CfGD De kleermaker en de muizen. mm L w- mmAmmp Ik ben van de andere soort. IJ Planten kweeken. DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS fcïïta®™G1»=„S' Jt, »'.ooze f°dc 'Tee' "Pihksurbl- oem, Ee* QncUft-c e. Irt&cf WI&X D00R G. D. H OOGENDOORN. Is VooRpriZL (Uit het Engelsch vertaald). Ten tijde van zwaarden en pruiken en wijde jassen met gebloemde omslagen, toen heeren plooisels droegen, en ves ten van gebloemd satijn en tafzijde, met goud geboord, toen leefde er eens in Gloucester een kleermaker. Van 's morgens vroeg tot "s avonds zat hij met gekruiste beenen op een tafel voor het venster van 'n kleinen winkel in Westgate, 'Den geheelen dag. zoolang het licht was, naaide, knipte en mat hij zijn satijn, pompadour en tafzij- de; stoffen hadden vreemde namen en waren zeer duur in die dagen van den kleermaker van Gloucester Doch hoewel hij fijne zijden kleeren voor zijn naburen maakte, zelf was hij zeer, zeer arm, een schamel geklecde oude man, met een bril op ingevallen wangen en oude, gekromde vingers. Van de geborduurde stof knipte hij zijn jassen zoo zuinig mogelijk, zoodat er al tijd heele kleine overblijfsels en afknip- sels op tafel overbleven. „Voor niets geschikt meer, dan alleen voor muizenvesten," prevelde de kleer maker. Omstreeks Kersttijd begon de kleer maker op een bitter kouden dag aan een jas een jas van kerskleurige zijde, geborduurd met violen en rozen en aan een vest van roomkleurige satijn, opge maakt met gaas en groene sujetten chenille voor den burgemeester van Gloucester, De kleermaker werkte en werkte, en mompelde bij zichzelf, werk, schotels, geschilderde borden, theekopjes en kannen. De kleermaker ging de keuken door en stond naast de keukenkast door zijn bril te kijken en te luisteren. Weer kwam onder een theekop vandaan dat grappige, zachte geluid tip tap, tip tap, lip tap, tip, „Dat is toch vreemd," prevelde de kleerma ker van Gloucester en tilde de theekop op, die ondersteboven stond. Daar van onder uit kwam een levende kleine muis, zij maakte een buiging voor den kleer maker, huppelde toen van de keuken kast en verdween eensklaps onder het beschot. De kleermaker ging weer bij het vuur zitten zijn arme koude handen te war men en mompelde: „Het vest is geknipt van perzikbloesetnkleurig satijn, tam- boerreerraamsteek en rozenknoppen in prachtige floretzijde Was het wel ver standig van mij, om mijn laatste vier- stuiverstukje aan Simpkin mee te geven? Een en twintig knoopsgaten van kers- kleurige zijde." Op eens kwamen er weer andere kleine geluiden uit de keukenkast, tip lap, tip lap, tip tap, tip. „Dat gaat mijn verstand te boven," prevelde de kleermaker van Gloucester en tilde een andere theekop op. Een andere kleine muis stapte er van onder uit, en maakte een buiging voor den kleermaker. En op eens kwam over de geheele keukenkast een koor van kleine tikjes, zoo gelijk klinkende alsof de een den ander antwoordde, als torren in stopt had', maar geen onhete muis was er tc vinden. En als de kleermaker in zijn slaap zuchtte en mompelde, dan deed Simpkin „miauw, ger-r-w-s'-s-ch" en zulke akelige ,vrecmde geluiden als katten des nachts doen hooren. De arme, oude kleermaker lag erg ziek van de koorts en woelde en wen telde zich heen en weer in zijn bed om en prevelde nog in zijn droomen: „geen streng meer, geen streng meer." Den geheelen dag, en den volgenden, en den daarop volgenden was hij ziek en wat zou er nu van de kerskleurige jas worden. De geborduurde zijde en het satijn lag uitgeknipt op de tafel in den winkel van den kleermaker in Westgate Street, een-en-twintig knoopsgaten waren er te maken en wie zou ze komen naaien als het venster en de deur ge sloten was. Maar voor de kleine, bruine draadbreken en kleine muizenstemmen zongen luid en opgewekt. „Miauw! Miauw!" viel Simpkin hen in de rede en krabbelde aan de deur; maar hij kon niet binnenkomen, daar de kleermaker den sleutel onder zijn hoofdkussen had. De kleine muizen begonnen tc lachen en tikten met hunne vingerhoeden om de maat te slaan, en Simpkin snuffelde en miauwde maar aan de deur van den winkel, want geen een van de liedjes viel in zijn smaak. „Miauw! krab! krab!" Simpkin sprong op de vensterbank. De kleine muizen daar binnen sprongen op en begonnen allen tegelijk met kleine, piepende stem men te roepen: „Geen streng meer! Geen streng meer!" Zij deden de ven sterluiken dicht en sloten zoo Simpkin uit. Maar nog door de naden in de lui- iPllUsS luWUa, M CJ wi IJ C* L u; Si De zijde werd uitgemeten, om en om 'gekeerd en met de schaar pasklaar ge maakt; de tafel lag vol met kerskleurige afknipsels. „Voor niets breed genoeg, en dwars- genomen nog minder, alleen nog geschikt voor kragen en nachtmutslinten voor de muizen," prevelde de kleermaker van Gloucester. Toen dc sneeuwvlokken het licht De- jonnen uit te sluiten van het smalle niet lood bedekte venster, toen was de kleermaker juist gereed met zijn dag taak. Zijde, satijn, alles lag geknipt op taie! Daar waren twaalf stukken voor de jas en vier voor het vest, omslagen voor de zakken en de manchetten, en knoo- pen, niets ontbrak, zelfs fijne, geie taf zijde voor de voering van de jas en strengen van kerskleurige zijde voor de knoopsgaten, alles lag gereed om den volgenden morgen aan elkaar genaaid te worden, alles uitgemeten en voldoen de, alleen ontbrak er nog een enkele streng van kerskleurige zijde. Toen het geheel donker was, verhei de kleermaker zijn winkel, na eerst het venster cn de deur gesloten, en den sleu tel bij zich gestoken te hebben, want 's nachts sliep hij daar niet. Niemand woonde daar 's nachts, dan alleen kleine bruine muizen, doch die loopen zonder sleutel in en uit, want achter dc hou ten beschotten van alle oude huizen in Gloucester bevinden zich kleine muizen- trappen en geheime valdeuren, zoodat do muizen zonder over straat te gaan door al die nauwe doortochten van huis tot buis gaan door de geheele stad Nu, dc kleermaker kwam dan uit zijn winkel en strompelde door de sneeuw naar huis. Hij woonde heel dichtbij in College Court, naast den ingang van College Green, en ofschoon het geen groot huis was, had de kleermaker, om dat hij zoo arm was, alleen dc keuken er van gehuurd .Hij woonde daar heel alleen met zijn kat, die Simpkin heette cn zoolang de kleermaker aan het werk was, paste Simpkin, die ook veel van muizen hield, doch hun geen satijn voor vesten gaf, op het huis. „Miauw," zeide de kat, toen de kleer maker de deur opende. „Miauw' „Simpkin," antwoordde hem de kleer maker, „nu zullen wij rijk worden, maar ik ben er nog heelcmaal van_ in de war Neem dit vierstuiverstukje (dat ons laatste vierstuiverstukje is) en Simpkin neem een porcclcinen kan mee, koop voor een stuiver broodjes, voor een stuiver melk cn voor een stuiver sau cijsjes en Simpkin koop mij niet den laatsten stuiver van ons vierstuiverstukje een streng van kerskleurige zijde Maar o Simpkin, verlies loch vooral niet den laatsten stuiver, want dan maak ie mij ongelukkig, want ik heb geen zijde genoeg." ..Miauw," zeide Simpkin weer, nam het vierstuiverstukje en de kan, en ging dc deur uit. Dc kleermaker gevoelde '-leb o zoo moe cn afgemat. Hij ging bij den haard zitten cn mompelde bij zich zelf over de wonderbare jas. „Nu ga ik rijk wor den, docli laat ik mij alles nog eens goed in liet geheugen brengen. In den loop van den morgen op Kerstdag gaat du burgemeester van Gloucester trou wen Hij heeft een jas en een geborduurd vest besteld, dat met gele tafzijdc ge voerd moet worden Er was van de taf- zijde juist genoeg, want veel is er niet van overgebleven, dan wat alleen „J=rie voorbeeld, altoos en over de schikt was voor kragen cn mutsenlin/sche wereld, ook daar, waar zij wordt ge- voor muizen." and en verdruktReeds bij de eerste steen- Eensklaps hield de kleermaker ggjng werd gevraagd, dat hier zoude bloeien want uit dc keukenkast aan het mc;t ware geloof en de broederlijke liefde en einde an de keuken, kwamen een neer je Kerk zulk een ernstige vermaning lal zachte geluiden; Up tap, iips geeft cioor 20oveel zorg te schenken aan verschrikt van zijn stoel op. De l?kt zij ons dan op bij deze wijding, om hier kcnknsl was geheel gevuld met as, streven naar heiligheid. een oud, wormstekig vensterluik, tip tap, tip tap, tip tap, tip. En van onder theekopjes, van onder schotels en bor den en kannen kwamen al maar meer kleine muizen te voorschijn, die van de keukenkast onder het beschot verdwe nen. De kleermaker ging nog dichter bij het vuur zitten en jammerde: „Een en twintig knoopsgaten van kerskleurige zijde, die voor Zaterdagmiddag klaar moeten zijn cri nu is het al Dinsdag avond Deed ik er goed aan, al die mui zen los te laten, ontegenzeggelijk het eigendom van Simpkin Ach, alles gaat verkeerd, want ik heb geen streng zijde meer." De kleine muizen kwamen weer te voorschijn en luisterden naar den kleer maker. Zij fluisterden met elkaar over de gele tafzijde en over kragen voor kleine muizen, en toen op eens holden zij allen tegelijk weg door de opening achter het beschot, piepende cn elkaar roepende, toen zij van huis tot huls gin gen en geen enkele muis was er achter gebleven in de keuken van den kleer maker, toen Simpkin met de melk terug kwam. Simpkin sprong met een boos „g-r-r- miauw" dc deur in, als een kat, die boos is, want hij hield niets van sneeuw en sneeuw was er in zijne ooren cn sneeuw in zijn halsband achter in zijn nek Hij zette het brood en de saucijsjes op de keukenkast cn begon vond te snuffelen^ „Simpkin, waar is mijn streng zijde?" vroeg de kleermaker, Docb Simpkin zette dc kan met melk op de keukenkast en keek achterdoch tig naar dc theekopjes, want hij ver langde zoo naar een kleine, vette muis voor zijn avondeten „Simpkin, waar is de streng zijde?" vroeg de kleermaker weer. Maar Simpkin deed heimelijk een klein pakje in den theepot, cn blies en grauwde tegen den' kleermaker Als Simpkin had kunnen spreken, dan zou hij stellig gevraagd hebben: „Waar is mijn muis?" „Ach, nu is alles verloren," zuchtte de kleermaker van Gloucester, en ging treurig naar bed. Den geheelen nacht zocht cn liep Simpkin door de keuken, keek onder kasten en onder het beschot, en in den theepot, waar bij de streng zijde ver- muizen was dat geen beletsel, die loo pen maar in en uit zonder sleutels door al de oude huizen in Gloucester, Buiten gingen de menschen door de sneeuw naar de markt om hunne gan zen en kalkoenen te koopen en hunne Kerstkocken te laten bakken, maar voor Simpkin en den armen, ouden kleer maker van Gloucester zou er geen Kerst maaltijd zijn. Voor drie dagen en drie nachten lag dc kleermaker ziek te bed, en nu was het Kerstavond en zeer laat in den nacht. De maan scheen over dc daken cn schoorsteenen en keek neer over de poort in College Court. Er was geen licht in de vensters, noch eenig geluid in de huizen; de geheele stad Gloucester lag in diepe rust onder de sneeuw. En Simpkin verlangde nog steeds naar zijn muizen, en miauwde toen' hij naast het bed van zijn baas stond. In de oude verhalen staat er geschre ven, dat alle beesten in den nacht tus- schen Kerstavond en Kerstdag in den vroegen morgen kunnen spreken (of schoon er zeer weinig menschen zijn die ze kunnen hooren of weten wat zij zeg gen). Toen de kerkklok twaalf uur sloeg, kwam daar een antwoord, gelijk aan de echo van het klokkenspel, en Simpkin, die dat hoorde, kwam de deur uitgeloo- pen en dwaalde in de sneeuw rond. Van alle daken en goten cn oude, houten huizen in Gloucester begonnen duizen den vroolijke stemmen de oude^ Kerst liederen te zingen, alle oude liederen, die ik altijd gehoord heb en ccnige, die ik niet weet. zooals de klokken van Whittington Het allereerst en luidst begonnen de banen te roepen: „Vrouw sta op en bak je koeken." „Oh dilly, dilly, dillyl" zuchtte Simp kin. En toen kwam er licht op een zol der cn geluiden of men aan het dansen was en katten kwamen over den weg aangeloopen. „Hey diddle, diddle the cat and the fiddle. Daar zijn alle katten van Glou cester bijeen, behalve ik," zuchtte Simp kin. Onder de houten afdakken begonnen de spreeuwen en de musschen te zingen van Ke-stkoeken, de kraaien in de Hoofdkerk werden er wakker van en hoewel het nog midden in den nacht was, zongen dc lijsters en roodborstje!, men hoorde niets dan kleine kweelende tonen. Het was wel een beetje al te ter gend voor den armen, hongerigen Simp kin. Hij ergerde zicb bijzonder over eenige kleine, schrille stemmen van achter oen houten traliewerk, ik ver onderstel, dat het vleermuizen waren, omdat die alti'd zulke zwakke stemmen hebben, vooral bij een feilen vorst en als zij in hun slaap praten, zooals de kleermaker van Gloucester. Simpkin ging maar weg en schudde zijn ooren, alsof hij door een bij gesto ken was. Van uit den winkel van den kleer maker in Westgate Street kwam een schijnsel van licht en toen Simpkin naderbij kwam om door het venster te gluren, zag hij een aantal kaarsen bran den. er was een geknip van scharen en ken kon hij het tikken van de vinger hoeden cn de kleine muizenstenyinien hooren, die zongen: „Geen streng meer! Geen streng meer!" Ten laatste ging Simpkin in gedach ten verzonken naar huis en vond den armen, ouden kleermaker zonder koorts en rustig in slaap. Simpkin sloop zoo zachtjes mogelijk naar binnen, nam een klein pakje uit den theepot en bekeek het in het maanlicht. Hij gevoelde zich, in vergelijking met die goede kleine muizen zoo beschaamd over zijn eigen slechtheid. Toen de kleermaker in den morgen wakker werd, was het eerste wat hij zag op de gebloemde sprei een streng van kerskleurige zijde en naast het bed stond de berouwhebbende Simpkin „Ach," zuchtte de kleermaker, „ik ben nog zoo in de war, maar ik heb toch mijn streng zijde." Vroolijk scheen de zon op de sneeuw, toen de kleermaker opstond, zich aan kleedde en met Simpkin, die vooruit holde, de straat opging. De spreeuwen floten van de daken en de lijsters en roodborstjes, doch nu hunne eigen kleine geluiden cn niet de woorden, die zij in den nacht gezongen hadden. „Ach, nu is het Kerstdag morgen," zuchtte de kleermaker, „en ik heb nu mijn streng zijde maar geen kracht noch tijd om één enkel knoopsgat te maken. Van middag gaat de burgemees ter van Glou-ester trouwen, en waar is nu zijn kerskleurige jas." Hij opende de deur van zijn kleinen winkel in Westgate Street en Simpkin sprong naar binnen als een kat die iets buitengewoons verwacht Doch niemand was daar, zelfs geen enkele kleine, bruine muis. De haard was aangeveegd cn netjes schoongemaakt, de draadjes en kleine zijden afknipsels van den grond wegge ruimd en op de tafel de kleermaker gaf een vreugdekreet daar waar hij slechts afgeknipte zijde had gelaten, lag dc prachtigste ja9 en geborduu'd satij nen vest, dat ooit door een burgemees ter van Gloucester was gedragen ge worden. Op de overkleppen van de jas waren violen en rozen gewerkt en kla ver en korenbloemen op het vest. Alles was klaar op één enkel knoopsgat na. cn waar het knoopsgat moest zijn, daar was een stukje papier opgespeld met de woorden in heele klein lettertjes: „Geen zijde meer". Van toen af begon het geluk van den kleermaker van Gloucester; hij werd dik en erg rijk. Hij maakte de prach tigste vesten voor al de riike kooplie den van Gloucester en deftige heeren uit den omtrek. Men had nog nooit zulke plooisels of geborduurde manchetten en overkleppen gezien, maar zijn knoopsga ten waren zijn grootste roem. Die ste ken waren zoo keurig, zoo keurig, men kon het zich niet begrijpen, dat zij zóó genaaid konden worden door een ouden man met een bril op, met oude gekromde vingers cn een kleermakers vingerhoed. De steken van die knoopsgaten waren zoo klein, zoo klein, het geleek wel of ze door kleine muizen gemaakt waren. „Daar heb je 't al weer!" Met een zucht van wanhoop ging mijnheer Morris in zijn bed overeind zitten. Het was een koude wintermorgen en nog heel donker, maar buiten hoorde hij een vreeselijk geschreeuw: „Hier ben ikl hier! hier!" Mijnheer Morri9 sloeg met de vuist op zijn kussen en draaide zich woedend 0111. Dat was nu toch al te erg! Het was nu al weken lang, iederen morgen vóór dat de zon opging, dat hij dat verve lende geroep hoorde. Eerst een stem in do verte: „Hallo! hallo-o!" cn dan een andere stem, die bijna vlak onder zijn ramen met een daverend „hier ben ik!" antwoordde. Dan lag hij te luisteren en hoorde het klagende „hallo!" altijd her holen en al zwakker worden, totdat zelfs zijn scherpe ooren er niets meer van vernamen. En in plaats dat mijnheer Morris zich daar nu aan gewende, werd hij al wak ker vóórdat het roepen begon, en lag dan ïn zijn bed te luisteren of de wel- Morris knorrig. Nu hij den kiemen jon. bekende tonen nog niet kwamen. De gen niet meer bleef schudden, merkte hij pas, hoe koud hij het had, „Billy? wel, dat is mijn vriendje. Die moet ook kranten rondbrengen, maar hij is nog niet gewend, zoo in het donker buiten te zijn en dan wordt hij bang. Daarom roept hij telkens tegen mij, en als ik 1 dan maar antwoord, vat hij weer moed." „Zoo zoo!" ^eidc Morris. ,.lk dacht dat je maar voor je plezier zoo schreeuw de." Daar klonk juist weer een zwak: „hallo!" uit de verte. Maar er kwam geen antwoord. „Antwoord dan maar weer, als je wilt." zeide Morris kortaf. Daarop volgde een luid „Hier ben ik!" vorige week had hij met den dag erger er over gemopperd, maar nu had zijn woede haar toppunt bereikt. „Ik verdraag bet niet langer," riep hij. „Morgen wil ik weten wie dat is, en hem eens duidelijk maken dat hij zijn mond kan houden." Den volgenden morgen had er iets heel bijzonders plaats. Om half vijf, toen het nog pikdonker was, stond Morris op uit zijn warm bed. en hoewel hij met moeite de oogen openhield, gelukte het hem toch zich geheel aan te kleeden en zelfs zijn overjas aan te trekken. Toen ging hij voor het raam zitten en wachtte Het duurde ongeveer een half uur, en toen kwam het. Eerst de stem in de verte, die met den klagenden toon van den nachtvogel haar „hallo!' 'riep. En dadelijk daarop antwoordde dc luide stem weer, vlak bij mijnheer Morris: „Hier ben ik! hier! hier!" Mijnheer Morris, die juist op zijn stoel was ingedommeld, schrok wakker, ging op de teenen de achtertrap af, en was een oogenblik later buiten. Op de versch gevallen sneeuw kraakten voetstappen. Morris stond in afwachting in de scha duw van zijn huis. Daar zag hij in het licht van de lantaarn een gestalte, die de straat afdraafde, en de trap van ieder huis op klom. „De k'antenjongen dus," bromde hij binnensmonds. „Nu, ik zal hem wel mores leeren als hij bij mij is." Juist toen de jongen hem bereilu had, klonk het geroep van „hallo!" in de verte, maar ditmaal kwam het antwoord met een eigenaardigen triller, daar de spreker verschrikkelijk heen en weer geschud werd. Morris had hem namelijk te pakken gekregen, en staarde hem in de duisternis woedend aan. „Jou ellen dige kwajongen!" riep hij, „wat bezielt je toch om iedereen op die manier uit den slaap te houden?" „Uit den slaap houden?" riep de jon gen uit, en zijn stem drukte zooveel op rechte verbazing uit, dat Morris onwil lekeurig zijn schouder losliet. „Denk je dan soms, dat je midden in den nacht zulk lawaai kunt scheppen, zonder alle menschen een half uur in den omtrek wakker te maken?" „Ik dacht alleen aan Billy," zei het ventje, „daarvan komt het zeker, dat ik niet aan de nachtrust van de andere menschen gedacht heb." „Wie is die Billy?" vroeg mijnheer „Is die Billy familie van je?" „Neen, mijnheer, kleine Billy is alleen, maar mijn vriendje. Maar hij is een beetje zwak, ziet u, en niet geivoon hard aangepakt te worden. Och, weet u. daar zijn jongens, die voor zichzelf kun nen zorgen, en daar zijn er, die ie altijd wat moet helpen. Billy is van de eene soort en ik van de andere." „Zoo, zoo," zei mijnheer Morris, „roep dan maar weer in 't vervolg." En toen hij daarna 's morgens de be kende stemmen weer hoorde, ergerde hij hij zich niet meer, maar dacht it: zich zelf: „Hij is nu eenmaal van de andere soort!" Het was eenige weken na dc wande ling, Henk was weer op, maar de koorts had hem goed te pakken gehad; hij ging dan ook nog niet naar school. Als he! ten groeien en welke het eerste zoover zijn," zei Mijnheer van Voorden. „Ik begrijp er nog niets van," bekende Henk. „Groeit er dan bij elke plant uit een blad een nieuwe plant?" „Neen," ant- woo-dde zijn vader: „Er zijn maar enkele planten waarbij wc zulke kunststukjes kunnen uitvoeren. Van de wilde plan ten gaat dat het beste bij de pinkster bloem; bij de gekweekte kun je bet met de begonia (figuur 3) doen. De tuinlui weten dat heel goed. Die leggen begonia- bladeren op vochtige bladaarde en maken insnijdingen in dc bladsteel. Op dc plaatsen, waar die sneedjes gemaakt zijn, ontstaan dan nieuwe planten. Maar nu de vazen, Toos." Toos ging even in huis en kwam met een drietal groote vazen terug. Henk zette groote oogen op. „Ja jongen," zei zijn vader; „Nu jij nog niet zoo goed de vrije natuur mooi weer was, ging hij eens even in den tuin wandelen. Daar wachtten hem aller lei verrassingen. De eerste was het aar dige speenkruidplantje, dat in den tuin even mooi bloeide alsof het buiten aan den dijk had gedaan. Op een anderen dag was het een Pinksterbloem die al knoppen had (figuur 1). Dikwijls kwamen Mijnheer en Toos hem in den tuin ge zelschap houden. Zoo kwam Toós op een dag met een stuk of wat bloempotten aandragen cn riep: „We gaan Pinkster bloemen planten" Daarvan begreep Henk nu heelemaal niets; pinksterbloemen planten en dat terwijl de bloemen nog in knop waren? Hoe was dat mogelijk? Zijn vader gaf hem de noodige ophelderingen. „Kijk, Henk, nu nomen we van deze pinkster- blocmenplant de mooiste bladeren af, die groote, die hier onder aan zitten Toos vult ondertusschen de bloempot ten met aarde. Nu hebben we verder niets te doen dan zoo'n blad (figuur 2) op de aarde te leggen en deze flink nat te houden; dat wil zeggen, we moeten er niet zooveel water op schenken, dat het blad gaat rotten of drijven, maar zorgen dat dc aarde goed vochtig blijft. Dan zul je zien, dat er na eenige weken uit het blad nieuwe plantjes ontstaan. Toos kwam aandragen met dc gevulde potten en de bladeren wc'den netjes op dc aarde uitgespreid- Elk nam twee bloempotten voor zijn rekening. „Nu zul len we toch eens zien hoe gauw die plan- Brengt gij ctè'zon in 't naasten leven Zij zal op U haar weerschijn geven. Beproeft eens dezen wenk in toepassing te brengen en steunt mét uw bijdrage onze kas, door middel waarvan wij pogen de scha duwen te verdrijven uit het leven der Stille Armen, hunne harten te verheugen en zonne schijn in hun leven tc brengen. Het adrea van den Penningmeester is P. Busé, Gasthuissingel 64. Up een dergelijken stand misstaat het als een huis langdurig leeg blijft of, zooals vaak het geval was, gebruikt wordt als reclame- vlakte. Het was ook cenigszins te verwon deren dat een winkelhuis op deze bij uit stek gunstige plek, niet door een winkelier betrokken werd. Nu is aan dezen toestand een einde ge- komen. Sinds geruimen tijd heeft men kun nen zien, dat er in dit pand gewerkt werd. Het huis is in- en uitwendig verbouwd en de verbouwing is ook een verfraaiing ge- .f3A/'Meisjes van „F. en Omstreken". De Haarlemsche Vereeniging t ding der Tuberculose heeft uw h op Woensdag 6 April a.s. Op dien wederom gehouden worden de j Emmabloem-collecte. Deze dag is zeer groot gewicht algemeenen strijd tegen de tuberc ge ziet hetgeen door dc Haarlen eeniging wordt gedaan voor de s der tuberculose en wat er wore om alle inwoners van Haarlem en 1 zooveel mogelijk voor besmettin. •>egoni& jblaol ui-tgegbotidt pldn-tjes in kunt gaan om allerlei wonderen te ontdekken, komt de natuur met haar wonderen bij jou. Heb je de stokken, Toos?" Nu haalde Toos een geheimzin nig lang pak tc voorschijn, dat in voch tig papier gewikkeld was. „Kun je raden wat dit zijn?" vroeg Mijnheer van Voor den aan Henk. Henk bekeek de takken, die uit het pak te voorschijn kwamen aandachtig. Ze waren groen en buigzaam en overal kwamen er knoppen uit te voorschijn. „Wilgenlakkcn," zei hij eindelijk. „Ja," zei zijn vader. „En die wilgentakkcn gaan we ook kweeken. We snijden ze daarvoor aan het eind schuin af (figuur 4) en laten ze een hcp.l stuk onder water Knoppf knoppen ^/orëêTt W; 1 ge fc td-kfeen oy WA-ter. staan. Je zult eens zien, als we die lak ken in het water zetten, hoe gauw dc knoppen uitloopen. Maar je zult nog meer zien; je zult zien, hoe aan het on derste gedeelte van die takken wortels uitg-ocien. Iioe gemakkelijk cèn wilgentak wortel schiet, zie je ook wel aan hekken, die van wilgenpaaltjes gemaakt zijn. Die groeien vast in den grond. Kijk, hier heb je een paar korte tak ken, die verdwijnen haast heelemaal in dc vaas. Daarmee zullen we eens een aardig verschijnsel waarnemen. We zul len die takken van boven en van onde ren insnijden, en dan omgekeerd in het water zetten. De takken loopen er niet minder om uit. Maar in plaats van aan het naar beneden gerichte deel van den tak, zul je zien, dat de wortels nu ver schijnen aan het naar boven uitstekende deel (figuur 4). Het is dus net de omge keerde wereld. Wat we er echter uit leeren kunnen, dat is, dat het gedeelte van den tak, dat het verste van den top afgelegen is, het eenige deel is, dat wortels krijgt; de top zelf krijgt alleen blaadjes. Draaien we den tak om, zoodat dc top naar omlaag gericht wordt, dan doet dit er niets toe; wat eenmaal sten- geltop was, zal dit ook blijven. Zoo kun nen we niet spreken bij onze pinkster bloembladeren. Daar hangt het er maar vanaf, welke kant naar den grond ge keerd is. Die kant brengt worteltjes voort; uit den anderen kant, die naar boven ligt, komen stengels en blaadjes. Ziezoo het is zoo zoetjes aan tijd ge worden om naar binnen te gaan. De vazen zetten wc in dc kamer, de bloem potten kunnen wel buiten blijven, als jullie er maar aan denkt zc op tijd to begieten," A. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 13