t. ,\An rlemi HOL I EK E ILLUSTRATIE \ANGER. MAVRIDES is de naam Stadsnieuws. EU HET 7S-JARIG BESTAAN VAN DE DROOGGELEGDE" HAARLEMMERMEER Herinneringen uit de Historie. 41 Ëen prent van ücü stnju tusscuoii ae iiunanuscae en opauiiscuc benepen óp het Haarlemmermeer tijdens het beleg van Haarlem. Het heeft geen doel te adverteeren, indien het artikel niet uitstekend is. MAVRIDES-Sigaretten zijn uitstekend! A Twee honderd jaar geschiedenis van het Haarlemmermeer in beeld ge bracht. Bovenstaande gedenkplaat teekent de stadia van het meer voor en na de drooglegging. Leeghwater neemt er, evenals in de geschiedenis, een eervolle plaats in. ADVERTEEREN IN DE KATH. ILLUSTRATIE IS GOUD WAARD! 110.000 ABONNÉ'S 440.000 LEZERS VRAAGT TARIEVEN AAN BIJ "WERfKRACHT" In memoriam J. Elankwater. Gehoord en gezien. „Nu kom eens uit uw graf „Gij, puik der .Molenaren! „En zak het Zuidersparen „Eens in een schuitje af! „Nu klim dien dijk eens op! „Gij hoeft niet meer te vragen, „Uw vijand ligt verslagen, „Uw zielsvreugd stijgt ten top. De vijand was verslagen. Het Haarlem mermeer drooggelegd; 1 Juli 1852! Eindelijk was het grootsche werk ten einde en het pleit beslecht. Een gedenkwaardige datum in Hollands geschiedenis, die Hollands goe den naam eer aandoet en waarop men met recht trotsch mocht gaan, getuige de enkele regelen, die wij hierboven aanhaalden van het loflied, dat Beets dichtte bij gelegen heid van de droogmaling. Nog enkele maanden dus, en het is 75 jaar geleden, dat de onafzienbare waterplas na langen en ingespannen arbeid, leegge- malen was en zoovele duizenden hectaren grond waren „drooggelegd". Zoovele geschiedkundige werken bevatten uitvoerige verhalen van een schipbreuk aan de Kaag, die plaats meet hebben gehad in 1620. Daar wordt verhaald, hoe omstreeks December van dat jaar een schip van Lei den vertrok met bestemming voor Haarlem; de schuit was een zgn. „bierschip". Een stijve wind, die over het water streek, deed den schipper reeds de opmerking ma ken, dat het er op het Haarlemmermeer wel woest zou toegaan. Want het kon er op het Haarlemmermeer spoken, als de krach tige windvlagen de spiegelgladde water vlakte omhoog zweepte. Een aantal passagiers aan boord van het Bierschip hadden deze opmerking wel ge hoord en begrepen. Geen wonder dus, dat het gesprek zich daartoe alleen bepaalde en men zijn bezorgdheid uitte over de gul zigheid van het steeds maar grooter wor dend meer. Kostbare stukken vruchtbaar land, soms na veel moeite tot een rijke be zitting gemaakt, werden in één nacht weg- 11 m Waar in den loeienden storm de woeste golven steeds verder het land in beukten, waar de gierende windvlagen het kalme' meer deden koken en zieden en huizenhooge waterbergen opzweepten, waar zoo menig angstig uus op de wilde „binnenzee" werd doorleefd, was nu zoover het oog rijkte niets anders te zien dan de greote vlakte, aanvankelijk een woeste, zwarte modder poel, die in den loop van eenige jaren zich metamorfoseerde tot de vruchtbare lande rijen, waarlangs de groote boerderijen ver rezen en de centra zich ontwikkelden tot welvarende marktplaatsen, tot een gemeente met meer dan 20.000 inwoners. Onvermoeid hadden de reusachtige stoom gemalen hun werk gedaan, dag in dag uit, weken, maanden, jarenlang. Meer dan 14 millioen pompslagen, ieder ongeveer 66 ku bieke meters water verwerkend, hadden de enorme watermassa verzwolgen; meer dan 800 millioen kubieke meters water waren in den tijd van 39 maanden geloosd. Zoover had men 't kunnen brengen nadat bergen van moeilijkheden waren overwonnen, want eer men zoover gekomen was, had er, zooals men dat in de wandeling wel pleegt te noe men, heel wat wind door de hekken moeten gaan. Het 75e jubeljaar der „drooglegging", dat binnen enkele maanden gevierd wordt, ves tigt weer eens de aandacht op deze heu gelijke gebeurtenis en het leek ons daarem ook geen onwelkome gelegenheid om voor onze lezers, die in de Haarlemmermeer ongetwijfeld belangstellen, eens iets uit 'de historie op te halen. Echter zullen we geen overstelpend fei ten- en cijfermateriaal aanvoeren, maar lie ver eenige interessante bijzonderheden, die in groote trekken erop kunnen wijzen, hoe dringend noodzakelijk de behoefte aan de droogmaking gevoeld werd, wat al plannen beraamd werden en door wie en hoe einde lijk de beslissende stap werd genomen. Eeuwen, voordat er plannen voor de droogmaking werden beraamd .voelde men dat de toestand, door het Haarlemmermeer veroorzaakt, langzamerhand onhoudbaar werd; het meer immers, bij kalm weer een rustige, effen, onbewogen waterplas, kon bij storm zulk een onheilspellende houding aan nemen, dat de omwonenden met recht voor hun have en goed bevreesd konden zijn. De machtige golven konden een ontzagwek kende kracht op de oevers uitwerken en telkens weer werden groote akkers stuk- gebeukt; rijke bezittingen werden een prooi van het vernielende element. geslagen door de beukende golven en vielen aan het woest geweld ten prooL Ieder had er dezelfde meening over, tot op ééns een geweldige botsing Het schip was gestooten op een stuk land, dat van den oever was afgeslagen. Groote angst en ontsteltenis, want door den schok was de boot lek geslagen. Pogingen cm los te komen baatten niet, want het vaartuig zat rotsvast in het drijvend land geklemd en reeds maakte de schuit water. Slechts door voortdurend de pompen in werking te hou den kon men boven blijven. Zoo dreef men den geheelen nacht «hulpeloos rond, tot ein delijk na vele bange uren de morgen aan brak en van de Kaag nulp gebracht kon worden om de schipbreukelingen uit hun benarde positie te verlossen. Eén was er, die te midden der opgewon denheid zijn kalmte had bewaard. Zijn krachtige stem had dit eene woord gespro ken: „Het wordt meer dan tijd, dat die ver nielende waterwolf gemuilband, dat het leer drooggemalen wordt." Het was Jan Adriaansz. Leeghwater, die zoo had gesproken.Men schreef toen 1620 en omstreeks 1849 eerst zou de droog making beginnen. Toch heeft Leeghwaters plan een niet ge ringe rol bij de „drooglegging" gespeeld, ge tuige thans nog het greote stoomgemaal, dat naar hem genoemd is Over het door hem ontworpen plan hopen wij nog het een en. ander te kunnen zeggen. Al zoovele jaren zag men de dringende noodzaak in van een droogmaking; maar hoewel men zeer goed begreep, dat het zoo toch niet langer kon gaan, kwam het niet tot daden, want het initiatief ontbrak. Dat zou eerst in de 19e eeuw genomen worden. Ter illustratie willen wij hier onze lezers herinneren aan het gesapige dichtstukje van dr. N. Beets, waarin deze zoo raak de ge dachte van zijn tijd neerlegde. Hij spreekt hier in 1838, den tijd, dat de droogmakings plannen zich in de algemeene belangstel ling mcchten verheugen en doet dat van de zienswijze van den Aalsmeerder boer, die het met leede oogen moet aanzien, hoe al maar meer van zijn bezittingen hem ont nomen wordt, zonder iets er tegen te kun nen uitrichten. „Groote plas, groote plas! 'k Wou je leeggemalen was! Want je knabbelt alle jaren Aan mijn weiland met je baren, En het kost me vrij wat geld Om je perk te zien gesteld. Kijk, waar nu, de schepen varen, Heeft mijn vader mij verteld, Dat veel landerijen waren, Meer dan zeven-honderd roe Van het Oost naar 't Westen toe, Die zijn allemaal gevallen. Slokop! in je holle maag; En nog helpt het niet met allen. En nog blijf je al even graag. Enorme sommen moesten telken jare ten koste worden gelegd om den „slokop" bin nen zijn grenzen te doen blijven en toch ondanks hooge financiëele offers, die men zich wilde en moest getroosten, sloegen telkens weer, dan hier, dan daar, vrucht bare stukken weiland van het vaste land af, om in zijn holle maag verzwolgen te wor den. Groote plas, groote plas! 'k Wou je uitgemalen was! 'k Had veel liever duizend morgen Van je vetste, puikste land, Dan hier steeds te zitten zorgen Aan je natten waterkant. 'k Snee veel liever gerst en haver, Kool en raapzaad naar me toe; 'k Joeg veel liever kalf en koe In je diepte, op groene klaver, dorpen, zooals Vijfhuizen, Nieuwerkerk en Rijk. Later bij de droogmaking vond men nog fundamenten, gebruiksvoorwerpen en zoo vele andere zaken, die op het eertijd# be staan van deze dorpen wezen. Ofschoon we een hekel hebben aan lange reeksen van cijfers, meenen we dat het hier toch wel dienstig kan zijn, met enkele getallen even te illustreeren, wat er van het vruchtbare Hollandsche land in den loop der jaren geworden was. In 1531 bedroeg de oppervlakte van het meer 5600 H.A.; in 1591; 10590 H.A.; in 1647; 14450 H.A.; in 1687: 15400 H.A.; in 1740: 16600 H.A. en in 1808: 17775 H.A. Cijfers, die voer zich zelf spreken. Al zoovele jaren voor de 19e eeuw waren er mannen opgestaan, die hun sociale plicht begrepen door te wijzen op de noodzake lijkheid en tevens op de mogelijkheid om tot droogmaking te geraken. Reeds in 1617 vroeg A. de Hoog octrooi voor zijn plan. Het eerste groote plan verscheen echter in 1631 van Jan Adriaansz Leeghwater te Rijp, welk plan aan prins Frederik Hendrik in overweging gegeven werd. Maar zooals gezegd, het bl-ef bij plannen; van initiatief nog geen sprake. W* 2? rttfiiwwA Dan ik 't nu mijn schuitje doe. 'k Heb den Purmer reis bekeken. 'k Ben den Beemster rondgegaan, En het stend mij beter aan, Niets te zien dan groene streken, Overal in 't rond bezet Met veel huisjes, knap en net, Dan op al die witte bellen Die er op de golven zwellen, Als de wind er onder spookt, Net als of je water kookt. De Purmer en Beemster waren voorge gaan en hadden het goede voorbeeld gege ven. Daar kon men reeds ccnstateeren, welk wijs beleid het was geweet om die groote plassen leeg te malen en te vormen tot puik land. Misschien ook heeft juist het voorbeeld san die twee polders machtig veel bijgedragen om ten slotte een opti mistisch oordeel te krijgen over de moge lijkheid van droogmaking van het Haarlem mermeer. Purmer en Beemster kenden reeds de voordeelen van de „drooglegging" en gin gen een tijd van gestadige vooruitgang en welvaart tegemoet. Groote plas. groote plas! 'k Wou je leeggemalen was! 'k Zou mijn hoed wel ligten willen Voor de molentjes, wier vlugt 't Water op het rad zal tillen En verheffen 't in de lucht Ik zal lagchen dat ik schater, Als ik voor mijn oogen zie Dat er in een maand twee, drie, Al wat daling komt in 't water; En zoo ras de maaitijd komt, En ik mag mijn koren snijden, Zal ik, hoe je nu ook bromt, Op den bodem mij verblijden, En ik vier een Boerenfeest, Waar je water is geweest! Binnen een luttel aantal jaren zou nu het leed geleden zijn. De enorme watermassa's zouden langzaam maar zeker geloosd wor den om plaats te maken voor vruchtbaar land. Het Haarlemmermeer, gelegen tusschen Amsterdam, Haarlem en Leiden had ten tijde van de droogmaking een oppervlakte van ongeveer 18224 Hectaren, met een ge middelde diepte van 4 meter. Op sommige plaatsen echter, daalde de bodem nog ver der. Oorspronkelijk hadden zich op deze plek meerdere kleine meertjes bevonden, een viertal. De steeds verder het land in beu kende golven hadden de oevers echter steeds verder bij elkander gebracht, totdétt ten slotte slechts één groot meer bestond. Om een klein beeld te.geven van de ver nielende kracht van het water, mogen we hier wel even memoreert- - dat in drie eeu wen tijd een oppervlakte van niet minder dan 12770 H.A. land verzwolgen werd. Met dat land verdwenen tevens verschillende De opzieners Cruquius en Noppen kwa men in 1659 en 1727 met andere plannen; weer een ander, de LeiJsche geneesheer Zumbach de Koesfeit in 1743 totdat in 1808 op last van den minister van Binnenlandsche Zaken de ingenieur van Waterstaat Blan ken met een nieuw ontwerp, begroot op ongeveer 8 millioen, kwam. Daarna ont vingen baron van Lynden van Hemmen, Roëll en Repelaar van Driel koninklijke toestemming om een plan te maken, terwijl zelfs de Maatschapij van Wetenschappen te Haarlem een prijsvraag uitschreef. Doch het waren en bleven slechts plan nen en van uitvoering kwam nog steeds niets. Eerst zou nog een geweldige storm op 29 November 1836 de beslissende stoot moeten geven. Toen, bij het zien van de enorme schade, die was aangericht, begreep men dat het zoo niet langer kon duren en de regee ring greep in. Hoe de droogmaking tot stand kwam en wat men thans in de „drooggelegde' Haarlemmermeer bezit, hopen wij nog na der te kunnen uiteenzetten. BESTRIJDING VAN DEN WOEKER. De afd. Haarlem en Omstreken der Na tionale Vereeniging tot Bestrijding van den Woeker houdt a.S'. Donderdag *in het ge bouw der Nutsspaarbank, 's avonds 8 uur, de jaarvergadering. In die vergadering worden de jaarversla gen uitgebracht, .alsmede het verslag, van regenten van het „Fonds tegen den Woe ker." Aftredende bestuursleden zijn dit jaar de heeren W. Ch. v. Daalen en mr, P. E, Barbas. Aan het jaarverslag ontleenen wij het volgende: Eind 1926 waren 73 personen en vereeni- gingen lid der afdeeling. In den loop van 1926 werden informaties en adviezen vers'rekt aan 140 personen, totaal vanaf de oprichting aan 898 persa- nen. Het kassaldo van den penningmeester, eind 1925 groot 159.74. vermeerderd door contributies en rente met j 189.19, waartegenover uitgegeven aan adverten ties. porto en vergaderkosten 229 24, zocdat het jaar 1926 sloot met een saldo van 119.69. Het Borgstellingsfonds verleerde in 1926 bemiddeling voor het verstrekken van 28 leeningen tot een bedrag van 3760.— en in totaal 236 leeningen met 35.850. Van deze en vorige leeningen stonden nog uit 26 leeningen tot een geborgd be drag van 2727. Verliezen werden in 1926 niet geleden door bij'kweeking van rente en bijbocking van provisie en bijdragen, kon het kapi- INSTITUUT VOOR COMMERCIEELS PROPAGANDA 'S-GRAVENHAGE BEZUIDENHOUT 76 taal met 109.86 worden aangevuld. In den loop van dit verslagjaar ging van het Afdeelingsbestuur een directe ac tie uit tot overleg met het College van Burgemeester en Wethouders der gemeente Haarlem over het oprichten eener afzon derlijke credietins' elling, welker werk zaamheid zich zou bepalen tot het ver strekken van kleine leeningen of voorschot ten tegen lage ren'e. niet slechts aan per sonen in vasten openbaren dienst, doch ook aan anderen, kleine neringdoenden en particulieren, in den trant van hetgeen door de Haarlemsche Hulpbank ui'sluitend voor productieve doeleinden met groot succes wordt verricht. Het bestaan van dusdanige instellingen in verschillende plaa sen des lands, wer kende geheel of gedeeltelijk met gemoente- credieten en de toenemende omvang ba rer werkzaamheden, bewijst wel d» nood- zakelijkhe'd van de oprichting ook hier ter s'ede eener dergelijke cradietbank om la ger gesitueerden uit de handen van den geldwoeker te houden, terwijl bovendien de door de hoofdvereeniging reeds jaren geleden in 's-Gravenbagt opgerichte par ticulieren Bank: „de Credietbank tegen den Woeker" de bes aacsmogelijkbeid daarvan met gering kap'taal bewijst. In principe heeft het Afdee'ingsbestaur zich uitgesproken voor een instelling in den vorm eener Naamlooze Vennoo'schap met klein opr chterskapitaal, doch werkende met gemec iijke credieten en zoo moge lijk in administra'ieve samenwerking met eane bestaande plaatse'ijke instelling; men zal zich in die oprichting verder voortbe wegen. De heer G. Kromhout schrijft ons Reeds, in een kort bericht werd in dit blad gisteren melding gemaakt van het plotseling verscheiden van hem aan wien dit „in me moriam" wordt gewijd. Zoo juist werd hij daarin gekenschetst als een man van voor treffelijker! levenswandel en vele goede hoe danigheden. Moge de beteekenis van deze korte maar veelzeggende karakter-teekening van den overledene aan velen der lezers ontgaan, slechts zij die het voorrecht hadden met dezen oprechten mensch te mogen samenwerken en zijne vriendschap genieten zullen haar ten volle kunnen voelen. En tot zijn vrienden, ik mag wel zeggen, tot zijn intiemste vrienden mocht ook ondergetee- kende zich rekenen. Een vriendschap van bijna 40 jaren. Van af onze eerste, school jaren tot op heden hield die vriendschaps band ons samen. Wij groeiden op onder leering en leiding van dezelfde leermeesters tot onzen jongelingstijd, waarin wij ons weder om onder dezelfde leiding door studie be kwaamden voor het latere leven. In deze periode werd de „echte" vriendschap ge kweekt, leerden wij elkander in zeer vele opzichten met elkander in karakter en levens beschouwing overeenstemmende meer en dieper kennen en waardeeren. Hoe vaak hebben wij onze uren van studie in een zelfde kamer doorgebracht, trachtend Joor wederkeerige hulp de moeilijke problemen op te lossen, die ons werden voorgelegd. Maar ook buitenshuis, in Gods vrije natuur, was ons studieveld. Hoe kon hij, de enthousiaste bewonderaar van het schoons in planten en dierenwereld, genieten op onze excursies in veld en bosch en hei en duinen. Zijn heldere kijk en doorzicht op dit gebied was voor hem zelf een voldoening en voor anderen een genot en een schoone gelegenheid een in zicht te krijgen in de soms onbegrijpelijke, wondermooie natuurverschijnselen van plan ten, bloemen en dieren. Met dankbaarheid herdenk ik wat ook ik op dit gebied van hem heb mogen leeren. Na onze studie gingen onze wegen uiteen. Aanvankelijk voor het onderwijs bestemd, werd door omstandigheden zijn taak in andere richting bepaald en werd de over ledene als bediende te werk gesteld aan dé Griffie van het Kantongerecht te Haarlem. In dien werkkring is hij vele jaren werkzaam geweest, heeft hij ijverig en nauwgezet veel en nuttig werk verricht, tot ongetwijfeld groote tevredenheid zijner superieuren, al mocht hij niet altijd van dien kant de waar deering ondervinden, die hij verdiende. Hij heeft zich in die positie opgewerkt tot amb tenaar le klasse en chef de bureau aan ge noemde grieffie. De kennis die hij zich daar van juridische zaken heeft eigen gemaakt, maakten hem tot vraagbaak van velen en menigeen die thans van zijn heengaan ver neemt, zal met dankbaarheid de adviezen gedenken, die hij van dezen kundigen ambte naar zoo belangeloos mocht ontvangen. Zijn groote juridische kennis al had hij dan ook niet bepaald in die richting gestudeerd gaven ongetwijfeld dan ook den doorslag bij zijne benoeming uit velen tot hoofdcom mies bij den Raad van Arbeid hier ter stede. Ook in dezen werkkring werd zijn arbeid hoog gewaardeerd en heeft hij zich vele vrienden gemaakt. Zijn werk als ambtenaar kan ik persoon lijk niet beoordeelen, omdat ik ze niet van nabij heb kunnen gadeslaan, maar als mensch, als huisvader bovenal bezat hij ongetwijfeld onberispelijke eigenschappen. In het openbare leven trad de overledene niet op den voorgrond. Toch gaf hij zijn krachten aan de oprichting van de R.K. Leeszaal, en was ijverig propagandist voor het mooie Roomsche werk hen, die geheel of ten deele waren afgedwaald terug te bren gen tot de Katholieke kerk. Was hij bewon deraar van de rijkdom en de schoonheid der schepping, hij vergat ook Gods armen niet, die hij als Vincentiaan nederig diende. Voor mij was hij een vriend in den waren zin des woords. En dat zal ik dankbaar in aandenken houden. Wanneer wij hem straks naar zijn laatste rustplaats zullen brengen, zullen wij God bidden, dat Hij hem moge schenken te genieten de volheid van Gods schoonheid in al haar heerlijkheid hierboven. Beste Vriend, rust in Vrede OPGEHEVEN. In de gehouden vergadering van de afdee ling Haarlem der Jongeren Vredes Actie werd geconstateerd, dat aan het bestaan van een afzonderlijke Jongeren Vredes Actie in Haarlem geen behoefte blijkt te bestaan, waarom besloten werd de Jon geren Vredes Actie op te heffen. R.-K. VER, VAN HANDELSREIZIGERS „ST. CHRISTOFFEL", Dezer dagen hield de afd. St. Paulus te Haarlem, haar maandelijksche vergadering. De voorzitter opende deze vergadering op de gebruikelijke wijze. Naar de Algemeene Vergadering, welke begin' Mei te Roer mond wordt gehouden, werd afgevaardigd de voorzitter, de heer J. W. "an Willige en als plaatsvervanger de secretaris, de heer Joh. Krcskinski. De voorzitter bedankte de propaganda- commissie vooi het vele werk dat zij heeft verricht op 5 Febr. en voor de voorberei dende werkzaamheden, daaraan verhonden. Hij hoopte, dat deze commissie steeds haar best zou blijven doen om de afd. St. Paulus tot een der grootste afdeelingen te maken. Geestdrift gevraagd. Van Bossuet, den vurigen strijder en be roemden Franschen redenaar, l'aigle de Meaux, wordt verteld, dat hij in den gloed van een brandende predikatie, het kruis beeld van den preekstoel nam en het tus schen de luisteende geloovigen wierp, met de woorden: „Dagelijks beleedigt gij Chris tus, vertrap Hem nu, indien gij er den moed toe hebt." Kort geleden nog heeft men zulk een voorbeeld van zich zelf vergetende, vu rige verontwaardig ng in de dagbladen kun nen lezen, dat n.l. een Fransch priester tot driemaal toe een smerig product van de pornografische boekenfabricage uit een sta tionskiosk greep en het verscheurde. In ons goede, zakelijke, nuchtere landje, zijn dergelijke gevallen onbekend. Wij loo- Pén niet zoo spoedig warm; als iets onze verontwaardiging opwekt, ziet men geen driftige uitvallen. Wij denken rustig na, passen hoor en wedehoor toe en na lang beraad worden dan de noodige maatregelen getroffen om het kwaad uit te roeien, of althans te bestrijden. Zoo hoeden wij ons, zegt men, voor onberaden stappen, die la ter betreurd worden. Weloverwogen plan nen zijn meer waard dan een vulcanische uitbarsting en stelselmaige bestrijding heeft meer resultaat dan oplaaiende geesdrift, die als een stroovuurtje oplaait en spoedig uit dooft. Tegenover jaren van praktijk, die deze strijdwijze als de beste heeft gekenmerkt, zou hqf aanmatigend zijn onze kalmte, die afwacht, te vervangen door heetbloedig enthousiasme, dat niet onderzoekt, doch on middellijk verwerpt of aanvaardt. Hoe be proefd deze methode echter moge zijn, men vraagt zich soms af, of in sommige gevallen een andere strijdwijze niet vlugger en meer resultaten oplevert. Het is niet zoo n kwade laktiek, de gedragingen van den vijand af te zien en daarnaar eigen handelwijze in te richten. Men kan de gloeiende verontwaar diging van Bossuet de historiciteit van het geval buiten beschouwing latend zui delijke heetbloedigheid noemen, hoogst waarschijnlijk heeft zijn geste toch diepen indruk gemaakt en gaf het volk een juist besef van wat de zonde, de beleediging van God is. Men kan zeggen, dat de Fran- sche priester, door die boeken te verscheu ren, den duivel der immoreele lectuur niet den kop verplette, zijn tartende durf heeft den tegenstander toch overtuigd, dat wij zijn aanval pareeren, hem eerbied afge dwongen, terwijl de medestrijder door zijn moed is gesterkt. Iedere eeuw heeft het gehoord, dat de maatschappij nooit meer bedorven en die per gezonken was dan toen; ook nu hoort men het vonnis allerWege en door iedereen ui'gesproken. Is dat vonnis in overeenstem ming met de schuld? Ieder die leest en ziet, die weet hoe velen op de verschrikkelijk ste manier de gave van het leven misbrui ken, weet het antwoord op de vraag te ge ven. De vijand is driester, brutaler, onbe- schaamd-openhartiger dan ooit. Hun, die het constateeren en naar overtuiging spre ken, worden door de dwalenden en lauwen gescherm met groote woorden verweten hebben zij er minder gelijk om? De mensch is zich zijn doel niet meer bewust, de zeden zijn verwilderd, de maatschappij is ontred derd! Wie den strijd aanbindt tegen den bestialen dans, wordt een zedelijkheidsma niak gescholden; het tooneel is vaak het tegendeel van wat zij moet zijn; de film, die een beurs-artikel is geworden, voert het publiek steeds verder naar platheid, banali teit en materialiseering De damesmode is van dien aard, dat ieder, die beseft hoe langzaam het „peu ange" van den mensch verdrongen wordt door het „peu béte", verlangt dat velen zich kieeden in een soort peignoir, die tenminste nog lang is; men is verontwaardigd als een vereeniging die een onnatuurlijk doel nastreeft, niet Koninklijk erkend wordt en meer dan ooit moet nu gezegd worden van het boek, wat Francesca de Rimini in Dante's Hel moest bekennen (onlangs aangehaald door P. rierks S.J. in Studiën). Verleider was mij het boek en die het schreef maar wie zal de duizenden tellen die het haar in stilte moeten nazeggen?" Als de vijand alle middelen voor den strijd dienstig en geoorloofd oordeelt, als hij steeds grover en onbeschaamder in den oolog wordt en openlijk uitkomt voor het doel dat hij nastreeft is het dan niet nut tig dat wij nu en dan een andere methode volgen? Geestdrift tegenover brutaliteit! Is een overmachtige vijand niet meer ver slagen door een troepje enthousiasten, wier getal sterk werd gemaakt do-v hun onver vaardheid? Al is een houtvuur spoedig uit gebrand, het vlamt hoog op, trekt de aan dacht. Onlangs werd onze aandacht geves tigd op een onaanzienlijk boekwinkeltje in de hoofdstad: een étalage vol van de meest schaamielooze lectuur, de schandelijkste pornografie, een perverse populariseering als 't ware van de ondeugd. Men vraagt zich af; kan zoo iets mogelijk zijn, zoolang niet eer en fatsoen geheel inhoudlopze woorden zijn? Want dat winkeltje is niet alleen een testimonium voor den boekverkooper, die op de laagste manier in zijn levensonder houd voorziet. Hij vertrouwt, niet zonder reden, dat zijn handel succes zal hebben. Die étalage is een illustreering der tegen woordige mentaliteit van den mensch, die een menschenmoord gedurende vier jaren niet onmogelijk maakte en vergeet. Wie hem op deze aarde stelde Die winkel past in een tijd, waarin het insigne van den bond voor groote gezinnen een ëereteeken is, een zeeldzaam eereteeken, en het dagblad, dat zijn kracht zoekt in leege sensatie en een stuurlooze moraal, verwaten kan adver teeren zijn abonné's bij honderdduizenden te tellen. Het zou de moeite loonen een enquête te houden onder de honderden, die dagelijks bedoelden winkel paéseeren. Velen zijn er die grinnikend stilstaan en titel en omslag plaat gretig bekijken; velen zijn er die onverschillig voorbijgaan, gelijkmoedig aan vaardend: ,,'t Is nu eenm^il zoo". Gelukkig mogen wij veronderstellen, dat er ook passeeren, die de uitstalling be schouwen als een beleediging, als een smaad hun in den evenmensch aangedaan, dat er enkelen zijn, die verontwaardigd het hoofd afwenden en misschien een verwensching mompelen over zulk gemeene exploitatie. Maar tot nu toe is het niet gebeurd dat iemand de hoonende brutaliteit te sterk werd en in opbruischend-zich-moeten-uiten een kei uit de bestrating loswerkte en deze als een uitdaging door de ruit op de smerige producten smeet Natuurlijk, de ellende der slechte lectuur zou er niet met. één slag door verdwijnen; de strijder zou voor de wet gelden als iemand wien andersmans eigendom niet heilig is maar jn stilte zouden velen zijn daad toejuichen en den driesten vijand zou het een teeken zijn, dat zijn wapen van brute onbeschaamdheid tenslotte zich tegen hem zelf zal keeren, dat wij geestdrift stellen tegenover brutali teit.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 8