I
al
m
f/
M!
w
\\Yv
S3*"
Een Kerstvertelling.
Zalig Kerstfeest
Groen en bloemen
op Kerstmis.
V
De stal van Bethlehem,
feu
„Mooi Koor," zei tante, die bijna toonloos
bad meegezongen om het heerlijke, blanke
geluid uit de twee kindermondjes beter te
doen hooren.
„En nou mag de Pieterman mooi meesinge-
se," zei kleine Piet, aan wien bij wijze van
hooge gunst was beloofd het derde liedje
mee te mogen zingen, mits hij met z'n vin
gertjes van den boom afb'eef en nie te hard
zou zingen en uit z-'n neus bleef, welke drie
bepalingen hij zich voorgenomen had stipt
na te komen.
En ditmaal hoorde je nu ook zijn nu en
dan er even tegen aan zingend stemmetje in
het koor, toen het lieve liedje werti ingezet:
De witte vlokken zweven
Dooreen op veld en gaard.
Tante, die eens door de gordijnen had ge
gluurd, stond ongemerkt op en schoof lang
zaam die gordijften open, zoodat de kamer,
die slechts verlicht was door het kwijnende
licht van de laatste kaarsjes op het boompje,
nu opeens beschenen werd door 't rozeroo-
de schijnsel van de lantaren buiten.
Intusschen was het stil-aan beginnen te
sneeuwen, een donzen val van roze-besche-
nen witte vlokjes daalde geluidloos neer,
viel al maar door langs de ruiten en de kin
derstemmetjes zongen het oude bekende
bedje, klaar en zuiver:
De witte vlokken zweven,
Dooreen op veld en gaard.
Daarbij zij 't sneeuwkleed weven
Een lijkwa voor deez' aard....
Grootmoeder had de handen gevouwen, al
len zagen naar buiten in het tooverachtig
schoone, rozeroode gewirwar van de als klei
ne koübritjes voorbij dwarrelende vlokken.
Het ijle kinderkoortje was 't eenige geluid,
dat men hoorde.
Opeens gaf 't jonge mrisje, dat met open
gespalkte oogen naar één punt keek, 'n ge
smoord gilletje, wees op de deur. vouwde
als biddend de handen en zonk op de knieën.
Allen keken om; de kinderstemmetjes zwe
gen plots. Daar in de donkere deuropening
van de gang stond zwijgend 'n kleine witte
fedaante. -
Een tot op de bloote voetjes neerdalende
nachtjapon bedekte in statige plooien het
slanke meisjesfiguurtje van Ella Een dichte
wolk, van even krullende donkerblonde ha
ren omlijstte het peinzende smalle gezichtje,
waaruit twee groote donkere, bijna zwarte
oogen staarden. Ze hield de handjes op haar
borstje, staarde, staarde al maar naar het
laatste der kaarsjes, hetwelk nog als 'n één
zaam sterretje opblonk in het roze schijnsel
van de kamer.
Zoo kwam ze langzaam nader op heur
blanke, bloote voetjes, liep recht toe recht
aan op net kaarslichtje aan, al maar starend
als in extaze, de donkere, bijna zwarte oogen
groot-open, als 'n engeltje uit hooge sferen
neergedaald.
„0 moesie, kijk 's, moesie dan toch," be
gon kleine Piet.
Maar moeder hield hem 'n hand voor het
mondje, want het is gevaarlijk tegen slaap
wandelaars te praten. Dan kunnen ze schrik
ken en dan zijn ze op slag dood, zegt de
volksmond.
Het meisje op de canapé snikte stil. Waar
om wist ze niet....
Iedereen was doodstil. Toen ging l,at fi
guurtje weer terug, draaide zich om, héél
langzaam, en schreed weer op de deur toe,
de groote oogen steeds open En verdween
weer, teer, wit, ijl figuurtje van heel jong
kind-meisje in de donkere gang.
Buiten bleven de roze vlokken zachtjes
neerdwarrelen, geluidloos, zonder ophouden.
„Vad."
In t zeer schamel gemeubelde kamertje
brandde een klem petroleumlampje en er
lag nog een stukje vuur in de kachel, maar
eten was er niet.
Juffrouw Manders zat een paar dikke wol
len jongenskousen te stoppen en Jaap, de
oudste van 't gezin, n: was net negen jaar,
vermaakte zich met wat ieege luciiersdoos-
jes, waar hij een spdortrein van maakte.
Verder waren e» Liesje, zeven jaar en
Miepie en rianneke, twee peuiers van vier
en drie* jaar. Ze waren zoet, soeelden met
een pop en een oud wiegje. Wat lapjes en
lintjes maakten de rest van 't speelgoed uit.
Jaap zuchtte: „Hè, ik heb toch zoon pijn
in me maag, dat is van d« honger."
«Ik ook, stemden de anderen in.
„Jullie moeten l.ef zijn, zei u.oeder r.u,
„als vader komt, brendt ie eten mee."
Maar wanneer zou die komen? Hij was al
drie iigen weg, naar Hilversum om werk
te zoeken. Daar woonde Opoe en die had
t zeil ook niet breed, maar vader kon wel
een dag of wat bij baar zijn, als ie werk kon
vinden, wat ze van ganscher harte hoopten.
i Beetje geld oat er nog was, was nu up,
moeder had niks meer.
„Mag ik de straat op?" vroeg Jaap eens
klaps.
„Och jongen, .waarom, op straat leer je
niks goeds Japie, blijf maar hier."
„Misschien krijg ik wel weer een boter
ham net als laatst," zei Jaap.
Hij had zijn pet al op: „Mag ik, moe?"
Wat moest ze doen? Als hij kans had op
een hap eten, mocht ze het dan weigeren?
Jfn dus stond ze 't hem toe.
In Jaap's brein was een plan opgekomen
Ze badden allemaal honger en geen geld
om voedsel te koopen en morgen was 't nog
wel Kerstmisl Hij was nog veel te klein om
wat te verdienen. Er zat niets anders op,
dan wat te stelenl
Stelen! 't Mocht niet, dat wist hij heel
goed. Maar overal in de bakkerswinkels
lagen heerlijke, versche kerstbrooden en er
waren heel wat menschen, die ze kochten
ook. Hij overlegde bij zichzelf, ierwijl hij
door de goedverlichte Straten liep, dat hij
gewoon een winkel kon ingaan, net of ie wat
wou koopen en dan, als ze druk bezig
waren met de klanten, dan zou hij zijn slag
slaan en hard wegloopen met een lekker
brood.
Voor den mooien platenwinkel moest ie
even blijven staan, daar badden ze toch
zul' e time oingcn.
Geboeid bleef hij kijken naar een groote
gekleurde plaat, de Madonna met 't Kindeke
Jezus. Wat had die een lief gezicht en die
p aats ernaast. Jezus in d"n emoe!. Ja dacht
Jaap, Jezus had ook veel geleden en die zou
't nooit goedkeuren, dat hij ging stelen.
Jaap zuchtte, want hij had heusch ergen
honger en zacht, heel zacht voor zich heen
bad hij, terwijl hij geen oog van de mooie
plaat af had: „Och Lieve Heer, geef ons
toch wat eten, we hebben allemaal zoon
honger en ik wil niet gaan stelen."
Nauwelijks had hij dit kindersjke gebedje
gedaan of hij voelde een hand vaderlijk op
z'n hoofd gelegd. Hij keek op en zag een
ouden heer met een alleryr endelijkst ge
laat, net Sinterklaas, maar niet zóó oud.
„Wel vriendje, vindt gij die platen zoo
mooi?" vroeg hij belangstellend.
„Nou echt fijn," antwoordde Jaap.
„Zal ik er dan één voor je koopen?"
Jaap dacht een oogenblik na..toen zei hij:
„Als u zoo rijk bent dat u dat kan betalen,
wil u dan liever een brood koopen, want
we hebben allemaal zoo n honger
„Wat zeg je," vroeg de heer getroffen en
nu viel 't hem ook op, dat de jongen er niet
best uitzag „hebben jullie allemaal honger?
Jaap knikte bevestigend.
„Ga dan maar mee," zei hij zacht, „dan
gaan we brood koopen, .naar vertel me dan
alles van jullie."
Vriendelijk boog hij zich af en toe naar
Jaao. terwijl de hem vertelde va: -s1?',
d'e werk zocht buiten de stad en van moeder
er de zusjes. Hij verzweeg hem niet dat hij
van plan was geweest te gaan „gappen."
„En zou je nu werkelijk gestolen hebben,
als o mii niet had ontmoet?"
„We! nee," zei Jaap, „want ik had juist
aan Onze Lieve Heertje om eten gevraagd
en dat ik dan niet wou stelen, dat beloofde
ik en toen kwam u."
,.Unv ben ik zeker door God Gezonden,
Jaap Dan koopen we eerst van alles in en
brengen» dat naar je moeder en zusjes en
dan
„Wat dan?" vroeg Jaap nieuwsgierig.
„Dan gaan we een Kerstboom koopen en
morgen vieren jullie feest."
Jaap was den hemel te rijk.
was. Het gelaat sprak voor haar reine ziel
en eerlijk jonge meisjeshart. De gelaats
trekken waren regelmatig en kalm en haar
geheele voorkomen had iets aantrekkelijks.
Na haar kwamen nog een drietal jongens,
waarvan de oudste twee op de H. B. S.
waren, en de jongste nog op de lagere
school zal Bij de familie v. Bergen kon
men alles vinden, wat men in een ideaal ka
tholiek huisgezin aan kan treffen.
De harmonie thuis, liet niets te wen-
schen over, terwijl de armen in de stad
nimmer tevergeefs aanklopten.
Op 't kantoor bij mijnheer v. Bergen was
er een onder de bedienden, een flinke
knaap van 19 jaar, die op bijzondere wij
ze door v Bergen werd beschermd.
Tonny v Vliet was een jongen van zeer
eenvoudige ouders, die hij echter, helaas,
veel te vroeg had verloren.
Zijn moeder had hij nimmer gekend en
z'n vader was gestorven toen hij nauwelijks
8 jaar was.
v. Bergen had zich 't lot van den jongen
aangetrokken, liet hem de lagere school af-
loopen en had hem daarna bij zich op kan
toor genomen.
Spijt had de heer v. Bergen hier nog
nooit over gehad, want Tonny bewees door
zijn grooten ijver en trouwe plichtsvervul
ling, dat hij zijn weldoener innig dankbaar
was. Vele avonden kwam Tonny, die als 't
ware alleen op de wereld stond, bij de v.
Bergens thuis, waar hij Hartelijk was opge
nomen in den familiekring.
Zou hij dan heelemaal alleen achterblijven.
Hij, die nooit het genoegen, had gehad door
moeder vertroeteld te worden Hij, die nooit
moederliefde had gekend, de eenigste harte
lijkheid bij de v. Btrgens had ondervonden,
en zou hij nu haar, zijn ideaal, kwijt raken?
't Was Kerstmis.
De heerlijke kerkdiensten, die op dezen
dag op ieder zoon diepen indruk maken,
waren ten einde, en bij stroomen kwamen
de geloovigen uit de kerk en wenschten el
kaar een „Zalig Kerstfeest."
„Zalig Kerstfeest," klonk 't overal.
Tonny bewoog zich bedroefd tusschen de
menigte.
Er was niemand van de v. Bergens in de
Nachtmis geweest Zou.Loes erger zijn? Hij
had zoo aan Onzen Lieven Heer gevraagd
haar te sparen, haar vanoaag nog beter te
maken, om blijde en opgewekt net als zoo
vele anderen 't Kerstfeest te kunnen vieren
Zau hij even aanloopen? 't Was nog zoo
vroeg. Daar zag hij 't dienstmeisje; haar
zou hij 't vragen!
En tusschen al 't gejubel van de kerkgan
gers klonk de ontzettende mededeeling in
z'n ooren: „Zij is dood."
Als aan den grond genageld bleef hij
staan, niet in staat ook maar één woord
uit te brengen
't Dienstmeisje vervo'gde haar weg. Zij
moest gaan naar de pastorie om daar de
droeve tijding meoe te deelen.
Tonny stapte langzaam voort, Ach, Loes
De vriendelijke oude heer kocht brood en
boter, kaas en worst, zelfs koffie, suiker eu
koek!
Beladen met pakken en zakken Ifwam
Jaap met zijn weldoener de trap opgestom-
meld
„Ben jij daar Japie," riep moeder, „jongen
waar blijf je toch, moet ik nou altijd in
angst zitten?"
„Moeder, 'k heb een heer meegebracht en
eten," jubelde Jaap terug.
Moeder k'on hav iri niet selooven,
toen ze al de heerlijkheden zag. Verlegen
kropen de zusjes weg achter moeders rok
ken.
De oude heer was echter zoo alleraar
digst, dat ze al heel gauw om hem heen
stonden.
Onder tranen bedankte juffrouw Manders'
hem, maar hij wilde vin geen dank hooren.
„Houd je jongen in eere, moeder," sprak
hij en legde zegenend zim hand op Jaoie's
hoofd, „hij wordt een goed mensch, nietwaar
Jaap?"
Toen nam hij afscheid.
Den volgenden dag werd er een mooie
kerstboom gebracht met voor ieder een
paar geschenken. Voor Jaap was er bij de
mooie plaat, Maria met het Kindeke Jezus.
En toen vader 's middags thuiskwam en
vertelde dat hij na Nieuwjaar vast werk
had, toen was 't feest volmaakt.
Later zag Jaap zijn weldoener nog heel
dikwijls Ieder jaar met Kerstmis zond hij
een prachtigen boom met geschenken en
Jaap op zijn beurt maakte allerlei aardige
handwerken voor hem, een pijpenrek en een
boekenstandaard en meer van die dingen en
't bleef een hechte vriendschap tot de oude
heer stierf, door allen, maar zeker wel 't
meest ,door Jaap. betre,,rd
JETTY DE VRIES,
Laren.
Er heerschte in 't huisgezin van de van
'Bergens een uitstekende geast.
M'eneer van Bergen was boekhouder op
een groot fabriekskantoor en had daar een
goede positie, welke hij niet 't minst te
danken had aan zijn nauwgezetheid in 't
vervullen zijner plichten.
Z'n vrouw, een knappe, vriendelijke ver
schijning. had met veel zorgen en beleid een
goed katholiek huisgezin groot gebracht, dat
vier jongens en twee meisjes telde.
De oudste dochter was 23 en had reeds
de ouderlijke woning verlaten, om een eigen
nestje, het evenbeeld van dat harer moeder,
te bouwen
Dan kwam de oudste zoon Hendrik, die
de sporen van z'n vader volgde en zich
reeds 'n goede plaats had weten te verove
ren op een bankkantoor.
't Derde kind was weer een meisje, thans
in de volle kracht van haar leven.
Haar negentienden geboortedag had Loes
reeds gevierd De heldere, eerlijke oogen
keken vrijmoedig de wereld in, doch zagen
daarin alleen, wat voor die oogen bestemd
"t Was zoo echt leuk voor hem als hij
na gedanen arbeid, zich kon vermaken in
de gezellige huiskamer van de v. Bergens.
En hoe goed kon hij zich onderhouden
met de jongste dochter, wier heldere kijkers
een betooverenden invloed hadden op 't
jonge mannenhart.
Als hij dan na zoo'n gezclligen avond
zich had opgesloten in z'n kamertje, dan zat
hij soms wel een uur te peinzen en waren
zijn gedachten altijd maar met „haar" bezig
Ja, al was hij nog jong, hij had Loes iict,
innig lief! Doch hoe zou zij over hem den
ken? En dan haar vader? Zou mij.meer v.
Bergen er ooit toe overgaan, z'n kantoor
klerk zijn dochter ten huwelijk te geven?
Zou Loes zelf wel van hem houden om
met hem gelukkig te zijn, en te leven voor
God en hun huisgezin?
En dan werd 't hem dikwijls zwaar te
moede, want hij voelde zich veel te klein
tegenover het meisje,
Hij was nog niets in de wereld, en zou hij
ook wel ooit zoo'n positie krijgen, dat hij
zijn Loesje alles zou kunnen geven, wat
haar hartje begeerde, althans voldoende om
een goed en gelukkig leven te kunnen heb
ben?
't Spoorde hem wel aan tot z'n werk en
mijnheer v. Bergen had er dikwijls schik in,
zoo ijverig als de jongen was.
Loes was ziek geworden. De koude van
de Decemberdagen had haar aangegrepen, en
zij lag met een hevige verkoudheid te bed.
Tonny was er verdrietig om. Hij durfde
nu niet bij de v. Bergens aanloopen, want
't was nu zoo druk, Zoo'n zieke in huis
geeft altijd drukte. Hij liet de v. Bergens
met rust, en informeerde dagelijks bij mijn
heer, hoe 't met juffrouw Loes was.
't Weinig zeggende antwoo-d luidde tel
kens: ,,'t Gaat nog al." Mairaan 't ernstige
gezicht van zijn chef kon de jongen wel zien
dat 't niet zoo goed ging met 't meisje, dat
hij nog eens tot vrouwtje hoopte te hebben.
's Avonds zat hij alleen op z'n kamer en
bad, .dat God zim Loesje sparen zou, om
haar eens aan hem te gevent Ook bad hij
om volharding in z'n werk en smeekte den
almachtigen God, hem een positie te geven,
die voldoende zou zijn om voor „zijn" huis
houden te kunnen zorgen!
Loes ging met de i dag achteruit. De dok
ter was er bij gehaald enLoesje had
longontsteking in erge mate." Er was nog
wel geen direct gevaar, maar ze moest ui
terst voorzichtig behandeld worden.
De familie v. Bergen was diep bedroefd.
Er heerschte een neerslachtige stemming in
1 anders zoo vroolijke huis. Geen lach werd.
er meer gehoord. Men liep voorzichtig in
gang en kamer om vooral de zieke niet te
storen.
En de diep bedroefde Tonny deed den
hemel geweld aan met z'n gebeden en be
loften, als „zijn" Loesje maar, beter zou
worden.
Doch Loesje werd niet beter.
Twee dagen voor Kerstmis vernam Tonny
met ontsteltenis 't veelzeggende bericht;
„Loes moet bediend worden,"
was niet voor hem, niet voor deze wereld.
God had haar reine ziel tot zich genomen
juist op dit heerlijke feest.
Zonder te weten wat hij wilde, ging Ton
ny in 't paik op een bank z:tten en peinsde.
Z'n heele leven kwam hen-, voor den geest.
Liefde had hij nimmer ondervonden. Haar
meende hij gevonden te hebben. Voor haar
wilde hij leven1 en werken en thans. aan
alles had de Almachtige een einde gemaakt.
God had de reine /iel tot zich genomen,
tevens zijn leven gebroken! Waartoe zou hij
nog langer op aardé blijven? Wat had hij
alleen nog te leven? En luid snikkende bad
hij: „O, goede God, mijn alles, mijn ideaal
hebt gij mij ontnomen, Iaat mij bij haar zijn.
Neem ook mij tot u, want waartoe zou ik
nog langer alleen op aarde rondgaan?"
Sinds den dood van Loes, was hij niet
meer bij de v. Bergens geweest. Wat zou
hij daar doen? 't Vogeltje was toch gevlo
gen. 't Wekte maar pijnlijke Herinneringen
bij 'm op.
De fabriek ging met den dag sleyhter en
de directie was genoodzaakt, om een ge
deelte van 't personeel te ontslaan. Ook 't
kantoorpersoneel werd ingekrompen en
Tonny werd evenals zoovele «anderen, een
slachtoffer van de overal beerschende ma
laise.
Met een prachtig getuigschrift mocht 't
hem echter al heel spoedig gelukken een
plaats te krijgen bij een bankinstelling in de
hoofdstad, waar hij een goede betrekking
kreeg.
Dat was echter juist z'n ongeluk.
Zijn oogen gingen open voor de wereld.
Hij kreeg vrienden, bezo.cht café's, ver
teerde veel geld en ging langzaam maar ze
ker af, van alles wat hem eens heilig was.
Van 't leven wilde hij genieten! Waarom
zou hij daar geen recht op hebben? Hij zou
zich vermaken! Hij zou genieten van zijn
heerlijke jeugd.
En 't duurde niet lang, of bij alle braspar
tijen, dansgelegenheden e.a. was Tonny te
vinden, om z'n verdriet te verjagen en op
ongepaste wijze van 't leven te genieten.
Steeds verder zonk de arme iongen.
Naar de kerk ging hij al lang niet meer.
Waartoe zou dat dienen? Had God. zelf hem
niet alles ontnomen wat hij had? Hij zou di<
wreken en voor zich opeischen wat hij kon
En zoo danste 'lij op de woeste baren val
't leven, liet zich meesleuren in den gewel
digen stroom om tenslotte in de branding
van genot en hartstocht om te komen,
't Liep weer tegen Kerstmis.
Tonny was voortgehold op den weg vas
vermaak en verderf en had zijn leed ver.
geten.
De Goede Herder waakt over Zijn kud-
de, en rust niet vooraleer 't verloren schaap
weer is teruggekeerd.
De Kersttijd wekte herinneringen bij hem
op. Alles stond weer levendig voor hem.
Die heerlijke dagen bij de v. Bergens, toen
hij droomde van liefde en geluk, en dan die
ontzettende gebeurtenis, die al z n idealef
deed vervliegen.
't Was nu juist een jaar geleden.
Hoe had hij God gesmeekt om zijn lie
veling voor hem te behouden. Wat een ver
trouwen stelde hij in dien tijd in zijn Heer
en Schepper. En thans? Waar was zijn
Godsdienst gebleven? Wat een leven .had
hij den laatsten tijd gehad! Hij walgde va»
zichzelf.
Daar kwam hij langs een kerk.
Zou hij er even binnen gaan?
't Was stil in de kerk. Hij sloop stilletjes
binnen, knielde neer en.... bad. Ja, hij be
sefte het, daar vóór zich, daar kon hij troost
vinden. Bij Iiem en bij Hem alleen zou hij
voldoende kracht krijgen om zich staande
te houden tusschen de gevaren van de-
wereld.
Zijn Zaligmaker, zijn Vriend, wachtte op
hem sinds lang.
Wat had hij zichzelf ontzettend veel te
kort gedaan. Al dien tijd was hij ver van
zijn Vriend geweest, had Hem vergeten,
zelfs bespot en beleedigd.
Hoe kon hij zoo gehandeld hebben? En
toch, waarom had God hem dan zoo alleen
gelaten? Waarom mocht hij niet gelukkig
zijn?
Maar kon hij hier dan zijn geluk niet vin
den?
Hij stond op en met een verlicht hart ver.
liet hij de kerk. Zijn besluit was genomen.
Daags voor Kerstmis ging hij te biechten
en door het woord van den priester schonk
God hem z'n zonden kwijt.
Op 't Kerstfeest schaarde hij ziel* onder
de andere geloovigen en ontving Hem in
zijn hart, Die hem gelukkig zou maken en
leiden zou op z'n verderen levensweg.
De dag dat de Verlosser der wereld kwaa
was voor hem de dag der verlossing en hij
vierde net als zoovele anderen, een Zalig
Kerstfeest,
„ROEL",
DE MISTLETOE.
Van Engeland is zij de Noordzee overge
stoken er heeft in ons ietwat nuchtere 'Ne
derland bestaansrecht en burgerrecht ver
kregen. Alleen in Limburg groeit de mare
tak of vogellijm bij ons in 't wild, doch on
der meer zuidelijken hemel verrast, midden
in den winter, op goeddeels ontbladerdf
boomen, een frisch groen stekje, met onge
steelde witte besjes prijkend, den wandelaar,
die een open oog heeft voor de wondere»
der natuur.
Zoo is de mistletoe eigenlijk een woeker
plant, maar doet den stam, waarop zij huist,
slechts weinig schade, omdat haar blaadjes
en stengdis zelve voedsel uit de lucht kun
nen opnemen. Ze strekken, in 't koude jaar
getijde, aan sommige vogels weer tot%oedsel
en als deze met hun snavel het zaad uit de
besjes drukken, hecht een deel ervan, door
zijn kleverige bestanddeelen, zich vast aan
den stengel van sommige boomen, waar 't
ontkiemt en, op zijn beurt, stengels, bloesems
en vruchtjes krijgt.
Reeds bij de oudste Germaansche volken
stond de mistletoe of maretak in hooge eere,
schreef men haar weldadigen invloed en
wonderbare krachten toe. Deze vereering
strekte zich uit tot den boom (meestal een
eik), waarop de heilige plant groeide. De
druiden,.de priesters bij de Germanen, acht*
ten een godsdienstige plechtigheid zonder
maretakken ondenkbaar.
Hoewel onze waardeering hiervan nog al
verschilt geven wij haar toch gaarne met
Kerstmis een plaats in de feestelijk getooide
huiskamer.
w