ZN
Jan's klomp.
Prins Hardhoofd.
De gevolgen van
nattigheid.
Schaduwbeelden
Voor onze Meisjes.
DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS
FILM
fe
IPSfaa
HOOGEN DOORN.
DOOR G
Van klipperde-klepperde-klapperde klap
'n Groote slap cn nog 'n stap.
Over d~ plassen en over de slooten,
Over de steenen, waaraaa j' je kan stoo-
ten
Van klipperde-klepperde-klapperde klap
Jan maakt 'n stap en nóg 'n stap.
Van klipperde-kleperde-plompdomp-
plompplomp
Jan maakt 't sprong in de sloot
vliegt z5n klomp.
Of ie al huilt en of ie al krijt
Jan is er z'n mooie klomp nu toch.kwijt
Van klipperde-kleperde-plompdomp-
plompplomp.
Jan zelf spring erover erin valt z'n
klomp.
Jan klapt er niet meer en Jan klept er
niet meer,
Hij sni-hi-hi-hikt: Moeder, 'k heb 'eï
niet meer.
En moeder is boos en moeder verwijt,
Jan is er z'n mooie klomp nu toch kwijt.
Nu klept Jan niet meer en nu klapt-ie
niet meer,
Voo' twee gloednieuwe klompen heeft
weer.
HENK.
Naar Grimm.
Langen Hjd geleden trokken twee
jonge prinsen de wijde wereld in, op zoek
naar avonturen; en het vrije leven beviel
hun zóó goed, dat zij niet meer thuis
kwamen.
Toen werd hun jongste broeder, die
Hardhoofd genoemd werd, erop uit ge
stuurd, om hen te zoeken. Zijn naam
dankte hij aan zijn oudere broers, die hem
dom vonden en hem daarom ook niet mee
hadden willen nemen.
Toen hij ver gereisd was en vele men-
schen naar zijn broers had gevraagd,
vond hij ze eindelijk. Op 't zien van
Hardhoofd lachten de andere prinsen
luid. Hoe zou Hardhoofd ook succes kun
nen hebben en avonturen beleven? Maar
ze dachten er niet aan, naar huis te
keeren, bimoest dus maar met hen mee
trekken. Ze reisden door vele steden en
dorpen en kwamen ten slotte aan een
donker bosch, zooals dat met alle sprook
jesprinsen gaat.
op, opende de deur en kwam naar bui
ten. Hij sprak geen woord, maar bracht
hen in een zaal waar een rijkelijk gedekte
tafel stond en 'toen zij genoeg gegeten
en gedronken hadden, bracht hij hen
ieder naar een slaapkamer.
Den volgenden morgen kwam het grijze
Den volgenden dag kwam de tweede
taak: de sleutel van de kamer der prin
sessen uit den vijver halen.
Toén Prins Hardhoofd aan den vijver
kwam, zwommen de eenden, die hij eerst
gered had, naar 't midden van den vijver,
daar doken zij en na eenigen tijd kwamen
ze boven met een grooten gouden sleutel
in hun bek. Dus ook dien dag werd Prins
hardhoofd niet tot steen.
Maar de derde taak was de moeilijkste.
De Prins moest raden, terwijl de prinses
sen sliepen, welke van de drie de jong
ste was en de mooiste oogen had. De
kamer kon nu geopend worden en het
kleine grijze mannetje bracht hem bin
nen.
De drie prinsessen lagen naast elkaar
op een groot gouden bed en zij geleken
zoo op elkaar, dat de prins niet meer
wist, wat links of rechts was. Want be
gon hij bij de rechtsche en vergeleek hij
die bij de middelste en linksche, dan
meende hij dat hij met de linksche be
gonnen was en nu de rechtsche had.
Hij kreeg het erg benauwd en keek de
kamer eens rond om op z'n gemak te
komen. Toen zag hij op een tafeltje bij
het ued drie gouden bordjes staan, een
groot, een kleiner en een i»og kleiner
Op 't eerste lag een beetje suiker, op 't
tweede een beetje stroop en op 't derde
wat honing. En op ieder bordje lag een
gebruikt lepeltje. Dus, dacht de Prins,
de prinsessen hebben daarvan gegeten
voor ze slapen gingen en de jongste heeft
honing gegeten Terwijl hij daar nog over
dacht, kwam de bijenkoningin door 't
venster gevlogen, dezelfde, die Prins
Hardhoofd van een pijnlijken dood gered
had. Ze vloog zoemend boven de hoof
den van de drie prinsessen en zette zich
tenslotte op de lippen van de middel
ste prinses. „Dat is dus de jongste", dacht
de Prins, „die heeft den honing gegeten".
En toen de drie taken volbracht wa
ren, was de betoovering van 't kasteel
gebroken. Alles wat steen geworden was,
mannetje bfj den oudsten prins, wenkte
en bracht hem bij èen steenen tafel,
waar de drie taken op stonden, door
middel van welke het kasteel van- do
betoovering verlost kon worden.
-En dit was de eerste taak: In het woud,
onder het mos liggen de paarlen van de
prinsessen, duizend m getal. Deze moe
ten alle gevonden worden op één dag,
en wanneer ook maar een enkele te kort
is, wordt de zoekende in steen veran
derd.
De oudste der prinsen ging heen en
Ze waren nog niet ver het bosch in,
toen ze een groot mierennest zagen. De
twee andere prinsen wilde het met hun
stokken kapot slaan, om te zien hoe de
mieren angstig heen en weer zouden
loopen, om zichzelf en hun eieren in vei
ligheid te brengen.
Maar Prins Hardhoofd zei: „Laat die
kleine dieren toch met rust. Ik wil niet,
dat jullie het nest vernielen,"
De andere prinsen haalden hun schou
ders op, maar lieten de mieren toch met
rust.
Zij gingen verder en kwamen bij een
vijver, waarin een groot aantal eenden
rondzwommen. De twee oudste prinsen
wilden er een paar vangen om te braden,
maar Hardhoofd verhinderde het hun
en zei: „Laat die dieren tóch in leven
Wij hebben voedsel genoeg bij ons en
ik wil niet, dat jullie die eenden onnoo-
dig doodt." En omdat de andere twee
het de moeite niet waard vonden om
er ruzie over te maken, liepen ze weer
verder.
Toen kwamen ze aan een bijenkorf,
waarin zooveel honing was, dat die er
aan alle kanten uitdroop. De twee oud
ste prinsen wilden een vuur rondom ma
ken om de bijen te doen stikken en zoo
den honing te bemachtigen. Maar de
jongste prins kwam weer tusschenbeiden
en zei: „Laat die bijen toch met rust
Als je er vuur rondom maakt, vliegt de
bijenkorf zelf ook in brand en dan heb
je nog geen honing." En zoo konden de
bijen in vrede doorwerken.
Ten slotte kwamen ze aan een kas
teel. Het scheen onbewoond. Eerst gin
gen ze de stallen in. Die stonden vol met
steenen paarden, maar geen levende ziel
viel er te bespeuren. Alle deuren ston
den open en zij liepen de kamers van 't
kasteel allemaal door. Toen kwamen ze
aan een deur, die niet open was. Er wa
ren drie groote grendels op en in 't mid
den een klein tralievenstertje, waardoor
zocht den ganschen langen dag; maar
toen de avond kwam, had hij slechts hon
derd paarlen gevonden en het gebeurde,
zooals in de steenen tafel Gebeiteld was;
Hij werd in steen veranderd.
Den volgenden dag ging de tweede
prins op zoek, maar het ging hem niet
beter dan den eerste, want hij vond niet
meer dan tweehonderd paarlen en ook
hij werd in steen veranderd.
Toen was het Prins Hardhoofd's beurt.
Hij zocht in het mos, maar de paarlen
waren moeilijk te vinden en hij kwam
maar langzaam vooruit. Hij ging op een
rots zitten en zuchtte; en terwijl hij
daar zoo zat, kwam de mieren-koning,
wiens leven hij gered had, met een leger
van vijf duizend mieren en in een kor
ten tijd waren al de paarlen van de prin
sessen gevonden. Prins Hardhoofd werd
dien avond dus niét in steen veranderd.
Hij vroeg aan 't grijze mannetje of die
prinsessen, van wie de paarlen hoorden,
in 't slot woonden, en hét mannetje knik
te. Maar omdat hij niet praten kon, werd
Prins Hardhoofd niet veel uit hem wijs.
werd weer levend en Prins Hardhoofd
trouwde de jongste Prinses met de mooi
ste oógéiu
De twee andere prinsen trouwden met
de twee andere prinsessen. En nu zou je
denken, dat de oudste prins met de oud
ste prinses trouwde, maar die trouwde met
de middelste. In drie gouden koetsen,
met acht paarden bespannen, reden ze
naar hun vaderland terug en leefden ver
der, zonder avonturen, lang en gelukkig
PALJAS
Het zag er niet gezellig uit hij de fa
milie Van Voorden. Toos en Henk lie
pen om het hardst te hoesten en te nie
zen; mijnheer Van Voorden was zoo
heesch, dat hij nauwelijks praten kon
Mevrouw en Mientje waren de eenigen,
die nergens last van hadden.
„Waar komt toch die verkoudheid
vandaan?" vroeg Toos op een avond,
toen ze allen rustig bij de lamp zaten.
„Ik denk dat ik het meegebracht heb
van het kantoor, zei mijnheer Van
Voorden, „daar zijn ze ook allemaal aap
het hoesten en snuiven."
Daar moest Toos meer van wéteff.
"Meegebracht van het kantoor? Hoe
kan dat Vader?"
„Nu," antwoordde mijnheer Van
Voorden, „Jullie hebt toch vacantie, dan
zullen we eens bepraten, hoe ons li
chaam in heel veel gevallen ziek kan wor
den, Luister dan maar goed; ik zal pro-
beeren het jullie zoo duidelijk mogelijk
uit te leggen. Maar, moeder, geef me
eerst eens een kopje thee, anders wil
mijn stem heelemaal niet meer.
Jullie moet dan weten, dat er in de
lucht en in het stof, dat, als het droog
is, zoo hoog op kan waaien, heel kleine
plantjes voorkomen. Die zijn zoo klein,
dat we er pas iets van te zien krijgen,
als we ze onder het microscoop leggen
en dan heel sterk vergrooten. Dan zién
we die plantjes als ongekleurde staafjes
of bolletjes (fig. 1). De naam van die
O
o O
O O
O
Stafje, WkH*
C Pao-lLk) V
(Figuur Lj
plantjes is bacteriën.
„O," riep Henk opeens uit: ,,Ik dacht,
dat bacteriën diertjes waren, dat heb ik
eens in een boek gelezen."
„Neen," zei mijnheer van Voorden:
„Tegenwoordig rekent inen de bacteriën
liever tot de planten. En wel tot dezelf
de afdeeling als de paddestoelen, .tot de
schimmels. Van die bacteriën ademen we
eiken keer een heeleboel in. Gelukkig
blijft in onzen neus een groot gedeelte
van het stof met de bacteriën achter.
Begrijpen jullie nu, waarom we buiten
altijd door den neus moeten adem
halen?"
„Maar dat is niet de eenige reden, is
't wel, vader?" kwam Henk tusschen-
beide. „öp school hebben we 'geleerd,
dat door den neus ademen ook noodig is
om de lucht te verwarmen en vochtiger
te maken."
„Zeker," antwoordde mijnheer Van
Voorden, „als je nu ook maar in toepas
sing brengt, wat je geleerd hebt, an
ders heb je er niet zoo heel veel aan.
Gewoonlijk doen die bacteriën ons
niet zoo veel kwaad. Er zijn zelfs soor
ten, die heel gewoon op bepaalde plaat
sen in ons lichaam voorkomen. Zoo bij
voorbeeld in onzen mond. Dat witte
goedje, dat tegen onze tanden zit, bevat
altijd bacteriën (fig. 2). Maar kwaad
doen deze ons niet. Toch zijn er onder
die plantjes heel kwaadaardige ook. Die
gaan dan natuurlijk ook mee naar bin
nen. En als ze in ons lichaam den baas
gaan spelen, worden, we ziek. Dan krij
gen we al gauw koorts en moet de dok
ter er aan te pas komen, om ons weer
op te knappen. Maar zoo heel gauw
worden ze ons niet de baas. Daarvoor
zorgt ons bloed, dat, als we goed gezond
zijn, de meeste van die indringers wel
weet te vernietigen. Maar als we niet ge
zond zijn, zelfs al zijn we maar heel
moe, dan kan het bloed het niet meer
alleen af; die heele kleine bacteriën val
len in twee stukken, die worden weer
toi nieuwe gevormd, en zoo wordt ons
lichaam z;ek.
Wat die bacteriën in ons lichaam
doen, weten we nog niet precies; maar
zeker is het, dat zij er allerlei vergiftige
stoffen in brengen. En daar ze zoo klein
zijn, dat ze overal in het lichaam kunnen
doordringen, gaan ze met het bloed mee
en verspreiden zoo het vergif door het
geheele lichaam.
Het ergste is nog, dat ze niet in dat
eene lichaam blijven, maar met hoesten,
niezen,, kortom met alles wat het lichaam
verlaat, naar buiten komen; zoo worden
»ó:.- koKKe.it
3e bacteriën zïcb on'gestoor3 loitmen
vermeerderen. De warme, heldere zon
neschijn, die ze moet vernietigen, ont
breekt. Bovendien is de zon voor alge-
meene gezondheid ook nbodig. Gelukkig
komen de heel ernstige gevallen van
ziekten van vroeger niet meer zooveel
voor. Als je leest, hoe de pest en de
pokken in Europa anassa.'s slachtoffers
naakten of zooals we dat uitdrukken:
epidemieën deden ontstaan, dan zijn we
wat dat aangaat, heel wat vooruitgegaan.
Tegen de pokken moet ieder kind voor
het naar school gaat, ingeënt worden.
Dat beteekent, dat er wat bacteriën in
den arm of in het been geprikt worden.
In het lichaam van den mensch geven ze
meestal een lichte ontsteking, soms
echte zweren; maar alleen op de plaats,
waar geprikt wordt. Daarna ben je voor
een jaar of acht vrijwel zeker tegen pok
ken beschermd. Dat komt omdat het
bloed tegen die kleine hoeveelheid bin
nengedrongen bacteriën een groote hoe
veelheid tegengif vormt, zoodat hierna
binnengedrongen bacteriën direct ge
dood worden.
Zoo kan de dokter ons lichaam nog
beter beschermen tegen ziekten. maar
vóór alles geldt toch, dat hoe gezonder
we ons lichaam houden, o.a. door goed
gezond eten, des te minder kunnen de
bacteriën ons kwaad doen."
„Maar verkoudheid," vroeg nu Henk,
„kunnen ze ons daartegen niet in
enten?"
„Neen," antwoordde vader. „Dat
schijnt niet te kunnen. Daartegen helpt
het beste ëen warme citroen... en vroeg
naar bed. Moeder krijgen we er allemaal
een mee vanavond?" A. L.
u.i-o -tanc^-Desl
(Figuur II.)
ze opnieuw verspreid. Nu begrijp je ook
beter al die bordjes die door de ver-
eeniging tot bestrijding van tuberculose
in wachtkamers en andere lokalen wor
den opgehangen en die de menschen
waarschuwen niet op den grond te spu
wen of te hoesten zonder den mond te
bedekken.
Ook de tuberculose wordt door een
bacterie veroorzaakt. Die bacterie heeft
den vorm van een staafje en heet als alle
staafjesvormige bacteriën bacil. De ron
de heeten kokken.
Juist bij die tuberculose-bacil hebben
de doktoren geleerd, welke eigenlijk de
beste bestrijdingsmiddelen voor alle ba
cillen zijn. Het zijn niet de poeders en
drankjes, die de doktoren vroeger voor
schreven, maar het zijn frissche lucht en
zon.
Ln de zon gaan alle bacteriën dood."
„Zijn er daarom op het oogenblik zoo
veel zieken?" vroeg Toos.
„Ja," antwoordde haar vader. „Dat
natte, koude weer, dat nu al dagenlang
aanhoudt, is daarom ongezond, omdat
POLICHINEL.
Zooals men in de gravure ziet, wordt
de neus gevormd door den rechter wijs
vinger, die onder den middelvinger is ge
bracht; de top van den "duim ligt tegen
het tweede lid van den wijsvinger; de
ringvinger is gesloten, evenzoo de pink,
die gedeeltelijk op den ringvinger ligt.
De linkerhand rust op de rechter, zóó
danig dat de pols op den wortel van den
duim komt. De hand is in het midden op
geheven, de vingers zijn uitgestrekt en
rusten met de toppen op den rechter wijs-
PRONK- EN OVERHANDDOEK.
Van een der nichtjes ontving ik voor
gisteren het verzoek om een patroon
voor een overhanddoek. Lieve Liesje L.
verzocht me dit zoo vriendelijk, dat ik
onmiddellijk aan haar verzoek wilde
voldoen. Ik doorsnuffelde dus mijn
patronen en al gauw vond ik iets naar
mijn gading.
Liesje, ben je nu tevreden?
Dit model kimt ge gemakkelijk wer
ken op congresgaas, Aïdaweefsel of grof
de 3 eerste steken over het 2de bun
deltje van 3, zooals we dit geleerd heb
ben op onzen naailap.
Zijn we daarmee klaar, dan beginnen
we de garneering in den kruissteek.
10 c.M. boven den open zoom maken
we een vouw juist in het midden van
den handdoek. Daar beginnen we met
den steek, die aangeduid is met een
kruisje.
Werk de kruisjes mooi gelijk, hecht
goed de draadjes vast aan de linker-
linnen. Ge kunt borduurkatoen, perl-
garen of waschzijde gebruiken, zooals
ge verkiest.
Voor huishoudgoed, dat vaak gebruikt
en dus gewasschen moet worden doet
ge 't best goed waschbare tinten te
nemen, b.v. rood, blauw, geel. Zoo'n
overhanddoek is eigenlijk meer een
sierhanddoek en daarom kunt ge ook
andere kleuren gebruiken. Ik werkte den
mijnen in twee tinten geel. Zacht lila is
ook zeer mooi.
De handdoek is 1.50 M, lang en 50 c.M.
breed. Aan de lengtezijden is hij ge
zoomd met gewonen zoomsteek. Aan de
beide breedtezijden maken we een open
zoom. Wc halen 10 draden uit, veree
nigen die tot een bundeltje van 3, halen
zijde, zoodat het werk er keurig uitziet
Strijk er even over met een lauw
warm strijkijzer; druk vooral goed op
het borduursel.
Hang den handdoek zorgvuldig over
het rekje van moeders slaapkamer.
En als moeder van avond op hare
kamer komt en haar oog valt op den
mooien handdoek, dan lacht ze blij om
de aardige verrassing, die haar vlijtig
dochtertje haar bereidde en alvorens in
te slapen drukt zij nog een kus op het
voorhoofd van haar dochtertje.
Kindlief, de liefde uwer moeder zal
steeds de meest dankbare zijn.
vinger. On3er 3e Enkerfiand Is ëen ope
ning voor het oog. De linker wijsvinger is
haakvormig omgebogen.
Wat de beweging aangaat, bepale men
zich bij dezen kop tot het werken roet
de onderkaak.
DE OFFICIER VAN JUSTITIE.
Zijn eisch instellende.
Wijs met den wijsvinger der linkerhand
den denkbeeldigen beschuldigde aan, tot
wien de figuur het woord schijnt te voe
ren; boots al de bewegingen met het
hoofd na, die een redenaar in dergelijke
gevallen pleegt te maken; verroer de
lippen, als iemand, die vlug spreekt.
Boots met de rechterhand tegelijkertijd
je binnen zien kon. Een klein grijs man
netje zat aan een tafel. Zij riepen hem
om beurten éénmaal twéémaal
maar hij scheen niets te hooren.
Toen riepen ze hem alle drie gezamen
lijk. Dat hielp, want hij stond langzaam
eenige korte, krachtige gebarén na. Breng
vervolgens den top van den wijsvinger op
het voorhoofd, ten teeken van volkomen
bekendheid met de zaak, wijs den be
schuldigde met den vinger aan; maak een
beweging van stelen en ten slotte
eenige gebaren met het hoofd en de han
den. Om het tooneel te besluiten, legge
men de nagels onder de kin en strekke
de hand voor het gelaat uit, alsof men
wil zeggen: DixL (Ik heb gezegd).
DE RAPIDO'S.
1. Zie nu, hoe de twee Rapido's
Weer vroolijk verder gaan.
De weg is lang en achter hen
Komt snel een vrachtkar aan.
2. „Die kans moeten wc wagen Rap!
Dat is een prachtig ding!
Pak vlug het touw, talm niet!" zei Pier.
Toen d'auto langs hen ging.
3. „We zitten zoo op ons gemak!
Ën gaan er snel vandoor!
Maar stil, wat is dat raar geluld?
'k Geloof dat ik wat hoor!"
4. „Jaweli krik, krak— daar heb je 't all
Daar gaan Wel.... en heel gauw....
Met stoel en tafel en de kast..».
Die zaten vast aan 'ttouwüf
m
5. „Hé! Pierl waar zijn we nu beland!?
Zoowaar, ik ben de kluts kwijt!"....
„Dat kan wel, maar ik zit bier goedl
Wees stil! het is nu bedtijd!"....