De Adder van
DET BOXRARA-KARPET.
NUMMER 43
ZESDE JAARGANG 1926
„Je arme vader is met langer, "schreef
Warner's schoonmoeder. „Ik' denk
dat'terg prettig voor lullie zal zijn, 'a
persoonlijk aandenken aan hem te heb
ben. Daarom zal ik dat karpetje zen-
Den je herinnert ie nog wel, dat op
Zijn kantoor heeft gelegen. Ik ver
trouw, dat' het je vaders aandenken
levendig zal houden."
Zij zaten aan de ontbijttafel in hun
keurig gemeubilee de villa, die zij
hadden kunnen betrekken sinds
Warner was gepromoveerd tot chef bij
Zijn makelaarsfirma. Zijn vrouw reikte
hem den brief over.
„Aardig!" sprak Warner. „Erg vrien
delijk van moeder ons dat te zenden.
Je herinnert ie nog wel dat karpet, niet
waar
...teel vaag!" antwoordde zijn vrouw.
„Het is geloof ik een heel klein karpetje
en reeds oud ook, in rood en zwart."
„Wel als het rood met zwart is, kun
nen wij het slecht bij dit meubilair ge
bruiken."
„Wij kunnen het misschien tn de
Slaapkamer leggen 1" stelde zijn vrouw
voor
Warner zou dien dag met thuis ko
men voor de lunch, daar hij met 'n
vriend Tomlin iets over zaken te be
spreken had.
"ornlin begroette hem met buiten
gewone vreugde. „Kerel raad eens
wat?" begon hij direct. „Ik heb een
meevallertje van vijftienhonderd gul-
oea. Hier, steek een sigaar op. Wij
Sullen er een flesch wijn op drinken."
„Zoo, zooantwoordde Warner.
„Toch geen legaatje
„Welnee sprak Tomlin. „Je kent
toch Hawdon Ja Welnu die was gis
teren zoo per toeval bij me. Nu heb ik
in de hal een klein kleedje liggen, oud
Ding rood met zwart, zooiets als hand-
geweven. Die Hawdon nu bekeek di
rect toen hij binnenkwam dat ding met
buitengewone opmerkzaamheid.
-,-Ioe kom je aan dat kleedje V' vroeg
hij. Om je de waarheid te zeggen lag
het daar al zoolang als we getrouwd
waren en eerlijk gezegd was ik vergeten
wte ons indertijd dat ding had cadeau
gedaan.
„Dat is een zeer waardevol stuk,"
sprak hij.
ik dacht natuurlijk, dat hij een loop
je met me nam en juist het tegenover
gestelde bedoelde. Toen noemde hij
een naam „echte Bokhara" of zooiets
en hij scheen werkelijk serieus te zijn.
Hij vroeg of hij het voor me mocht ver-
koopen, waarin ik direct toestemde,
omdat het mij onverschillig is, of daar
nu een echte Bokhara ligt of een touw-
weefsel.
Zn wat denk je nu Vanmorgen
ko nt Hawdon naar me toe en .vraagt
ee1 kwitantie van vijftienhonderd
gui len. Ik keek natuurlijk eerst of ik
geK was. Doch toen hij met de bank
noten op tafel kwam had ik hem te ge-
looven en hier zit ik nu met mijn mee
vallertje.
'oen Warner dien middag weer
naar kantoor wandelde, bouwde hij
luchtkasteelen. Werkelijk, veronderstel
nu eens, dat dat karpet, dat zijn schoon
moeder zou zenden ook een echte Bok
hara was. Het was toch ook rood met
Zwart zooals hij zich herinnerde.
Warner verliet het kantoor vroeger
dan gewoonlijk, dien avond. Op zijn
weg huiswaarts liep hij eerst naar de
openbare leeszaal. Daar was natuur
lijk een verhandeling over waardevolle
karpetten. Hij had dat ook spoedig ge
vonden en zocht naar de Bokhara
weefsels. Alles wat hieromtrent ge-
senreven stond, grifte hij in zijn brein,
zoodar hij onmiddellijk zou kunnen
oordeclen, indien dat ding arriveerde.
Zijn vrouw deelde hij nog mets me
de, van den bof welke waarschijnlijk
boven hun hoofd hing, wel trachtte hij
nog meer van haar te weten te komen
over het karpetje.
„Herinner ie nog eens goed, lieve.
War voor kleur en wat soort weefsel
was dat kleedje in je vaders kantoor,"
vroeg Warner onder het diner.
Zijn vrouw doorzocht haar geheugen
HO? eens goed
i. zij was overtuigd, het was rood
en zwart, terwijl aan den achterkant in
het weefsel twee licht blauwe strepen
lieoen, die aan den bovenkant in een
paar figuurtjes eindigden.
..Kan je je misschien non herinneren
of er een merk op stond
Weer doorzocht zijn vrouw haar
brem.
„Was daar met zooiets op als Bokha
of zooiets?"
„Ja nu je het zegt, meen ik wel iets
dergelijks op den achterkant te hebben
gezien."
Dien nacht droomde Warner reeds
van een verkoophuis, waar men tegen
zijn karpeije opbood, duizend de
hamer klopte. Tweeduizend de ha
mer klopte weer, wie meer dan twee
duizend De laatste klop was van de
meid op de deur der slaapkamer met
thee om zeven uur, het geen zijn mooien
droom verstoorde. Dien middag om
lunchtijd liep Warner even bij Haw
don aan. Hij moest zeker weten. Daar
gekomen vertelde hij, dat een echte
Bokhara van Australië naar hem onder
weg was. Het was een erfstuk van zijn
schoonvader en zooals hij gehoord had,
had dit kleedje een goede waarde.
Hawdon vroeg of hij ook wist hoe
het weefsel was en de kleuren. Jawel,
dat kon Warner precies vertellen en
hij dreunde de in de leeszaal gevon
den beschrijving van de Bokhara kar
petten op.
Hawdon moest toegeven, dat dit
alles stemde en zegde toe, dat daar ze
ker een goede prijs voor te maken zou
Zijn. De fantastische Warner vergat,
'dat hetgeen hij had opgenoemd, slechts
in zijn verbeelding bestond.
Na lunchtijd wandelde Warner terug
naar zijn kantoor in de meest opge
wekte stemming. Er was geen twijfel
mopefijk. Het kleedje, dat naar hem
on^.rweg was, was waardevol en be-
teekende op zijn minst een duizend
gulden extra. Op kantoor gekomen
zorgde hij er voor dien avond enkele
uren vroeger weg te kunnen gaan.
Hij wilde nu nog den laatsten twijfel
weg hebben en zou zelf naar het ver
koophuis van Croste gaan.
Daar gekomen stelde hij zich direct
in verbinding met een chef.
„Op welke conditie denkt u, kunt u
een echt Bokhara karpet in de verkoo-
ping nemen begon Warner met een
air van gewicht.
„Hebt u het kleedje bij u?" vroeg
de chef.
„Neen 1" antwoordde Warner.
„Ja ziet u, alle zwart met rcode kar
petten zijn nog geen Bokhara'^."
De man bedoelde dit als een vrien
delijke terechtwijzing, doch Warner
vatte vuur.
„Mijnheer sprak hij, „U behoeft
me niets omtrent de echte Bokhara's
te leeren. Daarbij, het kleedje is reeds
door een expert als echt gewaarmerkt.
Ik kom hier als eenen klant en wensch
de condities te hooren."
Warner deed het magnifiek en de
chef begon te buigen als een knipmes.
„Vraag we! excuus, mijnheer," be
gon de man,doch Warner hief zijn hand
op, dat hij nog niet was uitgesproken.
„Luister mijn kleedje is rood met
Zwart met enkele lichtblauwe werkjes."
De man wierp een verbaasden blik
op Warner en verontschuldigde zich.
Hij zou even den directeur zelf er over
spreken.
Warner wachtte tot hij terug kwam.
Even later werd hij vriendelijk uit-
genoodigd,in het kantoor van den di
recteur te komen, die juist een expert,
professor Strong, bij zich had.
Warner werd naar het privékantoor
van de hooge heeren geleid.
„Ik heb begrepen," sprak de jongere
man met een blik op Warners kaartje,
„dat u in het bezit is van een zeer waar
devol karpet. Wij kunnen u geluk-
wenschen. U is de bezitter van een der
fijnste Bokhara's. Over de condities
wil ik nu nog niet spreken."
„Indien het u niet te veel moeite is,
Mr. Warner," begon professor Strong,
Zouden wij gaarne enkele bizonderhe-
den over dit groote bezit van u ver
nemen
Warner, thans geheel getramd in het
opnoemen der eigenschappen van de
Bokhara karpetten, deed ook hier een
trouw verslag van zijn wetenschap van
de in zijn verbeelding hem toebehoo-
rende Bokhara.
De oude professor knikte.
„Ik zou zeggen, er is geen twijfel mo
gelijk."
„Ja en wat u nog het meest zal in
teresseeren," vervolgde Warner, ..aan
den onderkant loopen twee lichtblauwe
strepen, die aan de goede zijde ver
schillende figuren tn deze kleur te voor
schijn roepen
Dit laatste had een buitensporige
uitwerking. De beide tegenover hem
Zittende heeren sprongen als bij too-
verslagop. „Licht blauw," kreet de
professor.
„Ja antwoordde Warner.
1 „En acht figuurtjes aan den boven
kant
„Mogelijk I" sprakWamer. „Zoo ge
heel nauwkeurig heb ik ze niet geteld."
Professor Strong wierp een blik op
den directeur, die ook met verbaasde
oogen zat toe te lui teren.
„Mijnheer, de Bokhara welke in Uw
bezit is, is een echte Khanate Bokhara.
De sultan heeft daar zelf geknield zijn
ebeden op verricht. Acht van deze
arpetten zijn in het geheel vervaar
digd. Ik heb de geheele historie hier
omtrent bestudeerd. Tot zes heb ik in
de verschillende werelddeèlen kunnen
terugvinden, doch van de laatste twee
is het spoor zoek geraakt."
Warner was verrukt. Ja het was vast,
hij was in hef bezit van een fortuin door
dat kleedje.
„Zoodra het aankomt," vervolgde de
professor, „bewijst u me dan de groote
eer en laat mij 't als den eersten man in
Europa onderzoeken. Het moet een
buitengewone waarde hebben."
Dit bracht Warner op het terrein
waarop hij wezen wilde. „Natuurlijk
zal ik het u direct laten onderzoeken I"
antwoordde hij, „doch om op de waar
de terug te komen, waarop schaf u
het
„Het heeft een enorme waarde, wel
licht drie of vier 'maal honderdduizend
gulden. Ik zelf zou dat er voor geven,
doch ér zullen misschien anderen zijn
die hooger bieden
De eerstvolgende dagen leefde War
ner als 't ware in de wolken. Hij
droomde van fabelachtige rijkdom en
weelde. Zijn vrouw had hij ftog niets
van de in zicht zijnde verandering van
hun toestand verteld. Wat hij zich
echter had aan te schaffen, deed hij nu
grootscheeps. Dat waren ten eerste
duizend sigaren. Vroeger bestelde hij
ze bij het kistje van vijftig. Dit was
nu onnoodig, daarbij had de kwaliteit
een enorme verandering ondergaan.
Zijn leven leek hem een droom. Hij
stond nog in tweestrijd -of hij zelf
een makelaarsfirma zou beginnen of
nog maar even zou afwachten.
Den volgenden morgen, nadat hij de
sigaren had ontvangen kwam hij weer
opgeruimd aan de ontbijttafel. Zün
vrouw wachtte hem reeds op met een
tweeden brief van moeder uit Australië.
Warner voelde zich zenuwachtig
worden als bij een naderend onheil.
Hij las den brief terwijl zijn vingers
trilden. De rekening van tweehonderd
vijftig gulden voor sigaren begon voor
Zijn oogen te dansen
„Mijn lieve kinderen luidde de
brief.„Ik ben van gedachten veranderd.
Her kleedje bleek achteraf te oud om
er zooveel geld voor over te hebben
om het op te zenden. Ik heb het aan
een uitdrager voor drie gulden ver
kocht. Doch per postpakket ontvan
gen jullie de bewerkte sigarenkist,
welke altijd aan vaders rechterhand
op zijn bureau stond. Ik ben overti igd,
dat je daar meer mee gepleizierd bent
dan met dat oude kleedje."
„Wc zullen daar voortaan de siga
ren in bewaren I" merkte Warner op,
zich zoo goed mogelijk herstellende.
KAN NIET VERSTAAN.
Dagelijks is de mensch in de gele
genheid te constateeren, hoe weinig
bestendig alle aardsche dingen zijn.
Hij kan leeren berusten in zijn lot,
ook zelfs dan, wanneer hem geen ge
braden vogels in de lucht rondvliegen.
Een Duitsche arbeider is echter ia
Amsterdam op een zeer bijzondere
wijze achter de zooeven omschreven
waarheid gekomen.
Toen hij in Amsterdam, de stad met
haar deftige, hooge, statige koop
manshuizen ronddoolde, viel hem een
bijzonder mooi huis op, een huis zoo
mooi. als hij er nog nooit tevoren één
had gezien.
Langen tijd keek hij naar dat huis.
Op het dak stonden zes schoorsteenen.
In de muren waren in sierlijke omlijs
tingen ramen gevat, welke nog groo-
ter waren, dan de deur van zijns va
ders huis.
Toen hij genoeg het gebouw had be
wonderd. kon hij het niet nalaten een
voorbijganger er over aan te spreken.
T,Goede vriend.'' zeide hij, „kunt gij
misschien zeggen, hoe de eigenaar van
"dat prachtige huis heet."
De aangesorokene. die vermoedelijk
lets belangrijker* had te doen en onge
lukkigerwijs net zooveel Dnitsch ver-
s'ond, als onze Duitscher Hollandsch,
dat wil zeggen, in het gehee! niet, zeide
kortaf:
„Kan niet verstaan!en liep door.
De Duitscher wist niet. wat de man
had gezegd en dacht, dat hli den naam
van den bewoner had medegedeeld
Die miinheer Kanniefvers'aan moet
wel erg rijk zijn. aa< ende hij.
Na een eind verder te zijn gewan
deld, kwam de Duitscher aan het IJ.
Daar lagen vele schepen, een dezer
schepen vooral trok zijn opmerkzaam
heid, het was een schip, dat kortge
leden uit Oost-lndië was terugge
keerd en dat nu werd gelost. Kis en
en balen lagen in grooten getale op
den wal en steeds nieuwe partijen
werden uit het schip gedragen.
Aan een der bootwerkers, die juist
een groot vat op den wal voortrolde,
vroeg onze vriend, wie de man wel
was, voor wien al deze waren be
stemd waren.
„Kan niet verstaan!" luidde het
antwoord. Geen wouder, dacht toen
de Duitscher, dat de mijnheer Kanniet-
verstaan in zoo'n prachtig huis woont.
Hij zette zijn wandeling voort en
dacht bij zichzelf, wat ben ik toch
een arme drommel, vergeleken bij die
rijke menschen. Terwijl hij zoo liep
te piekeren en zeer jaloersch was op
dien mijnheer Kannietverstaan, zag hij
dat juist een lijkstoet in de verte
langzaam naderde.
Vier in zwarte kleederen gehulde
paarden met pluimen op hun kop trok
ken een dof-zwarte lijkwagen voort.
Een groot aantal rijtuigen volgde. Def
tige, hoog-gehoede bidders gingen
mede in den stoet.
In de verte luidde een klok.
Wie zal dat wel zijn. dacht de Duit
scher.
Aan iemand, die evenals hij naar den
lijkstoet stond te kijken, vroeg hij, wie
het was, die daar werd begraven.
„Kan niet verstaan," werd hem ge
antwoord."
Een paar tranen welden uit de oogen
van den Duitscher.
„Arme Kannietverstaan!" riep hij
uit, „wat heb je nu aan al je rijkdom
men? Wat mij ook wacht; sterven heb
jij reeds achter den rug. Mij zal mea
evenals iou grafwaarts rijden.'*
Met deze gedachten in zijn hoofd,
volgde hij den stoet tot aan het kerk
hof, waar hij de kist. die het sto.'feliik
overschot van Kannietverstaan bevat
te, in de groeve zag wegzinken. Door
de aan het graf in het Nederlandse!»
uitgesproken lijkrede, waarvan hij geen
woord verstond, was hij meer geroerd
dan door menige Duitsche, welke hij
vroeger had gehoord, zonder er acht
op te slaan.
Eindelijk ging hij met een verlicht
gemoed verder en trad een restau
rant kinnen, waar men Duitsch sprak.
Met grooten eetlust verorberde hij
een heerlijk stuk Hollandsche kans
en als hij later weer eens ontevreden
was over zijn lot, dacht hij steeds aan
den Amsterdamschen mijnheer Kan
nietverstaan, aan diens prachtige hui*,
diens rijkdommen, diens vloot van
schepen.... en diens grafl
DE TELEFOON.
Zij: „De telefoon is een groot*
sociale factor."
Hij: „Zeker! We zouden geen noti
tie van de lui hiernaast genomen heb
ben, als we hun telefoon niet hadden
willen gebruiken."
BEGRIJPELIJKE VRAAG.
Vrouw: „Ik lees daar, dat er fa
Frankrijk ook vrouwelijke journalisten
zijn."
Man (redacteur): „Zoo en hoe staat
het daar dan met het redactie
geheim?
TOEWIJDING.
Jonge dame (tot een heer, die haar
ten huwelijk vraagt): „Heeft u geen
betrekking? Doet u heelemaal niets?"'
Heer: „Neen; ik wilde mij geheel
aan u wijden.
MODERN.
„Hoe, Anna, wil je dan dat we pp
het punt van failliet te gaan nog een
groot diner géven?"
Vrouw: „Ja, we willen minstens eer
vol ondergaan."
DE HUIS-VLIEG.
Gast: „Kellner, d'r zit een vlieg ia
m'n portie ijs."
De Kellner: „Rustig laten zitten en
bevriezen. Dat is een lesje voor hem,
gisteravond zat hij ook al in de soepl"
IN DEN KAPPERSWINKEL
Praatgraag barbier tot slachtoffert
„Ik hoor, mijnheer, dat ze op Mars
nog altijd probeeren met ons te
spreken."
Het slachtoffer: „Dat zijn dan ker
de barbiers daarf
19
verblijf van een of anderen edelman, dat Deze was weer opgestaan bij den muur,
door den brand van Novara beschenen „Dood hem dood hem 1" riep hij in wil-
werd. den angst, want hij was er niet zeker van
Mastino bracht zijn paard in pas. Die dat zij die gedaante, welke naar hem toe
vreeselijke rit had het arme dier uitgeput, worstelde, ooit zouden kunnen over-
Voor zich uitstarend naar de vlammen, meesteren dat dit een gewone, men-
Hij legde zijn schild neer en hep met den, het lijkkleurige gelaat van Mastino begon Mastino's brein weer min of meer schelijke gedaante was of een mensche-
zachten tred over het gras naar haar toe. della Scala. te werken. Hij was uitgereden om Vis- lijke stem, welke aldus zijn naam uit-
De witte gordijnen in de felle zon ver- „Mijn vrouw I" nep hij met schorre conti te zoeken Visconti was hier. Hij gilde.
blindden zijne oogen. Zijn hart klopte stem uit „geef mij mijne vrouw I" wist het God of de duivel had het hem „Laten zij hem dooden P' schreeuwde
Zoo hevig, dat 't hem bijna verstikte. „Angstig en onbeholpen zagen de sol- ingegeven hij was er zeker van. Lang- Visconti nogmaals. Doch de Lana be-
„Isotta I" Hij zeide het zoo zacht zij daten elkander aan. Doch Mastino trad zaam stapte het paard met den dubbelen woog zich evenmin als Visconti hij
hoorde het zeker niet. nader, greep den dichtsbij staande bij de last voort, door den ingang, waar geen wendde zich niet eens om.
„Isotta I" nog peen antwoord. borst, en schudde hem als een hond heen wacht stond, totaan een stoep welke naar „ViscontiVisconti I" klonk het nog-
„Zij is misschien te moe"zeide" Mas- en weer onder den uitroep: „Waar is een breed balkon leidde met lange gla- maals of...." toen geschuifel 't
tino tot zich zelf en opende de witte gor- zij? Wat hebt gij met haar gedaan Heb zen deuren van een verlicht vertrek. Ja voortsleepen van een zwaar lichaam dat
dijnen. ik haar nier gekocht en duur betaald het was hier en nergens stond een door de soldaten naar het balkon gesleept
Daar lag zij op de zijden kussens..Waar ts zij wacht Visconti was hier en voor werd, waar zij hem lieten liggen. Een van
„Isotta liefste!" zijn stem beefde. Tomaso vloog de tent binnen, klets-- een oogenblik werd het vuur van Masti- hen hoorde hem kreunen doch hij
Lag zij in onmacht? Haar hoofdwas van nat, erbarmelijk om aan te zien. „O, edele no's ziel aangeblazen tot gloeiende hitte, bloedde uit twintig wonden. Toen ver-
hem afgewend. Toen hij zich over haar heer I ik zal u naar haar toebrengen. Toen steeg hij af en legde Isotta neer, lieten zij hem en sloten de deur.
heen boog zag hij door hare lange krullen Ga met mij mee, edele heer 1 kom I" zijn paard met een paar woorden toespre- „Is hij dood vroeg Visconti angstig
heen, dat hare oogen gesloten waren, Hij snikte Mastmo liet de hand zak- kend. De gloed der brandende stad ver- rondziend.
hare lippen half geopend en eene hand ken en bleef staan verlichtte alles en legde een rooskleurig Daar de groote candelaber omver ge-
aan haar keelde hand welke zijn trouw- „De edele vrouw ligt nog in haar draag- schijnsel op het schoone, doode gelaat, worpen was, heerschte er een half duis-
nng droeg. Groote God I stoel zeide een der soldaten. Het onweer was over. Er viel nog een ter in 't vertrek, flauw verlicht door eea
Hij wendde haar hoofd naar zich toe en „Buiten? in den regen? schurk! zachte regen, doch deze hield ook aan- paar doffe kaarsen aan den muur en den
richtte het op zij was dood dood. Wat doet zij buiten riep Della Scala stonds op. Mastino vond een beschut gloed van buiten. Niemand antwoordde
Wederom vielen de gordijnen toe, doch uit, en spoedde zich weg, gevolgd door plekje onder eenige struiken, waar hij met Visconti. Zonder een woord te spreken
bij den kreet die weerklonk krompen de Tomaso. Snikkend riep deze uit „Ik aandoenlijke teedefheid Isotta neerlegde betastten de soldaten hunne wonden. Hij
dragers van sclirik meen. kan het niet aanzien! Het is erger dan en de kap van haar mantel over haar ge- had als een leeuw gevochten zij warea
isotta d'Este was dood. de dpod.' Mijn heer, mijn arme heer I" laat trok. „Ik kom terugfluisterde als versteend.
Mastino was op den grond neerge- De soldaten volgden Mastino met de hij haar toe met een kus. Toen liep hij „Is hij dood vroeg Visconti nogmaals»
zonken, bewusteloos lag hij niet ver van oogen. „Kijk!" riep een van hen uit, met getrokken dolk de stoep op. Hij had bevend als een riet.
zijn gehavend schild in den schellen gloed „Kijk! Hij heeft haar eruit genomen!" geen wapenrusting aan en was bloots- „Er waren er vijftien om hem te doo-
der ondergaande zon Verschrikt drongen ze elkaar terug toen hoofd. Doch daar dacht hij niet aan. Hij den zeide de Lana, die met een rilling
- Mastino met een slanke witte gedaante was hier gekomen om Visconti af te ma- het bloed afveegde, dat op zijn hand ge-
HOOFDSTUK XXXIIL- jn zijn armen naar zijn paard toetrad, en ken God had hem hierheen geleid. spat was. Niemand anders sprak zij
HET ONWEER. haar zacht en feeder over den zadel neer- Er kwam een soldaat de stoep af stonden als vastgenageld. Het was vree-
hing. Zijn witte paard hinnikte hem toe. doch voor hij eenig geluid kon geven selijk afschuwelijk en zij traden be-
Het onweer had zich opgestapeld en „Jezus bescherm ons I" klonk 't in de vloog Mastino hem aan, wurgde hem, en vreesd van de deur weg.
was eindelijk losgebarsten. De regen viel tent. „Wat doet hij? Waar gaat hij heen?" liet het lijk geruischloos neerzakken. „Stil wat is dat vroeg Visconti»
in dikke druppels neer en verluchtte de „Houdt hem tegen! houd hem tegenF Toen luisterde hij hoorde daar bin- angstig uitkijkend, „wat was dat?"
hitte geenszins, terwijl de maan spook- gilde Tomaso naar hen toe hollend. „Hij ncn een lach en eene stem het was Ér klonk iets op het balkon Vis-
achtig heenscheen door jagende wolken, gaat Visconti zoeken!" Visconti l Della Scala keek in 't rond. conti's gelaat werd grijs. „Hij leeft
De weinige soldaten, welke aan Mas- „Dan is het beter dat wij er ons niet Hoe zou hij hem kunnen bereiken Hij en zij werden met nieuwen angst be-
tino's zijde gebleven waren, zaten in een mee bemoeien!" antwoordde een van hen. snakte ernaar Visconfi's bloed warm over vangen. De Lana trachtte iets te zeggen»
of twee tenten, die open stonden om lucht „Ik zou niet in zijn buurt komen .jongen; zijne handen te voelen loopen doch kon niet.
toe te laten. Ruw en grof als zij waren had hij is gek bezeten! misschien door aanstonds „De deur is met goed gesloten
de vreeselijke gebeurtenis hen diep ge- den duivel!" „Welk een gloed 1 De soldaten zullen fluisterde Visconti met schorre stem.
troffen en zaten ze stil en fluisterend bij „Dat kan mij met schelen!" nep To- niet veel buit maken," zeide Visconti. „Laat iemand de deur stevig dicht doen
elkaar maso in uiterste wanhoop uit. „Hij moet „Doch wij gaan de stad weer opbouwen, Doch niemand bewoog zich niemand
De witte draagstoel schemerde als een niet zoo heenrijden hij heeft zijn wa- de Lana wij zijn rijk genoeg." dorst, uit bijgeloovigen afschuw,
licntplekje in het duister en de soldaten penrusting niet aan het zal zijn dood „Wij hebben daarjuist buiten' de mu- Toen klonk het alsof iemand viel als-
kropen sidderend ineen bij de gedachte wezen! Neen! hij zal zoo met heengaan! ren iets afschuwelijks gevonden zeide of iemand zich met moeite voortsleepte
aan hem, die zich daar alleen bevond in mijn heer! mijn arme heer!" Hij vloog een andere stem, „een menschenhand er werd aan de deur gerammeld,
het donker en (in den slagregen. naar het witte paard toe. Mastino was met een bos roode linten erin een hand, „Hij is niet dood 1" riep Visconti met
„De prins vroeg er een. reeds opgestegen. Zich aan den stijg- anders mets, een mooi gevormde hand." half gesmoorde stem uit. „Een stad voor
„Ik ben naar zijn tent toe geweest, doch beugel vastklampend riep Tomaso uit; „Gij hebt altijd van die griezelige ver- wie hem buiten gaat afmaken 1" Doch
verder dan den ingang durf ik met gaan." Niet nu edele heer wacht tot mor- halen daar heb ik een afschuw van," niemand bewoog zich.
„Wien hebt gij daar gezien gen vroeg tot het onweer over is zeide Visconti. „Een man die reeds half dood is I" nep
„Den knaap hij zat er alleen te gij zijt ongewapend I" Langzaam voortkruipegd betastte de hertog uit „en niemand om hem de
huilen als eene vrouw. Santa Maria! ik Mastino trok Isotta dichter naar zich Mastino een der glazen deuren en dacht j genadeslag te geven ti
Zou daar met graag de wacht houden toe. tot haar hoofd op zijn schouder lag, „Hier zal ik zien binnen te komen," Zij durfden niet.
„Gelooft gij dat de prins gek geworden en keek met verwilderdé blikken op doch lachtte aanstonds want de deur „Luister hij maakt de deur open. De
Tomaso neer. werd geopend, en het gordijn dat eryoor Lana, ik beveel u "en hij wees met
„De prins is gek, of fluisterend „Visconti ligt voor Novara ik weet hing half opzij geschoven, een witte bevende hand naar buiten. Doch de Lana
?vreLen j den weg!" zeide hij. mouw en een fijne hand met ringen too- schudde 't hoofd en zeide met afschuw»
Wederom vervielen de manschappen in „Neem eemgen van ons met u mee nend. Een oogenblik daarna was het gor- „Het is wreed genoeg geweest."
stilzwijgen, dat alleen verbroken werd door smeekte Tomaso. „O mijn heer!"dijn door een reuzenvuist neergerukt en Met verwilderde oogen in *t rond ziend
't geplas van den regen. Eindelijk vroeg
een der soldaten, die diep in de tent zat s
„Hoe denkt gij dat 't gekomen is?"
„Visconti
„Natuurlijk, Visconti maar wat zou
hij gedaan hebben
Doch Della Scala dreef zijn paard zoo stormde Mastino naar binnen, zonder fiep Visconti uit, „Een stad een fortum
plotseling met de sporen aan. dat Tomaso een oogenblik te denken waaraan hij zich voor wie medelijden wil toonen"Schoti-
tegen den grond sloeg. blootstelde. t derophalend en gezicht trekkend trad
„Ik weet den weg!" herhaalde Mastino „Waar was Visconti Niet ver weg een ruwen soldaat naar voren met ge-
en het witte paard spoedde zich te want 't was inderdaad Visconti, die de trokken zwaard. Hij opende de deur»
midden van wind en regen voorwaarts, deur zelf had geopend. Doch na den schoof iets terug en trad naar buiten»
„De trouwring, Petio het is zeker de totdat de ruiter met zijn vracht in het gloed buiten verblindde het licht binnen Met ingehouden adem bleef Visconti
trouwring geweest, die haar overhandigd duister verdween. Mastino's oogen. luisteren doch een oogenblik daarna
werd toen zij den draagstoel instapte die Uren lang reed Delia Scala voort tn de Een stem schreeuwde t „Houd hem kwam de soldaat met een vertrokken ge
was vergiftigd Zij deed hem dus aan haar nchting van Novara, zijn vrouw tegen zijn van mij af 1" en toen kruisten zijne blik- laat weer binnen en liet de deur aanstaan,
vinger de arme ziel kuste hem mis- borst aangeleund. Toen bespeurde hij ken die van Visconti. De daad was bijna „Het is mij niet mogelijk stameloe
semen wel. nij was vergiftigd. plotseling een rooden gloed in de lucht, volbracht. In wilden angst voor Mastino's hij blind en toch nog worstelend is
„Dus zij ging levend op reis en nu Zijne gedachten waren slechts op een vreeseiijke uitdrukking was Visconti te- het geen menschelijk wezen meer
ligt zij daar dood Arme vrouw enkel punt gevestigd Visconti 1 Hij rug; -treden tegen den muur aan. Zijn „Doe de deur dicht gilde Visconti,
De soldaten mompelden iets en sloegen dacht niet meer na noch het verleden hand tastte naar zijn dolk. De anderen die waggelend tegen de Lana aanviel,
een kruis Hunne gedachten waren som- noch de toekomst hadden verder eenige waren als voor eene verschijning naar alle want op dat oogenblik zag hij een lijk-
t beteekenis voor hem. Dieper en dieper hoeken van het vertrek heengestoven. kleurig gelaar met uitgedoofde oogen en
„Ais net maar weer licht werd verzonk hij in een nachtmerrie. Hij be- „Lafaards gilde Visconti, „gij zijt een bloedigen hals slechts een enkel
zuchtte er een sefte alleen maar dat hii Isotta in de armen tien tegen één, Houd hem tegen 1 Een oogenblik toen verdween de vreeselijl e
„ajs er maar wat lucht kwam luchtdroeg en dat zij dood was. Ook dat hij fortuin voor wie hem afmaakt 1" verschijning en viel in het duister neer»
met deze benauwde rukwinden. Een uitgereden was om Visconti te zoeken— Mastino had hem bijna beet nog een Er heerschte een vreeselijke stilte
neische hitte l meer niet. oogenblik Doch Visconti viel, en kroop welke eindelijk door Visconti verbroken
K? De gloed werd steeds scheller, met langs den muur voort, vervolgd door die werd. „Zijn wij soms een troep gekken, of
v.e6n re^en ,e wind kwam op- puntige vlammen. grijpende handen. Toen blonken een oude wijven?" riep hij rondziend uit»
T>» tin, ee? vreemde ^lnd' griezelig. „Een stad die in brand staat," zeide twaalftal zwaarden en kwamen de solda- „Hij is hier gekomen om mij te vermoor-
ren Ir r kastanjeboomen zwiep- Mastino werktuigelijk. De woorden had- ten van het naaste vertrek binnenstormen, deri en wij hebben hem gedood is daar
reunend op en neder. den peen meening voor hem. Doch hier Er heerschte wilde verwarring. iets in Ga, nu zien of hij werkelijk dood
Cnh )?,er..wat ,s dat was licht als hij licht noodig had gehad „Dood hem gilde Visconti. De kreet is."
v®rge^;, mi) Mijne zonden 1 Wie om Visconti te zoeken. Hoewel de brand die van Della Scala opging, toen zij hem Sidderend kwam een van hen naaf
mt daar een ver Was, verlichtte de schelle omringden, deed hun 't merg in de been- buiten en kwam aanstonds weer binnen
Z.1J hoorden voetstappen een hand gloed de pilaren aan den ingang van een deren stollen. met, „Hij beweegt niet meer, edele heer
aan den ingang van hun tent de prins 1 buiten en een begroeiden muur waarvan Tien tegen één. En 't was noodig. Het hij is dood."
j a.T?.'!Jonds sprongen zij op, doo- de bloemen vreemd en spookachtig leken, bloed begon te stroomen. De ang3tige pages brachten meer licht
- euik verschrikt bij wat zij aanschouw- al3 met bloed overgoten het zomer- „Gian Visconti 1 Gian Visconti l" In de kamer zonder licht dorst Vis-