DE CRISIS
HAAR AVONTUUR.
«pelen, wijl ze buiten hel water zouden
moeten sterven, toen eindelijk het kind
moede werd van het zien, liet het zich
gewillig van de fontein naar de bloem
perken voeren, „Die met Ti-ti leli gaan!"
riep zij en strekte hare handjes naar de
aurikels uit. Atlante plukte het kind de
schort bijna vol en bracht haar naar egn
tuinbank, waar het met de bloemen kon
spelen, en de gelijksoortige naast elkan
der mocht leggen, „Straks maken wij van
die bloemen twee schoone ruikers,''
zeide de freule, gij krijgt er een en de
andere is voor Josephine, ik bedoel
Seppeli. En dan zullen wij er voor
vader en moeder ook nog een plukken."
„Ja," sprak het kind en zette groote
oogen op; „en dan ook nog een voor
iTitibabeli (de pop)!" Na dit nog haastig
geroepen te hebben, begon zij met de
bloemen te spelen.
Seppeli Schumacher scheen echter
haast te hebben. „Kom zusje, wij moeten
heengaan. Dadelijk is het vespertijd en
vader houdt er van dat wij op tijd thuis
zijn!"
„Nu, als uw vader hoort, dat gij het
vesperbrood in het huis van den presi
dent van den raad gebruikt hebt, zal hij
u niet berispen. Neen, neen, ga nog
niet wegl Wij zullen een zoet „Nidle"
(room) laten beslaan en „Guetli
(Bonbons) daarbij zeg, Zizclleli, gij
blijft immers bij mij?'' („Jooooo," zeide
het kind en klapte in de handjes). Ziet
ge, Jospehine, dat gij blijven moet? Het
is ook niet aardig, niet christelijk, dat
wij meisjes, die samen bij de nonnen op
dezelfde schoolbank zaten en samen tot
de eerste Heilige Communie naderden,
sedert jaar en dag nauwelijks meer met
elkander spreken! Dat ik het niet waag,
u in het huis van uwen strengen vader
te bezoeken, zult ge begrijpen. Niet dat
ik hem minacht of hem als een onbe-
teekenend man beschouw waarachtig
niet! Hij is een zeer rechtschapen, vroom
man, weldadig, geleerd, een sieraad voor
de burgerij. En boe prachtig heeft hij de
O.L. Vrouwenkapel in de oude stad laten
beschilderen! Maar hij is altijd zoo
koud, zoo afgemeten, als hij ons. tegen
komt eerlijk gezegd, ik ben bang voor
hem! Gij zijt immers niet boos op mij,
nu ik u zoo openhartig zeg, tvat ik denk?
En kijk! mijn vader is ook min of meer
trotsch op de daden onzer familie en
op zijne eer en ambten ridder van het
Lodewijkskruis, kapitein, oudamman,
president van den raad en ik weet niet,
wat al meer; maar desniettegenstaande
is hij altijd gastvrij en vooral als geen
ziekte hem plaagt vroolijk en opge
ruimd. Wat hij straks zeide was oprecht
gemeend; onze huizing staat altijd voor
u en uw lief zusje open! Kom dan mee!
Laten wij de oude vriendschap ver
nieuwen. Al zijn onze vaders ook poli
tieke vijanden, daarom behoeven wij
elkander toch niet te mijden?! Misschien
gelukt het ons zelfs, hen eenigszins met
elkander te verzoenen. Een twist min
der mocht leggen. „Straks maken wij van
de Engelen in den Hemel! En, ten be
wijze dat mijn vader niet onverzoenlijk
is, heeft hij uwe ouders eene uitnoodi-
ging voor het aanstaande feest gezon
den, Doe mij nu het genoegen, alles aan
te wenden teneinde uwen vader te be
wegen hier te komen!"
Zoo sprak Atlante met overtuiging
en gevoel, en hare woorden vonden
weerklank in het hart der vriendin.
Krachtidrukte Josepha, Atlante's hand,
zeggende
„God zegene onze pogingen 1 Ach,
ik ben bevreesd, dat het een moeilijk
werk is Gij weet immers, dat uw neef
Hendrik sedert eenigen tijd omgang
met vader heeft. Nu ben ik bang, dat hij
•mijn vader wil bewegen als advocaat
in zijn geding met den baron op te tre
den. Er is sprake van een twist over deze
■heerlijkheid, naar ik meen. Komt het
Werkelijk tot een proces, dan hebben
wij, helaas 1 weinig vooruitzicht op eene
verzoening tusschen uwen en mijnen
„Die akelige neef Hij heeft volstrekt
geen recht op deze adellijke bezitting.
Dat is toen allemaal bij den dood zijns
vaders in den familieraad afgedaan,"
riep Atlante.
„Dan behoeft ge geen vrees te koes
teren," troostte Josepha hare vriendin.
„Vader laat er zi.ch nimmer toe lecnen,
een zaak te verdedigen, welke hij als
oneerlijk beschouwd. Zoodra hij dat
ingezien heeft, zal hij heer Hendrik
stellig aanraden, zich met uwen vader
te verzoenen en de heer Hendrik heeft
een veel te goed hart, dan dat hij iets,
wat hein niet toekomt, met geweld zou
verlangen
„Wel, wel Hoor me die advocaat
eens 1 Hebt gij ooit gelegenheid gehad
zijn goed hart te lecren kennen vroeg
Atlante lachend,
„Nu, zijn heldendaad bij den brand
te Walchwijl is overal genoeg bekend 1"
antwoordde het meisje, terwijl een gloei
end rood hare wangen kleurden.
„En dan heeft moeder mij bovendien
verteld, dat heer Hendrik voor de arme
vrouw en het kleine kind na den brand
ook nog gezorgd heeft 1"
„Bravo, Josephine Gij zijt de dochter
eens advocaats en verstaat de kunst
stellige bewijzen te leveren 1 Maar daar
steekt nog iets anders achter. Mag ik
zeggen, wat mijn duim mij voor nieuws
toegefluisterd heeft Wat wordt gij
rood 1"
„Ik zou niet weten, waarom ik het
juist voor u zou moeten geheim houden
ja, ik kon barones Zurlattben worden
als ik wilde" bekende Sieppeli Schu
macher, terwijl zij min of meer beschaamd
op de lippen beet.
„Heer Hendrik heeft werkelijk bij
moeder aanzoek om mijne hand gedaan.
Maar gij moogt het niet verder vertellen,
Atlante ik weet dat gij zwijgen kunt.
Hij heeft inderdaad zeer goede eigen
schappen, maar ook groote gebreken,
waarom hij eerst een heel ander mensch
zou moeten worden, als ik hem hart
en hand schonk. Bovendien geloof ik
niet, dat vader zijne toestemming geeft,
zooals heer Hendrik thans is. En och
Ik ben nog maar pas achttien jaren oud.
Ik heb hem daarom ook weinig hoop
gegeven, hoewel moeder het gaarne zou
zien. Ziezoo 1 Thans heb ik u alles ge
zegd, wat ik op mijn geweten heb. Mag
ik u nu ook vragen, hoe of het met uw
hart geschapen staat. Men mompelde
enkele weken geleden van een jonker
uit Luzern of Solothurn, die naar eene
bruid zocht."
Wel, wel 1 Toch ook een nieuwsgierig
Aagje 1 Neen lieve, dat gold mijn vroo
lijk zusje, onze Elisabeth 1 Zij schijnt
vroeg het ouderlijk nest te willen verla
ten. Thans is zusje lief op bezoek bij
de ouders van haren aanstaanden man.
Eerlijk gezegd kwam de vrijer om mij
te vragen. Maar gij weet, wat ik als klein
meisje droomde 1 Bij den dood van onze
goede heilige tante, de abdis Ursula te
Frauenthal, heb ik het voornemen ge
maakt, den sluier aan te nemen. Tot
heden ben ik die belofte niet ontrouw
gewerden. Maar vader wil er niets van
weten en hij heeft mij ernstig verboden
hem om toestemming tot de intrede in
het klooster te vragen, vóór ik vijf-en-
twinlig jaren cud ben. God moge hem
tot andere gedachten brengen 1"
„Dus ook abdis! Ik feliciteer ul Wie
weet, of ik mij ook nog niet eens buig
onder het moeder bestuur van uwen
kromstaf 1" sprak Josepha Schumacher
schertsend en wilde nog meer zeggen
ter verheerlijking van het kloosterleven,
toen de kleine Caecilia kwam aanhuppe
len en verklaarde, dat de bloemen alle
maal gesorteerd waren, zoodat de ruikers
dadelijk gebonden konden worden. De
vriendinnetjes begaven zich dus aan den
arbeid en nadat men in een tuinhuisje
nog een schotel room met eenige bon
bons onder gemeenschappelijk gebabbel
verorberd had, begon het tijd te worden,
dat Seppeli met de kleine zus vertrok
want de zon begon langzamerhand te
dalen.
„Gauw, gauw 1" zeide Seppeli, „anders
sluit Speete (de poortwachter) de Ober-
wijler poort en dan kunnen we vanavond
heelemaal niet meer thuis komen 1"
„O, dan hier blijven 1" meende de
kleine, „Ti-ti-leli gaarne hier zijn. Ti-
ti-leli bij tante Tlan-Tlan (aldus had hef
kind den vreemdklinkenden naam Atlante
vervormd."
„Maar wat zou zoete moetje dan zeg
gen als haar Zizilleli niet terugkeerde
vroeg Seppeli.
Dat maakte indruk op het hart der
kleine. Zuchtend liet zij zich alle zakken
vol bonbons steken, nam in den rechter
hand den ruiker voor zoete moetje, in
de linker dien voor „Titibabeli" enjnam
afscheid, verklarende, alle dagen bij
tante Tlan-Tlan te zullen komen.
Op weg naar de tuinpoort hernieuw
den de beide vriendinnen hare belofte,
alle pogingen aan te wenden, opdat de
vrede en vriendschap tusschen baron
Fidel en Schumacher zouden heerschen.
„Vader ko,mt op het feest 1" verklaarde
Seppeli ik hoop en vertrouw, dat moeder
en ik hem eindelijk daartoe zullen over
reden 1"
Atlante liep mee tot dichtbij „Frauen-
stein", waar de meisjes elkander nog
maals de hand reikten toen nam Sep
peli het kleine zusje op den arm en liep
opgeruimd verder. Enkele seconden later
keerde Atlante zich om en zag hare
vriendin achterna. „Had ik haar niet
voor neef Hcinrichs lichtzinnigheid moe
ten waarschuwen?" vroeg zij zichzelve
af. „Wellicht een volgende maal Overi
gens is Josephine een verstandig meisje,
dat geen raadgeefster noodic beeft
Toen ijlde zij door den tuin in huis,
om de laatste toebereidselen voor de
ontvangst der gasten te maken.
II. WELKOME GASTEN.
Het Angelusklokje had geluid en het
gebimbam klonk nog nauw hoorbaar
over de daken van het stadje Zug.
De werkplaatsen werden gesloten, en
wie op straat was, keerde huiswaarts,
om, binnengekomen, het dampende maal
op tafel te zien staan enkele wilde kna-
en, die nog tijd over hadden, liepen de
erberg binnen, om bij een kruik bier
het nieuws van den dag te bespreken.
„Ludi, komt ge ons gezelschap hou
den?" riep een vroolijke knaap den
wachter van de Baurerpoort toe, die
met den laatsten klank van het aveklokje
de stadspoort gesloten had. „Geen mensch
in de stad, die dezen avond plan heeft
om te stelen ge kunt de wacht met een
gerust geweten aan uw kleinen jongen
overlaten."
„Dat gaat vanavond niet 1" bromde
Ludwig Roos, door zijn medeburgers
om de gelaatskleur en vooralom zijn
grooten dikken neus de „roode Ludi"
geheeten. „Ik verwacht nog een heele
vracht deftige heeren uit Luzern 1"
„Ei, EiDaar zit weer een goed drink
geld op 1 En daarom ben je zoo brommig
als een oude beer?" vroeg smid Waller
lachend.
„Neen, niet over het drinkgeld brom
ik maar omdat ik er zoo lang op moet
wachten 1" antwoordde de poortwachter.
Konden zij dan niet voor het avond
klokje in de stad zijn? Ik zou dan op
dit oogenblik met enkele Luzerner-
schellingen in den zak op mijn gemak
mijn pot bier drinken. Nu kan ik wach
ten en wachten, tot vervelens toe 1"
„Hoe zoo dan? Wie heeft dan zijne
aankomst laten melden?"
„Och, de baron Zurlauben heeft een
der lakeien gezonden met bericht de
poort niet te sluiten, voor de koets uit
Luzern, die hij hedenavond verwacht,
aangekomen is En het reglement zegt,
dat de poort thans gesloten moet zijn.
Stel eens, dat de raadsheer Schumacher
of een dergelijk persoon de poort nader
de duizend om een of ik was mijn
brood kwijt en zat bovendien nog twee
maal vier-en-twintig uren in het cachot.
Maar neen, hoor 1 Hedenavond zal de
zeer voorname heer baron Fidel Zur
lauben, trots zijne hooge staatsiepruik,
niets op den minderen man voor hebben
De „roode Ludi" sluit de poort op het
vastgestelde uur en de heertjes uit Lu
zern kunnen, net als alle andere Chris-
tenmenschen vóórdat ik de poort na
bedgaanstijd open, een extra-poortgeld
storten."
Waller begon luid te lachen. „Daar
ziet men weer voor de zooveelste maal
een onpartijdigen poortwachter. Wel
Heere nog toe 1 En een fijne politieke
neus dat had ik van onzen rooden
Ludi niet kunnen denken 1 Ja, ja, maar
zeg, heb jij soms ook van die zeshonderd
vaten Bourgondisch zout gehoord, welke
baron Fidel en vóór hem Beat Jakob
jaarlijks in hunne wijde zakken lieten
rollen Ja, ja, ja 1 Ik begin te vreezen,
dat de Zurlauben met die groote hoe
veelheid zout hun soepje al te bitter
gemaakt hebben 1 Men hoort tegen
woordig hier en daar nogal eens gemom
pel. De Baurer en Menziger moeten
besloten hebben in de gemeenteraads
zitting die zaak op het tapijt te brengen 1
En hier te Zug zal binnenkort het raads
lid Schumacher het gouden deksel,
waarmee de Zurlauben zoovele jaren
de zoutkist gesloten hielden, oplichten.
„Ja, ja, eiken raadsheer een ducaat
En dan de verdeeling van de Fransche
pensioenen onder de familie en de goede
vrienden, terwijl de genteene man met
zijn bloed dat Fransche geld heeft moeten
verdienen. De duivel hale hem 1 En nu
heeft hij met die groote geldsommen
weer iets nieuws- uitgedacht een
Hollandsche tuinzaal, of hoe ze dat ding
ook mogen noemen. Wie heeft tot op
den dag van heden in Zug van zulke
verkwistingen gehoord De zaal moet
prachtig ingericht zijn en gevuld met
vele kostbare spiegels, kroonluchters,
tapijten, schilderijen, goud en zilver
werk, net als aan het hof van den koning
van Frankrijk te Versel of hóe ze
die plaats ook mogen noemen 1 Ja, 't
moet er zoo mooi zijn, dat de baron den
koning in die zaal kan ontvangen. De
knecht van den behanger Weisz en die
van den verver Roos hebben mij een en
ander verteld. Roos beeft alles moeten
lakken en vergulden. En nu zal dit pronk
stuk van een nieuw gebouw dat een paar
duizend gulden gekost heeft zoowaar
als ik de roode Lu ben Donderdag
namiddag met een vat Bourgondische
wijn, zooals wij hem nog nooit gedron
ken hebben, en met de noodige lekker-
tn'ion andere dranken ingewijd worden.
Natuurlijk zijn alle raadsleden en de
heerooms en de hooge familie tot dit
feest uitgenoodigd wij beiden niet 1"
,!Zoo 1 Zoo Ja baron Zurlauben doet
wat hij wil 1 En dan komen ook nog de
verwanten uit Luzern de jonkers en
patriciërs, die uit een betere stof ge
maakt zijn dan wij, gewone vrije Zwit
sers. Hm het zal me eens verwonderen,
of hij den „Zwarten Schoenmaker"
ook uitgenoodigd heeft," bemerkte de
smid.
„Ik geloof het niet," antwoordde de
poortwachter, „Ik geloof het nietEn
ik zou ook wel durven wedden, dat de
„Schoenmaker" niet ging. Hij kan die
Zurlauben niet uitstaanWel de andere
raadslieden. Die komen allemaal. De
baron weet dat volkje wel voor zijn kar
retje te spannen. Maar laat hem rijden
Ik ben toch benieuwd of Schumacher
werkelijk den moed zal hebben, heele
maal alleen weg te blijven."
„Wij moeten hem moedig maken 1
Het volk is verplicht hem te steunen.
Wij leven in een republiek en kiezen
onze raadsleden tegenwoordig ten
minste nog 1 Hoever 't anders nog komen
kan, als wij aan de adellijke heeren en
de rijke geslachten de teugels «van het
bewind in handen laten, kan men op de
vingers aftellen. Neen 1 De zwarte schoen
maker is onze man, en hem moeten wij
blijven steunen. Ik geloof niet, dat baron
Fidel Zurlauben gaarne den komenden
Mei in de vergadering, welke dan ge
houden wordt, tegemoet ziet 1"
„Wie komt daar langs het Rijnstraat
je?" vroeg de smid. „Ik zou met Jan
en alleman niet gaarne in het openbaar
over onze raadsleden spreken. De „hee
ren" zouden ons weten te vinden 1"
„Dat is waar Met een openbare
schuldbekentenis, een pelgrimstocht naar
Einsiedeln en menig daaldertje voor
eiken raadsheer zijn ze dadelijk klaar
en vooral met het laatste I"
„Dat zou me nog zooveel niet hin
deren als die akelige roode en gele kap
pen, waarmee ze een eerlijk burger ten
spot voor de geheele stad kleeden, zoo
dat men reeds in heel Zwitserland van
de Zugerkappen spreekt."
„O Daarvoor behoeft ge u niet meer
te schamen Er loopen alvast meer dan
een dozijn van die opgesmukte heeren
door de stad. Soms lijkt het wel, of
Vastenavond nog moet komen, hoewel
die dagen pas voorbij zijn," sprak de
poortwachter.
„Maar voor hèm daar, behoeven we
ons niet bang te maken hij is wel een
Zurlauben, maar staat met zijn lieve
verwanten op gespannen voet. Baron
Fidel heeft in het heele stadje geen erger
vijand, dan zijn neef Heinrich, vooral
sedert hij hem het baantje van secre
taris ontnam. Goeden avond heer Voogd!"
„Dank u, Roos Wie houdt u daar ge
zelschap Ah, de jonge smid Waller. Zijn
de heeren uit Luzern nog niet binnen?"
De jonge man, die deze vragen deed,
was tamelijk wel naar de nieuwste mode
gekleed schoenen met gespen, zijden
kousen, een broek, die tot aan de knieën
reikte, jas en overjas met breede om
geslagen kraag en stijve panden, waar
onder de punt van den degen even te
voorschijn kwam. Maar de gekrulde
lokken van de allongepntik waren min
of meer verward en de driekante steek
met gouden boorsel stond schuin op het
hoofd. Hoewel men in de schemering
het gelaat niet nauwkeurig zag, bemerk
ten poortwachter en smid op den eersten
blik, dat de heer voogd ietwat te veel
naar den bodem van het glas gezien had.
„Neen, de heeren uit Luzern zijn
nog niet aangekomen," antwoordde de
poortwachter en glimlachte veelbe- tee
kenend. „Maar ga hier even bij ons op
de bank zitten, it schijnt vermoeid te
zijn. Van Walchwijl komen rijden om
uw lieve verwanten te begroeten? De
Luzerners zullen denkelijk spoedig ko
men. Maar hoe komt het, dat u niet
aati het kasteel „Zurlauben" afgestegen
Zijt?"
„Ik bij het kasteel? Dan kent ge
mij slecht, Roos 1" Dan zou mijn lieve
oom Fidel mij eerst op de knieën om
'vergeving smeeken en met intres terug
geven, wat hij mijne moeder zaliger
en hare kinderen ontstolen heeft 1 En
daartoe zal ik hem vroeg of laat dwingen,
zoo waar ik Heinrich Zurlauben heet,
al zou ook het heele stelletje en ik erbij,
bankroet gaati 1"
„Zoo, zoo! Is het wezenlijk ernst?"
vroeg de smid. „Ik heb wel zoo het een
eti ander hooren mompelen. Wilt gij de
zaak voor den raad brengen, of is het
uw voornemen, uwen oom bij het ge
recht aan te klagen Dat zou iets voor
een advocaat Schumacher zijn 1 Die zou
den baron wel aardig uitkleeden want
hij heeft een tong neen, maar 1 nog
nooit heb ik iemand zoo ferm hooren
soreketi I" /'Wordt vervolgd.)
Naar het Engelsch, door J. v, W.
Hij wist maar al te goed, wat hem te
wachten had gestaan als hij bij Jessie
's avonds was thuis gebleven. Hij had
nu van haar voortdurende verwijten en
jeremiaden genoeg gekregen.
„Net of het mijn schuld is!" mom
pelde Walter Biron gebelgd, toen hij
naar huis toe slenterde. „Ik kon er niets
aan doen, dat Quex en Galer bankroet
zijn gegaan."
Zijn zoeken naar een betrekking was
weer, zooals gewoonlijk, zonder succes.
Teleurgesteld en ontmoedigd door
zijn vruchtelooze pogingen, was ie
maar zoo lang mogelijk weggebleven,
om aan de vervelende vragen van zijn
vrouw te ontkomen. Zij geloofde vast
en zeker, dat er wel aan een goede be
trekking was te komen, als je er maar
om vroeg. Zij wist, dat de spaarduiten
op waren, en zij om geld verlegen zaten,
maar, omdat het nu eenmaal aan haar
moeder toebehoord had en een portret
en een haarlok bevatte, weigerde ze,
van dat ouderwetsche medaillon te
scheiden, dat een goeden prijs zou op
brengen, als ze het verkocht.
„Daar kunnen we nu geen rekening
mee houden," had hij gebromd „We
hebben toch zeker geld noodig, om
brood te koopen
Als hij aan Jess vertelde, dat hij voor
een shilling naar de muziek was ge
weest, zou ze er hem een week daarna
nog over lastig gevallen hebben, hoewel
hij terug was komen loopen, om de
treinkosten uit te sparen.
Hij kwam nu door een stille buurt,
waar deftige, welgestelde menschen
schenen te wonen.
„Ik zou toch wel eens willen weten,
of die menschen allemaal wel eerlijk
aan hun geld zijn gekomen 1" dacht
Biron bitter. Er kwam een zonderlinge
afgunst in hem op. „Je schijnt tegen
woordig alleen door bedrog rijk te kun
nen worden. Hard werken heeft
geen nut meer
Op een afstand kwam een oude heer
aanwandelen, in avondkleeding.
„Die ouwe daar nu, bijvoorbeeld
misschien is het wel een oplichter, of
weet ik wat. Hij zal wel meer geld in
Zijn zak hebben, dan ik in eerv maand
verdiend heb en weet niet, wat het be-
teekent op zwart zaad te zitten. Hij ziet
er natuurlijk chic uit en is erg vol
daan over zichzelf maar vraag niet,
hoe hij aan het geld komt daar maakt
hij zich niet bezorgd over."
Plotseling zag hij den man heen en
weer waggelen.
„Hij is ziek 1" dacht Biron bij zich
zelf en liep naar hem toe.
De man had zijn oogen gesloten en
hield zich aan een hek vast, om staande
te blijven.
„Op nummer dertig woon ik de-
Zen weg," fluisterde hij zwakjes.
Geholpen door Walter Biron, wist
hij zijn woning te bereiken, maar
toen zij de trap opgingen, had hij geen
kracht meer.
„Ik geloof dat ik flauw val dat heb
ik nu al jaren. Maar maak de menschen
alsjeblieft niet wakker. Hier.... hier
.is de sleutel," wist hij er nog uit te
brengen.
Hem ondersteunend, om door de
hall te gaan, opende Biron de eerste de
beste deur en duwde hem in een groo
ten armstoel. Toen stak hij een lucifer
aan, en zag, dat hij in een luxueus in
gericht vertrek was hij werd daardoor
ook een knop van het electrisch licht
gewaar en stak het licht aan.
„Wel alle menschen 't.Is de ou
de Galesworth
Zich over den half-bcwusteloozeu
man buigend herkende hij de trekken
van den directeur van Wensback, waar
hij dien middag geweest was om te sol-
liciteeren.
„Hij wou ine niet ontvangen en liet
zijn secretaris zeggen, dat ik voor de
betrekking niet in aanmerking kwam
Met voldoening dacht hij er nog aan,
dat hij den brief voor de oogen van den
secretaris verscheurd had en keek
kwaadaardig naar Galesworth.
„Ik was totaal uitgeput en had hoop
het baantje te krijgen. Maar daar had
je natuurlijk niet aan gedacht 1 En daar
om heb ik nu ook geen medelijden met
je."
De oude man bewoog zich even. Bi
ron keerde zich om en ging de kamer
eens inspecteeren. Hij sloop naar de
hall en luisterde, maar er klonk geen
geluid in het groote huis.
„Hij heeft me nog nooit eerder ge
zien en zal me dus niet meer herken
nen," overdacht Biron vlug.
Hij sloop op zijn teenen naar den
schoorsteen, maakte zich van een paar
antieke kandelaars meester en verliet
het huis. De oude Mr. Galesworth
kwam langzamerhand weer bij, toen hij
zenuwachtig de buitendeur dicht deed.
Angstig keek hij over zijn schouder,
totdat hij den hoek bereikte.
Een kerk-klok sloeg één uur en hij
herinnerde zich daardoor plotseling
hoe laat het al was en ging haastig naar
huis toe.
Toen hij de gang doorliep, keek zijn
vrouw van de trap naar beneden.
„Waar sta jij op te wachten," vroeg
hij.
„Ik wou natuurlijk we! eens weten,
waar jij uitgehangen hebt."
„Dacht je soms, dat ik den weg niet
alleen kon vinden
„Ja maar je wilt toch zeker niet be
weren, dat je zoolang naar een betrek
king hebt gezocht." Zij begon zachter
te spreken.
„Ik begrijp heel goed, dat je me niet
alles hoeft te vertellen, maar het is toch
heel natuurlijk, dat ik er naar vraag."
„Ach, ik werd hier en daar opge
houden en moest per slot van rekening
nog 'n ouden kerel naar huis brengen."
Hij beschreef even in 't kort hun ont
moeting. „Erg vriendelijk van me, vindt
je niet nadat hij me een betrekking
geweigerd heeftJa, juist ja, de di
recteur van Wensback 1"
„Waar je gisteren bent geweest.
Misschien, dat ze je nu wel zullen aan
nemen."
Walter Biron draaide zich half om en
schudde zijn- hoofd. „Nee, ze hebben
me al gezegd, dat ze me niet kunnen
gebruiken."
„Maar het was toch zijn plicht, iets
voor je te doen. Waar zei je ook weer?'
„Cranleigh Square." Hij beet op zijn
lip. „Tenminste als ik me niet vergis.
Enfin, dat doet niets ter zake."
„En die meneer.... hoe heet .die
ook weer Walter
„Ik weet het werkelijk niet."
„Het lijkt wel, of je iets voor me
verbergen wil."
„Nonsens!" Hij liet zijn hand in den
zak glijden Zijn vrouw kwam naderbij
en keek hem recht in de oogen.
„Zal ik je even met je overjas hel
pen
„Nee, dat kan ik zelf wel 1"
Den volgenden morgen, juist toen
zijn vrouw met eten klaar was, ging
hij weer naar de stad, om naar een be
trekking te zoeken.
,,'t Is te hopen, dat ik vandaag maar
meer geluk mag hebben."
„Ja, dat zou wel eens tijd worden1."
antwoordde zijn vrouw lusteloos. „Ik
heb er nu meer dan genoeg van en ik
Zou het zoo lang niet meer volhouden,
want dat ben ik vroeger nooit gewend
geweest."
„Ja, dat heb je me nu al honderd
keer verteld,"
„Dan kan het toch geen kwaad, dat
je het nog eens hoort, want je schijnt
je er niet veel van aan te trekken."
Woest trok hij zijn wandelstok uit
den paraplu-standkard en smeet de
deur achter zich dicht.
„Wat een vrouw 1" peinsde hij bij
zichzelf. Was het soms zijn schuld, dat
hij van het rechte pad was afgedwaald?
Jess zou iedereen tot zooiets kunnen
drijven. Met een norsch, donker ge
zicht strompelde hij verder..
Hij had echter niet gezien, dat een
nette jongeman op hem gewacht had
en hem ongemerkt op een afstand
volgde.
Ook bemerkte hij niet, dat zijn bei
de zakken uitpuilden, maar de ander
zag het en knikte tevreden.
Mrs. Biron kreeg dien middag be
zoek van een man, die haar echtge
noot vroeg te spreken.
„Hij is naar de stad toe," antwoord
de ze op zijn vraag. „U zoudt beter
vanavond terug kunnen komen
dan zult u hem wel thuis treffen."
Zijn houding verwonderde haar en
zij wilde juist de deur sluiten, toen zij
nog vroeg
„Waarom wilde u hem feitelijk
spreken Wien kan ik zeggen, dat er
geweest is
„Ik ben Cresswell. Ik had hem even
willen hebben over diq kandelaars, die
hij me vanmorgen verkocht heeft."
„Maar die kunnen niet door Walter
verkocht zijn, want zooiets hebben we
nooit gehad."
„Aha. Dat is wel eigenaardig, vooral
doordat hij bovendien nog een ver
keerd adres opgaf."
Mrs. Biron aarzelde,
„Het zou natuurlijk wel mogelijk
zijn, dat ie ze ergens opgeborgen had,
zonder dat ik het wist."
„Ja, ja, of dat hij ze gevonden heeft.
Dat kan ook. Je kan nooit weten, hè?"
„Maar als u iets naders wilt weten,
kotnl u dan vanavond even aan," ant
woordde ze verschrikt.
Zij sloot de deur en leunde tegen
den muur aan, onwillekeurig bevend
van angst bij de gedachte, die in haar
opkwam. Maar er was geen enkele
reden, om Walter van zooiets te ver
denken.
„Het heeft geen nut zeker, als ik
je om wat geld vraag begon ze
zenuwachtig toen hij thuis kwam.
„Hm. Ja. ik kan je wel wat geven,
maar niet veel."
„Heb je het geleend?"
„Feitelijk wel, ja."
„Gisteravond Uit het huis in
Cranleigh Square komt het zeker?"
Zij pakte zijn arm beet „Walter,
Walter 1 Je hebt me verteld, dat er
waardevolle dingen in die kamer wa
ren
Hij rukte zich los. „Wat bazel je nu
weer?"
„Walter, ik zal het vroeger of later
toch te weten komen."
Zij bedekte haar gelaat met de han
den.
„En laat me nu door, want ik moet de
deur even uit," riep hij kwaad;
Uit het achterkamertje keek ze hem
na. Toen probeerde ze de kast open te
maken maar deze was gesloten. Daar
had hij altijd zijn geld bewaard, maar
den laatsten tijd werd ze niet meer ge
bruikt.
Zij haalde een beitel en forceerde
met een ruk het slot en toen ze het
kleine stapeltje goudstukken zag, be
greep ze, hoe de vork in den
steel zat.
Dus Walter had haar bedrogen en
verkeerde natuurlijk in gevaar. Zij
dacht niet meer aan hun oneenigheden
maar ze zou hem helpen. Ze zette haas
tig haar hoed op en schreef nog op een
stuk papier de woorden „Beken voor
ie gepakt wordt."
Ze nam het goud weg, legde het pa
pier op dezelfde plaats en ging naar
Cresswell toe en legde het geld op de
toonbank.
„Neem het alsjeblieft terug I" vroeg
zij hem. „En geef mij dan de kande
laars. Mijn echtgenoot had nooit de be
doeling om die dingen te verkoopen en
hij wil ze weer terug hebben. Kan ik ze
nog terug krijgen?"
Mr, Cresswell telde de munten.
„Dit is niet de prijs, dien ik ervoor be
taald heb. Er mankeert een shilling aan
en moet ik er dan ook niet wat op ver
dienen
Mrs. Biron maakte de ketting om
haar hals los.
„Dit zal wel voldoende zijn. Maar ik
zal het portret er maar uit halen, en ook
den haarlok."
„Goed ja." 1
Toen ging zij den winkel uit en liep
naar Cranleigh Square, waar zij hier en
daar eens informeerde.
„Misschien moet u den ouden heer
Galesworth hebben," dacht een koet
sier, aan wien ze inlichtingen vroeg.
„Die woont op nummer dertig aan den
overkant, kijk, daar, waar dat rijtuig
stil staat," wees hij haar. „Daf is er nog
een van den ouden stempel, want een
auto houdt hij er niet op na."
Mrs. Biron schelde aan en vroeg den
bediende, het pakje aan den heer Ga
lesworth te willen overhandigen.
„Dat is tenminste in orde gekomen 1"
dacht ze met een zucht van voldoening,
maar een oogenblik later voelde ze ie
mand op haar schouder tikken.
„U zoudt beter zelf mee kunnen ko
men." Het was de bediende. „En dan
meteen vertellen, wat er inzit. Maak je
maar niet bezorgd, en ga maar gerust
kalm met tne mee. De baas zal ie wel
eens graag willen zien."
Kort daarop werd ze bij Galesworth
toegelaten, die direct over de zaak be
gon te spreken.
„Hoe bent u achter deze geschiede
nis gekomen Door uw echtgenoot
„Nee, nee." Zij kon verder niets zeg
gen, omdat er een bediende binnen
kwam, die hem een boodschap kwant
brengen. De man ging weer weg.
„Komt u even hier naar toe en gaat
u dan achter dit scherm staan," vroeg
hij vlug aan Mrs. Biron. Verbaasd A oeg
Zij, wat dat wel moest beteekenen.
„Uw echtgenoot is hier gekomen.
Zegt u geen woord, totdat ik u een tee-
ken geef, anders bederft u nog zijn
kans. Begrepen
Hij ging weer terug naar zijn stoel.
De deur werd geopend en zij hoorde
Walter's stem.
„Gaat u zitten," antwoordde de oude
nan kort.
„Kent u tne nog, meneer, van gister
avond?"
Biron liet zijn hoofd zakken en draai
de zijn hoed zenuwachtig in 't rond.
Hij kreeg geen antwoord.
„Ik heb u naar binnen geholpen,
maar later toen ik wev zou gaan, heb ik
u bestolen."
„Dat is al heel dom van je geweest,''
antwoordde William Galesworth. „Zie
je dat papier daar op tafel liggen. Dat is
een gedeelte van den brief, dien ik je
had geschreven, kijk maar, je naam en
adres staat er op. Dien heb je hier laten
vallen."
Biron gaf een schreeuw.
„Toen je weg was, kwam ik weer bij
en belde onmiddellijk een detective
bureau op. Zij hebben je tot nu toe in
de gaten gehouden, wist je dat
Hij schudde zijn hoofd. „Nee, me
neer."
„Ze hebben je naar Cresswell zien
gaan en je hebt tne dus eenige moeite
uitgespaard, door me te komen opzoe
ken."
„Maar meneer, hebt u medelijden
met mij. Ik heb nog een vrouw."
„Die is hier geweest...."
„Jess hier
„En zij heeft de kandelaars terug
gebracht en je zooveel mogelijk vrij ge
sproken."
Biron schaamde zich.
„Ik zal probeeren een beter echtge
noot te worden en een ander leven ta
beginnen."
„Ik wil iedereen een kans daartoe
geven en om haar ben ik dan ook blij,
dat je die kans gebruikt hebt en hier
uit eigen beweging bent heen geko
men."
Biron dacht aan het briefje, dat Jess
had achtergelaten en waardoor ze hem
nog bijtijds had weten te redden.
„Je moet er durf voor gehad hebben
om hierheen te komen, en daar bewon
der ik je om en ben er zeker van, je in
de toekomst te kunnen vertrouwen.
Ik zou bij Wensback wel iemand voor
het nieuwe werk kunnen gebruiken.
Maandag kan je beginnen."
De oude man stond op en zette het
scherm opzij.
„Jess1 riep Biron verDaasd. Hij
nam haar in zijn armen en zij dachten
niet meer aan Galesworth's tegenwoor
digheid, totdat hij opstond. Hand in
hand keken zij hem aan.
„Zoo, gaan jullie nu naar huis,*" zei
hij hun, „en Biron, denk er aan, Maan
dagmorgen om negen uur present te
zijn."
„Loopen, loopen, Lien, dan halen
we 'r nog juist aan de halte!" en alp
de wind vlo,og ze d'r vriendin voorbij,
„Noor, m'n arm kloppend hart!",
hijgde Lien, maar met 'n lenige vlug
heid had ze al gauw nummer een in
gehaald en nog juist op 't laatste
nippertje sprong 't vroolijke tweetal
op het achterbalcon van de stamp
volle tram, die toen weer met een
vaart voortsuisde öp de glimmend-
gladde asphalfstraat, Als pl^gedrukte
Wingen voelden zij zich tusschen die
cmbbele, dichte haag menschen, maar
lachend lonkten ze elkaar weer toe.
't Was rimmers alles interessant, zoo
iets aparts hier in Brussel!
„Deux quarante-cinql", piepte m
eens hoog Nora's slem over 'n paar
dikke schouders heen en met 'n
sportieven zwaai van d'r rechterarm
wist ze handig d'r klinkenden franc
door 't klein loketje te wringen, als
ze de kaartjes in ontvangst nam.
„Reusachtig kind!", fluisterde Lien
in d'r oor, „boe weet je 't zoo gauw
te zeggen? Ze zien jou nu zeker voor
'n echte Brusselsche aan!
„Stil malle", glunderde Noor.
i Bij de volgende halte, Gare du Nord,
kwam er 'n nieuwe lading binnen. On
begrijpelijk zoo klein als de menschen
zich maken konden, om hoffelijk ieder
'11 plaatsje te gunnen. Geen sterveling
dacht er zelfs aan, ontevreden te mop
peren of 'n conducteur uit te schelden,
die zoo iels toeliet.
'n Elegant zwarl-gebaard heertje, die
'n bescheiden hoekje veroverd had,
lachte zelfs vriendelijk, toen I.ien hij
'n zwenking op de bocht, even onzacht
met d'r hooge hakje op z'n keurige
lakmolière terecht kwam en minstens
een punt van z'n eksteroog moest be
zeerd hebben.
„Pardon", verontschuldigde zij zich,
hevig kleurend, en in d'r schuchteren
angst verstond ze nog niet de helft
van z'n vleiende, Fransche woorden,
waarmee ze Overbluft w erd.
„Echt iets voor jou, Lien", hoorda
ze in eens fluisterend achter zich en
Nora's hand kneep eens begrijpend in
de hare.
„Zeg, denk er aan, Place de Brouc-
kèrt!"
Op 't drukke, groote plein stegen ze
uit, gedienstig geholpen door den
vriendelijken monsieur, die de jonge
dames nog 'n beleefd: „Au revoir,