De Zwarte Schoenmaker PROCEDEEREN. TOEN SCHOOT 'T HAAR WEER IN DE GEDACHTEN. BETER TEN HALVE GEKEERD NUMMER 50 ZESDE JAARGANG 1927 V£r?r!.'\AL UIT HET ZWSTSERSOHE VOLKSLEVEN „Ja, mijnbeer?" vroeg mevrouw Vermeer, tie kamer binnenkomend. „M'ü souper I" sei de nieuwe kosl- gai. i«t plechtig. Verbaasd keek z'n vrouw op. „Daar staat 'tzei ze naar de tafel wijzend. „Ik hoet te toch zeker met te voeren als een klein kind." De kostganger staarde teleurge steld naar de kleine droge plakjes kaas, drie sneedies brood en een wei- nia boter „Ik dacht.... dat ik tets hoorde kokenen rook gebraden vleesch," zei hij eindelijk. „Odat was mijn souper, zei mevrouw glimlachend. „Ik heb honger ais een paard,' nijdigde mijnheer „Dat komt zeker van 't koude weer 1 merkte mevrouw peinzend* op, „bij sommige menschcn werkt dat op hun maag. Als u iets wenscht, hebt maar te bellen, mijnheer Vroolijk 'neuriënd ging ze naar ceneden, en mijnheer Vermeer, die eerst nijdig voor zich uitstaarde, verorberde zijn sober maal. Het deed hem zelfs heelemaal geen genoegen, dat de waterkaraf tot den hals ge vuld was. Zijn maag rammelde des te hevi ger toen hij d_u volgenden morgen opstond, en nieuwsgierig wachtte hij zijn ontbijt af. Eindelijk kwam me vrouw Vermeer binnen, en na be leefd geïnformeerd te hebben, hoe hij den nacht doorgebracht had, begon ze zijn ontbijt gereed te maken. Een versch brood en een groote theepot verschenen terjvijl de reuk van gebra den ham vanuit de keuken naar boven steeg en hem het water in den mond deed komen. Glimlachend plaatste ze een ei voor hem op tafel en vertrok. Twee minuten later klonk er een aanhoudend geschcl „U kunt opruimen zei hij, toen zijn vrouw de kamer binnen .trad. „Wat? Niet ontbeten?" vroeg ze, verbaasd de handen ineenslaand. „Ik wist wel dar zulke jongemannen zooals u vreemde dingen deden, maar ik heb nooit gedacht, dat ze geen ontbijt „De thee is koud en zoo zwart als inkt," grauwde de ontstemde kostgan ger. „Het ei moest zichzelf schamen." „U is geloof ik een kif-lijder?" zei mevrouw Vermeer, het hoofd schuddend. „Ik doe anders mijn uiter ste best. Als 'fti hier niet bevalt, gaat u maar gerust heen." „Kijk eens hier. Treesje be- gon haar man. „Hoe durft u me „Treesje" te noemen?" vroeg mevrouw Vermeer snel „Hoe komt u er bij 1 En dan nog wel een kostganger U weet de overeenkomst. Als u zich met orde lijk en netjes weet te gedragenverzoek ik u dringend te vertrekken." „Ik ga niet voor die drie weken om zijn," zei haar man vastbesloten, „gedraag jij je dus ook netjes Ik wensch niet getutoyeerd te worden „Ik kan u niet voor vijftien gulden per week vetmesten," zei mevrouw Vermeer, zich naar de deur begevend. „Als u her onmogelijke verlangt, gé&t u maar liever Een week ging voorbij, en mijnheer Vermeer begon zich lusteloos cn slap te gevoelen. Zijn vrouw verkeerde in den besten welstand, en verklaarde liera op zekeren dag de afwezigheid van den gemakkelijken stoel er was nog een kostganger gekomen. „Hij heeft mijn andere twee kamers genomen," zei ze glimlachend. „Wil hij m'n tafel ook niet vroeg mijnheer Vermeer sarcastisch Zijn vrouw zei. dat ze het hem vragen zou, en vertelde hem den volgenden dag, dat mijnheer Stalens, de nieuwe kostganger, van de tafel gebruik hoopte te maken. In den tijd, dat mijnheer Vermeer zich or kantoor bevond verdween ze en inplaats daarvan trachtte een oud gammel kaarttafeltje zoo goed moge lijk de vaoante plaats te vervullen De nieuwe kostganger, een man van middelbaren leeftijd die zijn mondje overal voor klaar had. was vanaf het eerste oogenblik een succes, cn mevrouw Vermeer deed haar uiterste best ,zoo voorkomend moge lijk jegens hem te wezen. Mijnheer Vermeer liet meermalen zijn kaas en brood in den steek om over de trapleuning te gluren en allerlei heerlijke gerechten bij mijn heer Stalens binnen te zien gaan. „U bederf» hem," zei hij tot zijn vrouw, toen de nieuwe kostganger cr al meer dan een week was. „Denk maar eens aan mijn woorden hij Zal hoe langer hoe meer eisehen." „Dat moet ik weten." zei zijn vrouw kort. „Als te er later last mee krijgt, be hoef je niet bij mij aan te komen," merkte de ander op. Mevrouw Vermeer lachte verach telijk „Je moogt hem natuurlijk niet, dat is het." zei ze. „Hij vroeg me nog gisteren, of hij je op eenigerlei wijze beleedigd had." „O ja....?' grauwde Vermeer, „iaat hij zich met zijn eigen zakeu bemoeien." „Hij denkt dat je een slecht hu meur hebt," vervolgde zijn vrouw, „misschien is het wel indigestie, omdat je altijd brood met kaas eet." Mijnheer Vermeer deed, alsof hij het niet hoorde, stak zijn pijp op, en luisterde eenigen tijd naar de stemmen van z'n vrouw en Stalens beneden Zich. Met een uitdrukking van gelatenheid op z'n gezicht die bijna olechtig was te noemen, klopte hij zijn pijp uit en ging naar bed. Een half uur ging voorbij, doch nog steeds was hij wakker. Zijn vrouw was stil geworden, doch het diepe, grove stemgeluid van den heer Sta lens was nog steeds hoorbaar. Plots zat hij met een schok overeind in bed, toen hij een flauwen kreet van zijn vrouw vernam en iemand snel de trappen op kwam rennen. Het vol gende oogenblik werd de deur van zijn slaapkamer opengeworpen en een wilde gedaante, bijna struikelend in de duisternis, viel op het bed en nam hem angstig in de armen. „Help gilde z'n vrouw. „O Henk!" „Mevrouw zei mijnheer bedeesd, en trachtte zich, hoewel tevergeefs, ie bevrijden. „Ik.... ik ben zoo bang!" „Dat is geen reden om de kamer van een kostganger binnen te komen, en hem in uw armen te nemen 1" zei haar man ernstig. „Doe met.... zoo.... zoo..gek!" snikte mevrouw. „Hijhij zit beneden met een papieren muts op en een pook ia z'n hand en zegt dat... aar ie de Keizer van China..." „Hij? Wie is die hijV' vroeg haar man. „Mijnheer StaStaler.s," ant woordde zijn vrouw hem bijna om strengelend. „Ik moet voor hem knielen cn met mijn voorhoofd op den vloer blijven liggen." Het gammele bed schudde sympa thiek mee m mijnheer Vermeer's mannelijke emotie. „Och, ik heb er mets mee te ma ken," zei hij eindelijk. „Hij is gek," fluisterde zijn vrouw ontzet, „absoluut gek. Hij zegt. dat ik zijn vrouw wordt en ik moet hem met den stoffer toewaaien „Ik heb het recht met, me er mee te bemoeien," zei hij, bang dat het bed onder de schokkende huilbuien van mevrouw Venneer bezwijken zou. „Hij is je kostganger." „Jij bent mijn man zei mevrouw. „Zoobrulde mijnheer, „kan je je dat nu eindelijk herinneren, hè?" „Ja. Henkie liefkoosde zijn vrouw hem „En heb je spijt van te slechte daad?" Mevrouw Vermeer aarzelde. Dan een gerinkel beneden in de keu ken van brekende borden dwong haar te spreken. „Ja.... ja!" snikte ze. „Dus je wil me erg graag terug heb ben vroeg het edelmoedige Henkie. „Ja.... ja!" zet zijn vrouw. Mijnheer Vermeer stapte uit béd, slak het hcht aan. en ging met donde rend geraas naar beneden. Bevend van emotie volgde zijn vrouw hem. „Wat heeft dit alles te beteeke- neu vroeg hij, de deur opengooi end. Mijnheer Stalens, nog steeds met de papieren muts op het hoofd, cn de pook als scepter in de hand, opende zijn mond om te spreken. Dan, toen hij den heldhaftigen mijnheer Ver meer zag, met het doodsbleeke ge laat van zijn vrouw over den schouder, werd zijn gezicht vuurrood, zijn oogen begonnen te wateren, terwijl zijn wangen een bolvormige gedaante aan gingen nemen. Kk,,k.»,k* kch, stamelde hij. „Praat Hollandse!) maar geen Chi- neesch," zei mijnheer Vermeer kwaad. Mijnheer Stalens gooide de pook neer, en tof ontstemming van mijn heer Vermeer hield hij de hand voor den mond en stikte half van 'f lachen. „Wanneer schei je mer je stoom machinetje spelen eindelijk uit?" zei mijnheer Venneer grimmig „Zezzeze.zet mijnheer Stalens, „Zoo, zoo." mompelde Henkie, en fronste de wenkbrauwen. „Ze wasalsals de dood zoo bang," schaterlachte de „gek". „Je had 't moeten zien, Henk. Ir kom er nooit.... over.... overheen! Knipoog.... maar met te., tegen meik kan niet meer Hij wreef met z'n zakdoek de oogen uit en leunde uitgeput tegen het for nuis. Toen hij een weinig bekomen was. bemerkte hij dat men hem alleen gelaten had. In de gang hoorde hij mijnheer en mevrouw Vermeer spre ken. Na enkele oogenblikken kwam mijnheer met ernstig gelaat weer binnen. „D'r uit zei hij kort „Wat stamelde de verbaasde Sta lens. „'t Is elf uur in den avond 1" ,,'t Kan me niet schelen al was 't twaalf uur," was het antwoord. „Je moet niet voor gek spelen en de boel bederven door te lachen. Ga je d'r uit, of moet ik ie buiten de deur zet ten Hij nam den protesteerenden Sta lens in de kraag, en duwde hem in de gang. Dan nam hij z'n jas en hoed van den kapstok en hield die voor hem op. Langzaam, met eenige op merkingen over de ondankbaarheid van hef menschdom, trok Stalens de ias aan. „Ik kan er niets aan doen," zei Zijn vriend eindelijk. „Ik heb haar moeten verzekeren dat ik ie nooit gezien had." „En," zei de ongelukkige Stalens, rillend voor de epen deur, „gelooft ze je?" „Nee antwoordde mijnheer Ver meer langzaam, „maar ze laat voor komen van wel 'T KOMT IN ORDE. Huisbaas„Dag juffrouw, hoe maakt u het cn- hoe gaat 't met de kleine meid Juffrouw „Dank u, goed geluk kig. Vindt u ook, dat m'n dochtertje zooveel op mij lijkt? Gisteren zei mijn zuster nog, Marie zei ze, de kleine Gontje het precies jouw neus." Huisbaas „Ja, maar daar is nog wel iets aan te doen." En Gontje met haar hevig wipneusje aankijkend, ver volgt de onhandige huisbaas „Als u iederen dag een beetje masseert, komt 't misschien nog heelemaal in orde BEDENKELIJKE ATTENTIE. Jansen „Is jouw vrouw ook zc.0 vol attenties voor je Willemsen „Dit zal waar wezen Wil je wel gelooven, dat ze me zelfs de schoenen uittrekt Jansen „Als je vermoeid uit de kroeg komt, zeker?" Willemsen „Nee. als ik er naar toe wil gaan - ZIJN EERSTE GEDACHTE. Boerenzoon :„De stier heeft zich losgerukt en is op moeder afgegaan." Vader „Leeft ie nog VRIJQESPROKEN. Vrouw (vol spanning tot haar man, die uit de rechtzaal thuis komt) „Wel? Man „Vrijgesprokenop 'n onnoozele veertien daagjes na AD REM. Heer (tot zijn knecht, met wien hij een geschil heeft) „Ben ik gek of jij Knecht s „Och, mijnheer, u is cr toch de man niet naar, om gek per soneel te houden." VLAAMSCHE HUMOR. Henri Delafcree, een overgewaaide Franschman, met schoone beleefde woorden en met boffen en stoffen op zijn erve en landen, was hier aan een wijf gericht En als ze achter den trouw ging kijken naar al dat goed He wel. Henri, zei zijn wijf, waar is nu al uwe erve cn waar zijn al die huizen cn landen? En Henri, voor 'f huizekc staande, waarvan er een iaar pacht schuldig stond, stak zijn arms uit. draaide hem rond en zei 't Is hier al 't mijne, dat ik zie, wijf, zei hij, en hij deed zijn oogen toe „Hoe is het met je proces over dte nalatenschap van je oom afgeloopen Heb je het gewonnen „Ja en toen het honorarium van den advokaat cr van betaald was, bleek het, dat er nog bijna wat was overgeschoten." ZE BEGREPEN ELKAAR. Jansen was laat uit geweest en kwam te laat op het kantoor De chef keek verstoord naar het bleek gelaat van Jansen en vroeg toen kort „Wel „Niet zoo erg meneer," zei Jansen, „nogal hoofdpijn." N ONDEUGD. „Zoo Jantje, heb te veel gehad met St. Nicolaas „Meer dan al mijn broertjes en zusjes bij elkaar." „Ei, ei! En hoe kwam dat zoo?" „Ik ben een uur vroeger opgestaan." DE MEDELIJDENDE BOER. Een boer ging naar de markt en had zijn ezel zoo zwaar beladen, dat het dier nauwelijks voort kon. Arm beest, zeide dc medelij dende boer, kom an 1 wij zullen den last samen dragen. Hij nam de vracht van den rug van het dier af, laadde ze op zijn eigen schouders -en ging toen op den ezel zitten - MISVERSTAND Een gedecoreerde laat zich met zijn vrouw fotografeeren en zegt tot den fotograaf „Als men nu mijn kruis maar goed ziet, mijnheer „Ja, dan moet u wat achteruit gaan en uwe vrouw vooruit komen." luidde het antwoord Twee dames kwamen een slagers winkel voorbij, toen de eene baar vriendin opmerkzaam maakte op een kalfskop met een sinaasappel m den bek „Hé ja, sprak de ander, goed dat ie me eraan herinnertik zou een pijp koopen voor den verjaardag van mijn man HOE HIJ 'T BEGREEP. Verdediger „Ik heb voer je gespre ken alsof je mijn eigen zoon was." Beklaagde „Was dat ook zoo'n schooier, meneer EEN ANGSTIG VERMOEDEN. De kleine meid reisde met haar ouders in een slaapwagen van éen trein. Ze had eerst veel bezwaren te- gen haar bovenbed, maar ging er toch in liggen, toen haar verzekerd werd, dat vader en moeder en haar beschermengel immers vlak bij haar waren. In de stilte van den nacht echter klonk haar stemmetje Mammie „Ja liefje „Bent u daar?" „Zeker schat, ga nu slapen." „Pappie, bent u daar cok „Ja kindje wees nu een Zr moesje slaap." Na een poosje werden dc vragen herhaald, tot een andere passagier ongeduldig werd en riep „Alledeksels nog toe. Je vader is hier en je moeder en je ooms en tantes en je broers en zusters en de heelc rata plan." Een poosjejwas alles stil. Toen kwam weer angstig het kinderstemmetje „Mammie was dat de bescherm engel EEN STROP. „Jij bent de woedenste circusetge- naar, dien ik ooit gezien heb Wat is er aan de hand „Wel, één van die Siameeschc twee lingen heeft ontslag genomen." OM HET MAKKELIJK TE ONT HOUDEN. Meester „Hoe heetten de eerste menschcn?" Leerling„Eva en Adam." Meester„Adam en Eva moet jullie zeggen. Ik heb jullie toch ver teld, dat die menschen in alphabe- tischc volgorde geschapen zijn Een jongmetisch gaat om het ja woord bij mijnheer Pasrijk, en wordt ontvangen met de woorden „Maar m'n beste man, hoe durf je cr aan te denken, mijn dochter te trouwen, jij met je onmogelijke positie. Weet je wel, dat mijn dochter alleen voor zakdoekjes per jaar ruim drie duizend gulden noodig heeft?" „Ik vraag u wel excuus," antwoordt het jongtnensch. „Als 't zoo met uw dochter gesteld is, houdt dan die snotsneus zelf maar." „da uiea oeuoeit ne.n volstrekt mei te dwingen zijn mond /te openen," zei de poortwachter lac.ieai. „De zwarte schoen maker" nee ft van ou is nog een appeltje te sc.iillen met de Zurlauaen. Of hij nu da zaak in den raad ter sprake brengt of den rechter in handen geeft, komt er weinig op aan de baron zal het allebei minder prettig vinden. De burgers beleven dan echter alle naai een aangenaa n uurtje Maar bedriegen mijne ooren mij niet, dan komt eindelük de Luzerner koets aange- ro'd .on noorde inderdaad in de verte Zweepgeknal en het geratel der wielen. Nadat de logge koets den weg door de moerassige streek tusschen invloeiing en monding der Lorxe achter zich had een bijna niet te berijden weg draaiden de vier sterke paarden lustig met hun vracht verder. „Nu gaat het goed riep een vroolijke jongensstem uit het open rijtuig. „Charles, George nog vlugger, dan zijn wij spoe dig bij grootpapa." „Of we tui nelen met de koets omver, op dezen slechten weg zeide 'n angstige vrouwenste n. Mijnheer. Van Baldegg, wil s'il vous plait den rijknechts bevelen, wat voorzichtiger te zijn." „Zeker freule, ik zal op uw verlangen dadelijk een contre orde geven, hoewel ik eigenlijk niet geloof, dat er op den weg, zooals hij nu is, gevaar* bestaat." En de heer Meyer wan Baldegg gebood den knechts, die gelaarsd en gespoord op hun ros zaten, in Godsnaam wat minder snel te rijden „Nu heeft het er veel van, alsof wij naar een begrafenis gaan," klaagde de knaap. „Ach wat is dat een poenitentie, met dames te moeten reizen." „Schaam u, Konrad 1" sprak de moe der op bestraffende toon. „De, eerste plicht van een cavalier is, zich naar den wensch der dames te schikken, zonder een spier te vertrekken. Vraag freule Segesser eens netjes om vergeving Gaarne verleende freule Segesser het in vloeiend fransch gevraagde pardon, toen zeide zij „Het is toch een genoegen zoo bedaard rijdende, van den liefelijken lenteavond te genieten. Kijk eens hoe heerlijk het meer zich daar ia de scheme ring-aan onze oogen vertoont. De lichten der stad sidderen in het water als in een spiegel. Dc R/gikulm is nog tamelijk helder, en daar, heel in de verte, fon kelen de eletschers in bet laatste avond rood „Wat voor bergen zijn dat, mama vroeg een andere knaap, op eenigszins netter toon, dan de'vroolijke Konrad ge sproken had. „Men ziet deze ijsbergen van Luzern uit heelemaal niet." „Dat zijn de Jungfrau, de Mönch en de Eiger in het Berner Oberland, Beat," antwoordde de moeder. En vindt gij niet dat de Rigi van hier ook schooner is?" „Hoe kunt u dat zeggen, mamaTe Luzern is over het algemeen alles veel schooner. En daar is de Pilatus veel na derbij en veel hooger riep de kleine Konrad driftig. „Heel goed, neef," sprak jonker Mey er van Baldegg, den knaap vriendelijk toelachende. „Luzern boven alles Te Zug kon niets met Luzern vergeleken worden uitgenomen de familie Zur lauben, die, wat roem en adel aanbe langt, zich met onze edelste geslachten kan meten." Onder deze laatste woorden maakte de jonker cene galante buiging voor de moeder der beide knapen, de oudste dochter van Fidel Zurlauben. Ontvang onzen vvelgemeenden dank voor dat vriendelijke compliment, heer neef," gaf de deftige matrone ten ant woord. „Maar daar zijn wij reeds bij de beek en de St. Nicolaas-kapel. Dadelijk be reiken wij de voorstad. Nu zal mijn goede Louise er zeker niets op tegen hebben, dat wij in waf deftiger tempo door het stadje rijden." De kléine Konrad wachtte het ant woord niet af, maar riep, terwijl hij het bovenlijf uit de koets naar buiten boog „George Charles Hu Laat den Zugers Zien, hoe de Luzerners rijden En zoo donderde de karos onder zweep geknal over het slechte plaveisel der voorstad tot vlak bij de Baarer poort, waar zij op dc Gravenburg zoo plotseling stilhield, dat de dames, tot groote vreugde van den Ideinen Konrad, den ouderen jongen, die vlak tegenover haar zat, bijna van haar plaatsen werden geworpen. „Wat is dat voor een manierDie kerels. Alle duivelsEzels, die ge zijt schreeuwde de jonker van Baldegg tegen de rijknechts en fluisterde dan oogen- blikkeüjk eerte verontschuldiging tegen over de dames. „De jonker neme het ons niet kwalijk," riep George, die zicli met moeite in den zadel gehouden had, maar dezeZu gers hebben ons de poort voor den neus gesloten, Heda Open Open, of. „Wat of?" bromde de „roode Ludie," cn opende langzaam de zware poort vleugels. „Gij wilt onze goede stad toch niet den oorlog verklaren? Volgens het re glement van onzen gestrengen raad moe ten de poorten na het avondluiden ge sloten zijn. Zij werden slechts op vrien delijk verzoek en na overreiking van een niet al te karig drinkgeld geopend. „Daar hebt ge een drinkgeld 1" riep de jonker van Baldegg en wierp den poortwachter een halven gulden toe. Maar houd ons thans geen oogenblik langer op Vooruit George „Geduld Geduld Ik moet morgen bericht geven, wien wij nog zoo laat de stad lieten binnenrijden. Daarom zal ik even een lantaarn aansteken, opdat ik de edele heeren cn dames kan zien. Alles volgens het reglement en het ge strenge bevel van onze genadige heeren!" „Dat is toch volstrekt niet noodig Rooie. Ik zou denken, dat je mij nog wel kent, mij, de dochter van baron Fidel Zurlauben." „Chère cousine, ik ken u aan uwe stem en wil gaarne den poortwachter borg voor uwe persoon blijven, zoo gij cr niet op tegen hebt. Heinrich Zurlauben, die bij uwe heer vader in ongenade gevallen is, tot borg te nemen 1 Mag ik ti de hand kussen en uw liefelijk gelaat aanschou wen, nu tot mijn onuitputtelijke blijd schap het poorüicht zijne stralen meer dan een el in het rond verspreid? Ma foiAls een koningin troont gij in den wagenEn die beide jonge heeren zijn uwe spruiten En ge zijt zeker wel zoo vriendelijk, de freule aan uw neef voor te stellen Ah de jonker van Baldegg mijn complimentWel, welZoet nichtjeEn ge kunt het niet eens over u verkrijgen uwen neef een kushandje toe te werpen En ik ben nog wel alleen om u naar de poort getrokken, toen uwe zuster Verena mij, een half uur geleden de deur wees, wel, welHa, ha, ha Nu ja, wijl ze mij al te „geestrijk" ver klaarde. Allons, ma chère, geef mij den vredeskus „Schaam u, neefIn welken toestand Zie ik u weder Ga heen en tracht te slapen. Moet men dan al dadelijk onder den poort van de vader tad zulk eene schande aan u beleven riep mevrouw Schnijder van Wartensee. „Maar mamaWaarom zijt gij toch zoo kwaad op den man, dien gij uwen neef noemt?" vroeg de kleine Konrad. „Hij ziet er heel vroolijk uit. Alleen, dat zijn pruik min of meer in wanorde geraakt is. Misschien omdat hij vergat den hoed af te nemen Ik wil hem toch de hand geven." En dc knaap stak den jonker de rechterhand toe. Maar nog voor Heinrich Zurlauben de hand kon vatten, greep mevrouw Schnijder van Wartensee den jongen bij den arm en trok hem heftig achteruit. „Hij zal u niet aanraken in zulk een treurigen toestand Fi doneVerwijder u neef, cn nog eens, tracht te slapen J Hoe lang moeten we hier nog blijven staan?" „Verwijderen; vi r ijderenFa, ha, ha Fi done, FidelDie heeft mij zoo gemaaktMaar dat ken een aardig liedje worden I Dat hoop ik te onthouden Fi done, Fidel, ha, ha, ha Verena wees mij de deur en de Margret-Kathi wil niet hebben dat haar zoontje zijn handje door eene aanraking met mij bezoedeld 1 Goed 1 Goed Maar wij zullen spoedig met dezen heiligen Fidonc Fidel af rekenen Waarheen zullen wij ons thans begeven om uit te slapen? Ik heb geen slaapKom mee, Ludi, en gij, smid Waller ook, mee in den ridder. Ik heb nog enkele livres in den buidel en anders nog crediet, zooveel ik behoef. Ik wil den zoeten-nasmaak van deze zure be groeting wegspoelen. KomtKomt 1 sluit de deur Dezen nacht steelt nie mand de goede Zugers. LustigZingt mee „Fidel, Fidonc 1 Fidonc Fidel Zoo slingerde de voogd van Walch- wiji tusschen den rooden Ludi en smid Waller achter de geraasmakende karos naar de Nieuwstraat, met een heesche stem zijn nieuw strijdlied Fidonc, Fi del 1" op de melodie van een alom be kenden straatdeun zingende. Intusschen had de koets de Oberwijler poort bereikt en was voorbij den Frau- enstein den nauwen weg gevolgd, die tusschen tuinen en weiden naar het kasteel der Zurlauben voerde. Zoolang de raderen over het plaveisel rolden had men geen woord kunnen zeggen thans haastte mevr. van Wartensee zich, een woord ter verontschuldiging te laten hooren. De jonker van Baldegg vond het zeer galant dat men een flesch te veel dronk, en meende, dat mevrouw niet langer aan die woorden van den neef mocht denken. Maar Louize Seyesser wilde haren toekomstigen gemaal, den jonker van Baldegg, nimmer zulk eene vrijheid veroorloven. „Als dit werkelijk uw oordeel is en niet veel meer eene verontschuldiging ten opzichte onzer lieve mevrouwe van Wartensee, dan verkies ik niet mijn lot aan het uwe te verbinden, mon cher Francois 1 „En dan moest men zich toch niet zoo ver vergeten, ten aanschouwe van het gepeupel dc eer eener adellijke fa milie door het slijk te sleuren," zuchtte de oudere zuster Amalie. „Maar, mon Dieu, tegenwoordig schijnt elke adel- lije familie haar béte noire te moeten hebben. Dat is dus de beruchte Hein rich Zurlauben, omtrent wien ik thuis al zooveel onaangenaams hoorde „Nu, zoo slecht is hij evenwel toch niet meende mevrouw van Warten see. Hij moest meer degelijk wezen en zich niet met alle vijanden en benijders Van ons huis ophouden, 't Is ellendig met hem. Hij heeft echter ook heel goede eigenschappen. „Waarom wildet gij niet dat ik hem de hand reikte, mama? Flij keek mij zoo vroolijk aan," zeide Konrad maar Beat, die iets ouder was, gaf hem ten antwoord „Wat zijt gij toch onnoozelZaagt gc dan niet, dat hij te veel gedronken had „Gedr.rf maar neenDat doen alleen stalknechts en op het kirstfeest de boeren zeide de kleine cn zag Beat verwonderd aan. „Helaas, sommige heeren doen het het ook 1" antwoordde de moeder. Gij moogt mij echter dat verdriet nimmer aandoen en aldus uwen edelen naam schandvlekken Doch daar zien we het lieve oude kasteel. Het is tijd, Beat, dat gij over uwe Fransche aanspraak nadenkt waar mee gij grootpapa aanstonds moet be groeten. „O mama Ik denk niet dat ik zal blijven steken Maar zou het niet beter zijn, dat Kuoni die aanspraak deed. Hij kan het net zoo goed als ik." „Neen, gij zult vader begroeten. Gij zijt de oudste cn moet langzamerhand uwe bedeesdheid overwinnejj," besliste de moeder, terwijl Konrad zijn oud-'cn broeder moed insprak door de be.Mte hem te zullen helpen. Toen keek hij met groote oogen naar de tallooze ver lichte vensters van het oude kasteel, welks hooge gevel zich in de duisternis verloor. „Dat is dus Zurlauben," zeide hij, nadenkend. „Nu, ik wil den burcht bij dag beter bezien, 't Lijkt mij toe, dat ons Wartensee veel grooter is. Ik zie met eens torens en die tehooren toch bij een echt kasteel Met een vluggen draai rolde de karos door de groote poort in den hof en hield stil voor de trap, waar op de boven; té tree baron Fidel stond, om de gasten te begroeten. In zijn stijven statierok, die hij thans droeg, met kolossale pruik grand folio wier fijn gekrulde bruine lokken langs de schouders golfden, maak te de statige vijftigjarige edelman een keel anderen indruk, dan in het eenvoudige huisgewaad, waarin wij hem eerst in den tuin sagen. Thans was hij de „grand Seig neur", zooals hij, door een kunstenaars hand geschilderd, ons heden nog uit zijn portret deftig en met zei eren trots tegen- blikt. Het lang-ovale gelaat met het ge welfde voorhoofd, de hoog opgetrokken wenkbrauwen, de fijnbesneden neus, ee nigszins gebogen, en de welgevormde mond wijzen ons op kracht mannelijke schoonheid. Maar de ietwat vooruitste kende onderlip en de forsche kin doen denkeu aan een groote mate van eigen zin, terwijl de oogen koel en trots rondzien. Thans evenwel, nu hij zijne verwanten uit Luzern begroette, toonde het gelaat blijd schap en een vriendelijk lachje speelde om zijne lippen. Het roode fakkellicht schonk den bleeken wangen frissche kleur, zoodat hij in de nog altijd stramme hou ding eens voormaligen Franschen kapi teins, met het blinkende kruis van den H. Lodewijk op de borst, nog een krachtig forsch gebouwd man bleek en men hem minstens tien jaren jonger zou schatten. Verheugd riep zijne dochter dan ook van uit den wagen „VaderWat ziet ge er goed uitGod zij dankNa den laatsten brief vreesde ik, dat de aanval „N'est pas ma chère? Atlante heeft weer overdreven antwoordde de baron, de trap afklimmend. Toen de baron bij dc koets aangekomen was, bleef hij wachten op den ouden Fried- li, den lijfdienaar, die met veel ceremoni eel het portier opende. Allereerst begroette de huisheer de zus ters zijner tweede vrouw, de freules Se gesser, toen den broeder zijner vroegere gemalin, den jonker van Baldegg, zoo plechtig als de toenmalige tijden dit voor schreven, hoewel hij daarbij telkens her baalde „Sans dfa ?on sans étiquette s'il vous plait." Daarna gaf hij zijne chère Catherine dc hand ten kus. „En thans meet gij ons ook nog begroe ten, cher grand-papa 1" riep de kleine Konrad, ongeduldig, wijl men, naar hij meende, volstrekt geen acht op hem sloeg. „Dat wil zeggen, wij moeten U begroeten. Mijn broeder Beat zal U een sermonhou- den, zoodra wij uit her rijtuig geklommen zijn. Mon Dieu, hoe tóng moet dat nog duren, tot de dames met haar verschrik kelijk wijde robes, den wagen-verlaten 1" „Ziedaar mijn lief kleinkind van War tensee riep baron Fidel4 opgevroolijkt door deze woorden van den aardigen snui ter. „Maar gij neemt mijn „sans étiquette" wel wati al te letterlijk op. Cependant laten wij consequent zijn Kom, kleine, ik zal u even voor de dames uit uwe gevan genis bevrijden 1 Dit zeggende zette hij den knaap op dc onderste trede van den stoep cn naast hem den andere A broeder. Dc jon ker van Baldegg vatte met een galante buiging zijn bruid bij de vingertoppen en bad om de gunst haar te mogen opnemen maar deze sprong behendig aan de tree en mevrouw van Wartensee volgde haar op den voet. „Ziezoo papa" zeide zij, „laat ik u thans mijn beide jongens voorstellen. Wat ben ik blijde dat ik u zoo welvarend aantref. Ik vreesde bij hef lezen van het laatste schrijven li in de ziekenkamer te inoefen begroeten. Gij zijt nog altijd dezelfde sta tige, forsche man van Weleer. Geen der Luzerner heeren kan zich met u meten. Nu, kinderen, komt hier cn maakt groot papa uwe complimenten."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 9