Een Jubileum-boek. De Kleeren maken den man Boekhandel en handel bij het pond, de maat en de el. GYMNASTIEK. SPORT EN WEDSTRIJDEN. BILJARTEN. JA, MAAR HET DRUKWERK MAAKT DE ZAAK. KUNST EN KENNIS. Wij lezen in het „Nieuwsblad voor den Boekhandel": „Dat men begrijpe, op welke wijze hef boek, dat onderdeel bij uitstek onzer cul tuur, wordt gemaakt en tot stand komt en beseffe, dat wij meer doen, dan artikelen bij het pond, bij de maat of de el verhan delen". Deze woorden werden door den heer J. L. Tadema, als voorzitter- van den Nederlandsch-Uitgeversbond, uitgesproken in zijn openingsrede bij de laatste jaarlijk- sche algemeene vergadering van dien bond. In deze woorden wordt gewezen op het ideëele karakter van den boekhandel, die geen handel is in pondsartiljelen, doch een handel is in ups en downs der beschaving, en die slechts bloeien kan, wanneer zijn voedingsbodem, de beschaving, gezond en krachtig is. De heer Tadema doelde met deze woor den op de groote massa, het publiek, dat zeer zeker begrijpe moge, op welke wijze de boekhandel zich van den ponds- en de elle-bandel onderscheidt. Ten profijte van den boekhandel.... en van zich zelf! Doch ook in den boekhandel zelf mcge deze woorden nu en steeds ter harte ge nomen worden. De boekhandel is geen gewone handel, doch is een handel in ideëele zaken: deze waarheid, tal van raaien uitgesproken, wordt door zeer velen, in elk land, beschouwd als een fraaie leuze, welke met „de zaken" niets te maken heeft, doch welke men af en toe, op zijn best des avonds, wanneer de winkel gesloten is, voor den dag haalt, om er zich mede te stichten, en wellicht ook, om er zich tnede te vleien. Maar bij „de zaken" denkt men daaraan niet of veel te weinig. Het moge waar zijn, dat men zonder de ideëele zijde van den boekhandel steeds voor oogen te hebben, „zaken kan doen", doch daarnaast staat het volkomen vast, dat de boekhandel, die dat geheel vergeet, cn zich ging beschouwen als een handel in ponds- en maat-artikelen, zooals elke „andere handel is", onvermijdelijk te gronde gaat. En de boekverkooper, die zijn zaak zou willen drijven op de wijze, welke in det winkels van „eiken anderen handel" gevolgd wordt, zal van de eene mislukking naar de andere strompelen, en zal op bet eind zijn zaak ten onder zien gaan. Want al zou men het willen vergeten, en wellicht een tijdlang kunnen vergeten: de boekhandel is niet wat men er aldus van zou willen maken, doch is en blijft wat alle groote mannen in het vak hem hebben ge noemd: een handel in ideëele zaken. En wanneer men dat zou willen vergeten wreekt het zich. In den boekwinkel zelf komt het ver schil tusschen den boekhandel en welken anderen handel, wel zeer sterk tot uiting. Wat verkoopt de boekhandelaar en wat verkoopt de handelaar in artikelen bij de maat, het pond en de el? Men neme slechts tot voorbeeld den handel in witte goederen en modeartikelen. Wie zakdoeken, boorden enz. koopt, let op de prijs en de kwaliteit van deze artike len, cn in sommige gevallen, vooral bij modeartikelen en levensmiddelena op den saam van den leverancier. Wat iemand aanstaat, koopt hij, en hij vergenoegd zich daarbij een keuze te doen uit den voor raad van den winkelier, en in dezen handel is het voor den winkelier een eerste ver- eischte, dat hij volkomen op de hoogte is van zijn voorraad, opdat hij geen enkele enheid tot verkoop ongebruikt late voorbijgaan. In dezen handel is het een vrijwel onge hoord verschijnsel, wanneer iemand zou vragen iets voor hem te bestellen. Deze vraag zou ook vruchteloos zijn, want in zulk geval beslist de vraag of het gevraagde voorradig is, dat is: voorhanden in den voor raad van den winkel zelf. En is dat niet het geval, dan is het gevraagde „uitver kocht" en daarmede kan de vrager gaan. En in elk geval komt het in deze winkels nimmer voor, dat een kooper zou vragen naar boorden, naar een hoed, of wat ook, zooals zijn grootvader of overgrootvader heeft gebuikt. Zulke vragen worden in deze winkels nimmer gedaan, want niemand wenscht boorden zooals zijn grootvader had te dragen. Zij zijn in ieders oogen ouderwetscn. Dit woord beheerscht den geheelen handel in mode-artikelen en dergelijke, en de han delaar neemt met dit eene woord zijn ge- heelen voorraad in bescherming tegen elke vraag aan welke hij niet kan voldoen. Wat ge vraagt is uitverkocht, wanneer het „nieuw is, doch in den winkel niet meer voorradig, en wanneer de nieuwe dessins, ef hoe men dat al noemt, zijn aangekomen, of worden verwacht, heet dat wat ge vraagt „ouderwetsch", en ge kunt gaan. Doch in den boekhandel is dat anders. Het woord „uitverkocht" zal, wanneer het boek in den boekwinkel uitverkocht is. slecht een order voor nieuwen vooraad tot gevolg hebben, en wanneer het boek „uitverkocht" is, bij den leverancier van den boekhandelaar, den uitgever, zal het resultaat zijn een nieuwe oplage van 'het boek. En een mode, zooals die in „eiken ander- ren handel" bestaat, bestaat in den boek handel niet, daargelaten dat sommige boe ken op een bepaald oogenblik meer in trek zijn dan andere, en dat dan gedurende eeni- gen tijd blijven. Doch er bestaat in den boekhandel geen mode, welke tot gevolg heeft, dat, zoodra de nieuwe boeken van het seizoen zijn ver schenen, de boeken van het vorige seizoen waardeloos worden, en dus den winkel reeds verlaten moeten hebben. Integendeel, precies het tegenovergestelde 'doet zich voor. De boeken van het nieuwe seizoen voegen zich eenvoudig bij de boeken van bet vorige en van die der laatste jaren: de voorraad van den boekverkooper wordt «r slechts nog wat door uitgebreid, doch de kennis welke van hem wordt verwacht eveneens, want nog na 2, 4, 6 jaren en meer dient hij zich nog met evenveel gemak (uschen deze boeken te kunnen oriënteeren, els op het tijdstip waarop zij verschenen zijn. En dit is het kenmerkende verschil tus- •chen den winkel van den boekve-kooper «n dien van „eiken anderen" handel. In eiken anderen handel verkoopt men wat men heeft, en meer dan men heeft wordt niet gevraagd en levert men ook niet. Doch de boekverkooper verkoopt niet slechts wat hen in voorraad heeft, doch levert bovendien alles wat verschenen is, en wat hij niet in voorraad heeft, en dat Biet alleen uit het loopende jaar, doch bovendien uit het vorige jaar, uit het laatste tiental jaren, zelfs van honderden jaren geleden. De vraag welke in den winkel van „elkm anderen handel" zoo onzinnig zou zijn, die naar een hoed, zooals iemands grootvader droeg, is in den boekhandel dan ook geen Zeldzaamheid. Het boek, dat de vaders en grootvaders lazen is een nog altijd gevraagd artikel, welks beteekenis toeneemt, naar mate zijn ouderdom stijgt, zoodat een ge- heele zeer wetenschapepli'k geleide anti quarische boekhandel zich dan ook aan het oude boek heeft gewijd Gedenkboeken zijn meestal droog en ver velend, waarin alleen leden der betrokken vereeniging, coöperatie of jubileerende orga nisatie belang stellen, zij het soms nog in geringe mate. Steeds wordt daarin, volgens het gewone procédé behandeld: de tijdsom standigheden, waarin de dringende behoefte werd gevoeld van deze of die vereeniging, de geschiedenis der oprichting, de lijdenshistorie der eerste moeilijke jaren, de latere bloei, het toenemende aantal leden, het werk in de af- I geloopen 10, 25 of 50 jaar, enz.; foto s van bestuur en gebouwen ontbreken nooit. Uiter aard trekt zoon boek of boekje, met lange opsommingen en dorre cijfers zelden de aan dacht van eer. buitenstaander. Degenen, die uit den aard van hun openbare betrekking het boekje ontvangen, bladeren het door en leggen eenige regels in hun geheugen vast, om ze straks, als zij bij de receptie een speechje moeten houden, te berde te bren gen: „Het heeft mij bij het lezen van uw ge denkboek getroffen", enz. Overigens legt men een dergelijk gedenk schrift veelal ongelezen ter zijde, soms krijgt het zelfs geen plaatsje in de boekenkast, en eindigt het zijn korten weg van uitgever tot (veronderstelden) lezer m de prullenmand. Dezer dagen is echter een gedenkboek ver schenen, dat velen zich in bun bezit zullen wenschen. De vereeniging „Haerlem", oud heidkundige vereeniging tot beoefening der geschiedenis van Haarlem en omstreken, be staat een kwart eeuw. Te dier gelegenheid heeft het bestuur de heeren Knappert, Rut gers v.d. Loeff, Dumont en Tadema uitgenoo- digd, de redactie van een gedenkschrift op zich te nemen; de vrucht van hun arbeid ligt thans voor ons. Wij mogen veronderstellen dat „Haerlem in' Haarlem algemeen bekendheid geniet Daarom ook uiten wij meer dan een hoop volle veronderstelling, als wij verwachten, dat dit boek in alle kringen met graagte ge lezen zal worden. Want dit boek is niet al leen de geschiedenis van „Haerlem", de ju bileerende vereenig;ng. Indien dit het geval was, zou het nog de lezing overwaard zijn. Iedere Haarlemmer moet weten wat deze vereeniging voor zijn stad heeft gedaan. De leden hebben zich niet bepaald tot het hou den van lezingen en kunstbeschouwingen, en het aanleggen van leggers en het organisee- ren van oudheidkundige excursies. „Haer lem" heeft Haarlem bekend gemaakt in breede kringen. Een onverschillige moge de schouders ophalen als men spreekt over Haarlem's schoonheid, over het kostbare be zit van oude gebouwen en mooie gevels, over de waarde van historiekennis: veel in de Spaarnestad is waard behouden en gerestau reerd te worden, en wie zich op dit gebied verdienstelijk maakt, vergaart zich groote verdiensten. De doode, naargeestige muren in onze oude kerken spreken nog van wat stompzinnig heid vermag, als zij niet door piëteit voor oude herinneringen en schoonheid wordt ge remd. Aan „Haerlem" is het te danken, dal het stadhuis weer met een toren werd be kroond; waar de vereeniging niet bij machte was den sloopersmoker tegen té houden, werden gebouwen en gevels gefotografeerd: vele gevelsteenen en bouwfragmenten wer den aangekocht, verschillende belangrijke werken werden uitgegeven, wij noemen slechts „De oudste geschiedenis van Haar lem", door C. J. Gonnet en het prachtige werk van J. A. G. van der Steur „Oude ge bouwen in Haarlem". Het boek bevat echter ook een aantal in teressante en lezenswaardige opstellen. De bekende schrijfster Geertruida Carelsen (mej. A. G. de Leeuw), vertelt er enkele her inneringen uit haar kinderjaren: Mijn grootouders van moeders-zijde be woonden in 't begin van de negentiende eeuw het Huis Akendam, een halfuur benoorden de stad. De eigenaar, A. M. Penninck Hoofd, afkomstig uit een Haarlemsche fabrikanten familie, dreef daar landbouw en had allerlei kunstzinnige liefhebberijen. De leden van het schildersgezelschap „Pictura" brachten tc zijnent menigen genoeglijken avond door, ge tuige teekeningetjes van hun hand in een „Album Akendamiense", waarin ook reeds, in 1799, toen hij daar, in verband met de Cas- tricumsche gevechten, was ingekwartierd, de latere Generaal Chassé, als jong officier, een half-fransche-half-nederlandsche dankzegging voor de betoonde gastvrijheid schreef. Doch de gastheer stierf betrekkelijk jong; zijn we duwe hertrouwde met den parkarchitect J. D Zocher; en deze kreeg de opdracht, het door de stad gekochte terrein Akendam, dat tot dusver als landbouw-proeftuin gediend had. tot kerkhof aan te leggen. Het kleine huis, dat thans op het punt staat van afgebroken te worden, herinnert nog door enkele kleinig heden, aan zijn vroegere bewoners. Tot die vroegere bewoners behoorde, tot zij als heel klein kind mee naar de Zochersche kweekerij Rozenhagen verhuisde, mijn moeder. En zoo kwam het, door hare bemiddeling, dat ik, op mijn beurt, reeds van dat ik begon op te merken af, den Zocherschen kunstgeest adem de, en op het Zochersche terrein, mijn eerste plantenkennis opdeed. Het tegenwoordige Kennemerplein heette toen Varkenmarkt. Werkelijk krioelde bet daar, op vier najaarsmaandagen, van magere en vette varkens tot kleine biggen toe. De minder aangename eigendommelijkheden van dat knorrend en schreeuwend gezelschap werden voor ons, kinderen, ruimschoots vergoed door het genoeglijke feit, dat wij dan „koeke-varkens" kregen; uit speculaas deeg gekneed en gebakken; de twee laatste weken van October „aan den trog" en de twee eerste weken van November „aan de leer", zooals in Slachtmaand behoorde. Min der behoorlijk docht mij de, in het Haarlem sche spraakgebruik vastgeroeste uitdrukking, dat deze of gene, (kerkelijk) met Varken- mark „aangenomen" zou worden. Er lag toen binnen Haarlem heel wat gar nizoen: voetvolk en paardevolk. Dit laatste werd in mijn vroegste herinneringen gerepre senteerd door „kurassiers". Of deïe werke lijk kurassen droegen, heb ik nooit geweten, wel dat zij kolbakken of berenmutsen droe gen, voor welke vervaarlijke zwarte hoofd deksels ik bang was; de hen opvolgende „dragonders" zagen er veel minder angstwek kend uit. De infanteristen imponeerden alleen door hunne bajonetten. Hun kazerne lag aan den Koudenhorn en die der cavalerie aan de buitenzijde van de Kruisstraat; dientenge volge was er door de Ridderstraat altijd een drukke trek van soldaten, dikwijls erg ver velend voor een zeven- tot tienjarig meisje, als zij haast had, van de Nieuwe Gracht naar haar school in de Koningstraat tc loopen. Ik Wil deze gelegenheid waarnemen om hulde te brengen aan den man, die de eige naar en de ziel van onze school was: Meester Geerligs, die den titel droeg van „Boven meester". Hij was een stoere Geldersman, knap van uiterlijk en, als hij wou, vriendelijk van innerlijk; en dat is hij jegens mij altijd •feweest, waardoor ik aan mijn schooltijd een heel aangename herinnering heb. Als schoion- zoon van Meester Prinsen, die aanstonds bij de oprichting van het Koninkrijk der Neder landen, een eervolle opdracht had ontvan gen bij de organisatie van het Lager Onder- I wijs, stond Meester Geerligs in dc voorste I gelederen van zijn vak. Hem ter zijde stond uit zijn schoonvaders kweekschool, steeds leen staf van ondermeesters en een nog tal- rijker staf kweekc'ingec. Voor dc taalsten hadden wij heel weinig respect; wij noemden hen „de jongens". Maar nochtans hielpen zij in velerlei opzichten; o.a. leerden zij ons moci-versierde hoofdletters teekenen en had men aan hen altijd een vraagbaak in geval van misverstane uitleggingen of moeilijk-lees bare woorden. Wat wij het meest in hen op prijs stelden was, dat zij fijne puntjes aan griffels konden slijpen, en altijd willig waren om te pompen, wanneer wij, op de binnen plaats, onze leiensponsen gingen nat maken of, uit gedeukte tinnen kroezen, drinken. Het schoolgebouw, waarvan alle hoekjes vast in mijn geheugen geprent zijn, was,een eenvou dig woonhuis, schuins tegenover de Stoof steeg. De twee benedenkamers en de twee ruimere bovenkamers en een afgeschoten vertrek op de tweede verdieping waren alle tot schoollokalen ingericht, in de lange gang hingen al onze talrijke hoeden en mantels: wij waren met ons tweehonderd-vijftig jon gens en meisjes, (in de laagste klasse door elkaar, in de hoogste afgescheiden). Wat bij andere bewoning de keuken zou geweest zijn, was een uitgebouwd kamertje, Bovenmees ters speciaal heiligdom, waar men nooit kwam dan bij groote zeldzaamheid. Op mijn elfde jaar jaar had ik deze school fgeloopen, en de daar opgedane indrukken zijn voor heel mijn verder leven onuitwiscü- baar geweest. Wat theoretische kennis van de moedertaal betreft: men sprak toen nog van'„nederduitsch" en volgde de spelling van Siegenbeek, die eerst een dozijn jaren later olaats maakte voor die van De Vries en Te Winkel. Doch dat deed mets af aan de dege lijkheid, waarmee in ons, kleine kleine kin deren, een zuiver inzicht werd ontwikkeld in het juist gebruik van woorden en het bou wen van volzinnen, een voorrecht dat ik later meer en meer op prijs ben gaan stellen Dat ik onze taal liefheb als een kostbaar mu ziekinstrument, dank ik aan den grondslag in mijn ziel gelegd door het onderwijs van Mees ter Geerligs. En om een ander vak te noe men: Donderdagsmorgens hadden wij aard rijkskunde. Na het eenigszins nuchtere opzeg gen der lessen, volgde dan een heerlijke af wisseling: voor een groote wandkaart, in het voorhuis, met Bovenmeester op reis. Eens, op zulk een keer, gingen wij heelemaal den Rijn op, door Nederland en Duitschland heen, tot aan Schafhausen. Toen ik, een kwarteeuw later, daar aan den waterval stond, vloog over alles heen, wat ik intusschen daarover gelezen en gehoord had, mijn fantasie terug naar den bewusten ochtend in het Koning straat-voorhuis! Zingen deden wij er ook, unisono, bege leid door het vioolspel van den zoon des hui zes, P. J. Prinsen Geerligs. Menig liedje, toen van buiten geleerd, is mij nog in 't gehoor blijven hangen: zij waren bijna alle uit het duitsch vertaald, wegens de bijbehoorendc melodieën. Een poos later kwam ik op de Zangschool van den heer w. Weidner; dat was toen een heele nieuwigheid in Haarlem. Een andere dergelijke nieuwigheid was het gymnastiek-onderwijs, ook uit Duitschland geïmporteerd. De eerste directeur heette Karl Euler en sprak gebrekkig hollandsch. In eer. groot lokaal in de Achterstraat hingen en sprongen wij daar aan verschillende ladders en touwen, en moesten ook marcheerén als soldaten; enkele oefeningen vond ik wel een beetje griezelig, maar de meeste toeren nogal amusant. Nauw daaraan verwant waren de danslessen, die wij, in particuliere huizen, kregen. Maar Haarlem zelf telde toen nog geen eigen onderwijzer in dat vak; er kwa men twee dansmeesters uit Amsterdam, de heeren Swaningen en Rinkes; bij den laatst genoemde heb ik geleerd wat destijds op dat gebied aan de orde was. Het liefst was mij de „Duitsche polka". 's Zomers genoten wij de genoegens der landelijkheid, die zich toen heel wat dichter bij de stad aansloot dan thans. Rijdgelegenheid naar Bloemendaal en Kraantjelek was er toen niet anders dan par ticulier. Wie zich de weelde van een „vigi lante" veroorloofden, stegen veelal, om de tollen te vermijden, reeds uit bij het Raad huis te Overveen of aan het einde van de i.ieverlaan. Deze was, door de afwezigheid v„n boomen en huizen, wel eentonig vaoi tienjarige wandelaars, die verlangden zoo spoedig mogelijk het Bloemendaalsche bosch en de Bloemendaalsche kruidnoten te berei ken. De „Blinkert" was toen nog heel wat steiler dan tegenwoordig en dus zijn bestijging een nog heel wat roemrijker inspanning. Het toppunt van zomerpleizier w-as de kermis. Op een Zaterdag aan 't eind van Juni werd zij ingeluid. Dan vertelden bakers en kindermeiden dat die kloktonen riepen: „Schelmen en dieven, kom in de stad, We hebben jelui in zoolang niet gehad!" Dat vond ik wel een beetje angstwekkend, vooral toen er bij verteld werd, dat er op de Turfmarkt een spel van menscheneters zou komen. Dit liep echter nogal genadig af. Den volgenden Zaterdag werd de kermis weer uitgeluid, met klanken, die gezegd werden te beteekenen: „Schelmen en dieven, ga nit de stad, We hebben je lang genoeg gehad!' Er was in dien tusschentijd niemand op gegeten, omtrent het af- of toegenomen aan tal schelmen en dieven geloof ik niet dat ooit een juiste statistiek werd opgemaakt Daarna hield de pret nog wel een h^lve week aan; de „laatste kermis-Zondag" was altijd verreweg de drukste. Onderwijl hadden wij heel wat genoten van de poffertjes: niet al leen door ze te eten, maar ook door te staan kijken, hoe de baksters, in kleurenrijk tenue, op haar hoogen troon, met een bewonderens waardige handhabiliteit, het dunne deeg in de kleine holten van haar tafelvormige pan mik ten. De kramen van diversen inhoud stonden toen in rijen op de Groote Markt en hun eigenaars verheugden zich in de klandizie niet alleen van kinderen, maar ook wel de gelijk van groote menschen. Deftige dames deden jaarlijks glacé handschoenen op bij den „Tiroler". Op de Turfmarkt stond, in plaats van bet voorspeld kannibalen-verblijf, een drukbezocht paardenspel. Voor mij was een der attracties de pottenmarkt; aan de noord zij van de Nieuwe Gracht bij de Kruisstraat lagen dan verscheidene schuiten met aarde werk, niet alleen van normale grootte, maar ook in verrukkelijk miniatuur. Mijn persoonlijke ervaringen van het Haar lemsche leven in de negentiende eeuw dag- teekenen slechts tot 1855, toen ik, twaalf jaar oud, met mijn ouders naar het noordelijk ste stukje Noord-Holland verhuisde. Van hetgeen, tusschen '50 en '55, mijn jonge ooren opvingen, zou ik, uit den provisie- "kelder van mijn onderbewustzijn, nog wel wat kunnen opdiepen, als ik wist dat er nog menschen waren, die er zich voor interes seeren. Haarlem was destijds een kleine stad, en had, behalve natuurlijk haar chroniquc scandaleuse, ook haar chronisue franchement amusante, die rijke stof opleverde voor de conversatie. Maar het amusante der gevallen, was doorgaans bijna onafscheidelijk verbon- Jen aan de personen, wien ze betroffen. Tot de rijkste burgers behoorde iemand, die veel van zich deed spreken wegens zijn opsnijderijen. Eens bij gelegenheid van een geldknoeierij, trachtte hij alle verdenking van daarin gemengd te zijn, af te werpen, door met een forscb gebaar te zeggen: „Moi, je suis trop riche pour tricber!" Als vijftigjarig we duwnaar liep hij het ééne blauwtje na het ander bij de Haarlemsche schoonen, eenigs- zios boven zijn stand; er werd verteld, dat hij gewoon v/as telkens aan zijn huwelijk?- aankoek de zending van een appeltaart te doen voorafgaan. Een ander, toen ook rijn, maar gaandeweg iinantieel achteruitgaand door zijn zonderlinge liefhebberijen, hield den lachlust van de goegemeente gaande, door de geruchten van zijn jachtavonturen. Eens deed hij de mare verspreiden en, door fooien aan de koddebeiers, een halven winter gaande houden: dat er in de duinstreek een wolf was gezien. De gelukkige bezitters van eigen jachtgronden tusschen hier en Alkmaar ver heugden zich in deze prikkelende variatie op de gewone hazen- en konijnen- en patrijzen jacht, waarop dan de gebruikelijke jacht-de- jeuners of diners of soupers volgden Mr. A. S. Miedema heeft eetj bijdrage ge leverd over de geschiedenis van het Haar lemsche wapen, waarvan wij aanhalen: Haarlem behoort, evenals b.v. Dordrecht, tot de Hollandsche steden, aan wier wapen een legende is verbonden. Die voor Haarlem komt hierop neer: Paus Honorius en Jteizer Frederxk II (niet de toen reeds lang overleden keizer Frederik Barbarossa) hadden de Christenen tot een nieuwen kruistocht opgeroepen. Men wilde door Egypte het Heilige Land, van het Zuiden uit, veroveren. De toegang tot de N„l werd hardnekkig verdedigd door de torens van Damiate, aan den mond der rivier. Aan dezen kruistocht nam de Hollandsche graal Willem II, die te Haarlem zijn residentie had, deel met zijne Kennemers en Friezen. De strijd zou beslist zijn, doordat de Hollandsche schepen, waaraan men groote zagen had be vestigd aan de voorzijde van de kiel, de ket tingen wisten te verbreken, welke den toe gang tot de haven en de vesting versperden Daardoor werd het mogelijk de versterkin gen van de binnenzijde te bestoken en moes ten de Turken zich overgeven. Bij het plun deren van de stad kregen de volgelingen van Willem II slechts een pover deel van den buit. Dit zou geschied zijn in 1219. Toen graaf Willem II het andere jaar naar zijne landen terugkeerde, ontmoette hij den Keizer in Frankfort. Deze toonde zijn waar deering voor den moed en de volharding van Willem en de zijnen door den graaf zelf den ridderslag te geven, den Kennemers toe te staan voortaan op te rukken onder de kei zerlijke vaan, terwijl die van Haarlem, Wil- lems hofstad, werd toegestaan, het keizerlijk zwaard in het wapen op te nemen, waarbij de patriarch van Jeruzalem het zilveren kruis voegde. Dit was eenerzijds de belooning en erkenning, anderzijds eene tegemoetkoming voor de hun onthouden buit. Het Vicit Vim Virtus komt op de zegels van de stad niet eerder voor, dan toen in 1813 een nieuwe stempel verscheen (No. 7), met het opschrift „Regeering der stad Haar lem". Men vindt het evenwel reeds eerder op officieele gebouwen. De Waag van 1598 geeft, met eene afwij kende lezing: Vincit Vim Virtus. Men neemt aan, dat na den Spaanschen tijd, deze leuze speciaal meer naar voren is gekomen. Koenen kwam tot de ontdekking, dat in dit devies een chronogram of jaartalraadsel ver borgen zou liggen. Hij telt de letters, welke als Romeinsche cijfers getalswaarde hebben te samen, daarbij er rekening mee, houdende dat de S als laatste letter van een zin ge bruikt, in het latijn ook 'als C werd geschre ven. Koenen komt dan tot deze uitkomst: VICIt VIM 5 en 1 en 100 en 1 en 5 en 1 en 1000 V I r t u C en 5 en 1 en 100 Telt men deze cijfers op, dan krijgt men 1219, het jaartal van Damiate. In „Lourens Koster en de ridders van De- mocriet", schrijft Mr. Ph. Visser 't Hooft over het huis van Koster, dat later, 13 Mei 181S, wegens onoordeelkundige verbouwing in stortte, en over de ridders van Democriet. Men vindt hierin een verslag van de feesr ten bij het vierde eeuwfeest in 1823, waarbij Tollens o.a. een brallend poëem op Coster vjordroeg in de Groote Kerk. Van Dr. C. Spoelder is een smeuïge „Jeugd herinnering" afgedrukt. Onder de categorie van speelplaatsen bekleedde een belangrijke plaats de Ge dempte Oude Gracht, en wel nader gedefi nieerd het gedeelte tusschen de Groote en Kleine Houtstraat, bestaande uit twee stra ten van keien en in het midden een opge hoogd gedeelte met een blauwe stoepsteenen rand, het „grind", bij Franke- en Schagchel- straat, door rijwegen onderbroken. Hier was h£t verzamelpunt van al wat er aan jeugd woonde in Franke- en Schagchel- straat, in de Heiliglanden, in 't Peussie. 't Gortje, 't Zonnetje, 't Minnetje, de Hemel poort (met de Hemelpoorters mocht je eigen lijk niet omgaan), de Omvalspoort, de Ra- velingsteeg. Dit was de plaats, waar de jeugdige Haar lemmer al spoedig na zijn geboorte in den kinderwagen door baker of oudere zuster in rustig tempo werd voortgereden, hier poogde hij, voor 't eerst in de broek gestoken en met een „boezel" voor, te tollen, te hoepelen, weldra met kornuiten „let" te spelen, onder streng verbod van het grind af te gaan; hier maakte hij spoedig kennis met de gebroeders Kluitenburg, ware kindervrienden, die gra tis „oogewater" schonken, die krijt wegga ven, die de klompen aan de armen leverden, die niet keken op een paar knikkers, waar je zoomaar den winkel inloopen mocht en die een kastiebal met een bezmsteel over de hui zen konden slaan. Op deze plek werden hem de eerste be ginselen der Haarlemsche grammatica met passende uitspraak volgens de Berlitzmetho- de bijgebracht en stampten oudere makkers hem eens voor al de coniugatievormen „hij heb' en „heb ie" in. Hier leerden wij, wat een „klut" was bij het „klutjesbal", de be teekenis van „sjeezen", van „een heele sjoert van „kaan", „bas", „beissie", „heitje", en hadden wij ons kinderverdriet, wanneer de „keien in de „heul" vielen. Hier leerden wij al vroeg het Spinx-achtige raadsel oplos sen, waar je 't Heilig Land in de buurt en de Dood in 't zicht had. De Gracht was je eerste sportveld. Moch ten aanvankelijk de vlugheidsspelen zich al beperken tot „boompieverwisselen", „let", „jaren" en „reus" (uit te spreken: ruis), dc ouderen speelden „verlos", dat sluiptochten meebracht door alle bovengenoemde stegen en sloppen, waarbij je je pet achterste voren moest zetten en, om je zoo glad als een aal te maken, je blouse in je gordel stopte; soms zat je een half uur verborgen achter de brandladders op 't Klein Heiligland, om dan door een felle doorbraak, an strijd niet on gelijk aan rugby, je kameraden tc verlossen, die een keten vormden van den verlospaal af, het dunne boompje tegenover Kluitenburg. En wat was er op de Gracht al niet te be leven! Alle straattypes passeerden er nage noeg dagelijks. Blinde Meyer, voorwerp van ons kindermedelijden, zag je, al tastend met zijn stok, met kleine wibbelpasjes overste ken, grind op, grind af en langs de stoep- ijzers de huisdeur zoeken, de sleeperskarren hielden wel even in, als er gevaar voor hem dreigde. Vast kon je drie maal 's weeks op Kees van Laar rekenen, den orgelman met zijn zonderling doorknikkende o-beenen waar wij een liedje op zongen. Hij zelf haalde de centen op in een koperen bakje met een „oor en een half dekseltje bovenop," de knecht draaide. Dan kwam Woensdagsmiddags, als je aan 't spelen was, Barend Rotneus langs, met zijn juten zak voor, gekleed in een soort mouw vest, en een platte boerenpet op. Je moest met 'm oppassen, en hem aankijken in z«ju neuslooze aanschijn liet je wel, maar zoo was hij voorbij, of in koor met je vriendjes riep je hem sterk nasaal iets van „klap op of „knap op" na, magische woorden, die steeds klanken wisten te ontlokken, waarin slechts enkele vloeken te onderscheiden vielen; soms trok hij een mes, maar dan was je allang weg. Een periodiek vertoonde hier Qe ffnard- looper" zijn kunsten, een soort modernisee ring van den bellenman. In blauw tricot met belletjes versierd, een rietje in zijn „jatten liep hij maar altijd door; hij stond geen oogenblik stil, ook niet als hij aangebeld had en in vlugge dribbelpasjes op de meid wachtte; een cent ving hij uit de derde ver dieping zoo in zijn klut op; hij kon over wc! zes jongens heen springen en won het in het ,-,sjeezen" altijd van je. Zijn vrouw was in de buurt en als er een „bout" aankwam, gaf ::e hem gauw broek en buis, die hij fluks aan schoot; nooit snapten -ze hem. Hier nam je werkzaam aandeel aan de brandweeroefeningen; zwaar pompten de mannen, 't water kwam uit de brandputten, die ze bij vorst ontdcoiden; je mocht van thuis niet nat worden en nooit zal ik dien zonnigen Zaterdagavond vergeten, dat ik om half zeven al naar bed gejaagd werd, omdat ze mijn beste pak kletsnat hadden gespoten, dat iB"nog aan had van een buitenpartijtje in Het Bloemendaalsche bosch. Van brand gesproken, ook al op onze Gracht hoorde je in winternachten den klepperman loopen met zijn sombere ratel, wanneer je met bonzend hart in je bed naar de brandklok luisterde en je er even uitge stapt was, rillend van angst en kou, om uil je slaapkamerraam te kijken, aan welken kant van den toren de lantaarn hing. In die richting was de brand en als de Damiaatjes begonnen, was 't gevaar voorbij. Branden waren meestal op den Scheepmakersdijk oi den Kouderhorn, maar je had ze ook erger, de Phoenix) (vooral letterlijk uitspreken), bij van Limburg Stirum in het Florapark, in den schoenwinkel van Van Deurzen, in de Zijl straat. Verder vindt men in het boek „Bij wat be houden werd", dcor L. C. Dumont, directeur van Openbare Werken, „Drie buitenplaatsen' van wijlen C. J. Gonnet (Saxenburg, 't Hof te Aelbertsberg en het Huis te Vogelenzang), een artikel over Haarlemsche horlogemakers van C. ten Boom, „Verdwenen straten, ste gen", enz., van W.P.J.Overmeer. G. D. Gra- tama schrijft over de afbeelding der St. Ba- vo door Geertgen van St. Jans, Dr. J. F. M Sterck over het onderwijs in de calligraphie in „Het schrijfboekje van een Haarlemsche jonge dame in 1854", de archivaris H. P. Knappert over „Uit Vincent Laurensz.'s ver- Hieronder de gedetailleoerde uitslagen van gisteren: de Foeljaeger van Hooff de Jager v. Hooff 250 38 31 6.57 206 38 31 5.42 250 32 30 7.81 229 31 35 7.38 250 38 53 6.37 211 38 27 5.55 250 35 25 7.14 168 34 31 4.94 de Jager Schrama de Foeljaeger Scrama t Het programma voor hedenavond luidt: 7.30 uur de FoeljaegerMienis. 9.30 uur J. Metzde Jager. Twee zeer spannende partijen! Gespeeld wordt in café-rest. Monopole, Stationsplein. Gymn. en Schermver. „Concordia". In de benedenzalen van het gemeentelijk Concertgebouw gaf bovengenoemde ver eeniging Zaterdagavond voor haar leden en genoodigden een feestavond welke zeer druk bezocht was. De heer A. K. P. Vring opende met een kort welkomstwoord dezen avond en riep in het bijzonder 't welkom toe aan den eere voorzitter, de aanwezige leden van verdienste en de beide directeuren. Door de heeren Dekker en Bolland werden nu de uitslagen der onlangs gehouden gym- nastiekwedstrijden voor dames en heeren bekend gemaakt en de prijzen uitgereikt. Daarna had de huldiging plaats van Con cordia's voorzitter, den heer A. K. P. Vring, in verband met zijn 25-jarig lidmaatschap van Concordia. De jubilaris werd door den heer J. Hop, eere-voorzitterm, namens de ver eeniging op zeer hartelijke wijze toegesproken. Het verheugde spreker, dat zijn eersten daad als eere-voorzitter was makker Vring te mogen huldigen en bracht vervolgens in herinnering hetgeen Vring in die 25 jaar voor Concordia is geweest. Sedert Januari 1911 maakt de heer Vring, met een onderbreking van slechts enkele maanden, deel uit van het bestuur, eerst eenigen tijd als vice-voorzitter toen 11 jaar als penningmeester, welke functie hij zeer verdienstelijk vervulde en nu als voorzitter. Toen hij 10 jaar bestuurslid was, werd hem het lidmaatschap van verdienste aangeboden. Namens de leden bood de heer Hop hem een fraai gouden horloge aan als stoffelijk bewijs van waardeering en hoog achting. Ook Mevr. Vring, hoewel niet aan wezig zijnde, moest in de hulde deelen. Voor haar werd een bloemstuk aangeboden. De woorden van den heer Hop werden door de aanwezigen met den bondsklap begroet. De heer Vring bracht dank voor de hem ge brachte hulde en gaf de verzekering, dat de vereeniging steeds op zijn steun rekenen kon. zênboek" en J. D. Rutge'rVv." d. Loeff" stadsbi- °P deze woorden volgde de bondsroep bliothecans over de uitgaven van „Haerlem". n" Portretten van wijlen Joh. de Breuk en C. J. Gonnet en vele platen zijn tusschen den tekst gevoegd, o.a. een gezicht op de Oude Gracht, het huis van Lourens Koster, een re productie van Pieter Grebber's schilderij „Haarlem ontvangt zwaard en kruis in zijn wapen", enz. DE SMEDESTRAAT-VEREENIGING OFGEP.ICHT. Gisterenavond had in een der zalen van het gebouw „St. Bavo" in de Smedestraat de vergadering plaats van bewoners van de Smedestraat. Deze vergadering was uitgeschreven op initiatief van eenige bewoners en beoogd het oOrichten van eene straat-vereeniging De waarn. voorzitter, de heer Kurvers, zette in zijn openingsrede het doel der bij eenkomst uiteen, en haalde met enkele voor beelden aan, waarom het noodig was, dat ook de bewoners vder Smedestraat, evenals die van andere straten, zich organiseeren in eene vereenging. Een en ander had als onmiddelijk gevolg dat zich 15 aanwezigen uit de vergadering ópgaven als lid, terwijl van 7 bewoners, die niet op de vergadering aanwezig waren, reeds de toezegging was ontvangen tot toe treding. Alzoo was de Smedestraat-Vereemging opgericht met een 22-tal leden. Naar wij zeker mogen aannemen, zal binnenkort dit ledental sterk vermeerderd zijn. Overgegaan werd tot het verkiezen van een bestuur, met gevolg, dat het voorloopig be stuur, bestaande uit de heeren A. Kurvers, M. Peters en C. Pronk bij acclamatie wer den gekozen, terwijl bier nog aan werden toegevoegd de heeren Flink en Kassenbrood. De functies werden door het bestuur onder ling verdeeld als volgt Adr. Kurvers, voorzitter M. Flink, 2de voorzit/er M. Peters, secretaris C. Pron, penningmeester J. Kaasenbrood, 2de secre taris. Besloten werd om het bestuur op te dragen concept Statuten en Huishoudelijk Regle ment te ontwerpen en dit zoo spoedig mogelijk op een te houden vergadering den leden voor te leggen. Bij de rondvraag werd nog ter sprake ge bracht, dat ieder lid op zijn wijze zou ijveren tot het aanwerven van leden. De voorzitter bracht dank aan de aan wezigen voor hunne opkomst en toetr3ding, eveneens aan den heer Langelaar, die in zijn kwaliteit van secretaris der Barteljoris- straatvereeniging een en ander had toegelicht en sloot daarna deze eerste ledenvergadering van de nieuwe Smedestraat-Vereeniging. DE HAARLEMSCHE KAMPIOEN SCHAPPEN. De eerste wedstrijdavond voor het le klas kampioenschap v. Haarlem en Omstr. genoot flinke belangstelling. De wegblijvers hebben dan ook ongelijk gehad. In de 4 gespeelde wedstrijden bleven de „oudere" heeren de Jager ep de Foeljaeger hun te genstanders den baas, zo «dat zoowel van Hooft en Schrama beiden 2 partijen ver loren. Begonnen werd met de match de Foel jaegerv. Hoof. In het begin gaf de Vel- seroorder zijn partner uitstekend partij en tot 177 bleef de stand vrijwel gelijk. Toen nam de D. E. S.-matador echter met mooie 27 en 20 car. de leiding en won tenslotte met 250 tegen 206 car. in 38 beurten. De match de Jager-van Hoof was de mooiste van den avond. De H. B. C.'er speelde constant als gewoonlijk en wist in deze partij 2 series van 30 car. te scoren. Zij tegestader, die met den stand 163 153 nog een goede kans had, beantwoord de deze series met een fraaie 35, doch werd toch tenslotte met gering verschil géklopt. Eindstand 250239 in 32 beurten. Ook Schrama moest in de Jager zijn meerdere erkennen. Met een bijzonder fraaie 53, gevolgd door 22 en 26 car, liep de Jager flink uit, doch kreeg toen een inzinking, waarvan Schrama profiteerde door nog op te halen tot 211 car.. Het einde kwam dus met 250 tegen 211 voor de Jager, 38 beurten. In laatste partij speelde de Foeljaeger in het begin uitstekend en bereikte de 132 car. in 11 beurten. Wel werd zijn spel toen minder goed, maar f-hrama slaagde er niet in den achterstand in te 'oopen en ver loor met 168 tegen 250 car. „Hou zee, hou zee, K.N.G.V. Hiermede was echter het feest nog niet afgeloopen, want geruimen tijd bleef men nog gezellig bijeen. Hieronder laten wij nog even de uitslagen volgen van de wedstrijden Dames Ie afdeeling. 1. Mej. A. C. Wielart 104 punt, (tevens wisselprijs); 2. Mej. D. E. Heesemans 98 punten 3. Mej. A. San- berg 95 punt4. Mej. G. C. van Huisen met 95 punten. 2e afdeeling. 1. Mej. M. van Zurk 92% punt2. Mej. P. M. Roosern en Mej. J. Hut met 91 punt3. Mej. A. Rookhuisen 90% punt. 3e afdeeling. 1. Mej. J. Stiens 88 punten J 2. Mej. T. Hut 85% punt3. Mej. P. Plomp 84% punt en 4. Mej. W. H. Blok 84 punten. Heeren. le afdeeling. 1. F. Jansen 98 pun ten, (tevens wisselprijs) 2. W. H. Verkes 79% punt. 2e afdeeling. 1. P. Jansen 83% punt; 2. S. Intse 78% punt en K. Mok met 78% punt. 3e afdeeling. I. P. A. de Lijster 92 punten 2. N. Bronkhorst 79 punten. Bij de dames waren over de verschillende afdeelingen 52 deelneemsters, bij de heeren echter maar 22 deelnemers. Chr. Gymn. Ver. Turnlust. Op de vorige week gehouden jaarvergade ring van Turnlust werd het bestuur als volgt gekozen J. M. Geerts, voorzitterMej. T. Diesbergen, secretaresse, 2e Vooruitgang straat 11 R. Blok, penningmeester A. G. Geerts Jr., 2e penningmeester Mej. J. Eek, J. Polderman, A. de Jong, A. Suurland en C. van Gelder, commissarissen. De jaarverslagen van secretaris en penning meester werden goedgekeurd. Wegens de groote uitbreiding van het ledental zal de uitvoering op 29 Januari worden gehouden voor den eersten maal in het Gemeentelijk Concertgebouw, ongeveer 160 tursters en turners zullen hieraan deel nemen. De uitvoering staat onder leiding van den heer Verkes, terwijl Mej. D. E. Heesemans de diverse nummers op de piano zal begeleiden. Verder werd nog besloten contact te zoeken met Christelijke vereenigingen van verschillenden aard. NEDERLANDSCH FABRIKAAT. In de Januari-aflevering van het maand blad van de Vereeniging „Nederlandsch Fa brikaat" treffen wij o.a. aan: „Terugblik," waarin de voorzitter, de heer Ir. J. van Dusseldorp, wijst op het feit, dat de vereeniging lang niet dien steun van de Nederlandsche industrie zelf ondervindt, welke zij verdient „Wat de vereeniging in de laatste maand deed," bevat als naar gewoonte een korte, zakelijke en toch lezenswaardige opsom ming van het vele wat in de laatste maand tot stand werd gebracht. Vervolgens treffen wij aan het vervolg van een beschouwing over de NederlaiMsche kachel- en haardenindustrie, waarbij tal van afbeeldingen zijn opgenomen en waaruil blijkt, dat deze nationale tak van nijverheid met eere mag worden genoemd. Nog wordt de aandacht gevestigd op het gebrek aan samenwerking, dat hier te lande bestaat tusschen de Nederlandsche industrie en het Middelbaar Technisch Onderwijs en wo-dt gewézen op het groote belang, dat voor beide erin is gelegen, dat bij het Mid delbaar Technisch onderwijs in Nederland meer gebruik zal worden gemaakt van mo dellen, werkstukken, enz. van de Neder landsche industrie dan tot dusverre het ge val is. Ten slotte zij van de officieele berichten gewezen o.a. op: het zich steeds uitbreidend aantal industrieele films, waarvan hoe lan ger hoe meer gebruik wordt gemaakt; de lijst van fabrikanten, welke gerechtigd zijn tot het voeren van 't nationaliteitskenmerk fcontrolemerk), ten bewijze dat in deze fa brieken vervaardigde artikelen van Neder landsch fabrikaat zijn en welke lijst ook voordurend aangroeit; de voor fabrikanten, welke zich op export toeleggen, belangwek* kende lijst van export adressen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 10