èd'
Morgerrin het
bosch.
De twee
Koningskinderen.
De geschiedenis van de Puzzle.
Uit de
Moppentrommel.
DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS
OVEQ-KAnr
R/'v/ERE
LANDT
A.B.C
A.B.C.
A.B.C.
zeis
A.B.C
S°°z eis
zeis
1*e zeis
A.B.C.
zeis
A.B.C
A .3 C
b
laa'isie
zeis
A.B.C.
XÏWWZM' DOOR G. D. HOOGENDOORN.
IE
Het is nog rustig in het bosch,
Alleen de vogels scherr'len
De natte, dorre blaren los,
Die herfstwind eens deed dwarr'len.
Een eekhoorn huppelt op den grond,
Ginds schieten kleurige vinken
Als pijlen heen uit merelmond,
Hoor ik een deuntje klinken,
De zon zit rondom in den mist,
En kan niet verder komen.
Roodborstje kijktalsof 't iets wist
Van vroege lentedroomen
Het bosch is rustig en heel stil.
En wacht, in mijmeringen,
Of haast de lente komen wil,
Met vogels die blij zingen.
J. J. S.
naar -Musaus.
Er was eens een koning, die een
zoontje had, van wien voo~spe!d was,
dat hij op zijn zestiende jaar door een
hert gedood zou worden.
Toen hij nu zoo oud geworden was,
gingen de jagers eens met hem op jacht
Midden in het bosch raakte de Prins
van zijn gevolg af. Opeens stond een
groot hert vlak bij hem. Hij legde zijn
geweer tegen zijn schouder en schoot,
maar trof niet. Het he-t liep rustig voor
hem uit en het schieten van den Prins
deerde hem niet. Deze volgde het hert
tot ver builen bet bosch over een groote
wei. Daar veranderde het dier eensklaps
in een langen man, die, toen de Prins
naderbij kwam, op no-schen toon zei:
„Ziezoo, nu heb ik je ein-'elrk."
Meteen pakte hij den Prins bij zijn flu-
vcelen kraag, sleepte hem door een
groot water en over een nog grooteren
berg, tot bij hem eindelijk losliet voor
een hoogen burcht Toen zei hij:
,.Ik ben Koning en dit is mijn paleis
Ga naar binnen, daar zal ik zeggen, wat
je te doen staat."
Omdat de Koning zoo heel groot was
en de Prins nogal klein, vond de laatste
het maar 't veiligst te doen, wat hem
gezegd werd. Hij liep dus, maar met een
prinsenhouding, de steenen traopen op,
de groote gangen door, tot hii in een
za~l kwam, waar een tafel gedekt stond.
De Koning, die achter hem aan kwam,
beval hem te gaan zitten en iets te eten
Toen de Prins gegeten en gedronken
had. zei de Koning:
„Nu zal ik ie eens ve-tellen, wat ie te
doen hebt. Ik heb drie dochters. Van
nacht zul je waken voor de kamer van
mijn oudste dochter, van 's avonds ne
gen tot 's morgens zes nur. leder uur,
dat de klok slaat, zal iemand je roepen,
en als je een keer geen antwoord gege
ven hebt, omdat je in slaap gevallen
bent, word je morgen ter dood gebracht.
Maar heb je den heelen nacht gewaakt,
dan mag je mijn dochter lot vrouw."
De plaats nu, waar de Prins waken
moest, was betooverd, zóó, dat ieder,
die er van 's avonds negen tot 's mor
gens zes uur lag, vast insliep. Nu stond
er vlak bij de deur van de kamer der
oudste prinses een groote steenen ka
bouter. Toen de oudste prinses naar
haar kamer ging, trok zij den kabouter
aan zijn steenen puntmuts en zei:
„Lieve steenen aardman, jij houdt al
zoo lang de wacht bij mijn deur, dat ik
niet goed zou kunnen slapen, als een
ander het deed. Vannactit moet een
veemde Prins voor mijn deur waken en
hij zal ieder uur geroepen worden. Laat
hem dan rustig slapen en antwoord jij in
zijn plaats, Kabouter, clan slaap ik het
best."
De steenen Kabouter was erg gevlei
dat de prinses hem als wachter
voorkeur gaf boven den Prins cn
knikte langzaam met zijn punlmuts:
te kennen te geven, dat hij roepen
voor den Prins.
Toen de Prins om negen uur
stoel voor ce deur ging zitten, vf
natuurlijk dadelijk in slaap en shi
tot 's morgens zes uur. Hii kreeg
benauwd, want nu begreep hij vl
hij zijn leven er bij in zou boeti
Toen hij bij den Koning kwam, was hij
erg verbaasd te hoorén:
„Je hebt je taak goed volbracht, maar
mijn oudste dochter krijg je toch niet
als vrouw. Vannacht moet je maar eens
bij mijn tweede dochter waken cn wan
neer je ieder uur antwoord gegeven
hebt, zal ik er eens over denken, om je
mijn tweede dochter te geven."
Ook de plaats voO" de deur van de
tweede prinses was betooverd en ook
daar stond een steenen kabouter als
wachter, iets kleiner dan de vorige.
En deze Prinses vleide den steenen
kabouter nog liever, zoodat hij ook
knikte met zijn steenen puntmuts, dat
hij antwoorden zou, inplaats van den
Prins.
Toen de Prins den anderen mo-gen
wakker werd. dacht hij zeker, dien dag
te moeten sterven en hij was nog meer
verbaasd, toen hij hoorde, dat hij de
tweede wake ook goed volbracht had
„Maar mijn tweede dochter krijg je
toch niet als vrouw, je moet maar eerst
eens een nacht voor de deur van mijn
jongste dochter de wacht houden, dan
zal ik eens erover denken, of je die
misschien tot vrouw krijgen kunt Maar
als je ook maar éénmaal niet geant
woord hebt, zul je het met den dood
bekoo^e"'
Toen ging de Prinses naast den sla-
penden Prins zitten en zag toe, hoe de
kabouters werkten.
Binnen drie uren was de groote muur
gesloopt en alle steenen en puin net ge
ordend.
Toen gingen al die kleine kabouters
weer rond de Prinses heen staan en
riepen:
„Wij zijn ge-eed, Koningsdochter!"
En Fila dankte hen, sloeg weer drie
maal met haar hoofddoek op den grond
en riep:
„Aardmannetjes naar huis!"
En opeens waren ze allemaal weer
verdwenen.
Toen maakte ze den Prins wakker
en zei:
„Je behoeft niet bang meer te zijn,
de muur is gesloopt Kom om zes uur
naar het palers," en voer de Prins van
zijn verbazing bekomen was, was de
Prinses al verdwenen. Toen hij om zes
uur in 't paleis kwam, vroeg de Koning:
„Heb je je muur af?" „Jawel, de muur
is gesloopt," antwoordde de Prins.
Toen zij nu aan tafel zaten, zei de
Koning:
,„Ik kan je toch mijn jongste dochter
niet geven. Je moet ee-st het moeras
uitgraven. Morgenochtend om zes uur
kan je beginnen en als je zorgt, dat
morgenavond om zes uur het moeras
veranderd is in een blanken vijver,
waarin allerlei visschen rondzwemmen,
zal ik je misschien mijn jongste dochter
tot vrouw geven, maar anders moet je
sterven."
Den anderen morgen kreeg de Prins
een glazen schop en daarmee moest hij
het moeras letggravcn, Toen hij die
schop in den modder stak, brak die en
de Prins was weer ten einde raad.
's Middags kwam Fila hem weer eten
b-engen en vroeg, hoe het ging, en de
Prins zei: „Als jij me niet helpen kunt,
ben ik verloren. Mijn schop brak direct."
rnas- c*"ni, r> weer
De plaats voor de kamerdeur van de
jongste prinses was natuurliik ook be
tooverd en de Prins zou zeker zijn te
ven erbij ingeschoten hebben, als de
jongste prinses niet zoo lief den heelen
kleinen Kabouter, die voor haar kamet
de wacht hield, gevraagd had, voor den
Prins antwoord te geven.
Den volgenden morgen zei de Koning
„Je hebt wel is waa- goed de wacht
gehouden, maar ik kan je mijn jongste
dochter toch niet tot vrouw geven. Ach
ter in het bosch is een groote muur; ais
je dien vanavond om zes uur gesloopt
hebt, zal ik er nog een3 over denken,
maar ben ie er niet mee klaar, dan zul
je ter dood gebracht wo-den
Toen werd hem een glazen houweel,
een glazen wig en een glazen bijl ge
bracht, waarmee hij den muur moes!
sloopen
Toen hij in het bosch gekomen was,
sloeg hij zijn houweel in den muur,
waardoor die natuurli'k brak.
Toen nam hij zijn wig en sloeg daar
op met zivn glazen bijl en beiden vielen
in duizend stukjes op het mos.
Toen werd de Prins heel bedroefd,
want omdat hij al dricrrral aan den
dood ontkomen was, had hij er vast op
gerekend, dezen keer ook gered te wor
den. Met oen heel treurig gezicht ging
hij onde- een boom zitten en hij deed
alle moeite om niet te huilen.
Toen het middag geworden was, zei
de Koning tot zijn dochter:
„Een van jullie moet hem maar wat
eten brengen."
„Neen, zeiden de beide oudste Prin
sessen, „het is ons te ver, de weg is
modderig er. wij zijn niet van plan, onze
mooie schoentjes te bederven, iaat Eda
fzoo heette de jongste prinses) het maar
doen, daar heeft hij vannacht voor ge-
wa-kt."
Dus ging de jongste op weg; in naar
mand lagen versch-gccakken, licht
bruine koeken en roode appels.
Toen zij in het bosch kwam, vroeg zij
den Prins, hoe bet ging.
„Och," zei de Prins, met een erg treu
rig gezicht, „h~t gaat mij heel slecht
„Zoo," zei Fila, „wees maar niet be
zorgd en eet eerst eens wat."
„Nee," zei de Prins, „ik moet toch
sterven, en ik wil niet meer eten." Maar
de Prinses d~ong zoo aan. dat hij ten
laatste maar iets at.
Toen hij nu gegeten had, zei ze:
,,lk zal je eens iets voo~zingen, dan zul
je je zorgen wel vergeten.'
Toen begon de Prinses te zingen, zóó
zacht en zóó eentonig, dat de Prins
dadelijk in een diepen slaap viel.
Zoo gauw de Prinses dat bemerkte
hield ze op met baar lied. Ze knoopte
den doek van haar hoofd en sloeg daar
mede driemaal op den grond, terwijl ze
riep:
„Aardmannetjes, eruit!"
Direct was Fih omringd van een kri
oelende menigte aardmannetjes en een
stemmig riepen die:
„Wat wilt u, Koningsdochter?"
„In tijd van drie uren moeten jullie
dezen muur gesloopt en de steenen cn
het puin netjes op hoopen gelegd heb
ben."
voor je," zei Fila. Dus at de Prins en
toen de Prinses daarna begon te zingen,
viel hij weer in slaap. En de Prinses
sloeg met haar hoofddoek driemaal op
den grond en riep; „Aardmannetjes,
eruit!" En al die kleine aardmannetjes
stonden weer om haar heen cn riepen;
„Wat wilt u, Koningsdochter? „Binnen
drie uren moeten jullie dit moeras uit
gegraven hebben, zoodat het een blanke
vijver gewo den is en er moeten allerlei
visschen in rondzwemmen." Na twee
uren kwamen dc kaboutrns al bij Fih en
riepen: „Wij zijn gereed, Koningsdoch
ter!" Dan dankte zij hen, nam haar
hoofddoek, sloeg er driemaal mee tegen
den grond en riep: „Aardmannetjes, naar
huis!" Di eet waren alle krbouters weer
verdwenen. Toen dc Prins wakker werd,
was de vijver klaar en allerlei visschen
zwommen erin rond, en de Prinses zei
tegen hem: Kom om zes uur in 't pa
leis, je hebt nu niets te vreezen." Toen
de Prins om zes uur bii den Koning
kwam, v-oeg deze: „Is de vijver klaar?"
„De vijver is klaar," antwoordde de
Prins. Toen zij nu aan tafel zaten, zei
Tegen den middag zag hij haar komen
en liep haar tegemoet. Hij vertelde, wat
er gebeurd was, en at van wat zij hem
gebracht had. Dan liet hij haar weer
zingen en viel direct in een diepen slaap.
En de Prinses sloeg weer driemaal met
haar hoofddoek op den grond en riep:
„Aardmannetjes, eruit!" De kleine ka
bouters vroegen, wat zij wilde. „Bin
nen drie uren moeten deze doornstrui
ken weggehakt zijn en boven op den
berg een slot gebouwd, zóó mooi, als
iemand maar bedenken kan, en alles
moet er in staan, wat er maar in een
slot hoort."
Juist één minuut voordat er drie uren
om waren, stonden de kleine kabouters
rond Fila heen en riepen: „Het is ge
reed, Koningsdochter," en nadat Fih
hen bedankt had er. nadat zij driemaal
de Koning: „Toch krijg je mijn dochter
nog niet tot vrouw. Er is een groote
berg vol doornstruiken. Die moet je
eerst weghakken en dan boven op den
berg een slot bouwen, zoo mooi, als
iemand maa-- bedenken kan cn er moet
alles in zijn, wat er maar in een slot
hoort. Morgen om zes uur kun je begin
nen en morgenavond om zes uur moet
je klaar zijn, anders moet je sterven." i
Den volgenden morgen kreeg dc Prins j
een glazen zaag en een glazen boor. Toen j
hij in den ee sten doornstruik zijn zaag J
zette, brak die en zijn glazen boor
gooide hij toen van kwaadheid maar
direct kapot. Hij ging weer onder een
boom zitten en wachtte, of de Prinses
niet komen zou,
met haar hoofddoek op den grond ge
slagen en „Aardmannetjes, naar huis!"
had geroepen, verdween het kleine
volkje weer even vlug als het gekomen
was. Toen de Prins wakker werd en
zag, dat alles weer voor hem gedaan
was, sprong hij van blijdschap en de
Prinses wachtte ook tot het zes urn-
was. Toen gingen zij samen naar het
paleis. En de Koning voeg: ,.Is het slot
ook klaar?" „Ja," zei de Koningszoon.
Toen zij aan tafel zaten, zei de Koning:
„Maar mijn jongste dochter kan ik j;
toch niet geven voor de twee oudsten
getrouwd zijn." Dc Koningszoon en de
Koningsdochter werden toen heel be
droefd, want zij wisten niet, of de twee
oudste prinsessen wel ooit zouden trou
wen als het hun aanbidders zoo moeilijk
gemaakt werd.
Daarom besloot de Prin9, 's nachts
met de jongste dochter weg te loopen
Toen zij al een eind in den donkeren
nacht geioopen hadden, keek de Prinses
om en zag, juist toen een groote wolk
voorbij de maan getrokken was, haar
vader achter hen aankomen.
„O," riep ze uit, „wat zullen we be
ginnen Mijn vader komt ons achterna,
nu ben je zeker verlo-en! Ik zal je gauw
in een doornstruik veranderen cn ffiijze'f
in een roos, dan kan ik me in de struik
verstoppen," en de Prinses zwaaide
driemaal met haar hoofddoek in de
lucht. Toen de Koning, zwaar hijgend
van het harde loopen, bij hen gekomen
was, zag hij niets dan een docrns'rmk
en een roos, want de Prinses had geen
tijd meer gehad om zich goed te verstop
pen. Hij wilde de roos plukken, maar
de doornstruik sl~k hem erg in den vin
ger, en het bloedde zóó erg, dat hij weer
terug naar 't paleis móest om zich te
vo-binden. Toen hij daar kwam, vroegen
zijn oudere dochters hem, waar hij den
Prins en Fila gelaten had. „Ik heb hen
bijna te pakken gehad, toen zij plotse
ling weer verdwenen waren. Ik zag c°n
doornstruik en een mooie roos, die ik
plukken wilde, maar toen stak de doorn
struik mij in mijn vingers." „Hadt dc
voos maar geplukt, dan was de doorn
struik vanzelf Wel meegekomen," lach
ten de zusters. Dus ging de Koning weer
op weg om de roos te plukken. Intu3-
schen staren de Prins en Fila «1 weer
ver vooruit, maar de Koning liep nog
harder cn kreeg hen gauw in 't oog.
Toen de Prinses na een tijdje weer
eens omkeek, zag zij, dat haar vader
hen weer achterna kwam. En zij schrok
en riep: „O wat zal ik doen? Wacht, ik
zal jou tot een kerk en mijzelf een
pastoor maken!"
Toen dc Koning meende, hen inge
haald te hebben, zag hij de kerk. Hij
'iep rondom, om tc zien of zij zich mis
schien verschalen hadden, maar vond
geen spoor. Dan ging hij in de kc-k.
Daar zag hij een pastoor, die in een
kerkboek liep tc bidden, Hij durfde hem
niets ragen en ging dus maar weer naar
huis. Daar vroegen zijn oudere dochters
weer naa- den Prins en hun jongste zus
ter. En dc Koning zei: ,,lk kan hen niet
vinden, toen ik meende vlak bij hen te
zijn: zag ik ineens de kerk en binnt.n
üep een pastoor te bidden." U had den
pastoor maar mee moeten nemen, c'an
was de kerk ook wc! gekomen!" riepen
de zusters, „nu zupen we ze zelf wel
eens achterna gaan," en zij liepen nog
harder dan hun vader geioopen had.
Toen do jongsfe Prinses z'ag, dat haa*
zusters cr aan kwamen, riep ze uit: „Nu
zijn we verloren! fk wil zien of 't helpt,
en jóu in een vijver en me zelf in een
visch veranderen." Zoo werd dc Prins
een groote vijver en de Prinses oen
kleine visch, die middenin zwom. Toen
de zuste-s nu bij den vijver kwamen,
zagen zij de visch wei, maar konden
haar niet krijgen, omdat zij .niet zwem
men konden, cn den vijve' ook niet,
Dus gingen zij ook onverrichter zake
naar 't paleis terug. En Fila ging met
den Prins mee naar zijn land. Op de
grens stond haar ei^en steenen kabou
tertje als g-cnspaal. Zij vroeg hem, hoe
hij hier kwam en heel moeilijk en lang
zaam, omdat hij een steenen mond had.
zei hij: „Hoe ik hier kom, doet er niet
toe. Maar als laatsten groet krijgt u
deze drie noten van mij, maak ze open
als 'gij in nood zijt." Toen hield hij ziin
steenen mond weer dicht cn voor de
voeten van de Prinses lagen drie noten.
Do Prinses stak ze in baar zak eri st eek
den kabouter uit dankbaarheid over
zijn puntmuts, Toen gingen zij weer ver
der. Ten laatste kwamen zij aan d
stad, waar de Prins woonde. Buiten di
stad, bij een ouden molen, was een klein
weitje, daar iiet de Prins Fila achter
en zei: „Eerst ga ik naa- mijn ouders en
vertel hun mijn avonturen, en dan kom
ik je halen in een gouden koets." Toen
hij op het slot kwam, waren ze allen zoo
blij, dat de Prins weer teruggrkomen
was, dat niemand boorde Vat hij ver
telde van zijn bruid. Niemand, behalve
zijn stiefmoeder, die tooveren kon. Zij
gaf hem een kus op zijn hoofd en dadelijk
was hij alles vergeten wat hem over
komen was.
De jongste koningsdochter zat in de
weide en wachtte, maar de Prins kwam
niet. En ten einde raad verhuurde zij
zich bij den molenaar. Daar moest ze
lederen middag buiten op 't erf groote
tobb enschuren. Zoo bleei zij daar een
langen tijd. Op zekeren keer hoo-de zij,
dat de Prins ging trouwen. Er waren
groote feesten in de stad en Fila vroeg
aan den molenaar of zij erheen gaan
mocht. Toen zij onderweg was, mrakle
ze één van de drie noten open. die ze
nog altijd bij zich droeg. Er was een
beeldig kleedje in. De P inses trok d t
aan en ging zoo het paleis binnen. Zij
liep naar de feestzaal, en de menschen
waren daar juist aan 't dansen.
Toen de bruid het meisje met de
prachtige jurk zag, kwam zij dadelpk
naar haar toe en bad en smeekte Fila,
het haar toch te evrkoopen. „Ve-koopen
doe ik het niet." zei de Prinses. „Maar
als ik vannacht voor de deur van de
kamer van den Prins slapen mag, wil
ik het u schenken."
's Avonds liet de bruid den bediende
den Prins een slaapd-ank geven Fila
knielde voor de deur en fluisterde den
heelen nacht door het sleutelgat: „Zij
had den muur voor hem gesloopt, zij had
iet moeras voor hem uitgeg avcn, zij
ad het slot voor hem gebouwd, zij had
rem tot doornstruik, dan weer tot kerk
en la.ter tot een vijver gemaakt en hij
had haar zoo gauw vergeten!"
Maar de Koningszoon sliep en hoorde
niets. De bedienden echter wa-en wak
ker geworden en hadden toegeluisterd,
maar er niets van begrepen. Den volgen
den dag trok dc bruid het mooie kleedje
aan van de Prinses. Toen brak Fila
haar tweeden noot open en daarin was
een nog mooier kleedje. Toen de b-uid
deze jurk zag, wilde ze die ook hebben.
„Wanneer ik vannacht voor de deur
van 's Prinsen kamer slapen mag, zal ik
het u schenken," zei de Prinses. En
's nachts knielde de Prinses voor de
deur en fluisterde in het sleutelgat. En
de bedienden hadden inplaats van een
slaandrank den Prins iets gegeven om
wakke-- te blijven. Zoo hoorde hij alles
er. herinnerde zich direct al de avontu
ren, die hij beleefd had. Den volgenden
morgen herkende hij de jongste Konings
dochter, die hem zoo dikwijls gered had,
dadelijk. Hij nam de Prinses bij de hand
en ging zoo naar den Koning. En dien
vertelde hij alles, wat er gebeurd was
en hoe zijn stiefmoeder hem zijn echte
b-uid had doen vergeten.
Toen maakte de Prinses den derden
noot open en daarin was de mooiste
bruidsjapon, die men zich maar denken
kan. En de Prins en Prinses reden
samen in een gouden koets naar de kerk
en daar trouwden zij. De andere bruid
was wel e-g beteuterd, dat ze zoo plot
seling bruid-af werd, maar, redeneerde
ze, anders had ik die twee mooie kleed
jes niet gehad, ze bevallen me buiten
gewoon en of de bruidegom me bevallen
zou zijn, was toch nog maar de vraag."
PALJAS.
OPLOSSING VAN DE DRIE
MEESTERS.
Twee Knegtcn varen over, (a, en b.),
dacr van de eene het schuytjen weder
overbrengt (b.) ende veert weder over
met de derde Knegt (b. en c.). Dat ghe-
Alsoo datse in ses malen altijdt twee
ende twee overvaren maer het schuvl-
jen wederom brenghende, gheschidt altijd
van eenen, uytgenomen de derde reise.
Zoo luidt de oud-Hollanc'sche tekst.
Voor wie het nu nog niet duidelijk is,
CL. 6. c
A.B.C
dó
Jo 7eu
CA;.
ctaen synde, de eene van de drie Kncgts
fb.) brengt het schuytjen wederom, end"
blijvende met sijn Meester (B.) te land,
laet dc twee andere Meesters (A. en C.)
overvaren bij hare Kneglen (a, en c.)
daema een van de Meeste s met syn
Knegt (A. en a.) brengen wederom bet
schuytjen over ende kiende sijn Knegt
op het Landt, neemt de Meester (B.) bij
hem ende vaert met hem over: Eynde-
lyck de Knegt, die bij de drie Meesters
over is, gact in het schuytjen, ende haelt
in twee reiscn de twee andere Kncgts
(b. en a.).
teeken ik hierboven even de hcele ge
schiedenis.
OPLOSSING VAN DE
STADSPOORTENPUZZLE.
Dc reiziger kwam bij de stad aan met
3.05 op zak.
Probeer maar of 'tniet uitkomt.
OPLOSSING VAN: „IS DAT ZOO?"
Zo hebben er drie uur voor noodig,
want de 4 arbeiders moeien toch weer
1 uur te-ugtippelen om hun tweede
vrachtje te halen.
AARDIGE ANTWOORDEN.
Een Oostersch vorst reed op zekeren
dag met zijn gevolg door een welvarend
dorp. Hij zag langs den weg een ouden
landman, die een vruchtboom pl-.ntte.
Hij sprak den man aan en maakte de
opmerking, da' hij niet kon hopen, de
boomen, die hij plantte, groot te zien
„Dat is waar," zei de boer, „n aar daar
anderen voor ons gephnt hebben, wat
ons vruchten geeft, dienen wij op onze
beurt voor anderen te planten."
„Voortreffelijk!" riep de vorst uit en
hij liet den man duizend goudstukken
geven. De schrandere boer nam ze mei
een diepe buiging aan en zei:
vVivr-xcv.:-.
„Ande-e boomen, mijn vorst, bereiken
eerst na vele jaren hun wasdom, maar
deze dragen vrucht, zoodra zij geplant
zijn."
Dit doelde op de goudstukken.
„Prachtig!" zei de koning. „Schatbe
waarder, geef den man nog duizend
goudstukken."
Nog een beurs werd hem overhandigd
en nu riep de landman uit:
„Andere boomen dragen jaarlijks slechts
éénmaal, maar dc mijne hebben in één
jaar twee oogsten!"
Dit omdat hij nu reeds tweemaal geld
kreeg voor zijn geestige en juiste ant
woorden betreffende den boom, dien hij
aan het planten was.
Nu schonk de vorst hem wederom
zooveel geld, maar gaf tegelijk zijn paa-d
de sporen en reed snel weg, terwijl hij
uitriep:
„Uw vernuft is onuitputtelijk, maar
mijn schatten niet!"
EEN DOMME VRAAG,
Jantje zag in den tuin den tuinman
bezig met eenige planten. Naar hem toe
gaande cn op een bepaalde plant wijzend
vroeg hij:
„Wat is dit voor een plant, tuinman?"
„Wel, Jantje, dat isi een tabaks
plant."
„O, groeien daar dus de sigaren aan?"
OOM GREGOR.
TOPPUNT VAN „SNUGGERHEID".
„Waarom heb jij je sokken binnenste
buiten aan?"
„O, omdat er aan den anderen kant
'n gat zit."
HIJ DURFDE,
Onderwijzer: Nou Willy, toen ik zoo
I utd was als jij, maakte ik m'n sommen
tweern-al zoo vlug.
WlHyS Dan kreeg u zeker bo'ar on-
Rh meneer.