èd' Morgerrin het bosch. De twee Koningskinderen. De geschiedenis van de Puzzle. Uit de Moppentrommel. DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS OVEQ-KAnr R/'v/ERE LANDT A.B.C A.B.C. A.B.C. zeis A.B.C S°°z eis zeis 1*e zeis A.B.C. zeis A.B.C A .3 C b laa'isie zeis A.B.C. XÏWWZM' DOOR G. D. HOOGENDOORN. IE Het is nog rustig in het bosch, Alleen de vogels scherr'len De natte, dorre blaren los, Die herfstwind eens deed dwarr'len. Een eekhoorn huppelt op den grond, Ginds schieten kleurige vinken Als pijlen heen uit merelmond, Hoor ik een deuntje klinken, De zon zit rondom in den mist, En kan niet verder komen. Roodborstje kijktalsof 't iets wist Van vroege lentedroomen Het bosch is rustig en heel stil. En wacht, in mijmeringen, Of haast de lente komen wil, Met vogels die blij zingen. J. J. S. naar -Musaus. Er was eens een koning, die een zoontje had, van wien voo~spe!d was, dat hij op zijn zestiende jaar door een hert gedood zou worden. Toen hij nu zoo oud geworden was, gingen de jagers eens met hem op jacht Midden in het bosch raakte de Prins van zijn gevolg af. Opeens stond een groot hert vlak bij hem. Hij legde zijn geweer tegen zijn schouder en schoot, maar trof niet. Het he-t liep rustig voor hem uit en het schieten van den Prins deerde hem niet. Deze volgde het hert tot ver builen bet bosch over een groote wei. Daar veranderde het dier eensklaps in een langen man, die, toen de Prins naderbij kwam, op no-schen toon zei: „Ziezoo, nu heb ik je ein-'elrk." Meteen pakte hij den Prins bij zijn flu- vcelen kraag, sleepte hem door een groot water en over een nog grooteren berg, tot bij hem eindelijk losliet voor een hoogen burcht Toen zei hij: ,.Ik ben Koning en dit is mijn paleis Ga naar binnen, daar zal ik zeggen, wat je te doen staat." Omdat de Koning zoo heel groot was en de Prins nogal klein, vond de laatste het maar 't veiligst te doen, wat hem gezegd werd. Hij liep dus, maar met een prinsenhouding, de steenen traopen op, de groote gangen door, tot hii in een za~l kwam, waar een tafel gedekt stond. De Koning, die achter hem aan kwam, beval hem te gaan zitten en iets te eten Toen de Prins gegeten en gedronken had. zei de Koning: „Nu zal ik ie eens ve-tellen, wat ie te doen hebt. Ik heb drie dochters. Van nacht zul je waken voor de kamer van mijn oudste dochter, van 's avonds ne gen tot 's morgens zes nur. leder uur, dat de klok slaat, zal iemand je roepen, en als je een keer geen antwoord gege ven hebt, omdat je in slaap gevallen bent, word je morgen ter dood gebracht. Maar heb je den heelen nacht gewaakt, dan mag je mijn dochter lot vrouw." De plaats nu, waar de Prins waken moest, was betooverd, zóó, dat ieder, die er van 's avonds negen tot 's mor gens zes uur lag, vast insliep. Nu stond er vlak bij de deur van de kamer der oudste prinses een groote steenen ka bouter. Toen de oudste prinses naar haar kamer ging, trok zij den kabouter aan zijn steenen puntmuts en zei: „Lieve steenen aardman, jij houdt al zoo lang de wacht bij mijn deur, dat ik niet goed zou kunnen slapen, als een ander het deed. Vannactit moet een veemde Prins voor mijn deur waken en hij zal ieder uur geroepen worden. Laat hem dan rustig slapen en antwoord jij in zijn plaats, Kabouter, clan slaap ik het best." De steenen Kabouter was erg gevlei dat de prinses hem als wachter voorkeur gaf boven den Prins cn knikte langzaam met zijn punlmuts: te kennen te geven, dat hij roepen voor den Prins. Toen de Prins om negen uur stoel voor ce deur ging zitten, vf natuurlijk dadelijk in slaap en shi tot 's morgens zes uur. Hii kreeg benauwd, want nu begreep hij vl hij zijn leven er bij in zou boeti Toen hij bij den Koning kwam, was hij erg verbaasd te hoorén: „Je hebt je taak goed volbracht, maar mijn oudste dochter krijg je toch niet als vrouw. Vannacht moet je maar eens bij mijn tweede dochter waken cn wan neer je ieder uur antwoord gegeven hebt, zal ik er eens over denken, om je mijn tweede dochter te geven." Ook de plaats voO" de deur van de tweede prinses was betooverd en ook daar stond een steenen kabouter als wachter, iets kleiner dan de vorige. En deze Prinses vleide den steenen kabouter nog liever, zoodat hij ook knikte met zijn steenen puntmuts, dat hij antwoorden zou, inplaats van den Prins. Toen de Prins den anderen mo-gen wakker werd. dacht hij zeker, dien dag te moeten sterven en hij was nog meer verbaasd, toen hij hoorde, dat hij de tweede wake ook goed volbracht had „Maar mijn tweede dochter krijg je toch niet als vrouw, je moet maar eerst eens een nacht voor de deur van mijn jongste dochter de wacht houden, dan zal ik eens erover denken, of je die misschien tot vrouw krijgen kunt Maar als je ook maar éénmaal niet geant woord hebt, zul je het met den dood bekoo^e"' Toen ging de Prinses naast den sla- penden Prins zitten en zag toe, hoe de kabouters werkten. Binnen drie uren was de groote muur gesloopt en alle steenen en puin net ge ordend. Toen gingen al die kleine kabouters weer rond de Prinses heen staan en riepen: „Wij zijn ge-eed, Koningsdochter!" En Fila dankte hen, sloeg weer drie maal met haar hoofddoek op den grond en riep: „Aardmannetjes naar huis!" En opeens waren ze allemaal weer verdwenen. Toen maakte ze den Prins wakker en zei: „Je behoeft niet bang meer te zijn, de muur is gesloopt Kom om zes uur naar het palers," en voer de Prins van zijn verbazing bekomen was, was de Prinses al verdwenen. Toen hij om zes uur in 't paleis kwam, vroeg de Koning: „Heb je je muur af?" „Jawel, de muur is gesloopt," antwoordde de Prins. Toen zij nu aan tafel zaten, zei de Koning: ,„Ik kan je toch mijn jongste dochter niet geven. Je moet ee-st het moeras uitgraven. Morgenochtend om zes uur kan je beginnen en als je zorgt, dat morgenavond om zes uur het moeras veranderd is in een blanken vijver, waarin allerlei visschen rondzwemmen, zal ik je misschien mijn jongste dochter tot vrouw geven, maar anders moet je sterven." Den anderen morgen kreeg de Prins een glazen schop en daarmee moest hij het moeras letggravcn, Toen hij die schop in den modder stak, brak die en de Prins was weer ten einde raad. 's Middags kwam Fila hem weer eten b-engen en vroeg, hoe het ging, en de Prins zei: „Als jij me niet helpen kunt, ben ik verloren. Mijn schop brak direct." rnas- c*"ni, r> weer De plaats voor de kamerdeur van de jongste prinses was natuurliik ook be tooverd en de Prins zou zeker zijn te ven erbij ingeschoten hebben, als de jongste prinses niet zoo lief den heelen kleinen Kabouter, die voor haar kamet de wacht hield, gevraagd had, voor den Prins antwoord te geven. Den volgenden morgen zei de Koning „Je hebt wel is waa- goed de wacht gehouden, maar ik kan je mijn jongste dochter toch niet tot vrouw geven. Ach ter in het bosch is een groote muur; ais je dien vanavond om zes uur gesloopt hebt, zal ik er nog een3 over denken, maar ben ie er niet mee klaar, dan zul je ter dood gebracht wo-den Toen werd hem een glazen houweel, een glazen wig en een glazen bijl ge bracht, waarmee hij den muur moes! sloopen Toen hij in het bosch gekomen was, sloeg hij zijn houweel in den muur, waardoor die natuurli'k brak. Toen nam hij zijn wig en sloeg daar op met zivn glazen bijl en beiden vielen in duizend stukjes op het mos. Toen werd de Prins heel bedroefd, want omdat hij al dricrrral aan den dood ontkomen was, had hij er vast op gerekend, dezen keer ook gered te wor den. Met oen heel treurig gezicht ging hij onde- een boom zitten en hij deed alle moeite om niet te huilen. Toen het middag geworden was, zei de Koning tot zijn dochter: „Een van jullie moet hem maar wat eten brengen." „Neen, zeiden de beide oudste Prin sessen, „het is ons te ver, de weg is modderig er. wij zijn niet van plan, onze mooie schoentjes te bederven, iaat Eda fzoo heette de jongste prinses) het maar doen, daar heeft hij vannacht voor ge- wa-kt." Dus ging de jongste op weg; in naar mand lagen versch-gccakken, licht bruine koeken en roode appels. Toen zij in het bosch kwam, vroeg zij den Prins, hoe bet ging. „Och," zei de Prins, met een erg treu rig gezicht, „h~t gaat mij heel slecht „Zoo," zei Fila, „wees maar niet be zorgd en eet eerst eens wat." „Nee," zei de Prins, „ik moet toch sterven, en ik wil niet meer eten." Maar de Prinses d~ong zoo aan. dat hij ten laatste maar iets at. Toen hij nu gegeten had, zei ze: ,,lk zal je eens iets voo~zingen, dan zul je je zorgen wel vergeten.' Toen begon de Prinses te zingen, zóó zacht en zóó eentonig, dat de Prins dadelijk in een diepen slaap viel. Zoo gauw de Prinses dat bemerkte hield ze op met baar lied. Ze knoopte den doek van haar hoofd en sloeg daar mede driemaal op den grond, terwijl ze riep: „Aardmannetjes, eruit!" Direct was Fih omringd van een kri oelende menigte aardmannetjes en een stemmig riepen die: „Wat wilt u, Koningsdochter?" „In tijd van drie uren moeten jullie dezen muur gesloopt en de steenen cn het puin netjes op hoopen gelegd heb ben." voor je," zei Fila. Dus at de Prins en toen de Prinses daarna begon te zingen, viel hij weer in slaap. En de Prinses sloeg met haar hoofddoek driemaal op den grond en riep; „Aardmannetjes, eruit!" En al die kleine aardmannetjes stonden weer om haar heen cn riepen; „Wat wilt u, Koningsdochter? „Binnen drie uren moeten jullie dit moeras uit gegraven hebben, zoodat het een blanke vijver gewo den is en er moeten allerlei visschen in rondzwemmen." Na twee uren kwamen dc kaboutrns al bij Fih en riepen: „Wij zijn gereed, Koningsdoch ter!" Dan dankte zij hen, nam haar hoofddoek, sloeg er driemaal mee tegen den grond en riep: „Aardmannetjes, naar huis!" Di eet waren alle krbouters weer verdwenen. Toen dc Prins wakker werd, was de vijver klaar en allerlei visschen zwommen erin rond, en de Prinses zei tegen hem: Kom om zes uur in 't pa leis, je hebt nu niets te vreezen." Toen de Prins om zes uur bii den Koning kwam, v-oeg deze: „Is de vijver klaar?" „De vijver is klaar," antwoordde de Prins. Toen zij nu aan tafel zaten, zei Tegen den middag zag hij haar komen en liep haar tegemoet. Hij vertelde, wat er gebeurd was, en at van wat zij hem gebracht had. Dan liet hij haar weer zingen en viel direct in een diepen slaap. En de Prinses sloeg weer driemaal met haar hoofddoek op den grond en riep: „Aardmannetjes, eruit!" De kleine ka bouters vroegen, wat zij wilde. „Bin nen drie uren moeten deze doornstrui ken weggehakt zijn en boven op den berg een slot gebouwd, zóó mooi, als iemand maar bedenken kan, en alles moet er in staan, wat er maar in een slot hoort." Juist één minuut voordat er drie uren om waren, stonden de kleine kabouters rond Fila heen en riepen: „Het is ge reed, Koningsdochter," en nadat Fih hen bedankt had er. nadat zij driemaal de Koning: „Toch krijg je mijn dochter nog niet tot vrouw. Er is een groote berg vol doornstruiken. Die moet je eerst weghakken en dan boven op den berg een slot bouwen, zoo mooi, als iemand maa-- bedenken kan cn er moet alles in zijn, wat er maar in een slot hoort. Morgen om zes uur kun je begin nen en morgenavond om zes uur moet je klaar zijn, anders moet je sterven." i Den volgenden morgen kreeg dc Prins j een glazen zaag en een glazen boor. Toen j hij in den ee sten doornstruik zijn zaag J zette, brak die en zijn glazen boor gooide hij toen van kwaadheid maar direct kapot. Hij ging weer onder een boom zitten en wachtte, of de Prinses niet komen zou, met haar hoofddoek op den grond ge slagen en „Aardmannetjes, naar huis!" had geroepen, verdween het kleine volkje weer even vlug als het gekomen was. Toen de Prins wakker werd en zag, dat alles weer voor hem gedaan was, sprong hij van blijdschap en de Prinses wachtte ook tot het zes urn- was. Toen gingen zij samen naar het paleis. En de Koning voeg: ,.Is het slot ook klaar?" „Ja," zei de Koningszoon. Toen zij aan tafel zaten, zei de Koning: „Maar mijn jongste dochter kan ik j; toch niet geven voor de twee oudsten getrouwd zijn." Dc Koningszoon en de Koningsdochter werden toen heel be droefd, want zij wisten niet, of de twee oudste prinsessen wel ooit zouden trou wen als het hun aanbidders zoo moeilijk gemaakt werd. Daarom besloot de Prin9, 's nachts met de jongste dochter weg te loopen Toen zij al een eind in den donkeren nacht geioopen hadden, keek de Prinses om en zag, juist toen een groote wolk voorbij de maan getrokken was, haar vader achter hen aankomen. „O," riep ze uit, „wat zullen we be ginnen Mijn vader komt ons achterna, nu ben je zeker verlo-en! Ik zal je gauw in een doornstruik veranderen cn ffiijze'f in een roos, dan kan ik me in de struik verstoppen," en de Prinses zwaaide driemaal met haar hoofddoek in de lucht. Toen de Koning, zwaar hijgend van het harde loopen, bij hen gekomen was, zag hij niets dan een docrns'rmk en een roos, want de Prinses had geen tijd meer gehad om zich goed te verstop pen. Hij wilde de roos plukken, maar de doornstruik sl~k hem erg in den vin ger, en het bloedde zóó erg, dat hij weer terug naar 't paleis móest om zich te vo-binden. Toen hij daar kwam, vroegen zijn oudere dochters hem, waar hij den Prins en Fila gelaten had. „Ik heb hen bijna te pakken gehad, toen zij plotse ling weer verdwenen waren. Ik zag c°n doornstruik en een mooie roos, die ik plukken wilde, maar toen stak de doorn struik mij in mijn vingers." „Hadt dc voos maar geplukt, dan was de doorn struik vanzelf Wel meegekomen," lach ten de zusters. Dus ging de Koning weer op weg om de roos te plukken. Intu3- schen staren de Prins en Fila «1 weer ver vooruit, maar de Koning liep nog harder cn kreeg hen gauw in 't oog. Toen de Prinses na een tijdje weer eens omkeek, zag zij, dat haar vader hen weer achterna kwam. En zij schrok en riep: „O wat zal ik doen? Wacht, ik zal jou tot een kerk en mijzelf een pastoor maken!" Toen dc Koning meende, hen inge haald te hebben, zag hij de kerk. Hij 'iep rondom, om tc zien of zij zich mis schien verschalen hadden, maar vond geen spoor. Dan ging hij in de kc-k. Daar zag hij een pastoor, die in een kerkboek liep tc bidden, Hij durfde hem niets ragen en ging dus maar weer naar huis. Daar vroegen zijn oudere dochters weer naa- den Prins en hun jongste zus ter. En dc Koning zei: ,,lk kan hen niet vinden, toen ik meende vlak bij hen te zijn: zag ik ineens de kerk en binnt.n üep een pastoor te bidden." U had den pastoor maar mee moeten nemen, c'an was de kerk ook wc! gekomen!" riepen de zusters, „nu zupen we ze zelf wel eens achterna gaan," en zij liepen nog harder dan hun vader geioopen had. Toen do jongsfe Prinses z'ag, dat haa* zusters cr aan kwamen, riep ze uit: „Nu zijn we verloren! fk wil zien of 't helpt, en jóu in een vijver en me zelf in een visch veranderen." Zoo werd dc Prins een groote vijver en de Prinses oen kleine visch, die middenin zwom. Toen de zuste-s nu bij den vijver kwamen, zagen zij de visch wei, maar konden haar niet krijgen, omdat zij .niet zwem men konden, cn den vijve' ook niet, Dus gingen zij ook onverrichter zake naar 't paleis terug. En Fila ging met den Prins mee naar zijn land. Op de grens stond haar ei^en steenen kabou tertje als g-cnspaal. Zij vroeg hem, hoe hij hier kwam en heel moeilijk en lang zaam, omdat hij een steenen mond had. zei hij: „Hoe ik hier kom, doet er niet toe. Maar als laatsten groet krijgt u deze drie noten van mij, maak ze open als 'gij in nood zijt." Toen hield hij ziin steenen mond weer dicht cn voor de voeten van de Prinses lagen drie noten. Do Prinses stak ze in baar zak eri st eek den kabouter uit dankbaarheid over zijn puntmuts, Toen gingen zij weer ver der. Ten laatste kwamen zij aan d stad, waar de Prins woonde. Buiten di stad, bij een ouden molen, was een klein weitje, daar iiet de Prins Fila achter en zei: „Eerst ga ik naa- mijn ouders en vertel hun mijn avonturen, en dan kom ik je halen in een gouden koets." Toen hij op het slot kwam, waren ze allen zoo blij, dat de Prins weer teruggrkomen was, dat niemand boorde Vat hij ver telde van zijn bruid. Niemand, behalve zijn stiefmoeder, die tooveren kon. Zij gaf hem een kus op zijn hoofd en dadelijk was hij alles vergeten wat hem over komen was. De jongste koningsdochter zat in de weide en wachtte, maar de Prins kwam niet. En ten einde raad verhuurde zij zich bij den molenaar. Daar moest ze lederen middag buiten op 't erf groote tobb enschuren. Zoo bleei zij daar een langen tijd. Op zekeren keer hoo-de zij, dat de Prins ging trouwen. Er waren groote feesten in de stad en Fila vroeg aan den molenaar of zij erheen gaan mocht. Toen zij onderweg was, mrakle ze één van de drie noten open. die ze nog altijd bij zich droeg. Er was een beeldig kleedje in. De P inses trok d t aan en ging zoo het paleis binnen. Zij liep naar de feestzaal, en de menschen waren daar juist aan 't dansen. Toen de bruid het meisje met de prachtige jurk zag, kwam zij dadelpk naar haar toe en bad en smeekte Fila, het haar toch te evrkoopen. „Ve-koopen doe ik het niet." zei de Prinses. „Maar als ik vannacht voor de deur van de kamer van den Prins slapen mag, wil ik het u schenken." 's Avonds liet de bruid den bediende den Prins een slaapd-ank geven Fila knielde voor de deur en fluisterde den heelen nacht door het sleutelgat: „Zij had den muur voor hem gesloopt, zij had iet moeras voor hem uitgeg avcn, zij ad het slot voor hem gebouwd, zij had rem tot doornstruik, dan weer tot kerk en la.ter tot een vijver gemaakt en hij had haar zoo gauw vergeten!" Maar de Koningszoon sliep en hoorde niets. De bedienden echter wa-en wak ker geworden en hadden toegeluisterd, maar er niets van begrepen. Den volgen den dag trok dc bruid het mooie kleedje aan van de Prinses. Toen brak Fila haar tweeden noot open en daarin was een nog mooier kleedje. Toen de b-uid deze jurk zag, wilde ze die ook hebben. „Wanneer ik vannacht voor de deur van 's Prinsen kamer slapen mag, zal ik het u schenken," zei de Prinses. En 's nachts knielde de Prinses voor de deur en fluisterde in het sleutelgat. En de bedienden hadden inplaats van een slaandrank den Prins iets gegeven om wakke-- te blijven. Zoo hoorde hij alles er. herinnerde zich direct al de avontu ren, die hij beleefd had. Den volgenden morgen herkende hij de jongste Konings dochter, die hem zoo dikwijls gered had, dadelijk. Hij nam de Prinses bij de hand en ging zoo naar den Koning. En dien vertelde hij alles, wat er gebeurd was en hoe zijn stiefmoeder hem zijn echte b-uid had doen vergeten. Toen maakte de Prinses den derden noot open en daarin was de mooiste bruidsjapon, die men zich maar denken kan. En de Prins en Prinses reden samen in een gouden koets naar de kerk en daar trouwden zij. De andere bruid was wel e-g beteuterd, dat ze zoo plot seling bruid-af werd, maar, redeneerde ze, anders had ik die twee mooie kleed jes niet gehad, ze bevallen me buiten gewoon en of de bruidegom me bevallen zou zijn, was toch nog maar de vraag." PALJAS. OPLOSSING VAN DE DRIE MEESTERS. Twee Knegtcn varen over, (a, en b.), dacr van de eene het schuytjen weder overbrengt (b.) ende veert weder over met de derde Knegt (b. en c.). Dat ghe- Alsoo datse in ses malen altijdt twee ende twee overvaren maer het schuvl- jen wederom brenghende, gheschidt altijd van eenen, uytgenomen de derde reise. Zoo luidt de oud-Hollanc'sche tekst. Voor wie het nu nog niet duidelijk is, CL. 6. c A.B.C dó Jo 7eu CA;. ctaen synde, de eene van de drie Kncgts fb.) brengt het schuytjen wederom, end" blijvende met sijn Meester (B.) te land, laet dc twee andere Meesters (A. en C.) overvaren bij hare Kneglen (a, en c.) daema een van de Meeste s met syn Knegt (A. en a.) brengen wederom bet schuytjen over ende kiende sijn Knegt op het Landt, neemt de Meester (B.) bij hem ende vaert met hem over: Eynde- lyck de Knegt, die bij de drie Meesters over is, gact in het schuytjen, ende haelt in twee reiscn de twee andere Kncgts (b. en a.). teeken ik hierboven even de hcele ge schiedenis. OPLOSSING VAN DE STADSPOORTENPUZZLE. Dc reiziger kwam bij de stad aan met 3.05 op zak. Probeer maar of 'tniet uitkomt. OPLOSSING VAN: „IS DAT ZOO?" Zo hebben er drie uur voor noodig, want de 4 arbeiders moeien toch weer 1 uur te-ugtippelen om hun tweede vrachtje te halen. AARDIGE ANTWOORDEN. Een Oostersch vorst reed op zekeren dag met zijn gevolg door een welvarend dorp. Hij zag langs den weg een ouden landman, die een vruchtboom pl-.ntte. Hij sprak den man aan en maakte de opmerking, da' hij niet kon hopen, de boomen, die hij plantte, groot te zien „Dat is waar," zei de boer, „n aar daar anderen voor ons gephnt hebben, wat ons vruchten geeft, dienen wij op onze beurt voor anderen te planten." „Voortreffelijk!" riep de vorst uit en hij liet den man duizend goudstukken geven. De schrandere boer nam ze mei een diepe buiging aan en zei: vVivr-xcv.:-. „Ande-e boomen, mijn vorst, bereiken eerst na vele jaren hun wasdom, maar deze dragen vrucht, zoodra zij geplant zijn." Dit doelde op de goudstukken. „Prachtig!" zei de koning. „Schatbe waarder, geef den man nog duizend goudstukken." Nog een beurs werd hem overhandigd en nu riep de landman uit: „Andere boomen dragen jaarlijks slechts éénmaal, maar dc mijne hebben in één jaar twee oogsten!" Dit omdat hij nu reeds tweemaal geld kreeg voor zijn geestige en juiste ant woorden betreffende den boom, dien hij aan het planten was. Nu schonk de vorst hem wederom zooveel geld, maar gaf tegelijk zijn paa-d de sporen en reed snel weg, terwijl hij uitriep: „Uw vernuft is onuitputtelijk, maar mijn schatten niet!" EEN DOMME VRAAG, Jantje zag in den tuin den tuinman bezig met eenige planten. Naar hem toe gaande cn op een bepaalde plant wijzend vroeg hij: „Wat is dit voor een plant, tuinman?" „Wel, Jantje, dat isi een tabaks plant." „O, groeien daar dus de sigaren aan?" OOM GREGOR. TOPPUNT VAN „SNUGGERHEID". „Waarom heb jij je sokken binnenste buiten aan?" „O, omdat er aan den anderen kant 'n gat zit." HIJ DURFDE, Onderwijzer: Nou Willy, toen ik zoo I utd was als jij, maakte ik m'n sommen tweern-al zoo vlug. WlHyS Dan kreeg u zeker bo'ar on- Rh meneer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 15