r.
WA
yj
c
>I<
■'IsiÉiiii
Waar de beren
vandaan komen
^ESvIEr ■ESBjES* ^ySESr ■ESySE' ^*»Sr'SySE*■~SylE<
De mislukte baars-
vangst.
De knolraap
Voor de Meis es
M
DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS
'Jubileumnummer Nieuwe Haarl. Cóurant.
►s<?
►2<
tÜBfjDOOR G, D. HOOGENDOORN.
imi i ii
Uit de Moppentrommel.
>Z<s
m i -w- n w i m 1 1 m «•ma» 'W »üji i i w i m .w i i mr -r
't Was ochtend en baas Reigersman.
Zei tot zijn jonge vrouw:
Ik snap niet hoe dat feit'Iijk kan,
Maar 'k voel me heel erg flauw,
Ik ga eens snorren naar wat visch,
En vast staat mijn besluit,
'k Heb lak aan al, wat lekker is,
'kWil baars.... en daarmee uit!
FÏuks was hij voor den tocht gereed,
En met veel wieklawaai
Steeg hij de lucht in, en hij gleed
Het nest rond in één draai.
Hij vloog snel, want zijn maag was leeg.
En dus zijn honger groot,
Nog één slag, toen bracht hij te weeg.
Veel onrust in een sloot.
De kikkers sprongen in de sloot,
En doken ijlings heen,
De rest schrok zich haast hallef dood,
Verstopte zich meteen.
Een zeelt reed paardje op een bliek,
En fluisterde: 't Is mis,
Die reiger maakt me naar en ziek,
Hij loert op ons, op visch,
Baas Reigerman zag d' onrust wel,
Die heerschte in de sloot.
Doch hij zei niets en dacht: Zeer snel
Vindt hier een baars den dood.
Ik hoop alleen dat 't gauw gebeurt,
Dat heb ik wel zoo graag,
Hoe of die baars er ook om treurt,
Vast gaat hij in mijn maag!
Baas Reigerman wachtte een poos,
Maar baarsjes zag hij niet,
Op 't laatst werd hij geweldig boos,
Van honger en verdriet:
Ik wil geen zeelt, kikkers of bliek,
Zoo klepperde hij luid;
Al krijg 'k van 't staan ook rheumathiek
'k Wil baars.... en daarmee uit.
Geheel den dag heeft hij gewacht
Op fijne lekk're baaxs,
Geen enk'le kreeg hij in zijn macht,
Dat vond hij toch iets naars.
Teneinde raad nam hij wat zeelt.
En hij was o zoo moe!
't Humeur niet al te best.
Hij klepperde tot zijn jonge vrouw;
Da s eens. maar nimmer meer,
Die baarzen zwemmen mij te gauw.
Ik lust ze haast niet meer.
J. J. S.
Er woonde eens een oude man met
zijn vrouw dicht bij het groote bosch.
Hun hutje lag aan het uiterste eind van
het dorp
Op een mooien dag was hun heele
hout-voorraad op, en er was niets meer
in huis om te stoken Toen zei de oude
vrouw tegen haar man: „Ga toch eens
naar 't bosch, houthakken! Er is geen
•plinterije meer om de kachel mee aan
te maken I"
De oude man begaf zich op w»g. Hij
kv am in het bosch, en keek eens overal
om zich heen om een geschikt boomoje
uit te zoeken Maar er stonden niets dan
slanke jonge stammetjes rondom, en het
ging hem aan het hart, die te vellen....
Hier stond een jong sparreboompje, daar
een ranke den, ginds een zilverwit
berkje.
„Laat ze groeien en gedijen!" dacht
de oude man. „Ik zal liever een ouden
stevigen boom uitzoeken en omhakken,
waar 't niet zoo zonde én jammer van
is
En toen hij rondkeek, stond er een
rijzige eeuwenoude spar vlak in zijn
buurt Hij haalde uit met zijn bijl en
v.'i'ge den boom veilen. Toen sprak de
spar hem met een menschenstem toe:
„Sla mij niet dood, oude vriend! Ik zal
het ie vergelden.vraag wat je wilt!"
Maa- de man had hout noodig, dus zei
hij: „Ik moet ie vellen, omdat ik geen
spaandertje hout meer in huis heb!"
„Ga naar huis!" fluisterde de spar,
„daar zul je hout vinden."
En toen de oude man bij zijn hutje
kwam, lagen daar rondom heen twee
rijen hakhout keurig opgestapeld. Het
was allemaal hard, droog berkenhout,
zoo wit aio suiker.
Hij liep het erf op daar stond zijn
vrouw tusschen al het hout, eu vroeg
zich maar vol verbazing af, waar het
vandaan kwam!
„Ja, dat heeft de oude spar mij gege
ven," zei de man en vertelde haar alles,
zooals het gegaan was.
Toen werd de oude vrouw kribbig.
„Vraag wat jc wilt, heeft de spar je toch
immers gezegd, en je hebt alleen maar
hout gevraagd. En in het bosch is hout
zooveel je maar wilt] Had dan tenminste
nog gevraagd om wit meel, dan had ik
nu pannekoeken kunnen bakken!"
„Wat zal ik dan nu doen?"
„Ga naar den spar en vraag hem..,."
„En als hij het me niet geeft? Waar
moet een sparreboom dat meel vandaan
halen?"
„Dan dreig je hem maar met de bijl;
als hij het niet geeft, dan...."
De oude man kwam bij den spar. De
spar suisde in den wind. De man trad
dicht op hem toe en sprak: „Lieve spar
reboom, geef me mooi wit meel! Mijn
oudje thuis wil absoluut pannekoeken
bakken!"
„Lieve help! Je verlangt iets moeilijks
oude vriend! Hoe moet ik aan meel
komen?"
Maar de oude man haalde uit met zijn
bijl, en dreigde: „Geef je me niets,
dan....", juist zooals zijn vrouw hem
geleerd had.
Toen ruischte de spar zijn naalden
trilden. „Ga naar huis," fluisterde hij,
„je zult je nfeel hebben."
De oude man kwam thuis daar
stond zijn vrouw bij de meellade en deed
wit meel in een steenen pot. Zij maakfe
juist deeg, en wilde pannekoeken gaan
bakken. Toen zij haar ouden man zag
aankomen, begon ze tegen hem te mop
peren: „Dat meel is gauw opgebruikt, en
de sparreboom geeft misschien geen
nieuw. Je hadt toch veel beter om goud
kunnen vragen, dan konden we meel
koopen zooveel we wilden. Ga terug, en
vraag goud aan je sparreboom. maar een
Hinken voorraad!"
„Schei uit, oudje, hoe moet de spar
aan goud komen?"
„Dat kan me niet schelen. Ga er maar
heen en dreig hern met je bijl..,."
De oude man ging, en kwam weer aan
den spar. De spar ruischte en wiegde in
den wind, van zijn wortels tot zijn kruin
De man trad vlak voor hem en zei:
.Lieve soar. fSeef ons een heeleboe!
„O wee vriend, je verlangt iets heel,
uist zooals zijn vrouw hem geleerd had
Toen ruischte de spar nog luider
rijn naalden sidderden. „Ga naar huis.
jelui zult het goud krijgen."
En weer kwam de oude man thuis
Daar zat zijn vrouw aan tafel. En op
de tafel lag een groote, groote hoop
goud. De oude vrouw liet het van haar
eene hand in haar andere rinkelen
Naast de tafel stonden nog twee manden,
tot den rand gevuld. En de oude vrouw
zat daar en woelde in het goud.
peil? De roovers zullen komen en het
van ons stelen, en ons er nog voor dood
maken op den koop toe....," pruttelde
zij. „Loop dadelijk naar den spar -» hij
moet maken, dat de menschen bang voor
ons worden en niet in onze. buurt
komen!"
De oude man holde naar den sparre
boom hij had groote haast, .want in
den geest zag hij de roovers al komen
aansluipen en zijn oudje het geld afne
men Hij kwam bij den spar. De spar
ruischte in den wind. Maar nauwelijks
begon de Oude man te spreken, of hij
hield op met ruischen. Hij stond doodstil,
zonder een naald te verroeren en
antwoordde den ouden man geen woord
„Sparreboom, hoör jé me niet? Maak,
er plotseling een dof gebrul; maar dat
was zijn stem'.niet, noch de stem van
cenig mensch.
Hij keek op zijn handen neer die
waren ruig én harig, en zijn nagels waren
lange, kromme klauwen geworden. Zijn
hoofd stak vooruit, en bleef naar den
grond gericht. De oude man was een
ruig, wild dier geworden. Hij brulde, en
kroop op handen en voeten de hut
binnen.
In de keuken zat de oude vrouw, en
woelde in het goud.
Ze keek naar de deiir, want zij ver
wachtte haar' man. Daar ging de deur
open, en een harig monster kroop naar
binnen. Ontzet sprong de oude vrouw op
Vdn haar bank enwilde vluchten. Maar
dat de menschen bang voor ons worden
en niet in onze nabijheid komen!" her
haalde de man, en hief zijn bijl op,
juist zooals zijn vrouw hem geleerd had.
„O wee, owee, oude vriend, nu vraag
je iets heel, heel, heel moeilijks! En je
zult er nog spijt van hebben.,.." Huis-
teerde de spar.
Dc oude man liet de bijl zinken,
„Ga naar huis, het zal geschieden vol
gens je wensch: de mensdhen zullen
bang voor jelui worden," ruischte de
sparreboom. Het klonk als zac'ht
schreien.
Zoo vlug hij kon, liep dc oude
man weer naar huis. Hij kwam aan de
achterdeur, struikelde over den drem
pel en viel voorover. Hij wilde opstaan,
maar kon zijn handen niet van den vloer
lichten. Hij trachtte zijn vrouw te roepen,
maar toen hij zijn mond opendeed, klonk
ze bleef haken aan de mand vol goud en
viel voorover op den grond. Ze wilde
overeind krabbelen, maar haat handen
leken aan den vloer vastgegroeid. En
ook de oude vrouw werd een lomp, harig
monster.
I Ze brulden allebei en liepen de deur uit.
i Ze draafden het veld in, aldoor brullend
on snuivend. De boeren hoorden het,
liepen te hoop, kregen hen in het oog en
kozen bet. hazenpad. De dappersten
grepen naar zeisen en hooivorken en
trokken op de wilde dieren los. Maar
de twee ruige monsters vluchtten het
bosch in.
Van deze twee harige roofdieren, van
den ouden man en zijn vrouw, stammen
alle beren op de heele wereld af. En
alle menschen zijn bang voor ze, en
blijven hun zooveel mogelijk uit de buurt.
MACHTELD
naar Grimm.
Er waren eens twee broers, waarvan
de eene rijk en de andere arm was.
De arme broer had een klein veidje,
dat hij bebouwde en eens zaaide,hij. knol
rapen. Het zaad kwam op én een van dé
rapen werd zoo groot, dat er géén eind
aan scheen tc komen. Nog nooit had
iémand zoo'n raap gezien, en nooit zal
iemand er ook zoo een meer zien. Hij
was zo?) groot, dat hij een heelen wagen
vulde en twee sterke ossen noodjg' had
om getrokken te worden. De boer wist
niet wat er mee gebeuren moest en of
het hem ramp of wel geluk zou brengen
Ten slotte zei hij bij zichzelf: „Als ik
hem verkoop, wat zou'ik er mee win
nen? Ik kan hem opeten, maar dc kleine
kiiolraapjes zullen even lekker Smaken
Het beste zal wel zijn, dat ik hein naar
den Koning breng, en hem Zijne Majes
teit aanbied."
„Wat is dat Voor een buitengewoon-
ding?"zei de Koning, „ik heb veel won
derlijke dingen in mijn tijd gezien, maar
nooit zoo iets merkwaardigs als dit. Uit
wat voor zaad komt dit? Misschien be
hoort het je wel, omdat je een 'geluks
kind bent?"
„O nee," zei de boer, ,,'n gelukskind
ben ik zeker niet; ik heb als eenig bezit
maar een klein veldje, dat ik zelf be
bouw en dat me niet veel opbrengt. Ver
der heb ik een broer, die rijk is en be
kend, ook zelfs bij Uwe Majesteit. Maar
ik word, omdat ik niets bezit, door
iedereen vergeten."
De Koning had medelijden met hem
en zei: „Je armoede zal ten einde zijn
en je zult van mij zooveel geschenken
ontvangen, dat je even rijk zult worden,
al» je broer."
Hij gaf hem veel geld, kudden en lan
derijen, zooveel, dat de rijkdom van zijn
broer er zelfs niet bij vergeleken kon
worden.
Toen de man in den zak hem onder
zich voorbij zag rijden, riep hij:
„Goeden dag! Je komt op 't juiste
oogenblik,"
De student keek om zich heen, maar
kon niet begrijpen, waar de stem van
daan kwam.
Hij riep terug: „Wie roept daar?"
Een stem boven antwoordde:
„Sla je oogen naar boven; ik zit hier
in den zak der Wijsheid, en in een kor
ten tijd heb ik zooveel geleerd, dat al
dc 'wijsheid van de scholen niets is, ver
geleken bij de mijne. In korten tijd zal
ik volleerd zijn, dan kom ik naar bene
den en zal ik wijzer zijn dan wie ook
Ik begrijp de sterren en de teekenen
van den hemel, het geloei van den storm,
het geruisch van de zee, de macht van
de kruiden, en het gezang van de vogels
Als jij er zelf in zat, zou je eens be
merken hoeveel wonderen komen uil
dezen Zak der Kennis."
Toen dc student dit hoorde het was
een leergierige student was hij opge
togen en riep:„Gezegend het uur, dat ik
je ontmoet heb, als ik ook maar een
oogenblik in dien zak mócht."
De andere antwoordde als 't ware heel
onwillig: „Ik zal je er een tijdje inlaten,
als je me goed betaalt. Maar je moet nog
een uur wachten, omdat er op 't oogen
blik iets heel bijzonders in dezen zak
gefluisterd wordt, dat ik weten wil."
Maar toen de student een tijdje ge
wacht had, werd hij ongeduldig en drong
Toen nu de rijke broer hoorde, wat
de arnie met een kolraap, die alleen
maar wnt groot was, gekregen had, was
hij erg afgunstig en overwoog,hoe hij
een dergclijken schat voor zichzelf zou
kunnen bemachtigen.
Maar hij wilde een veel beter figuur
slaan, en hij nam mooie paarden en gou
den vaatwerk, en bood dat den Koning
aan, er van overtuigd, dat die km met
nog grooter geschenken zou begiftigen;
want als zijn broer zooveel kreeg vóór-
een ordinairen knolraap, wat zou hij dan
wel niet voor werkelijk mooie dingen
krijgen.
De Koning nam het geschenk aan, en
zei, dat hij hem niets zeldzamers en
beters wist te geven dan den reusachti-
gen kuolraap. De rijke; broeder dorst
niets, te zeggen, maar bedankte den i
Koning met een zuurzoeten glimlach en
moést den knolraap van zijn eigen broer
op een kar laten laden en naar huis
rijden.
IJL zon op iets) kwaads,' dat hij zijn broer
zo# kunnen aandoen en wist niets ergers
ie bedenken dan hem te dooden.
Hij huurde moordenaars, die zich in
hinderlaag moesten leggen, en ging toen
naar zijn broer en zei:
„jLieve broeder, ik weet een geheimen
schat te vindert, dien we weg zullen
nemén en verdeden."
De andere stemde toe en ging mee,
zonder argwaan. Maar toen zc een
tijdje geloopen hadden, sprongen de
moordenaars uit hun schuilhoek op hem
af, bonden hem vast en wilden hem aan
cén boom ophangen, Toen zij daar mee
bezig waren, hoorden ze in de verte het
gedreun van 'n hoefslag en toen luid
zingen. Zij werden zoo bang, dat zij hun
gtVangcne gauw in een zak stópten, zijn
hoofd naar beneden; dan slingerden ze
den zak in een boom en namen de vlucht.'
Maar de man in den zak maakte een
gat er in en stak er zijn hoofd doorheen.
Een ruiter kwam er aan. 'tWas niemand
anders dan een jong student, die vroo-
Üjk zingend door het bosch reed.
er op aan, toch erin te mogen, zoo groo'
was zijn dorst naar wetenschap.
Toen deed dc man in den zak alsof hij
't erg vreeselijk vond, maar pm zijnent
wille toestond cn zei:
„Als ik uit den zak komen moet, zorg
dan, dat hij beneden komt. dan kun jij
er in' kruipen."
De student kreeg hem met veel moeite
naar beneden, maakte den zak open en
de gevangene stapte er uit. De jonge
man zei: „Sluit me er zoo vlug mogelijk
in," en hij probeerde recht op in den
zak te staan,
„Stil," zei de ander, „dat gaat zoc
niet," en hij fpakte 1 hém—onderste boven
in den zak, slingerde den leerling der
wijsheid de lucht in en zei', toen hij hem
aan den boom zag bengelen: „Hoe voel
je je, beste vriend?. Je zult ;gauw de
wijsheid bipje. bjtuieö.v 9 él en. „komen en
je zult eerfl'mëfkwShrdig gévpêl krijgen
Wacht maar. tot je Wijzetó geworden
bent."
Toen klom hij op hef paard en reed
naar huis. Maar onderweg. ..kreeg hij toch
medelijden met den armen jongen er
thuis gekomen, beval hij een knecht, hem
los te gaan maken want hij was zelf
even dom geweest, toen hij zijn broer
geloofd had.
PALJAS.
BONBONMANDJE.
Kockschaaltjes, bonbonnières, gebak-
schotels, men kan er nooit genoeg bezit
ten.
Groote, kleine, tusschensoort grootte,
allen komen te pas. Dezen keer zal
ik jelui een recept voor een klein bon
bonmandje geven, terwijl ik in een vol
gend artikel een kcekjesschaattje zal
Dit mandje, dat men in teekening 3
ziet, is gemaakt van raffia,
Teekening 1 laat den bodem zien,
grootte middellijn pl.m. 13 c.M. De ronde
grondvorm wordt van karton geknipt. In
het midden knipt men een rond gaatje
pl.m.l'A c.M. middellijn, dat eerst even
met de passer geteckend kan worden.
Dan neemt men een draad raffia, die in
een grove naald gestoken wordt (de
tegenwoordige zoo gesorteerde raffia is
daar uitstekend voor geschikt, omdat
deze zulke gave draden heeft) en om
woelt op de manier, die figuur 1 laat
zien, het karton, waarmee de bodem ge
reed is. De hoog opstaande kant is ge
maakt van een reep dun karton, die
zoo lang moet zijn als de omt;ek van
den bodém, dan omgebogen wordt en
met een paar steken vastgehecht wordt.
Voor de stevigheid kan men nog een
kartonnen bandje, dat dikwijls om een
ronde doos zit (b.v. van een doos Droste-
flikken) er omheen ieggen, waardoor
de vorm tevens mooi rond komt tc
staan. Deze opstaande rand wordt op
dezelfde manier als de bodem met raf
fia omwoeld Is dat gedaan, dan kan het
op den bodem gehecht worden. Zoo men
het heel regelmatig doet, kan men daar
een andere kleur raffia voor nemen, en
dient het meteen voor versiering. De
deksel bestaat uit 2 stukken karton, zoo-
als feekening 2 aangeeft, een buitensten
ring en middenin een rond schijfje. Beide
worden weer omwoeld en daarna door
vijf draden raffia met elkaar verbonden.
Hierdoor heen wordt een lint geschoven,
zooals teekening 3 aangeeft, eindigende
in een g~ootcn strik. Waarschijnlijk zal
men de opmerking maken, dat er in den
bodem een gaatje is. Om dit .bezwaar
weg te nemen, maakt men een klein
kleedje (figuur 4). Het is e'c'n kleedje,
gemaakt van 2 reppen - lint; die verbon
den zijn door ctïn fijn fctfftTié.'Üp dé 'helft1
wordt het lint doorgeknipt en verbindt
men deze stukjesook door een kantje
De uiteinden worden uitgerafeld, 'tls
geen bezwaar als het kleedje iets groo
ter is dan de bodem, wat trouwens
toch altijd het geval zal zijn, daar het
kleedje vierkant of rechthoekig is.
Zoo men het te veel werk mocht vin
den, dit kleedje te maken, kan men een
voudig een kleedje koopen, hetzij me-
daiilonvorm, vierkant of rechthoekig.
NELLY.
DE GOEDKOOPSTE MANIER.
Jongen: „Hoeveel kosten de eieren?"
Winkelier: „Twaalf cent per stuk; ge
kneusde acht cent."
Jongen: „Kneus ef dan even twaalf
voor me# asjeblieft."
HET GELUKTE NIET.
„Willem," zei pa, „je bent 'n flinke
jongen. Hier. je mag kiezen tusschen een
rijksdaalder en een gouden tientje."
„Ik zal dat kleintje maar nemen, pa,"
zei Willem.
„Dat is braaf vent," zei pa, „en omdat
je zoo bescheiden bent, zal ik je dc
groote geven."
FOUTEN.
Twee jongens zochten naar fouten in
de étalages. Ze stonden voor een he eren
kleeding-magazijn en kleine Toon riep:
„Ha, gevonden! Op dat kaartje staat pan-
talon en 'tis een doodgewone broek!"
EEN DEUGNIET.
De gansche straat was opengebroken
om er de gasbuizen te vernieuwen.
Een voorbijganger, niet wetende" met
welk werk men daar bezig was, vroeg
aan een jongen, die daar ook stond te
kijken:
„Wat doet men hier toch, iongen!"
„Weet gij dat niet, mijnheer?"
„Neen."
„Nou, men is bezig een half, stuiver -
stukje te zoeken!"
'T*""" W 1 f 1,^1