Een Jubileum-boek.
De Kleeren maken den man
Boekhandel en handel bij het
pond, de maat en de el.
GYMNASTIEK.
SPORT EN WEDSTRIJDEN.
BILJARTEN.
JA, MAAR
HET DRUKWERK
MAAKT DE ZAAK.
KUNST EN KENNIS.
Wij lezen in het „Nieuwsblad voor den
Boekhandel":
„Dat men begrijpe, op welke wijze hef
boek, dat onderdeel bij uitstek onzer cul
tuur, wordt gemaakt en tot stand komt en
beseffe, dat wij meer doen, dan artikelen
bij het pond, bij de maat of de el verhan
delen".
Deze woorden werden door den heer
J. L. Tadema, als voorzitter- van den
Nederlandsch-Uitgeversbond, uitgesproken
in zijn openingsrede bij de laatste jaarlijk-
sche algemeene vergadering van dien bond.
In deze woorden wordt gewezen op het
ideëele karakter van den boekhandel, die
geen handel is in pondsartiljelen, doch een
handel is in ups en downs der beschaving,
en die slechts bloeien kan, wanneer zijn
voedingsbodem, de beschaving, gezond en
krachtig is.
De heer Tadema doelde met deze woor
den op de groote massa, het publiek, dat
zeer zeker begrijpe moge, op welke wijze
de boekhandel zich van den ponds- en de
elle-bandel onderscheidt. Ten profijte van
den boekhandel.... en van zich zelf!
Doch ook in den boekhandel zelf mcge
deze woorden nu en steeds ter harte ge
nomen worden. De boekhandel is geen
gewone handel, doch is een handel in
ideëele zaken: deze waarheid, tal van
raaien uitgesproken, wordt door zeer velen,
in elk land, beschouwd als een fraaie leuze,
welke met „de zaken" niets te maken
heeft, doch welke men af en toe, op zijn
best des avonds, wanneer de winkel gesloten
is, voor den dag haalt, om er zich mede
te stichten, en wellicht ook, om er zich
tnede te vleien.
Maar bij „de zaken" denkt men daaraan
niet of veel te weinig.
Het moge waar zijn, dat men zonder de
ideëele zijde van den boekhandel steeds
voor oogen te hebben, „zaken kan doen",
doch daarnaast staat het volkomen vast,
dat de boekhandel, die dat geheel vergeet,
cn zich ging beschouwen als een handel
in ponds- en maat-artikelen, zooals elke
„andere handel is", onvermijdelijk te gronde
gaat. En de boekverkooper, die zijn zaak
zou willen drijven op de wijze, welke in
det winkels van „eiken anderen handel"
gevolgd wordt, zal van de eene mislukking
naar de andere strompelen, en zal op bet
eind zijn zaak ten onder zien gaan.
Want al zou men het willen vergeten,
en wellicht een tijdlang kunnen vergeten:
de boekhandel is niet wat men er aldus van
zou willen maken, doch is en blijft wat alle
groote mannen in het vak hem hebben ge
noemd: een handel in ideëele zaken. En
wanneer men dat zou willen vergeten
wreekt het zich.
In den boekwinkel zelf komt het ver
schil tusschen den boekhandel en welken
anderen handel, wel zeer sterk tot uiting.
Wat verkoopt de boekhandelaar en wat
verkoopt de handelaar in artikelen bij de
maat, het pond en de el?
Men neme slechts tot voorbeeld den
handel in witte goederen en modeartikelen.
Wie zakdoeken, boorden enz. koopt, let
op de prijs en de kwaliteit van deze artike
len, cn in sommige gevallen, vooral bij
modeartikelen en levensmiddelena op den
saam van den leverancier. Wat iemand
aanstaat, koopt hij, en hij vergenoegd zich
daarbij een keuze te doen uit den voor
raad van den winkelier, en in dezen handel
is het voor den winkelier een eerste ver-
eischte, dat hij volkomen op de hoogte is
van zijn voorraad, opdat hij geen enkele
enheid tot verkoop ongebruikt late
voorbijgaan.
In dezen handel is het een vrijwel onge
hoord verschijnsel, wanneer iemand zou
vragen iets voor hem te bestellen. Deze
vraag zou ook vruchteloos zijn, want in zulk
geval beslist de vraag of het gevraagde
voorradig is, dat is: voorhanden in den voor
raad van den winkel zelf. En is dat niet
het geval, dan is het gevraagde „uitver
kocht" en daarmede kan de vrager gaan. En
in elk geval komt het in deze winkels
nimmer voor, dat een kooper zou vragen
naar boorden, naar een hoed, of wat ook,
zooals zijn grootvader of overgrootvader
heeft gebuikt.
Zulke vragen worden in deze winkels
nimmer gedaan, want niemand wenscht
boorden zooals zijn grootvader had te
dragen. Zij zijn in ieders oogen ouderwetscn.
Dit woord beheerscht den geheelen handel
in mode-artikelen en dergelijke, en de han
delaar neemt met dit eene woord zijn ge-
heelen voorraad in bescherming tegen elke
vraag aan welke hij niet kan voldoen. Wat
ge vraagt is uitverkocht, wanneer het
„nieuw is, doch in den winkel niet meer
voorradig, en wanneer de nieuwe dessins,
ef hoe men dat al noemt, zijn aangekomen,
of worden verwacht, heet dat wat ge vraagt
„ouderwetsch", en ge kunt gaan.
Doch in den boekhandel is dat anders.
Het woord „uitverkocht" zal, wanneer
het boek in den boekwinkel uitverkocht
is. slecht een order voor nieuwen vooraad
tot gevolg hebben, en wanneer het boek
„uitverkocht" is, bij den leverancier van
den boekhandelaar, den uitgever, zal het
resultaat zijn een nieuwe oplage van 'het
boek.
En een mode, zooals die in „eiken ander-
ren handel" bestaat, bestaat in den boek
handel niet, daargelaten dat sommige boe
ken op een bepaald oogenblik meer in trek
zijn dan andere, en dat dan gedurende eeni-
gen tijd blijven.
Doch er bestaat in den boekhandel geen
mode, welke tot gevolg heeft, dat, zoodra
de nieuwe boeken van het seizoen zijn ver
schenen, de boeken van het vorige seizoen
waardeloos worden, en dus den winkel
reeds verlaten moeten hebben. Integendeel,
precies het tegenovergestelde 'doet zich
voor. De boeken van het nieuwe seizoen
voegen zich eenvoudig bij de boeken van
bet vorige en van die der laatste jaren:
de voorraad van den boekverkooper wordt
«r slechts nog wat door uitgebreid, doch
de kennis welke van hem wordt verwacht
eveneens, want nog na 2, 4, 6 jaren en meer
dient hij zich nog met evenveel gemak
(uschen deze boeken te kunnen oriënteeren,
els op het tijdstip waarop zij verschenen
zijn.
En dit is het kenmerkende verschil tus-
•chen den winkel van den boekve-kooper
«n dien van „eiken anderen" handel.
In eiken anderen handel verkoopt men
wat men heeft, en meer dan men heeft
wordt niet gevraagd en levert men ook
niet.
Doch de boekverkooper verkoopt niet
slechts wat hen in voorraad heeft, doch
levert bovendien alles wat verschenen is,
en wat hij niet in voorraad heeft, en dat
Biet alleen uit het loopende jaar, doch
bovendien uit het vorige jaar, uit het laatste
tiental jaren, zelfs van honderden jaren
geleden.
De vraag welke in den winkel van „elkm
anderen handel" zoo onzinnig zou zijn, die
naar een hoed, zooals iemands grootvader
droeg, is in den boekhandel dan ook geen
Zeldzaamheid. Het boek, dat de vaders en
grootvaders lazen is een nog altijd gevraagd
artikel, welks beteekenis toeneemt, naar
mate zijn ouderdom stijgt, zoodat een ge-
heele zeer wetenschapepli'k geleide anti
quarische boekhandel zich dan ook aan
het oude boek heeft gewijd
Gedenkboeken zijn meestal droog en ver
velend, waarin alleen leden der betrokken
vereeniging, coöperatie of jubileerende orga
nisatie belang stellen, zij het soms nog in
geringe mate. Steeds wordt daarin, volgens
het gewone procédé behandeld: de tijdsom
standigheden, waarin de dringende behoefte
werd gevoeld van deze of die vereeniging, de
geschiedenis der oprichting, de lijdenshistorie
der eerste moeilijke jaren, de latere bloei, het
toenemende aantal leden, het werk in de af-
I geloopen 10, 25 of 50 jaar, enz.; foto s van
bestuur en gebouwen ontbreken nooit. Uiter
aard trekt zoon boek of boekje, met lange
opsommingen en dorre cijfers zelden de aan
dacht van eer. buitenstaander. Degenen, die
uit den aard van hun openbare betrekking
het boekje ontvangen, bladeren het door en
leggen eenige regels in hun geheugen vast,
om ze straks, als zij bij de receptie een
speechje moeten houden, te berde te bren
gen: „Het heeft mij bij het lezen van uw ge
denkboek getroffen", enz.
Overigens legt men een dergelijk gedenk
schrift veelal ongelezen ter zijde, soms krijgt
het zelfs geen plaatsje in de boekenkast, en
eindigt het zijn korten weg van uitgever tot
(veronderstelden) lezer m de prullenmand.
Dezer dagen is echter een gedenkboek ver
schenen, dat velen zich in bun bezit zullen
wenschen. De vereeniging „Haerlem", oud
heidkundige vereeniging tot beoefening der
geschiedenis van Haarlem en omstreken, be
staat een kwart eeuw. Te dier gelegenheid
heeft het bestuur de heeren Knappert, Rut
gers v.d. Loeff, Dumont en Tadema uitgenoo-
digd, de redactie van een gedenkschrift op
zich te nemen; de vrucht van hun arbeid ligt
thans voor ons.
Wij mogen veronderstellen dat „Haerlem
in' Haarlem algemeen bekendheid geniet
Daarom ook uiten wij meer dan een hoop
volle veronderstelling, als wij verwachten,
dat dit boek in alle kringen met graagte ge
lezen zal worden. Want dit boek is niet al
leen de geschiedenis van „Haerlem", de ju
bileerende vereenig;ng. Indien dit het geval
was, zou het nog de lezing overwaard zijn.
Iedere Haarlemmer moet weten wat deze
vereeniging voor zijn stad heeft gedaan. De
leden hebben zich niet bepaald tot het hou
den van lezingen en kunstbeschouwingen, en
het aanleggen van leggers en het organisee-
ren van oudheidkundige excursies. „Haer
lem" heeft Haarlem bekend gemaakt in
breede kringen. Een onverschillige moge de
schouders ophalen als men spreekt over
Haarlem's schoonheid, over het kostbare be
zit van oude gebouwen en mooie gevels, over
de waarde van historiekennis: veel in de
Spaarnestad is waard behouden en gerestau
reerd te worden, en wie zich op dit gebied
verdienstelijk maakt, vergaart zich groote
verdiensten.
De doode, naargeestige muren in onze oude
kerken spreken nog van wat stompzinnig
heid vermag, als zij niet door piëteit voor
oude herinneringen en schoonheid wordt ge
remd. Aan „Haerlem" is het te danken, dal
het stadhuis weer met een toren werd be
kroond; waar de vereeniging niet bij machte
was den sloopersmoker tegen té houden,
werden gebouwen en gevels gefotografeerd:
vele gevelsteenen en bouwfragmenten wer
den aangekocht, verschillende belangrijke
werken werden uitgegeven, wij noemen
slechts „De oudste geschiedenis van Haar
lem", door C. J. Gonnet en het prachtige
werk van J. A. G. van der Steur „Oude ge
bouwen in Haarlem".
Het boek bevat echter ook een aantal in
teressante en lezenswaardige opstellen. De
bekende schrijfster Geertruida Carelsen
(mej. A. G. de Leeuw), vertelt er enkele her
inneringen uit haar kinderjaren:
Mijn grootouders van moeders-zijde be
woonden in 't begin van de negentiende eeuw
het Huis Akendam, een halfuur benoorden
de stad. De eigenaar, A. M. Penninck Hoofd,
afkomstig uit een Haarlemsche fabrikanten
familie, dreef daar landbouw en had allerlei
kunstzinnige liefhebberijen. De leden van het
schildersgezelschap „Pictura" brachten tc
zijnent menigen genoeglijken avond door, ge
tuige teekeningetjes van hun hand in een
„Album Akendamiense", waarin ook reeds,
in 1799, toen hij daar, in verband met de Cas-
tricumsche gevechten, was ingekwartierd, de
latere Generaal Chassé, als jong officier, een
half-fransche-half-nederlandsche dankzegging
voor de betoonde gastvrijheid schreef. Doch
de gastheer stierf betrekkelijk jong; zijn we
duwe hertrouwde met den parkarchitect J. D
Zocher; en deze kreeg de opdracht, het door
de stad gekochte terrein Akendam, dat tot
dusver als landbouw-proeftuin gediend had.
tot kerkhof aan te leggen. Het kleine huis,
dat thans op het punt staat van afgebroken
te worden, herinnert nog door enkele kleinig
heden, aan zijn vroegere bewoners. Tot die
vroegere bewoners behoorde, tot zij als heel
klein kind mee naar de Zochersche kweekerij
Rozenhagen verhuisde, mijn moeder. En zoo
kwam het, door hare bemiddeling, dat ik,
op mijn beurt, reeds van dat ik begon op te
merken af, den Zocherschen kunstgeest adem
de, en op het Zochersche terrein, mijn eerste
plantenkennis opdeed.
Het tegenwoordige Kennemerplein heette
toen Varkenmarkt. Werkelijk krioelde bet
daar, op vier najaarsmaandagen, van magere
en vette varkens tot kleine biggen toe. De
minder aangename eigendommelijkheden van
dat knorrend en schreeuwend gezelschap
werden voor ons, kinderen, ruimschoots
vergoed door het genoeglijke feit, dat wij
dan „koeke-varkens" kregen; uit speculaas
deeg gekneed en gebakken; de twee laatste
weken van October „aan den trog" en de
twee eerste weken van November „aan de
leer", zooals in Slachtmaand behoorde. Min
der behoorlijk docht mij de, in het Haarlem
sche spraakgebruik vastgeroeste uitdrukking,
dat deze of gene, (kerkelijk) met Varken-
mark „aangenomen" zou worden.
Er lag toen binnen Haarlem heel wat gar
nizoen: voetvolk en paardevolk. Dit laatste
werd in mijn vroegste herinneringen gerepre
senteerd door „kurassiers". Of deïe werke
lijk kurassen droegen, heb ik nooit geweten,
wel dat zij kolbakken of berenmutsen droe
gen, voor welke vervaarlijke zwarte hoofd
deksels ik bang was; de hen opvolgende
„dragonders" zagen er veel minder angstwek
kend uit. De infanteristen imponeerden alleen
door hunne bajonetten. Hun kazerne lag aan
den Koudenhorn en die der cavalerie aan de
buitenzijde van de Kruisstraat; dientenge
volge was er door de Ridderstraat altijd een
drukke trek van soldaten, dikwijls erg ver
velend voor een zeven- tot tienjarig meisje,
als zij haast had, van de Nieuwe Gracht naar
haar school in de Koningstraat tc loopen.
Ik Wil deze gelegenheid waarnemen om
hulde te brengen aan den man, die de eige
naar en de ziel van onze school was: Meester
Geerligs, die den titel droeg van „Boven
meester". Hij was een stoere Geldersman,
knap van uiterlijk en, als hij wou, vriendelijk
van innerlijk; en dat is hij jegens mij altijd
•feweest, waardoor ik aan mijn schooltijd een
heel aangename herinnering heb. Als schoion-
zoon van Meester Prinsen, die aanstonds bij
de oprichting van het Koninkrijk der Neder
landen, een eervolle opdracht had ontvan
gen bij de organisatie van het Lager Onder-
I wijs, stond Meester Geerligs in dc voorste
I gelederen van zijn vak. Hem ter zijde stond
uit zijn schoonvaders kweekschool, steeds
leen staf van ondermeesters en een nog tal-
rijker staf kweekc'ingec. Voor dc taalsten
hadden wij heel weinig respect; wij noemden
hen „de jongens". Maar nochtans hielpen zij
in velerlei opzichten; o.a. leerden zij ons
moci-versierde hoofdletters teekenen en had
men aan hen altijd een vraagbaak in geval
van misverstane uitleggingen of moeilijk-lees
bare woorden. Wat wij het meest in hen op
prijs stelden was, dat zij fijne puntjes aan
griffels konden slijpen, en altijd willig waren
om te pompen, wanneer wij, op de binnen
plaats, onze leiensponsen gingen nat maken
of, uit gedeukte tinnen kroezen, drinken. Het
schoolgebouw, waarvan alle hoekjes vast in
mijn geheugen geprent zijn, was,een eenvou
dig woonhuis, schuins tegenover de Stoof
steeg. De twee benedenkamers en de twee
ruimere bovenkamers en een afgeschoten
vertrek op de tweede verdieping waren alle
tot schoollokalen ingericht, in de lange gang
hingen al onze talrijke hoeden en mantels:
wij waren met ons tweehonderd-vijftig jon
gens en meisjes, (in de laagste klasse door
elkaar, in de hoogste afgescheiden). Wat bij
andere bewoning de keuken zou geweest zijn,
was een uitgebouwd kamertje, Bovenmees
ters speciaal heiligdom, waar men nooit
kwam dan bij groote zeldzaamheid.
Op mijn elfde jaar jaar had ik deze school
fgeloopen, en de daar opgedane indrukken
zijn voor heel mijn verder leven onuitwiscü-
baar geweest. Wat theoretische kennis van
de moedertaal betreft: men sprak toen nog
van'„nederduitsch" en volgde de spelling van
Siegenbeek, die eerst een dozijn jaren later
olaats maakte voor die van De Vries en Te
Winkel. Doch dat deed mets af aan de dege
lijkheid, waarmee in ons, kleine kleine kin
deren, een zuiver inzicht werd ontwikkeld in
het juist gebruik van woorden en het bou
wen van volzinnen, een voorrecht dat ik
later meer en meer op prijs ben gaan stellen
Dat ik onze taal liefheb als een kostbaar mu
ziekinstrument, dank ik aan den grondslag in
mijn ziel gelegd door het onderwijs van Mees
ter Geerligs. En om een ander vak te noe
men: Donderdagsmorgens hadden wij aard
rijkskunde. Na het eenigszins nuchtere opzeg
gen der lessen, volgde dan een heerlijke af
wisseling: voor een groote wandkaart, in het
voorhuis, met Bovenmeester op reis. Eens,
op zulk een keer, gingen wij heelemaal den
Rijn op, door Nederland en Duitschland heen,
tot aan Schafhausen. Toen ik, een kwarteeuw
later, daar aan den waterval stond, vloog
over alles heen, wat ik intusschen daarover
gelezen en gehoord had, mijn fantasie terug
naar den bewusten ochtend in het Koning
straat-voorhuis!
Zingen deden wij er ook, unisono, bege
leid door het vioolspel van den zoon des hui
zes, P. J. Prinsen Geerligs. Menig liedje, toen
van buiten geleerd, is mij nog in 't gehoor
blijven hangen: zij waren bijna alle uit het
duitsch vertaald, wegens de bijbehoorendc
melodieën. Een poos later kwam ik op de
Zangschool van den heer w. Weidner; dat
was toen een heele nieuwigheid in Haarlem.
Een andere dergelijke nieuwigheid was het
gymnastiek-onderwijs, ook uit Duitschland
geïmporteerd. De eerste directeur heette Karl
Euler en sprak gebrekkig hollandsch. In eer.
groot lokaal in de Achterstraat hingen en
sprongen wij daar aan verschillende ladders
en touwen, en moesten ook marcheerén als
soldaten; enkele oefeningen vond ik wel een
beetje griezelig, maar de meeste toeren nogal
amusant. Nauw daaraan verwant waren de
danslessen, die wij, in particuliere huizen,
kregen. Maar Haarlem zelf telde toen nog
geen eigen onderwijzer in dat vak; er kwa
men twee dansmeesters uit Amsterdam, de
heeren Swaningen en Rinkes; bij den laatst
genoemde heb ik geleerd wat destijds op dat
gebied aan de orde was. Het liefst was mij
de „Duitsche polka".
's Zomers genoten wij de genoegens der
landelijkheid, die zich toen heel wat dichter
bij de stad aansloot dan thans.
Rijdgelegenheid naar Bloemendaal en
Kraantjelek was er toen niet anders dan par
ticulier. Wie zich de weelde van een „vigi
lante" veroorloofden, stegen veelal, om de
tollen te vermijden, reeds uit bij het Raad
huis te Overveen of aan het einde van de
i.ieverlaan. Deze was, door de afwezigheid
v„n boomen en huizen, wel eentonig vaoi
tienjarige wandelaars, die verlangden zoo
spoedig mogelijk het Bloemendaalsche bosch
en de Bloemendaalsche kruidnoten te berei
ken. De „Blinkert" was toen nog heel wat
steiler dan tegenwoordig en dus zijn bestijging
een nog heel wat roemrijker inspanning.
Het toppunt van zomerpleizier w-as de
kermis. Op een Zaterdag aan 't eind van
Juni werd zij ingeluid. Dan vertelden bakers
en kindermeiden dat die kloktonen riepen:
„Schelmen en dieven, kom in de stad,
We hebben jelui in zoolang niet gehad!"
Dat vond ik wel een beetje angstwekkend,
vooral toen er bij verteld werd, dat er op de
Turfmarkt een spel van menscheneters zou
komen. Dit liep echter nogal genadig af. Den
volgenden Zaterdag werd de kermis weer
uitgeluid, met klanken, die gezegd werden te
beteekenen:
„Schelmen en dieven, ga nit de stad,
We hebben je lang genoeg gehad!'
Er was in dien tusschentijd niemand op
gegeten, omtrent het af- of toegenomen aan
tal schelmen en dieven geloof ik niet dat
ooit een juiste statistiek werd opgemaakt
Daarna hield de pret nog wel een h^lve week
aan; de „laatste kermis-Zondag" was altijd
verreweg de drukste. Onderwijl hadden wij
heel wat genoten van de poffertjes: niet al
leen door ze te eten, maar ook door te staan
kijken, hoe de baksters, in kleurenrijk tenue,
op haar hoogen troon, met een bewonderens
waardige handhabiliteit, het dunne deeg in de
kleine holten van haar tafelvormige pan mik
ten. De kramen van diversen inhoud stonden
toen in rijen op de Groote Markt en hun
eigenaars verheugden zich in de klandizie
niet alleen van kinderen, maar ook wel de
gelijk van groote menschen. Deftige dames
deden jaarlijks glacé handschoenen op bij den
„Tiroler". Op de Turfmarkt stond, in plaats
van bet voorspeld kannibalen-verblijf, een
drukbezocht paardenspel. Voor mij was een
der attracties de pottenmarkt; aan de noord
zij van de Nieuwe Gracht bij de Kruisstraat
lagen dan verscheidene schuiten met aarde
werk, niet alleen van normale grootte, maar
ook in verrukkelijk miniatuur.
Mijn persoonlijke ervaringen van het Haar
lemsche leven in de negentiende eeuw dag-
teekenen slechts tot 1855, toen ik, twaalf
jaar oud, met mijn ouders naar het noordelijk
ste stukje Noord-Holland verhuisde.
Van hetgeen, tusschen '50 en '55, mijn jonge
ooren opvingen, zou ik, uit den provisie-
"kelder van mijn onderbewustzijn, nog wel
wat kunnen opdiepen, als ik wist dat er nog
menschen waren, die er zich voor interes
seeren. Haarlem was destijds een kleine stad,
en had, behalve natuurlijk haar chroniquc
scandaleuse, ook haar chronisue franchement
amusante, die rijke stof opleverde voor de
conversatie. Maar het amusante der gevallen,
was doorgaans bijna onafscheidelijk verbon-
Jen aan de personen, wien ze betroffen.
Tot de rijkste burgers behoorde iemand,
die veel van zich deed spreken wegens zijn
opsnijderijen. Eens bij gelegenheid van een
geldknoeierij, trachtte hij alle verdenking van
daarin gemengd te zijn, af te werpen, door
met een forscb gebaar te zeggen: „Moi, je suis
trop riche pour tricber!" Als vijftigjarig we
duwnaar liep hij het ééne blauwtje na het
ander bij de Haarlemsche schoonen, eenigs-
zios boven zijn stand; er werd verteld, dat
hij gewoon v/as telkens aan zijn huwelijk?-
aankoek de zending van een appeltaart te
doen voorafgaan. Een ander, toen ook rijn,
maar gaandeweg iinantieel achteruitgaand
door zijn zonderlinge liefhebberijen, hield den
lachlust van de goegemeente gaande, door de
geruchten van zijn jachtavonturen. Eens deed
hij de mare verspreiden en, door fooien aan
de koddebeiers, een halven winter gaande
houden: dat er in de duinstreek een wolf was
gezien. De gelukkige bezitters van eigen
jachtgronden tusschen hier en Alkmaar ver
heugden zich in deze prikkelende variatie op
de gewone hazen- en konijnen- en patrijzen
jacht, waarop dan de gebruikelijke jacht-de-
jeuners of diners of soupers volgden
Mr. A. S. Miedema heeft eetj bijdrage ge
leverd over de geschiedenis van het Haar
lemsche wapen, waarvan wij aanhalen:
Haarlem behoort, evenals b.v. Dordrecht,
tot de Hollandsche steden, aan wier wapen
een legende is verbonden. Die voor Haarlem
komt hierop neer:
Paus Honorius en Jteizer Frederxk II (niet
de toen reeds lang overleden keizer Frederik
Barbarossa) hadden de Christenen tot een
nieuwen kruistocht opgeroepen. Men wilde
door Egypte het Heilige Land, van het
Zuiden uit, veroveren. De toegang tot de N„l
werd hardnekkig verdedigd door de torens
van Damiate, aan den mond der rivier. Aan
dezen kruistocht nam de Hollandsche graal
Willem II, die te Haarlem zijn residentie had,
deel met zijne Kennemers en Friezen. De
strijd zou beslist zijn, doordat de Hollandsche
schepen, waaraan men groote zagen had be
vestigd aan de voorzijde van de kiel, de ket
tingen wisten te verbreken, welke den toe
gang tot de haven en de vesting versperden
Daardoor werd het mogelijk de versterkin
gen van de binnenzijde te bestoken en moes
ten de Turken zich overgeven. Bij het plun
deren van de stad kregen de volgelingen van
Willem II slechts een pover deel van den
buit. Dit zou geschied zijn in 1219.
Toen graaf Willem II het andere jaar naar
zijne landen terugkeerde, ontmoette hij den
Keizer in Frankfort. Deze toonde zijn waar
deering voor den moed en de volharding van
Willem en de zijnen door den graaf zelf den
ridderslag te geven, den Kennemers toe te
staan voortaan op te rukken onder de kei
zerlijke vaan, terwijl die van Haarlem, Wil-
lems hofstad, werd toegestaan, het keizerlijk
zwaard in het wapen op te nemen, waarbij de
patriarch van Jeruzalem het zilveren kruis
voegde. Dit was eenerzijds de belooning en
erkenning, anderzijds eene tegemoetkoming
voor de hun onthouden buit.
Het Vicit Vim Virtus komt op de zegels
van de stad niet eerder voor, dan toen in
1813 een nieuwe stempel verscheen (No. 7),
met het opschrift „Regeering der stad Haar
lem".
Men vindt het evenwel reeds eerder op
officieele gebouwen.
De Waag van 1598 geeft, met eene afwij
kende lezing: Vincit Vim Virtus. Men neemt
aan, dat na den Spaanschen tijd, deze leuze
speciaal meer naar voren is gekomen.
Koenen kwam tot de ontdekking, dat in dit
devies een chronogram of jaartalraadsel ver
borgen zou liggen. Hij telt de letters, welke
als Romeinsche cijfers getalswaarde hebben
te samen, daarbij er rekening mee, houdende
dat de S als laatste letter van een zin ge
bruikt, in het latijn ook 'als C werd geschre
ven. Koenen komt dan tot deze uitkomst:
VICIt VIM
5 en 1 en 100 en 1 en 5 en 1 en 1000
V I r t u C
en 5 en 1 en 100
Telt men deze cijfers op, dan krijgt men
1219, het jaartal van Damiate.
In „Lourens Koster en de ridders van De-
mocriet", schrijft Mr. Ph. Visser 't Hooft over
het huis van Koster, dat later, 13 Mei 181S,
wegens onoordeelkundige verbouwing in
stortte, en over de ridders van Democriet.
Men vindt hierin een verslag van de feesr
ten bij het vierde eeuwfeest in 1823, waarbij
Tollens o.a. een brallend poëem op Coster
vjordroeg in de Groote Kerk.
Van Dr. C. Spoelder is een smeuïge „Jeugd
herinnering" afgedrukt.
Onder de categorie van speelplaatsen
bekleedde een belangrijke plaats de Ge
dempte Oude Gracht, en wel nader gedefi
nieerd het gedeelte tusschen de Groote en
Kleine Houtstraat, bestaande uit twee stra
ten van keien en in het midden een opge
hoogd gedeelte met een blauwe stoepsteenen
rand, het „grind", bij Franke- en Schagchel-
straat, door rijwegen onderbroken.
Hier was h£t verzamelpunt van al wat er
aan jeugd woonde in Franke- en Schagchel-
straat, in de Heiliglanden, in 't Peussie.
't Gortje, 't Zonnetje, 't Minnetje, de Hemel
poort (met de Hemelpoorters mocht je eigen
lijk niet omgaan), de Omvalspoort, de Ra-
velingsteeg.
Dit was de plaats, waar de jeugdige Haar
lemmer al spoedig na zijn geboorte in den
kinderwagen door baker of oudere zuster in
rustig tempo werd voortgereden, hier poogde
hij, voor 't eerst in de broek gestoken en met
een „boezel" voor, te tollen, te hoepelen,
weldra met kornuiten „let" te spelen, onder
streng verbod van het grind af te gaan; hier
maakte hij spoedig kennis met de gebroeders
Kluitenburg, ware kindervrienden, die gra
tis „oogewater" schonken, die krijt wegga
ven, die de klompen aan de armen leverden,
die niet keken op een paar knikkers, waar
je zoomaar den winkel inloopen mocht en die
een kastiebal met een bezmsteel over de hui
zen konden slaan.
Op deze plek werden hem de eerste be
ginselen der Haarlemsche grammatica met
passende uitspraak volgens de Berlitzmetho-
de bijgebracht en stampten oudere makkers
hem eens voor al de coniugatievormen „hij
heb' en „heb ie" in. Hier leerden wij, wat
een „klut" was bij het „klutjesbal", de be
teekenis van „sjeezen", van „een heele
sjoert van „kaan", „bas", „beissie", „heitje",
en hadden wij ons kinderverdriet, wanneer de
„keien in de „heul" vielen. Hier leerden
wij al vroeg het Spinx-achtige raadsel oplos
sen, waar je 't Heilig Land in de buurt en de
Dood in 't zicht had.
De Gracht was je eerste sportveld. Moch
ten aanvankelijk de vlugheidsspelen zich al
beperken tot „boompieverwisselen", „let",
„jaren" en „reus" (uit te spreken: ruis), dc
ouderen speelden „verlos", dat sluiptochten
meebracht door alle bovengenoemde stegen
en sloppen, waarbij je je pet achterste voren
moest zetten en, om je zoo glad als een aal
te maken, je blouse in je gordel stopte; soms
zat je een half uur verborgen achter de
brandladders op 't Klein Heiligland, om dan
door een felle doorbraak, an strijd niet on
gelijk aan rugby, je kameraden tc verlossen,
die een keten vormden van den verlospaal af,
het dunne boompje tegenover Kluitenburg.
En wat was er op de Gracht al niet te be
leven! Alle straattypes passeerden er nage
noeg dagelijks. Blinde Meyer, voorwerp van
ons kindermedelijden, zag je, al tastend met
zijn stok, met kleine wibbelpasjes overste
ken, grind op, grind af en langs de stoep-
ijzers de huisdeur zoeken, de sleeperskarren
hielden wel even in, als er gevaar voor hem
dreigde. Vast kon je drie maal 's weeks op
Kees van Laar rekenen, den orgelman met
zijn zonderling doorknikkende o-beenen
waar wij een liedje op zongen. Hij zelf haalde
de centen op in een koperen bakje met een
„oor en een half dekseltje bovenop," de
knecht draaide.
Dan kwam Woensdagsmiddags, als je aan
't spelen was, Barend Rotneus langs, met zijn
juten zak voor, gekleed in een soort mouw
vest, en een platte boerenpet op. Je moest
met 'm oppassen, en hem aankijken in z«ju
neuslooze aanschijn liet je wel, maar zoo was
hij voorbij, of in koor met je vriendjes riep
je hem sterk nasaal iets van „klap op of
„knap op" na, magische woorden, die steeds
klanken wisten te ontlokken, waarin slechts
enkele vloeken te onderscheiden vielen;
soms trok hij een mes, maar dan was je
allang weg.
Een periodiek vertoonde hier Qe ffnard-
looper" zijn kunsten, een soort modernisee
ring van den bellenman. In blauw tricot met
belletjes versierd, een rietje in zijn „jatten
liep hij maar altijd door; hij stond geen
oogenblik stil, ook niet als hij aangebeld
had en in vlugge dribbelpasjes op de meid
wachtte; een cent ving hij uit de derde ver
dieping zoo in zijn klut op; hij kon over wc!
zes jongens heen springen en won het in het
,-,sjeezen" altijd van je. Zijn vrouw was in de
buurt en als er een „bout" aankwam, gaf ::e
hem gauw broek en buis, die hij fluks aan
schoot; nooit snapten -ze hem.
Hier nam je werkzaam aandeel aan de
brandweeroefeningen; zwaar pompten de
mannen, 't water kwam uit de brandputten,
die ze bij vorst ontdcoiden; je mocht van
thuis niet nat worden en nooit zal ik dien
zonnigen Zaterdagavond vergeten, dat ik om
half zeven al naar bed gejaagd werd, omdat
ze mijn beste pak kletsnat hadden gespoten,
dat iB"nog aan had van een buitenpartijtje in
Het Bloemendaalsche bosch.
Van brand gesproken, ook al op onze
Gracht hoorde je in winternachten den
klepperman loopen met zijn sombere ratel,
wanneer je met bonzend hart in je bed naar
de brandklok luisterde en je er even uitge
stapt was, rillend van angst en kou, om uil
je slaapkamerraam te kijken, aan welken
kant van den toren de lantaarn hing. In die
richting was de brand en als de Damiaatjes
begonnen, was 't gevaar voorbij. Branden
waren meestal op den Scheepmakersdijk oi
den Kouderhorn, maar je had ze ook erger,
de Phoenix) (vooral letterlijk uitspreken), bij
van Limburg Stirum in het Florapark, in den
schoenwinkel van Van Deurzen, in de Zijl
straat.
Verder vindt men in het boek „Bij wat be
houden werd", dcor L. C. Dumont, directeur
van Openbare Werken, „Drie buitenplaatsen'
van wijlen C. J. Gonnet (Saxenburg, 't Hof
te Aelbertsberg en het Huis te Vogelenzang),
een artikel over Haarlemsche horlogemakers
van C. ten Boom, „Verdwenen straten, ste
gen", enz., van W.P.J.Overmeer. G. D. Gra-
tama schrijft over de afbeelding der St. Ba-
vo door Geertgen van St. Jans, Dr. J. F. M
Sterck over het onderwijs in de calligraphie
in „Het schrijfboekje van een Haarlemsche
jonge dame in 1854", de archivaris H. P.
Knappert over „Uit Vincent Laurensz.'s ver-
Hieronder de gedetailleoerde uitslagen
van gisteren:
de Foeljaeger
van Hooff
de Jager
v. Hooff
250
38
31
6.57
206
38
31
5.42
250
32
30
7.81
229
31
35
7.38
250
38
53
6.37
211
38
27
5.55
250
35
25
7.14
168
34
31
4.94
de Jager
Schrama
de Foeljaeger
Scrama t
Het programma voor hedenavond luidt:
7.30 uur de FoeljaegerMienis.
9.30 uur J. Metzde Jager.
Twee zeer spannende partijen!
Gespeeld wordt in café-rest. Monopole,
Stationsplein.
Gymn. en Schermver. „Concordia".
In de benedenzalen van het gemeentelijk
Concertgebouw gaf bovengenoemde ver
eeniging Zaterdagavond voor haar leden en
genoodigden een feestavond welke zeer druk
bezocht was.
De heer A. K. P. Vring opende met een
kort welkomstwoord dezen avond en riep
in het bijzonder 't welkom toe aan den eere
voorzitter, de aanwezige leden van verdienste
en de beide directeuren.
Door de heeren Dekker en Bolland werden
nu de uitslagen der onlangs gehouden gym-
nastiekwedstrijden voor dames en heeren
bekend gemaakt en de prijzen uitgereikt.
Daarna had de huldiging plaats van Con
cordia's voorzitter, den heer A. K. P. Vring,
in verband met zijn 25-jarig lidmaatschap van
Concordia. De jubilaris werd door den heer
J. Hop, eere-voorzitterm, namens de ver
eeniging op zeer hartelijke wijze toegesproken.
Het verheugde spreker, dat zijn eersten
daad als eere-voorzitter was makker Vring te
mogen huldigen en bracht vervolgens in
herinnering hetgeen Vring in die 25 jaar voor
Concordia is geweest. Sedert Januari 1911
maakt de heer Vring, met een onderbreking
van slechts enkele maanden, deel uit van het
bestuur, eerst eenigen tijd als vice-voorzitter
toen 11 jaar als penningmeester, welke functie
hij zeer verdienstelijk vervulde en nu als
voorzitter. Toen hij 10 jaar bestuurslid was,
werd hem het lidmaatschap van verdienste
aangeboden. Namens de leden bood de heer
Hop hem een fraai gouden horloge aan als
stoffelijk bewijs van waardeering en hoog
achting. Ook Mevr. Vring, hoewel niet aan
wezig zijnde, moest in de hulde deelen. Voor
haar werd een bloemstuk aangeboden. De
woorden van den heer Hop werden door de
aanwezigen met den bondsklap begroet.
De heer Vring bracht dank voor de hem ge
brachte hulde en gaf de verzekering, dat de
vereeniging steeds op zijn steun rekenen kon.
zênboek" en J. D. Rutge'rVv." d. Loeff" stadsbi- °P deze woorden volgde de bondsroep
bliothecans over de uitgaven van „Haerlem". n"
Portretten van wijlen Joh. de Breuk en
C. J. Gonnet en vele platen zijn tusschen den
tekst gevoegd, o.a. een gezicht op de Oude
Gracht, het huis van Lourens Koster, een re
productie van Pieter Grebber's schilderij
„Haarlem ontvangt zwaard en kruis in zijn
wapen", enz.
DE SMEDESTRAAT-VEREENIGING
OFGEP.ICHT.
Gisterenavond had in een der zalen van
het gebouw „St. Bavo" in de Smedestraat
de vergadering plaats van bewoners van de
Smedestraat.
Deze vergadering was uitgeschreven op
initiatief van eenige bewoners en beoogd
het oOrichten van eene straat-vereeniging
De waarn. voorzitter, de heer Kurvers,
zette in zijn openingsrede het doel der bij
eenkomst uiteen, en haalde met enkele voor
beelden aan, waarom het noodig was, dat
ook de bewoners vder Smedestraat, evenals
die van andere straten, zich organiseeren in
eene vereenging.
Een en ander had als onmiddelijk gevolg
dat zich 15 aanwezigen uit de vergadering
ópgaven als lid, terwijl van 7 bewoners, die
niet op de vergadering aanwezig waren,
reeds de toezegging was ontvangen tot toe
treding.
Alzoo was de Smedestraat-Vereemging
opgericht met een 22-tal leden. Naar wij
zeker mogen aannemen, zal binnenkort dit
ledental sterk vermeerderd zijn.
Overgegaan werd tot het verkiezen van een
bestuur, met gevolg, dat het voorloopig be
stuur, bestaande uit de heeren A. Kurvers,
M. Peters en C. Pronk bij acclamatie wer
den gekozen, terwijl bier nog aan werden
toegevoegd de heeren Flink en Kassenbrood.
De functies werden door het bestuur onder
ling verdeeld als volgt
Adr. Kurvers, voorzitter M. Flink, 2de
voorzit/er M. Peters, secretaris C. Pron,
penningmeester J. Kaasenbrood, 2de secre
taris.
Besloten werd om het bestuur op te dragen
concept Statuten en Huishoudelijk Regle
ment te ontwerpen en dit zoo spoedig mogelijk
op een te houden vergadering den leden voor
te leggen.
Bij de rondvraag werd nog ter sprake ge
bracht, dat ieder lid op zijn wijze zou ijveren
tot het aanwerven van leden.
De voorzitter bracht dank aan de aan
wezigen voor hunne opkomst en toetr3ding,
eveneens aan den heer Langelaar, die in
zijn kwaliteit van secretaris der Barteljoris-
straatvereeniging een en ander had toegelicht
en sloot daarna deze eerste ledenvergadering
van de nieuwe Smedestraat-Vereeniging.
DE HAARLEMSCHE KAMPIOEN
SCHAPPEN.
De eerste wedstrijdavond voor het le
klas kampioenschap v. Haarlem en Omstr.
genoot flinke belangstelling. De wegblijvers
hebben dan ook ongelijk gehad. In de 4
gespeelde wedstrijden bleven de „oudere"
heeren de Jager ep de Foeljaeger hun te
genstanders den baas, zo «dat zoowel van
Hooft en Schrama beiden 2 partijen ver
loren.
Begonnen werd met de match de Foel
jaegerv. Hoof. In het begin gaf de Vel-
seroorder zijn partner uitstekend partij en
tot 177 bleef de stand vrijwel gelijk. Toen
nam de D. E. S.-matador echter met mooie
27 en 20 car. de leiding en won tenslotte
met 250 tegen 206 car. in 38 beurten.
De match de Jager-van Hoof was de
mooiste van den avond. De H. B. C.'er
speelde constant als gewoonlijk en wist in
deze partij 2 series van 30 car. te scoren.
Zij tegestader, die met den stand 163
153 nog een goede kans had, beantwoord
de deze series met een fraaie 35, doch
werd toch tenslotte met gering verschil
géklopt. Eindstand 250239 in 32 beurten.
Ook Schrama moest in de Jager zijn
meerdere erkennen. Met een bijzonder
fraaie 53, gevolgd door 22 en 26 car, liep
de Jager flink uit, doch kreeg toen een
inzinking, waarvan Schrama profiteerde
door nog op te halen tot 211 car.. Het
einde kwam dus met 250 tegen 211 voor
de Jager, 38 beurten.
In laatste partij speelde de Foeljaeger in
het begin uitstekend en bereikte de 132
car. in 11 beurten. Wel werd zijn spel toen
minder goed, maar f-hrama slaagde er
niet in den achterstand in te 'oopen en ver
loor met 168 tegen 250 car.
„Hou zee, hou zee, K.N.G.V.
Hiermede was echter het feest nog niet
afgeloopen, want geruimen tijd bleef men
nog gezellig bijeen.
Hieronder laten wij nog even de uitslagen
volgen van de wedstrijden
Dames Ie afdeeling. 1. Mej. A. C. Wielart
104 punt, (tevens wisselprijs); 2. Mej.
D. E. Heesemans 98 punten 3. Mej. A. San-
berg 95 punt4. Mej. G. C. van Huisen
met 95 punten.
2e afdeeling. 1. Mej. M. van Zurk 92%
punt2. Mej. P. M. Roosern en Mej. J. Hut
met 91 punt3. Mej. A. Rookhuisen
90% punt.
3e afdeeling. 1. Mej. J. Stiens 88 punten J
2. Mej. T. Hut 85% punt3. Mej. P. Plomp
84% punt en 4. Mej. W. H. Blok 84 punten.
Heeren. le afdeeling. 1. F. Jansen 98 pun
ten, (tevens wisselprijs) 2. W. H. Verkes
79% punt.
2e afdeeling. 1. P. Jansen 83% punt;
2. S. Intse 78% punt en K. Mok met 78%
punt.
3e afdeeling. I. P. A. de Lijster 92 punten
2. N. Bronkhorst 79 punten.
Bij de dames waren over de verschillende
afdeelingen 52 deelneemsters, bij de heeren
echter maar 22 deelnemers.
Chr. Gymn. Ver. Turnlust.
Op de vorige week gehouden jaarvergade
ring van Turnlust werd het bestuur als volgt
gekozen J. M. Geerts, voorzitterMej.
T. Diesbergen, secretaresse, 2e Vooruitgang
straat 11 R. Blok, penningmeester A. G.
Geerts Jr., 2e penningmeester Mej. J. Eek,
J. Polderman, A. de Jong, A. Suurland en
C. van Gelder, commissarissen.
De jaarverslagen van secretaris en penning
meester werden goedgekeurd.
Wegens de groote uitbreiding van het
ledental zal de uitvoering op 29 Januari
worden gehouden voor den eersten maal in
het Gemeentelijk Concertgebouw, ongeveer
160 tursters en turners zullen hieraan deel
nemen. De uitvoering staat onder leiding
van den heer Verkes, terwijl Mej. D. E.
Heesemans de diverse nummers op de piano
zal begeleiden.
Verder werd nog besloten contact te
zoeken met Christelijke vereenigingen van
verschillenden aard.
NEDERLANDSCH FABRIKAAT.
In de Januari-aflevering van het maand
blad van de Vereeniging „Nederlandsch Fa
brikaat" treffen wij o.a. aan:
„Terugblik," waarin de voorzitter, de heer
Ir. J. van Dusseldorp, wijst op het feit, dat
de vereeniging lang niet dien steun van de
Nederlandsche industrie zelf ondervindt,
welke zij verdient
„Wat de vereeniging in de laatste maand
deed," bevat als naar gewoonte een korte,
zakelijke en toch lezenswaardige opsom
ming van het vele wat in de laatste maand
tot stand werd gebracht.
Vervolgens treffen wij aan het vervolg van
een beschouwing over de NederlaiMsche
kachel- en haardenindustrie, waarbij tal van
afbeeldingen zijn opgenomen en waaruil
blijkt, dat deze nationale tak van nijverheid
met eere mag worden genoemd.
Nog wordt de aandacht gevestigd op het
gebrek aan samenwerking, dat hier te lande
bestaat tusschen de Nederlandsche industrie
en het Middelbaar Technisch Onderwijs en
wo-dt gewézen op het groote belang, dat
voor beide erin is gelegen, dat bij het Mid
delbaar Technisch onderwijs in Nederland
meer gebruik zal worden gemaakt van mo
dellen, werkstukken, enz. van de Neder
landsche industrie dan tot dusverre het ge
val is.
Ten slotte zij van de officieele berichten
gewezen o.a. op: het zich steeds uitbreidend
aantal industrieele films, waarvan hoe lan
ger hoe meer gebruik wordt gemaakt; de
lijst van fabrikanten, welke gerechtigd zijn
tot het voeren van 't nationaliteitskenmerk
fcontrolemerk), ten bewijze dat in deze fa
brieken vervaardigde artikelen van Neder
landsch fabrikaat zijn en welke lijst ook
voordurend aangroeit; de voor fabrikanten,
welke zich op export toeleggen, belangwek*
kende lijst van export adressen.