeide d'Este met kalme stem en verfrommelde het per kament in zijn hand. Er stond op geschre ven „Ik heb u verraden ter wille van Isotta's leven," en geteekend met den trotschen naam van Lombardije „Mas tino Orazio della Scala." „Dat zal de glorie van Vincenzo's dood niet verduisteren," ging 't gestreng om in't gemoed van Ippolito, en hij wierp het van Zich, in de andere kamer bij het buskruit iets dat alleen maar goed was om ver brand te worden. Het binnengedeelte van het kasteel was voornamelijk van hout. Met pijnlijke belangstelling zag Vincenzo toe hoe het buskruit zorgvuldig langs de wanden ge legd werd, in lange streepen naar olieva ten toeloopend, terwijl overal droge, bla- derlooze takken neergestrooid werden. D' Este was niet onvoorbereid. Vincenzo rilde en herinnerde zich hoe hij zijn hand eens gebrand had, toen hij een vleermuis uit een kampvuur gered had de pijn had hem dagen lang gemarteld, t „Welk een vreeselijke dood fluisterde hij. Ippolito wendde zijn verwrongen gelaat naar hem toe met „Wat zegt gij, mijn Zoon „Niets, vader," antwoordde deze moe dig, hoewel zijn hart in zijn borst hamerde, „niets behalve dat dit niet zal falen." „Neen, Vincenzo. Er is een oostenwind Visconti zal niemand en niets naar Mi laan kunnen brengen," zeide Ippolito met een kalmte welke bijna ruw klonk. „Wij zullen vannacht de lucht prachtig verlichten," voerde Vincenzo aan en beet zich op de lippen om kalm te blijven. Met een plotselingen trotschen glim lach, welke zijn ernstige gelaat geheel ver anderde, zeide Ippolito „Sommigen van onze verkenners zeggen dat Visconti man nen zal zenden om met ons te onderhan delen met ons, Vincenzo ons, d'Es- tes Hier heeft hij heelemaal niet opge rekend de vlammen van de muren zullen dienen als perkamentsvlaggen 1" De geheele stad was in rep en roer. De wilde angst van het landvolk was zich binnen de muren van Novara komen ver spreiden. Er waren zeshonderd man om de muren te verdedigen en God de ma nier waarop Visconti steden plunderde en verwoestte Het zonlicht, dat op de muren gelegen had, toen Conrad vaarwel wuifde, lag thans op den vloer, een gouden vierkant, dat juist de tafel aanraakte waarop Vin cenzo's eene hand rustte. Het streelde zijn roode wambuis met een onschuldig ijdel vertoon van linten, welke zenuwachtig, bijna met wanhoop in de andere hand wa ren samengeknepen. Ippolito nam het crucifix van den muur en legde het op de tafel neer. Onder het crucifix een brandende kaars, welke hij naast zich zette, toen hij tegenover zijn zoon aan de tafel plaats nam. Achter hem was de open deur en voor hem het symbool van zijn godsdienst beide met hun eigen beteekenis doch het crucifix op de ruwe houten tafel sprak luider dan de tonnen buskruit, Vincenzo's oogen waren op het gebedenboek gericht, doch zijne gedach ten waren elders,. Zijn oogen waren ge spannen naar dat eene geluid, waar hij met samengeMemde tanden op wachtte het teeken om naar de poorten te snellen. In de stilte van het vertrek weerklonken de geluiden van buiten met pijnlijke duide lijkheid gillen en schreeuwen 1 Arme zielen zoo dicht bij de eeuwigheid en nog twistend over beuzelingen Plotseling verstomde alle geluid of kon hij niet meer booren En toen kwam het de trommels riepen de verdedigers naar de poorten toeluider en luider, immer luider en Vincenzo's hart stemde in met het wilde rumoer. Vader en zoon stonden op en vatten el kander over het crucifix heen bij de hand. „God zij onze zielen genadig zeide Ippolito, de kaars met de flauwe, gele vlam opheffend. „Amen," zeide Vincenzo met koude lippen, een kus drukkend op het gebe denboek. Nog immer werden de trommels ge roerd met opwindend geluid tot zij plot seling verstomden D'Este stootte zijn stoel terug voor een oogenblik heerschte er volkomen stil tetoen legde hij de vlam aan 't kruit Vincenzo d'Este was op de knieën neerge zonken in het gouden licht op den vloer, de volle glorie van den warmen hemel- gloed zijn schoon, opgeheven gelaat. HOOFDSTUK XXXII. De prijs van een onteerenden Koop. Hij, eenmaal de machtige heer van Verona, een fier en smetteloos vorst, stond buiten Brescia te wachten op den prijs van zijn onteerenden koop. Het was op 't midden van den dag en snikheet. Groote, pur-ere wolken lagen aan den horizon opgespeld, voorboden van onweer. Mastino della Scala stond geheel alleen op een rotsachtig gedeelte der vlakte. Zijne groote gestalte stak onbeweeglijk af tegen den diepen hemel. Alles wat van zijn leger was overgebleven, lag achter hem in een kastanje woud. Een groot gedeelte was ver raden geworden de rest had verkozen in stukken gehakt te worden boven overgave. Een klein aantal, het uitschot van zijn kamp, mannen die onverschillig waren voor wien of waar zij het zwaard trokken, zoolang hun eten en drinken verzekerd was, waren gebleven om hun kansen met de zijne te verbinden. Hijzelf was thans niet beter af dan zij. Gedurende alle ellende van die vreese lijke week waren zijne brave Veroneezen hem getrouw gebleven, en tweehonderd. Zij hadden gezien hoe de anderen in hin derlaag gevallen waren, omringd en af gemaakt zij hadden gehoord hoe de eene stad na de andere was ondergegaan en minachtend geglimlacht over geruchten van verraad, zonder Mastino's stilzwijgen in twijfel te trekken. Was hij niet de zoon van Cian Grandella Scala, een naam sino- niem met eer, de trotsche naam in Lom bardije hun wapenteeken, de Ladder der Scaligeri, het meest geëerbiedigde in Italië. Aldus hadden zij minachtend de onder stellingen van verraad verworpen, welke het mindere soort fluisterend hadden ver spreid, tot aan dienzelfden morgen, dat hij de officieren had samengeroepen om hun met vreemde kalmte mede te deelen dat hij hen, Verona en de Veroneezen verraden had om de vrijheid van zijn vrouw te ver krijgen dat hij Lombardije verkocht had ter wille van Isotta d'Este. Toen hij hen, zwijgend en verschrikt als zij hem aangehoord hadden, verliet, was hij dit rotsachtige gesteente beklom men om er, geheel alleen, zijne vrouw op te wachten. Zijne oogen waren op het ver schiet gericht, zoodat hij nauwelijks een kleine gedaante opmerkte welke verlegen naar hem toekwam Totnaso. „Edele heer," begon de knaap schucher- en hield het gelaat afgewend, „de hettor gin is veilig en wel vertrokken. Ik zag haar met blijde oogen den draagstoel binnengaan. Men zond mij haastig vooruit om u dit te komen berichtei „O T.Della Scala klom nog hooger en beschutte zijne oogen met de hand. Hij droeg zijn wapenrusting en had zijn schild aan den arm het schild met de Ladder der Scaligeri, langs welke hij zoo hoog was opgeklommen om zoo laag neer te vallen Tomaso hurkte zwijgend en angstig naast hem neer. Hoewel hij zijn vader er door verloren had, was hij Della Scala toch getrouw gebleven. Hij had het gedrag van zijn vader niet kunnen begrijpen. Niettegenstaande wat er thans voorviel, hetgeen hem de oogen omtrent zijn vader en andere dingen begon te openen, bleef hij toch nog aan zijn meester verklonken. Hij sloeg de blikken op naar de sombere gedaante. Mastino droeg geen mantel, en oe gouden kroon was van zijn helm afge nomen, want hij was niet langer hertog van Verona. Hij had ook geen pages of volgers meer alleen de je kiaap en hij droeg zijn eigen schild, hield zijn eigen paard aan den teugel, geminacht door hen, die hij vroeger zelfs beneden minachting waande. Paardengetrappel kwam de stilte ver breken en speren glinsterden tusschen het rossige kastanjegroen achter hem. „De Veroneezen" dacht Tomaso „de soldaten van Verona." Della Scala wendde het hoofd niet om en bleef onbeweeglijk staan, zijn schild aan zijn linkerarm, zijn rechter slap aan zijn zijde. Tomaso had zich niet vergist. Het was een troep Veroneezen welke in vollen ga lop uit de schaduw in het zonlicht kwa men aanstuiven, klaarblijkelijk in groote woede. Met schrik z? g Tomasó ze naderen. Van stomme verbazing waren zij overge gaan in wilde furie. Zij kwamen recht op Mastino aan hun zwijgen was vreeselij- ker dan kreten van haat hadden kunnen zijn. Eindelijk wendde Mastino het gelaat naar hen toe en beschouwde hen met ver wilderde oogen. De voorste ruiter had hen spoedig be reikt en hield verwoed voor hem stil. Hij trok zijn dolk met volle kracht naar Mas tino, doch het wapen stuitte op het schild af. „Dat hebt gij van mij dat en mijne minachting, Delia Scala riep hij uit, zich in zijne stijgbeugels opheffend. Mastino was er op voorbereid. Hij bleef onbevreesd en rechtop staan. Toen kwam een andere voorbij, die voorover boog en trachtte hem in .het gelaat te spu wen. Ook zijn dolk gleed op het schild af dolken waar zijn eigen wapenteeken op stond, omdat zijn eken soldaten die droegen. Een ander rukfPeen ketting van Zijn hals, een ketting welken Mastino hem omgehangen had, en smeet dien met vloe ken aan zijn voeten neer. „Verrader waar is Ligozzi klonk het met een vloek van een ander, waarop Mastino met een kreet welke hem ont wrongen werd, terugtrad. De man was reeds voorbij en in zijn plaats een ander Veronees, die hem met uitersten haat aan zag. En zoo kwamen zij allen langs, de een na den ander. Allen wierpen hem hunne dolken toe en sommigen bovendien een eereteeken of een bewijs van zijn vriendschap. Alles kwam afstuiten op dat schild, dat hij aan den arm droeg. „Daar!.... om uwe schande op te vroolijken 1" „Dat is om een ketting van te maken voor Isotta d'Este „Dat is van mij, die gaarne mijn leven voor u gelaten had Bittere, wilde tartende kreten, welke hem met woede, minachting en haat wer den toegeworpen. Behalve die eene, enkele beweging was Mastino onbevreesd pal blijven staan, zonder voor dien wilden aanval uit den weg te treden. Een goed uur had hij daar gestaan, terwijl de Vero neezen langs hem heen reden en hunne dolken op zijn schild neerratelden als wei gerden zij minachtend hem te treffen. „Houd op hotid in 's hemelsnaam op schreeuwde Tomaso met de handen aan de ooren. Zij letten niet op den knaap in hunne wilde furie zagen zij hem niet eens. Wat Tomaso echter het vreeselijkst vond, was dat Della Scala geen enkele beweging maakte om zich te verdedigen. Zijn kalmte was angstwekkend. „Houd op riep Tomaso nogmaals, „houd op Hoeveel nog hoeveel Hoeveel meer dolken om op het schild te komen afglij den en op den grond in 't zonlicht te blij ven flikkeren Hoeveel meer woedende gezichten en bittere vloeken Hoelang zou Della Scala daar als versteend blijven staan Tomaso kroop neergehurkt samen en bedekte zich de oogen. Eindelijk kwam de laatste de vaandeldrager, die met de verwoede handen defvlag in flarden rukte. „Verona bestaat met meer!" schreeuwde hij, „de Scaligeri bestaan niet meer de vlag bestaat niet meer 1 He viae van Verona Met een kreet van pijn wiezp hl) een wrong van rood en goud aan Mastino's voeten neer. Hij was een oude man, die Mastino en zijn vader trouw gediend had. In tegenstellirig van de anderen bleef hij voor Mastino stil staan en vroeg hem „Waarom hebt gij zooiets gedaan, Mastino Della Scala waarom O, zeg mij, dat gij er spijt over hebt Mastino zag den ouden man aan en ant woordde: „Verona bestaat niet meer en de Scaligeri ook niet. Rijd met de anderen mee, oude vriend." „Ik had u zoo lief nep de vaandel drager met wringende handen uit. „Red uw ziel en zeg dat gij er spijt over hebt." Met trotsch opgeheven hoofd gaf Mas tino terug „Blijf ik leven om mijn ziel te redden Ga met de anderen mee ik heb er geen spijt yan." Verdrietig reed de oude man verder. Mastino zag hem achter de steenen en de boomen verdwijnen. Hij was de laatste en het werd weder stil. „Zij zijn weg fluisterde Della Scala, „weg Toen viel zijn blik op zijn schild. Het was overal ingedeukt en beschramd de Ladder der Scaligerie was er af. De grond om hem heen lag vol wapenen. Wankelend be dekte hij zijn oogen met de hand. De Ladder der Scaligeri was van zijn schild afgerukt „Er zijn nog eemge manschappen over, edele heer," voerde Tomaso eindelijk verlegen en jongensachtig aan, als om hem eenige troost te bieden. Doch tever geefs zij die gebleven waren gaven nog meer reden van schaamte dan zij die ge deserteerd waren, schuim van het kamp, kerels, die alleen maar vochten om het geld en buit, die om schande lachten en verraad bewonderden dat waren de mannen die overbleven. „Isotta riep Mastino met een wild ge baar uit „waarom komt zij niet Heb ik niet lang genoeg gewacht en duur ge noeg betaald „Ik geloof, dat ik haar stoet in de verte zie aankomen," zeide Tomasa schuchter. Hem plotseling bij den arm grijpend zeide Mastino op een anderen toon, „Ik geloof dat ik veranderd ben, Tomaso, sinds ik haar voor de laatste maal ,zag. Misschien zal zij mij niet kennen of schrikken als zij mij ziet. Zij is zeer schoon en nu heb ik niets meer om haar aan te bieden Ben ik erg veranderd Tomaso?" Hij was inderdaad veranderd. Zijn zach te bruine haar was met grijs doorstreept, zijn gelaat bleek en verwrongen zijne oogen, eenmaal zacht en vriendelijk, schitterden onnatuurlijk en hadden een harde uitdrukking gekregen, evenals zijn mond, Mastino las het antwoord op zijn vraag in Tomaso's verschrikte oogen. Met een medelijdenden lach zeide hij, „Zij zal niet meer om mij geven en bleef moede loos tegen het zadel van zijn paard aan leunen. „Daar komt de hertoginriep Tomaso uit, Mastino bij de hand grijpend. De calvacade kwam uit een bosch van struikgewas naar hen toerijden soldaten van Visconti, Veroneezen, en te midden daarvan een draagstoel met witte gor dijnen. Mastino's blik vloog er aanstonds heen. Hij zag alleen maar dat witte punt. „O mijn liefste fluisterde hij, „verlangen van mijn hart ik heb er geen spijt van Met gevelde hellebaarden, als groet aan de eenzame gedaante die daar stond, kwamen de soldaten naar hém toerijden. Met luide stem !as de bevelhebbende officier van een perkament voor dat hier bij Isotta d'Este, hertogin van Verona, krijgsgevangene van Gian Galeazzo Maria Visconti, hertog van Milaan, overeen- komstig hun verdrag aan haar echtgenoot werd terug gegeven. „Wij stellen haar in veiligheid in uwe handen, edele heer, en de hertog van Mi laan biedt u den tijd van drie maanden om óf Lombardije te verlaten, óf binnen Verona een plaats in zijn dienst aan te nemen." „Mijn keuze is gemaakt ik verlaat Lombardije," antwoordde Mastino, „gij kunt gaan." De bevelhebber haalde licht de schou ders op, gaf bevel tot vertrek en draafde heen, gevolgd door Visconti's soldaten. Zij hadden hun plicht gedaan. De veilig heid van Isotta d'Este ging hen voor de rest niet aan. De Veroneezen, die den draagstoel hielden, zetten dezen neer. De witte gor dijnen bewogen een weinig heen en eweer was 't door Isotta's hand of door den wind „Tomaso, Tomaso ik heb veel ge dragen. Heb ik kracht genoeg voor dit Zijne oogen schitterden zijn stem was vol vreugde. Hij had alle schaamte verban nen het vreeselijke verleden was even zeer vergeten als de vreeselijke toekomst. Er bestond voor hem niets meer dan haar verwelkomend gelaat. Wordt vervolgd Naar 't Engelsch, door J. v. W. „Je bent ook met een van de slim- sten," zuchtte meneer Van Dorsen diep. „Je zoudt tegenwoordig niemand meer vertrouwen, totdat je er al heel zeker van bent, dat hei|geen schurk is. Zelfs jij kan zoo'n eenvoudig karwei tje als dit nog niet goed opknappen, wel Meneer Van Dorsen, een handelaar tn antiquiteiten, waarbij hij zelf ook behoorde, wiens gezicht op een stuk perkament en wiens lange haren op de manen van een paard geleken, had al dikwijls op zoo'n manier tegen Marie gepraat. Zij bukte zich over zijn schouder en volgde zijn langen mageren vinger, terwijl haar jonge gestalte vreemd af stak tegen den ouden, kleinen man. „Je gaat naar het station toe," legde hij haar uit, alsof hij tegen een kind sprak, en dan neem je een kaartje naar Haarlem. Dan stap je daar over op het Haarlemmermeertreintje en je gaat in Hoofddorp er uit. Dan ga je naar dat huis toe, je neemt dezen catalogus en wacht tot de veiling begint van de na latenschap van den heer Versluys. Je zegt geen woord totdat nummer 127 aan de beurt is. Nummer 127. Ik zal het zoo met rooien inkt aantee- kenen." Meneer Van Dorsen maakte een rood cirkeltje om het cijfer heen. „Begrepen „Ja,' knikte Marie. H„Nummer 127," herhaalde hij. „Vier theekoppen zijn het van Fransch maak sel en nog wat grof aardewerk. Als je het gekocht hebt, kun je den make laar het aardewerk wel naar zijn hoofd fooien, maar deze vier kopjes, juf- iiuui« Marie. Het vooruitzicht op „goeie zaken" te doen bracht hem in een goedmoedige stemming, zelfs tegenover zijn typiste, die vieze kopjes zijn Gros-Bleu- Sèvres, mijn beste kind Sèvres 1 Noch de oude vrouw, waar ze van hooren, noch die dwaze makelaar we ten er iets van af. Ik wel. Je kan tot twee honderd gulden opbieden." „Twee honderd gulden herhaalde Marie verstomd. „En weten ze daar heelemaal de waarde niet van „O, kon ik zelf maar gaan, inplaats van dit menschenkind," klaagde me neer Van Dorsen en hief zijn handen in de hoogte, „Je biedt er maar twee kwartjes voor en ik hoop, dat je ze daarvoor krijgt. Ik ken een Amerikaan,' die me er direct viif honderd gulden voor geeft Maar meneer Van Dorsen moest naar Schotland toe, om er een ver armden Schotschen landeigenaar over te halen, hem voor drie honderd gulden een Benvenuto Cellini schaal te verkoopen, waarvoor hij in zijn boe ken een kóoper had voor twee duizend gulden. Zijn assistent lag in het zieken huis en Marie was op dat oogenblik alleen beschikbaar. Dus begon zij haar reis en bestu deerde in den hoek van een coupé den catalogus en herhaalde wel 127 keer het nummer 127 Zoodra iemand echter binnentrad, vouwde ze den catalogus haastig dicht, stopte hem tn haar taschie en verdiep te zich in de krant. Toch waren er twee dingen, die ze met goéd begrijpen kon. Ten eerste vond ze het niets geen prettige boodschap. Het scheen haar niet eerlijk toe, om iets op een slink- sche manier te willen koopen maar dan zou geen der zaken van meneer Van Dorsen tenslotte eerlijkjzijn. Ten tweede was ze verschrikkelijk zenuwachtig. Het was de eerste keer en ze hoopte maar, dat ze niet per on geluk op nummer 126 of 128 zou bie den en misschien in het bezit kwam van een „Opgezette papegaai, dito karper, twee hengels en een cricket-bat," of „Zit-bad, stoof en kachelbenoodigd- heden." De trem was juist Leiden voorbij, toen Marie opkeek en in den doorloop een jongen man zag staan, die haar eens goed opnam. Marie glimlachte en de jonge man nam zijn hoed af. Marie wist met, dat hij Paul Vaander heette, want zooals de meeste zakenkennis sen kende ze hem alleen van gezicht. Zij had zijn koning eens omver ge- loopen, toen hij een partij schaak speelde in het restaurant, waar zij 's middags altijd kwam. Paul had even opgekeken en toen verder gespeeld, maar verloor zijn koningin en werd tot Zijn verontwaardiging en verwondering schaakmat gezet. Het eenige wat hij goed besefte, was, dat een heel aardig meisje schijnbaar dagelijks in hetzelfde restaurant lunch te want het waren daar meest „vaste" klanten. Den volgenden dag liep hij langzaam de zaal door en ging, toen hij Marie zag, aan haar tafel zitten en be keek het menu. Toen hij wat bestelde, keek Marie op van het boek, dat ze aan het lezen was en Paul knikte vriendelijk. „Hoe gaat het met u eh dat partijtje schaak heb ik gisteren verlo ren." Mane dacht er even over na, of ze heel kort of vriendelijk zou zijn en be sloot tot het laatste. Paul Vaander ver telde haar precies hoe hij zijn koningin had verloren en vroeg of ze ook schaak te. „Nee," antwoordde ze. „Het is gruwelijk vervelend," vond Paul alles wat zij niet kende of niet speelde, scheen op dat oogenblik voor Paul gruwelijk vervelend. Den volgenden dag zat Mane aan een ander tafeltje en keek eens naar Paul om, die tevergeefs zat rond te glu ren. Maar later had hij haar toch weer ontdekt en Marie was tot de conclusie gekomen, dat een lunch met een boek en een lunch met Paul zonder boek toch eigenlijk niet te vergelijken waren. Paul Vaander kwam naar haar toe. „Wat een verrassing riep-ie uit. „Gaat u ver „Gaat nogal. Tot Haarlem," ant woordde ze hem. „Ik ook „En dan stap ik op het Haarlem mermeertreintje." „Die moet ik ook hebben „Ik moet naar Hoofddorp," legde Paul haar uit, „het zou me niets meer verwonderen, als u daar ook uitstapte." „Ja precies, daar moet ik ook zijn," antwoordde Marie verbaasd. „Nou, dat is ook een gelukkig toe val, juffrouw, eh „Ik heet Marie Mulder." „Paul Vaander. U gaat toch zeker niet naar een veiling toe „Ja, daar ga ik heen," zei Marie, en dacht aan hetgeen meneer Van Dorsen haar zoo al verteld had, „er moeten een paar prachtstoelen ver kocht worden nummer 159." „Ja, Hopplowhites, maar dat is rommel." „Rommel vroeg Marie verbaasd. „Ja zonder twijfel, Reken maar niet, dat die oude makelaar ze dan hier zou verkoopen." „O nee zei Marie en dacht aan de Sèvres theekoppen. „Als ik je was, kocht ik ze maar met," raadde hij haar aan eh.ik moet een paar boeken koopen. Ik ben bij Van Zalen in betrekking." „Dien grooten tweedehands winkel?" vroeg Marie. „Ja, wij noemen ons liever „opkoo- pers van oudheidkundige boeken en geschriften," glimlachte hij. „U moet weten, die oude Versluys was nog familie van me een achter-achter- neef geloof ik en toevallig was ik te weten gekomen, dat hij een paar zeld zame boeken bezat. Ik zou toch maar niet te veel bieden voor die stoelen tenminste als ie ze voor eigen rekening koopt." „Zie ik daar dan zoo naar uit ..Ja," vond hij, „ik zou het niets vreemd gevonden hebben, als je hier gekomen was om een kroon te koo pen. Je koopt nu zeker voor een ander, niet Marie knikte, maar zei niet voor wien, zoo verstandig was ze nog wel. „Weet je wel, dat we twee uur den tijd hebben voor de veiling begint Weer knikte ze. „Laten we gaan pick-mcken," stelde hij voor. „Ik weet wel aan proviand te komen. Ik hoop maar, dat je niet aan die oude stoelen zult blijven hangen." „Waar zijn we nu eigenlijk vroeg Marie, toen de trein wat langzamer begon te rijden. Niet dat zij het met wist, maar ze wilde niet over die stoelen meer praten. Tenslotte kwamen ze op de plaats van bestemming en kochten wat biscuits, appelen, chocolade en twee flesschen limonade en gingen in een grasveld Zitten. Marie paste er wel voor op, over meneer Van Dorsen te spreken, maar vertelde wel, dat zij een moeilijken tijd had doorgemaakt en tenslotte door een kennis haar tegenwoordig baantje had gekregen. Het paste feitelijk met. aan Paul van Vaander te vertellen, dat haar vader al vroeg gestorven was en haar moeder zich met veel meer om haar Bekommerd had, maar hij scheen dïf niet te bemerken. „Je hebt ook al met veel plezier gehad," merkte hij op. „Ja, maar dat is nu allemaal al weer voorbij," antwoordde ze, „ik heb een betrekking." „Een goed baantje „Gaat wel," antwoordde Marie, en keek op haar horloge, „zouden we niét eens opstappen „Die oude Versluis was een vreemde kerel," vertelde Paul. „De helft van zijn boel is vrijwel waardeloos, hoewel je dat zoo direct maar niet zien kan. Heb je wel eens van de Sèvres-thee- koppen gehoord Marie schrok er van. „Nee, nooit van gehoord." „Nou, Versluijs kocht altijd na maak Sèvres en liet het dan modi op schilderen, en probeerde het als echt Sèvres-porcelein kwijt te raken. Van daag worden er een paar theekoppen verkocht en zelfs de makelaar weet met dat het Sèvres-porcelein zou moeten zijn. Hij noemt het meen ik blauwe koppen van Fransch maaksel 1" Marie wandelde stil voor zich uit starend verder. Rommel, net als de stoelen Als zij ze eens kocht en meneer Van Dorsen tot de ontdekking kwam, dat het rommel was Ze zou dat kunnen voorkomen, omdat ze gewaarschuwd was door een der familieleden en over een kwartier zou ze moeten bieden. Zij durfde Paul hierover geen vragen meer te stellen, want dat zou maar zijn ach terdocht opwekken. Toen zij voorbij het postkantoor kwamen, dacht Marie erover op te bellen, want misschien was meneer Van Dorsen wel niet naar Schotland gegaan en kon zij hem be reiken. „O ja, dat is waar ook, ik moest nog even opbellen," zei ze tegen Paul en wipte naar binnen. Ze kreeg dfen jongsten bediende aan de telefoon, vertelde hem maar de heele geschiedenis en vroeg wat hij er van dacht. „Ja, als je het zoo zeker weet, zou ik toch maar wat bieden en niet te hoog gaan," vond deze. Toch was Marie er nog met zoo ze ker van. Maar tenslotte zou een fami lielid toch wel de laatste zijn, die de waarde van die zaken niet zou kennen. Naderhand kon ze zich onmogelijk meer herinneren, waar zij met Paul over gesproken had, toen zij naar de veiling wandelden, maar in ieder geval hadden ze iets tegen elkaar gezegd. Zij waren bij het leege huis aange komen en de verkoop begon. Vlot wer den de verschillende nummers achter elkaar afgehandeld. Toen een paar boe ken aan de beurt kwamen, zei hij niets en schudde zijn hoofd tegen Marie. „De boeken, die ik bedoel, komen later," fluisterde hij, „dit is allemaal niets waard." Tenslotte kwam nummer 127 aan de beurt. „Vier aardige koppen en schoteltjes, die blauwe melkkan en de rest zeventig stuks, prachtig geschikt voor een huis houden,"' zei de afslager. „Kom wie biedt wie?...." „Vijf kwartjes klonk het. „Een gulden vijftig 1" zei een ander. De afslager keek naar Marie. Zij knikte. „Twee gulden 1' Nu en dan keek de afslager naar haar en steeds knikte zij weer, terwijl zij achter den opgewondenPaulVaander stond, totdat de prijs opgeloopen was tot een tientje. Zij moest nu toch be slissen, of zij verder zou gaan of niet zij aarzelde „Tien gulden. Wie meerl" schreeuw de de afslager weer. Al was het namaak, toch kon ze nog wel wat bieden vond Marie en besloot tot vijftien gulden te gaan. Zij knikte en keek gauw een anderen kant uit. Twee keer verbrak de afslager nog de stilte en nummer 127 werd tenslotte voor zestien gulden verkocht. Mane trilde op haar bcenen. Wat zou meneer Van Dorsen wel zeggen Zou hij haar gelooven Feitelijk zou Paul Vaander hem maar moeten uit leggen, hoe de vork in den steel zat. Ja, natuurlijk, dat was de manier 1 Paul zou komen bewijzen, dat ze voorzich tig en juist gehandeld had en meneer Van Dorsen zou tenslotte nog te vreden zijn. Ze was weer gerust ge steld. „Nu komen de stoelen," fluisterde Paul, zich omkeerend. „Eh ik geloof dat ik ze maar niet neem," zei ze zachtjes De stoelen werden voor een krats verkocht. „Gaat u vanavond weer terug, Juf frouw Mulder Zij knikte. „Dan zouden we nu beter kunne» opstappen," zei hij. „En uw boeken dan „Moet ik niet meer hebben," ant woordde hij, „ik heb er geen idee meer tn." Verbaasd volgde zij hem, toen zij naar buiten gingen. „Maar we hebben toch in ieder ge val fijn gegeten wel vroeg Paul. „Zoudt u met denken, dat de kooper van die theekopjes werkelijk dacht, dat het echte waren vroeg Mane, niet antwoordend op zijn vraag. „Dat zou best kunnen." „Misschien was het maar een daalder ongeveer waard En de rest leek me niet veej soeps." Eh nee," antwoordde Paul. „Er gaat een trem even over vijven, dus we hebben nog een zee van tijd. Een aardig plaatsje vindt u niet „Ja, heel aardig 1" stemde Marie toe, „Wanneer neem je eigenlijk vacan- tie," vroeg Paul plotseling. „De tweede week van Augustus." „Wel ik eok 1 Kunnen wij niet eens 'n keer samen gaan fietsen of zoo vroeg Paul. „Ja, dat kan wel," stemde Mane toe. Zij ontmoette zijn blik, kleurde en hield haar adem in. Het scheen haar alsof ze in het paradijs wandelden, in plaats van op een polderweg. „Juffrouw Mulder." zei Paul. plot seling heel ernstig. „Ik zou u even iets willen vertellen. Ik heb bij Van Zalen veel invloed en als.... als u uw baantje eens mocht kwijtraken, wil je dan bij ons komen?" „Natuurlijk, wat graag..,, maar zoudt u dat werkelijk kunnen Want ziet u het is wel mogelijk, dat ik den een of anderen dag zonder betrek king kom „Dus u belooft het me plechtig 1" zei hij en bleef stilstaan. „Ja zeker en wat graag ook 1" 1 „Laten we dan elkaar een hand ge ven," zei hij, „en vergeet het niet, wat er ook mag gebeuren." „Wat er ook mag gebeuren her haalde ze verwonderd. „Ja. dat zal ik je in den trein ver tellen," zei Paul haastig, „als je niet van me weg kunt loopen." „Maar zou ik het dan wel graag hooren?*' vroeg zij op zachten toon. „Juffrouw Mulder, ik...." Hij sprak niet verder. „Hola 1" schreeuwde iemand achter hen en een jongen op een oude, roestige fiets kwam naderbij. „Meneer Vaander schreeuwde oe jongen. „Ze moeten u hebben, wilt u even wachten, want de makelaar komt u achterop." Paul Vaander werd plotseling rood en toen, als hij Maria aankeek, vaal bleek. „In orde 1" zei Paul haastig. „Wat wil hij van me hebben „Er is herrie geweest," schreeuwde de jongen. „Een oude tante beweerde, dat er echt Sèvres porcelein was en zat daar maar over te zeuren. Die komt er ook aan. 'k Zal ze even gaan ver tellen, dat u hier wacht." „Sèvres 1" zei Marie. „U heelt die chineesche kopjes opgekocht?" „Ja zeker," zei hij bijna ruw „U moet weten, dat de oude Versluys alles aan zijn zuster heeft nagelaten. Ik schreef haar, dat haar broer, naar ik dacht, vier Gros-Bleu kopjes in zijn bezit had, die wel vier a vijf honderd gulden waard konden zijn, maar ik heb nooit een antwoord ontvangen. Toen de catalogus klaar was, las ik de be schrijving van nummer 127, en ben toen direct hierheen gekomen „Is het werke ijk'Sèvres vroeg Marie angstig. Hij knikte. „Dus jij hebt me voorgelogen stamelde zij. „Heb ik dat gedaan Als ik me goed herinner, heb ik alleen gezegd, dat de oude Versluys meest namaak-porce- lein gebruikte. Maar dat was toch niet in verband met jou Of wilde jij ze misschien ook koopen Ja!" zei ze hakkelend. „Dat heb je me niet verteld," zei Paul rustig. „Je vertelde me direct, dat je die stoelen wilde opkoopen." „Hoe kon ik je dat vertellen snikte Ze, „Meneer Van Dorsen had me hier heen gezonden. Het was mijn geheim niet...." „Voor mij was het ook geen geheim", zei Paul. „Ik wist, dat je hierheen geko men was, om die Sèvres theekoppen voor dien ouden Van Dorsen te koopen. Ik had je in den Haag al gezien, toen ik ia de gang stond en zag, dat je dien

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 12