O O I a f. K De Winter. P m DORUS EN KLORUS, DE VROOL1JKE JONGENS Hei visioen van den Keizer. Een groene Kerstmis D «.tvnfcvi k. Sp* t- X}e.nd.j=pet door g. d. hoogesmdoom. Sp a/Appel Figuur 5. A. E. Schaduwbeeld Naar Lagerlöf. In den tijd dat keizer Augustus in Rome regeerde en koning Herodes in Jeruzalem gebeurde bet eens in het laatst van het jaar, dat er een nacht inviel, zoo won derlijk en geheimzinnig als niemand zich herinnerde, ooit te hebben beleefd. Zoodra de zon was ondergegaan, volg de een korte schemer, en toen werd het donker, zóó aarde-donker, dat de men- schen stil en bang werden, en zich bijna niet meer buiten hun huizen durfden wagen. Het was in de lucht niets lichter dan op den grond de lijn van den hori zon was niet te onderscheiden en geen enkele ster schitterde tegen het ondoor dringbaar zwart. En eVen groot en wijd als de duister nis was de doodelijke stilte in het rond Geen windzuchtje streek door de boom takken de Tiber, de groote rivier van Rome, bruiste niet meer, de honden bla!- ten niet en de voetstappen van de weinige menschen, die zich in het diepe donker op straat bevonden, klonken niet op het plaveisel alsof ze op zacht zand liepen. Tegen middernacht kwam een kleine stoet het keizerlijk paleis op den Pal-j- tijn uit, en sloeg langzaam en met zekere plechtigheid den weg in naar het Kapi- tool. Vroeg in den morgen van dien dag hadden de raadsheeren aan den keizer gevraagd of hij het goed vond, dat zij een tempel voor hem oprichtten op den heiligen berg van Rome, waar er reeds verscheidene anderc stonden voor de goden des rijks Maar hoewel de keizci zich heimelijk zeer gestreeld voelde door dit verzoek, had hij toch niet dadelijk een toestemmend antwoord gegeven Hij twijfelde eraan, of de goden het wel zou den goedkeuren, dat hij, een sterfelijk mensch, een tempel had naast de hunne Daarom zei hij, dat hij eerst en dat wel zoo spoedig mogelijk, een offer aan zijn beschermgeest wilde opdragen en hem vragen, hem den wil der goden kenhaar te maken Nu ging hij, beschermd door de duisternis van den nacht, daar hij niet wilde, dat het volk nu reeds een en ander zou weten en bepraten, met enkele getrouwen bii zich, dat offer brengen De zes fakkels van de slaven, die voorop gingen, waren nauwelijks vol doende om een heel klein beetje licht in de onbegrijpelijke donkerte te versprei wel de uitspraak der machtige geestén zou zijn. Pas toen zij bovenop den heu vel waren gekomen aan de vlakke ruimte, die voor den nieuwen tempel was afgebakend, bemerkten ze, dat dit toch wel geen nacht was als alle ande ren. Aan den rand van den heuvel zagen zij bij het weifelig schijnsel der fakkels een vreemde gedaante zitten, die een reus achtige schaduw naar omlaag wierp. Ze verdiepten zich in gissingen, wat het zijn kon, mensch of dier of voorwereldlijk monster maar toen ze na lang aarze len dichterbij durfden komen, begrepen ze dat het niemand anders kon zijn dan de eeuwen oude Sibylle, de machtige, geheimzinnige profetes, die volgens de overlevering in een naburige grol moest wonen, maar die niemand van hen nog ooit bij dag of nacfcl gezien had Waarom was zij juist vannactit te voor schijn gekomen? Zeker om haar stem te doen gelden bij het ofier.dat de uitspraak der Goden moest afbidden! De hemelsehe geesten moesten wel groot gewicht hech ten aan bet plan, voor den keizei een tempel te bouwen en nu hadden zii naar gezonden om hun antwoord over te bren gen Deze gedachte was bet, die hen er van terughield, zoo spoedig ze konden de vlucht te nemen, want de- oude profetes was vreeselijk om te zien Zij was zóó groot cn beenig, dat een Eorsche .nan zich gemakkelijk achter haar had kunnen verschuilen. IJzergrauwe baren hingen in lange tressen over haar schouders neer, en haar huid was bruin en gerimpeld ais oeroud perkament. Zij scheen zich in 't geheel niets van den keizer en zijn volgelingen san te trekken, noch van zijn plannen me; het drievoetig altaar, het heillgè vuur en e beide; offerduiven, die in den stoet wer- d' i meegedragen. i s hield beide handen boven d» oogan, alsoi ze werkelijk iets ken onderschei den. Hoe vreemd-stil het overal builen wel was, had nog niemand opgemerkt, want allen spraken druk met elkander over de aanstaande plechtigheid, eh wèl den in den ondoordringbaren nacht, en scheen met gespannen aandacht iets te volgen, dat heel ver aan den horizon ge beurde. Nu zagen ook de keizer en zijn getrou wen pas, hoé donker het was, en de doodsche stilte viel óp hen als een druk kende last. Ze werden angstig, maar wil den het niet weten voor elkaar, en de hovelingen haastten zich, den keizer te verzekeren, dat dit een heel goed roe- l,eeken moest zijn, de heele natuur wachtte in ademlooze spanning op iet oogenblik waarop zij, den nieuwen god zou mogen begroeten, hem, Caesat Augustus! Zij maakten haastig toebereidselen vr.or het offer, om de Sibylle niet te ontstem men, die daar zeker al ongeduldig zat te wachten tot de plechtighe'd zou be ginnen. Maar in werkelijkheid wist de Sibylle niet eens, dat er zoo iemand als keizer Augustus in haar nabijheid was Ze was vér, vèr weg geheel verzonken in een visioen, zooals zij er in haar lange leven reeds vele had gehad. Zij vertoefde dan in den geest in beel anderc landstreken, cn was volkomen ongevo vlig voor wat er om haar heen gebei-ce. Ook nu meende zij, in een streek die zij in het geheel niet kende, langzaam over een uitgestrekte vlakte te wandelen Het was al even donker als overal, en het was haar of zij zich tartend een weg baande tussctien groote kudden wol lige schapen door, die rustig in de vlakte lagen te slapen Na langen tijd dwalen kwam zij bij het wachtvuur van enkele herders Maar wat was dat? Lagen daar geen wolven er. jakhalzen zich tusschen de siapende hon den bij het vuur te warmen? Hoe waf- het mogelijk, dat zij de herders geen kwaad deden en de schapen niet ver scheurden? De Sibylle staarde er vol verbazing op, zij wist zelf niet, hoelang wel maar van wat er om haar heen op den heuvel gebeurde, had ze niet het minste ver moeden. Ze zag niet dat de keizer wie rook strooide op 'n inderhaast gebouwd altaar, en een van de twee duiven in handen nam om die zelf te offeren Maar het scheen wel of zijn handen machteloos waren; hij kan den vogel onmogelijk vast houden, en deze steeg recht omhoog en verdween in den zwarten, stillen nacht. Wanneer er zooiets gebeurde bij een offer, was het een heel slecht voortee lten, en rol angst It eken allen naar de oude Sibylle, die hiermee zeker iets te maken meest hebben. Maar de Sibylle stond met verwonderd- gevouwen handen en opgeheven hoofd midden op het veld in een zeer ver land ze zag hoe de vreeselijke duisternis van den hemel langzaam week voor een zacht zilveren licht, dat trillend van boven kwam aangeruischt als vloeiende, golvende muziek. Er waren harpen in en violen en het liefelijk gezang van duizen den fijne stemmen. Terwijl zij daar zoo heel ver was en in verrukking luisterde, deed de keizer een nieuwe poging om zijn offer op te dragen. Hij hief zijn handen smeekend omhoog en greep daffrna nret alle kracht de laatste duif vast. Maar weer was het of hij verlamd was de vogel bevrijdde zid| zonder moeite, en fladderde als een scRmerig vlekje weg in het donker. Allen stonden roerloos van schrik, en de keizer riep wanhopig bij het leege altaar zijn beschermgeest aan, verbijsterd door al de vreemde gebeurtenissen van dezen nacht. Nog altijd merkte de profetes niets van zijn aanwezigheid. Zij zag de herders ont waken van het al luider gezang en een schitterende rijzige gestalte in een lang wit kleed stond midden tusschen hen, en sprak tot heh, en wees met de hand in de verte. Zijn stem was ais het spelen van een orgel, maar de woorden kon zij niet verstaan. Daarna rezen zij haastig overeind, en spoedden zich weg in de riching, die de verschijning hun gewezen had. De Sibylle volgde hen langzaam. Opeens straalde er in de schemerende lucht een enkele heerlijke ster op, die zooveel licht uitstraalde, dat een heele stad, die tegen een berghelling scheen te liggen, in den helderen glans zichtbaar werd. Daar snelden zij allen heen, de herders, de oude vrouw, en de ontelbare lichtgestalten, die zingend en jubelend over hun hoofden zweefden. Nog buiten de poorten hielden zij stil, want daar straalde het licht het liefe lijkst. Juist onder de groote ster stond een armelijke stal, half tegen de rotsen aangebouwd. Ook daarbinnen was het heel licht van al de kronen en zilveten vleugels der engelen, die daar dienend heen en weer gingen. Juist op hetzelfde oGgenblik, dat de ster opstraalde en het laatste donker verjoeg, werd overal over de heele we reld de gespannen stilte verbroken, en heel de natuur scheen te ontwaken en diep te ademen. De kleine groep man nen, die daar in Rome op dien heuvel stonden, voelde hoe een zachte wind opstreek langs de helling; zij hoorden d« boomen suizelen en den Tiber klotsen en hoog uit de lucht die niet langer zwart en dreigend was, gleden de twee ont. snapte duiven omlaag en streken neer of de schouders van den kojzer. Sidderend van vreugde stond Augustus daar en alle omstanders bogen zich voor hem neer in ontzag en riepen Jiit: „Heil Caesar! Eindelijk heeft uw beschermgeest gesproken! Gij, gij zijl de god, die op het Kapitoo! moet worden aanbcdenK' En zij riepen zoo luid in hun vreugde en verrukking, dat de oude Sibylle het hoorde op haar verren zwerftocht en zij keerde terug en ontwaakte, en zag. dat ze op den rand van een heuvel te Rome zat. En zij stond .op en ging in al haar verschrikkelijkheid langzaam op die groep kleine menschen toe, die haar ge stoord hadden. Zij trad vlak voor den keizer en zag rustig op hem neer. Allen die om haai heen stonden, beefden over hun heele lichaam, maar op haar verweerd beenig gelaat stond geen toorn of wraak te lezen niets dan diepe ernst, en nu en dan den weinig spottend medelij. Zij legde zwaar haar eene hand op den schouder van keizer Augustus, en wees met de andere naar het Oosten, in de richting waarheen zij zelf zoo lang en on afgebroken had gestaard. „Zie," gebood zij. En de keizer zag. De vage lijnen van den horizon van zijn eigen land schenen te wijken en zich te openen. Hij zag rechl in een lagen stal, die tegen de heliing van een rots stond aangebouwd hij SiïX zag door "de deuropening naar Finnen hij zag dienende engelen en knielende herders in een zeer helder licht. En in het midden zag hij 'n arme, jonge vrouw en een oud man met een stat in de hand, en vóór hen lag, midden in den stralend- sten glans een klein kindje in arme doe ken op een bos stroo. En de bruine rimpelige hand der oude profetes wees op dat hulpeloos kind. „Heil, Caesar!" spotte ze met een mee- warigen lach. „Déér, keizer Augustus, is de God, die op den heuvel van het Kapi- tool zal worden aanbeden!" En de keizer sloeg beide handen voor zijn óogen, wankelde achteruit, en viel machteloos en verslagen ter aarde. De Sibylle zag niet verder naar hem om, maar ging langzaam tusschen de ont zette omstanders, die niet gezien hadden wat de keizer zag, door, en «verdween over den rand van den heuvel. Nietnand zag haar ooit terug. Maar den volgenden dag verbood Caesar Augustus ten strengste, ooit voer hem een tempel op het Kapitool te bou wen. Hij sprak nooit een woord meer over wat hem dien nacht overkomen was, maar op de plaats, die voor den nieuwen bouw was afgebakend, deed hij een hei ligdom bouwen voor het nieuwgeboren Godskind en gaf daaraan den naam „Ara Coeli", dat is: Altaar des Hemels. MACHTELD. De winter is dor en dood De boomen staan kaal en geven niet het minste teeken van leven Geen bloempje bloeit, geen bijtje bromt; velden en weiden liggen leeg en verlaten. „Dood is dood" zegt men wel eens, en men bedoelt er mee, dat wat eenmaal stierf nooit meer levend wordt Maar bekijk dan dezelfde boomen in April Ze zijn weer levend geworden, ze botten en bloeien. En loop dan door de velden, die nu zoo dor zijn; zij worden groen en frisch; er bloeien bloemen; er gonzen insekten; er zingen leeuweriken „Dood is dood". Wat stierf wordt niet levend! Maar de natuur is niet ge storven, toen het winter werd; ze is gaan slapen En vandaag moeten we op stap om dat sluimerend leven te vinden Zoeken we eerst naar insekten. Als die nu dood waren, zouden er 't volgend jaar immers geen bonte vlinders, geen vlugge kevers, geen zwermen muggen en vliegen zijn Waar te kijken? Laat ons een uurtje 't bosch ingaan. Trek dat loshangend stuk schors van dien dooden boom. Hé, wat een kevers, die allemaal schijnen te slapen, maar in de warme hand dadelijk wakker wor den Keer eens wat groote steenen om. O, hoeveel beesten, onder iederen steen zit wat! Pluk was mos en zoek 't goed na. Ge vindt allerlei vlugge zesvoeters, soms oók g-oote vlinderpoppen, waaruit in Mei bonte kapellen zullen komen. Nu hebben we nog maar een minuut of vijf rondgekeken. Al de reten in de schors der boomen zitten vol Insecteneitjes, kleine rupsjes, volwassen vlinders. Wij letten op dat alles nooit. Ook zijn onze oogen niet zoo scherp, dat we veel te zien krijgen van wat zoo goed verbor gen zit Mas'- tb vertel je, dat de vlugge meezen en de kwieke goudhaantjes, die ge overal in de dennen hoort piepen, dat die wel weten, wat er allemaal voor lekkernijen te vinden zijn. Alle hoeken en gaatjes snuffelen ze af en hoe mogen 'e nf-rchen die kleine vogeltjes dank baar zijn voor 't opruimen van millioe- ncn slapende insekten en hunne eieren, waaruit 't komend jaar een leger van vernielers zou zijn opgestaan. Op 't eind van onp wandeling doen we een zonderling werkje. In dat eiken- boschje ligt een dikke laag dor blad; daarvan vulien we een stevigen papie ren zak, van de grootste soort. Dien nemen we mee naar huis en daar gaan we boven een vel wit papier onze bla deren ziften door een wijde zeef. tel kens een handje vol. Waarschijnlijk hebben we binnen 't uur ver over de honderd kruipende, springende en vlie gende beestjes, sommige klein als een speldeknop, maar onder 't vergrootglas zoo mooi. dat ge uw handen in elknur slaat, als ge 't ziet. Dat gaf me ceu gekriemel en gewrie mel, dat er eenvoudig geen oog op was te houden. Laten we daarom nu wat rustiger leven opzoeken, ik bedoel bet plantenleven. Misschien hebt ge er bij 't verzamelen van uw bladeren al iets van te zien gek egen. Hier ligt onder de dichte laag een eikel tc schieten. Ze is al opengespron gen en zendt een stevigen wortel den grortd ia Op een andere plaats staan heele rissen kiemplantjes van onkrui den, teere dingetjes, twee groote blaad jes aan een dun steeltje. Langs den slootkant onder een elaenheg ba-sten dikke proppen jong speenkruidgroen uiteen, half bedekt nog door aarde en dor blad En bloemen Moeten tt Eeï ïïéeTe faW* al zijn ze erg schuw tegen den grond gekropen en al zien ze bleek cn blauw van den winter Omstreeks Nieuwjaar en Driekoningen schreef ik meermalen in een half uur tijds de namen op van 25 bloeiende planten Met een beetje moeite zou ik er eens zooveel geteld hebben Daar moet ge nu zelf eens op letten: Of er ook bloemen zijn in den winter en wat ze doen, als bet gaat vriezen en dooien. Al die winterbloeiers komen wat schraal en pover voor den dag. 't Is net. of ze wel willen, maar toch niet best durven. Het Nieskruid toont wat meer moed, al kijkt het ook nog erg groen. Het bloeit heel vroeg in 't jaar in de tuintjes der Erabantsche „schaapsboe- ren." Erg vroolijk kijk ik, als soms half Januari al, de eerste sneeuwklokjes opengaan. Die laten bun blanke belletjes zoo dapper klingelen en over de winter sneeuw luiden ze de lente in. Met bun vieren zaten ze bij elkaar: Moeder, Toos, Henk en het kleine zusje Mientje. Het was geen weer om uit te gaan, daarom zaten ze raadsels op te geven en te raden. Om Mientje, die pas vijf was, werden er ook erg gemakke lijke raadsels bedacht. Zoo gaf Toos dan op: „Welke boo men zijn 's winters groen?' en keek daarbij veelbeteekenend naar den tuin, waar de Kerstboom voorloopig neer gezet was- Figuur 1. „Denneboomen," riep Mientje. „Maar waarom zijn denneboomen 's winters groen?" vroeg Toos Ditmaal kwam Henk met het antwoord: „Omdat de boom 's winters ook naalden heeft Zie je„ de naalden zijn eigenlijk de bla deren. Alleen zijn ze veel spitser en puntiger. Eigenlijk is onze Kertsboom Figuurg 2. geen denneboom, maar een spar. Een Sn heeft een heel andere vorm en andere naalden. Dat hebben we op school geleerd." „Vertel jij ons dan eens waaraan je het verschil kunt zien," zei Mevrouw van Voorden. „Graag," zei Henk, blij dat hij ook eens iets bijzonders te vertellen had. „Maar dan moet ik even den tuin in, daar staat ook een den achterin. Ik zal van den den en den spar een takje meebrengen." Figuur 3 Na eenige oogenblikken was Henk terug. „Kijk," zei Henk. „Als ik van den dennelak een naald aftrek, houd ik er altijd twee in handen (figuur 1) Die twee worden door een heel kort takje en een paar schubjes bij elkaar gehouden. Bij den sparretak (figuur 2) staan naalden rondom den tak en altijd maar een tegelijk." ;/>z V-s'\ i U - 121 En sinds dit barre avontuur, Reed 't drietal ongestoord En werd hun mooie arro-tocht Door niets geen leed verstoord. O, juichend ging het door do sneeuw, Steeds verder naar bet land, Waar boven sneeuw en eeuwig ijs, Het Noorder-licht soms brandt 122 Zoo zagen zij een bordje staan, Dat naar de Noordpool wees, En volgden toen dit ijzig pad, Zonder de minste vrees. En Klorus lachte; „Hi ba hol Wat trekt ons zwijntje flink!" Maar 't zwijntje knorde: „Jij voelt niet, Hoe leclijk of ik hink!" 123 O, wonderlijk werd nu hun tocht Door poorten, gansch van ijs, Die tintelden in 't Noorderlicht Van rood en paars en grijs. Maar ach, hoe schoon deez' streek ook was. Hun stemming werd dra lauw. Want 't hinken van het zwijntje werd Steeds erger door de kou. fWnrdt vervnlrfrM 'Julsl op Ha? oogenfcTflc Ewaro MrpiÏÏeor van Voorden binnen, die voor Kerstmis inkoopen was wezen doen. Hij had de laatste woorden van Henk gehoord en zei dadelijk; „Dan zal ik iullie nog een verschil tusschen den cn spar laten zien- Dennen en sparren behooren beide tot naaldboomen bloeien ongeveer in Mei, en daarna komen de vruchten. Nu wijken de kegels, want xoo noemen we de Figuur 4. ruchten van de naaldboomen, heel sterk van elkaar af. De dennekegels (figuur 3) hebben breede dikke schub ben, en sparrekegels gladde dunne schubben (figuur 4). Ook zijn sparappels langer dan denne-appels. En nu moeten jullie eens kijken wat ik voor Kerstmis heb meegebracht." „Hoera, hulst," riep Toos._ „En mist* letoe," riep Mevrouw van Voorden uit, „Ja," zei Mijnheer van Voorden, „mooie hulst met roode besjes. Wie weet de overeenkomst tusschen hulst en denneboomen?" „Dat weet ik wel," antwoordde Henk. „Ze hebben beide 's winters blad." „Knap zoo," zei Mijnheer van Voor den, „en ze hebben ook allebei harde bladeren." „Maar wat is nu mistletoe?" vroeg Toos, die al vol belangstelling naar die takjes groen had zitten kijken.* „Ja," zei Mijnheer van Voorden, „dat is een heel merkwaardige plant. Daa-om is het zoo jammer, dat we in ons land ioo weinig meer van die vogellijmplan- ten meer vinden; want zoo worden ze eigenlijk in het Nederlandsch genoemd. Alleen in enkele provincies, onder anderen in Limburg, vind ie ze nog wel in het wild, op populieren, maar vooral ook op vruchtboomen. Ook aan die planten vinden we besjes, kijk maar. Die besjes bevatten een soort lijm, die vroeger wel gebruikt werd om vogels te vangen Zoo'n besje wordt meegenomen aan de pooten van de vogels, en kleeft wel aan een boomtak vast. Dan kan er een worteltje uit groeien en dat wor teltje boort net zoo lang met zijn punt in het hout tot het er stevig in beves tigd is. Dan zuigt de vogellijm water ea en voedsel uit den boom en ontwikkelt zich tot het bekende plantje. Op ^oor- snee kun je duidelijk zien, hoe het plantje in den boom is gedrongei (lig- 5) Ziezoo, nu ga ik de den- en sparap pels halen en daarna zullen we eens met moeder overleggen, hoe we de kamer het 'gezelligst versieren. Als het nu vannacht gaat sneeuwen, cn daar staat de lucht wel naar. dan hebben we morgen een groene Kerstmis binnen en een witte Kerstmis buiten. En de kinderen, vol van het voor uitzicht, dat ze met het wakker worden misschien een witte wereld zouden zien, gingen rustig zitten lezen, terwijl vader en moeder druk aan het praten waren over de voorbereidselen voor de groote feestdag. Want hoe stiller ze waren, hoe beier vader en moeder kond enopschieten; en hoe eerder Toos en Henk weer mee mochten helpen om hun plannen uit te voeren. PIERROT. Steek de vingers in den neus. Krab den top van den neus. Neem in de rech terhand een flesch, die vooraf in 't bereik dier hand geplaatst is en stel Pierrot voor, met de flesch aan den mond. Breng de flesch van den mond; druk uit, dat de wijn lekker is, door een gebaar met de hand t«, maken; besluit de vertooning met over de keel tc strij ken, els een teeken van tevredenheid en 'een langen neus te maken. t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1926 | | pagina 15