De kleermaker en de muizen. Ik ben van de andere soort. Planten kweeken. DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS i«W!iu Ik musum !i j'5| mm®f Pi hksttrJbl oem. fie*» <ïn«kr4-t e. Wl DOOR G. D. HOOG EN DOORN. Begonia, fclad Is twXw'»' (Uit het Engelsch vertaald). Ten tijde van zwaarden en pruiken en wijde jassen met gebloemde omslagen, toen heeren plooisels droegen, en ves ten van gebloemd satijn en tafzijde, met goud geboord, toen leefde er eens in Gloucester een kleermaker. Van 's morgens vroeg tot 's avonds zat hij met gekruiste beenen op een tafel voor bet venster van n kleinen winkel in Westgate, Den geheelen dag. zoolang het licht was, naaide, knipte en mat hij zijn satijn, pompadour en tafzij de; stoffen hadden vreemde namen en waren zeer duur in die dagen van den kleermaker van Gloucester Doch hoewel hij fijne zijden kleeren voor zijn naburen maakte, zelf was hij zeer, zeer arm, een schamel gekleede oude man, met een bril op ingevallen wangen en oude, gekromde vingers. Van de geborduurde stof knipte hij zijn jassen zoo zuinig mogelijk, zoodat er al tijd heele kleine overblijfsels en afknip- sels op tafel overbleven. „Voor niets geschikt meer, dan alleen voor muizenvesten," prevelde de kleer maker. Omstreeks Kersttijd begon de kleer maker op een bitter kouden dag aan een jas een jas van kerskleurige zijde, geborduurd met violen en rozen en aan een vest van roomkleurige satijn, opge maakt met gaas en groene sujetten chenille voor den burgemeester van Gloucester. De kleermaker werkte en werkte, en mompelde bij zichzelf, werk, schotels, geschilderde borden, theekopjes en kannen. De kleermaker ging de keuken door en stond naast de keukenkast door zijn bril te kijken en te luisteren. Weer kwam onder een theekop vandaan dat grappige, zachte geluid lip tap, tip tap, lip tap, tip, „Dat is toch vreemd," prevelde de kleerma ker van Gloucester en tilde de theekop op, die ondersteboven stond. Daar van onder uit kwam een levende kleine muis, zij maakte een buiging voor den kleer maker, huppelde toen van de keuken kast en verdween eensklaps onder het beschot. De kleermaker ging weer bij het vuur zitten zijn arme koude handen te war men en mompelde: „Het vest is geknipt van perzikbloesemkieurig satijn, tam- boerreerraamsteek en rozenknoppen in prachtige floretzijde Was het wel ver standig van mij, om mijn laatste vier- stuiverstukje aan Simpkin mee te geven? Een en twintig knoopsgaten van kers- kleurige zijde." Op eens kwamen er weer andere kleine geluiden uit de keukenkast, iip tap, tip lap, tip tap, tip. „Dat gaat mijn verstand te boven," prevelde de kleermaker van Gloucester en tilde een andere theekop op. Een andere kleine muis stapte er van onder uit, en maakte een buiging voor den kleermaker. En op eens kwam over de geheele keukenkast een koor van kleine tikjes, zoo gelijk klinkende alsof de een den ander antwoordde, als torren in stopt had', maar geen enkele mui's was er te vinden. En als de kleermaker in zijn slaap zuchtte en mompelde, dan deed Simpkin „miauw, ger-r-w-s'-s-ch" en zulke akelige .vreemde geluiden als katten des nachts doen hooren. De arme, oude kleermaker lag erg ziek van de koorts en woelde en wen telde zich heen en weer in zijn bed om en prevelde nog in zijn droomen: „geen streng meer, geen streng meer." Den geheelen dag, en den volgenden, en den daarop volgenden was hij ziek en wat zou er nu van de kerskleurige jas worden. De geborduurde zijde en het satijn lag uitgeknipt op de tafel in den winkel van den kleermaker in Westgate Street, een-en-twintig knoopsgaten waren er te maken en wie zou ze komen naaien als het venster en de deur ge sloten was. Maar voor de kleine, bruine draadbreken en kleine muJzcpstemmen zongen luid en opgewekt. „Miauw! Miauw!" viel Simpkin hen in de rede en krabbelde aan de deur; maar hij kon niet binnenkomen, daar de kleermaker den sleutel onder zijn hoofdkussen had. De kleine muizen begonnen tc lachen en tikten met hunne vingerhoeden om de maat te slaan, en Simpkin snuffelde en miauwde maar aan de deur van den winkel, want geen een van de liedjes viel in zijn smaak. „Miauw! krab! krab!" Simpkin sprong op de vensterbank. De kleine muizen daar binnen sprongen op en begonnen allen tegelijk met kleine, piepende stem men te roepen; „Geen streng meer! Geen streng meer!" Zij deden de ven sterluiken dicht en sloten zoo Simpkin uit. Maar nog door de naden in de lui- De zijde werd uitgemeten, om en om 'gekeerd en met de schaar pasklaar ge maakt; de tafel lag vol met kerskleurige afknipsels. „Voor niets breed genoeg, en dwars- genomen nog minder, alleen nog geschikt voor kragen en nachtmutslinten voor de muizen," prevelde de kleermaker van Gloucester. Toen dc sneeuwvlokken het licht be gonnen uit te sluiten van het smalle «net lood bedekte venster, toen was de kleermaker juist gereed met zijn dag taak, Zijde, satijn, alles lag geknipt op tafel Daar waren twaalf stukken voor de fas en vier voor het vest, omslagen voor de zakken en de manchetten, en knoo- pen, niets ontbrak, zelfs fijne, geie taf zijde voor de voering van de jas en strengen van kerskleurige zijde voor de knoopsgaten, alles lag gereed om den volgenden morgen aan elkaar genaaid tc worden, alles uitgemeten en voldoen- de, alleen ontbrak er nog een enkele streng van kerskleurige zijde. Toen bet geheel donker was, verliet dc kleermaker zijn winkel, na eerst het venster en de deur gesloten, en den sleu tel bij zich gestoken te hebben, want 's nachts sliep hij daar niet. Niemand woonde daar 's nachts, dan alleen kleine bruine muizen, doch die loopen zonder sleutel in en uit, want achter dp hou ten beschotten van alle oude huizen m Gloucester bevinden zich kleine muizen- trappen en geheime valdeuren, zoodat do muizen zonder over straat te gaan door al die nauwe doortochten van huis tot huis gaan door de geheele stad Nu. de kleermaker kwam dan uit zijn winkel en strompelde door dc sneeuw naar huis. Hij woonde heel dichtbij in College Court, naast den ingang van College Green, en ofschoon het geen groot huis was, had de kleermaker, om dat hij zoo arm was, alleen de keuken er van gehuurd .Hij woonde daar heel alleen met zijn kat, die Simpkin heette cn zoolang de kleermaker aan het werk was, paste Simpkin, die ook veel van muizen hield, doch hun geen satijn voor vesten gaf, op het huis. „Miauw," zeide de kat, toen de kleer maker dc deur opende. „Miauw „Simpkin," antwoordde hem de kleer maker, „nu zullen wij rijk worden, maar ik ben er nog heelcmaal van in de war Neem dit vierstuiversdukje (dat ons laatste vierstuiverstukje is) en Simpkin neem een porcclcinen kan mee, koop voor een stuiver broodjes, voor een stuiver melk cn voor een stuiver^ sau cijsjes en Simpkin koop mij niet den laatsten stuiver van ons vierstuiverstukje een streng van kerskleurige zijde Maar o Simpkin, verlies toch vooral niet den laatsten stuiver, want dan maak je mij ongelukkig, want ik heb geen zijde genoeg." „Miauw," zeide Simpkin weer, nam het vierstuiverstukje en de kan, cn ging de deur uit- De kleermaker gevoelde zich o zoo moe cn afgemat. Hij ging bij den haarc, zitten cn mompelde bij zich zelf over de wonderbare jas. „Nu ga ik rijk wor den, doch laat ik mij alles nog eens goed in het geheugen brengen. In den loop van den morgen op Kerstdag gaat de burgemeester van Gloucester trou wen Hij heeft een jas en een geborduurd vest besteld, dat met gele tafzii'Je ge voerd moet worden Er was van de taf- zijde juist genoeg, want veel is er niet van overgebleven, dan wat alleen Jj| schikt was voor kragen cn mutsenlimj een oud, wormstekig vensterluik, tip tap, tip tap, tip tap, tip. En van onder theekopjes, van onder schotels en bor den en kannen kwamen al maar meer kleine muizen te voorschijn, die van de keukenkast onder bet beschot verdwe nen. De kleermaker ging nog dichter bij het vuur zitten cn jammerde: „Een en twintig knoopsgaten van kerskleurige zijde, die voor Zaterdagmiddag klaar moeten zijn cn nu is het al Dinsdag avond Deed ik er goed aan, al die mui zen los te laten, ontegenzeggelijk het eigendom van Simpkin Ach, alles gaat verkeerd, want ik heb geen streng zijde meer." De kleine muizen kwamen weer te voorschijn en luisterden naar den kleer maker. Zij fluisterden met elkaar over de gele tafzijde en over kragen voor kleine muizen, en toen op eens holden zij allen tegelijk weg door de opening achter het beschot, piepende cn elkaar roepende, toen zij van huis tot huis gin gen cn geen enkele muis was er achter gebleven in de keuken van den kleer maker, toen Simpkin met de melk terug Kwam. i Simpkin sprong met een boos „g-r-r- miauw" dc deur in, als een kat, die boos I is, want hij hield niets van sneeuw en j sneeuw was er in zijne ooren cn sneeuw I in zijn halsband achter in zijn nek Hij zette het brood en de saucijsjes op de keukenkast cn begon '"ond te snuffelen^ „Simpkin, waar is mijn streng zijde?" \roeg de kleermaker, Doch Simpkin zette dc kan met melk op de keukenkast en keek achterdoch tig naar dc theekopjes, want hij ver langde zoo naar een kleine, vette muis voor zijn avondeten „Simpkin, waar is de streng zijde?" vroeg de kleermaker weer. Maar Simpkin deed heimelijk een klein pakje in den theepot, cn blies en grauwde tegen den' kleermaker Als Simpkin had kunnen spreken, dan zou hij stellig gevraagd hebben: „Waar is mijn muis?" „Ach, nu is alles verloren," zuchtte de kleermaker van Gloucester, en ging treurig naar bed. Den geheelen nacht zocht en liep Simpkin door de keuken, keek onder kasten en onder het beschot, en in den theepot, waar hij de streng zijde ver- muizen was dat geen beletsel, die loo pen maar in en uit zonder sleutels door al de oude huizen in Gloucester. Buiten gingen de raenschen door de sneeuw naar de markt om hunne gan zen en kalkoenen te koopen en hunne Kerstboeken te laten bakken, maar voor Simpkin cn den armen, ouden kleer maker van Gloucester zou er geen Kerst maaltijd zijn. Voor drie dagen en drie nachten lag de kleermaker ziek te bed, en nu was het Kerstavond en zeer laat in den nacht. De maan scheen over de daken cn schoorsteenen en keek neer over de poort in College Court. Er was geen licht in de vensters, noch eenig geluid in de huizen; de geheele stad Gloucester lag in diepe rust onder de sneeuw. En Simpkin verlangde nog steeds naar zijn muizen, en miauwde toen' hij naast het bed van zijn baas stond. In de oude verhalen staat er geschre ven, dat alle beesten in den nacht tus- schen Kerstavond en Kerstdag in den vroegen morgen kunnen sorekeu (of schoon er zeer weinig menschen zijn die ze kunnen hooren of weten wat zij zeg gen), Toen de kerkklok twaalf uur sloeg, kwam daar een antwoord, gelijk aan de echo van het klokkenspel, en Simpkin, die dat hoorde, kwam de deur uifgeloo- pen en dwaalde in dc sneeuw rond. Van alle daken en goten en oude, houten huizen in Gloucester begonnen duizen den vroolijke stemmen de oude Kerst liederen te zingen, alle oude liederen, die ik altijd gehoord heb en ccnige, die ik niet weel. zooals de klokken van Whittington Het allereerst en luidst begonnen de hanen te roepen: „Vrouw sta op en bak je koeken." „Oh dilly, dilly, dillyl" zuchtte Simp kin. En toen kwam er licht op een zol der cn geluiden of men aan het dansen was en katten kwamen over den weg aangcloopen. „Hey diddle, diddle the cat and the fiddle. Daar zijn alle katten van Glou cester bijeen, behalve ik," zuchtte Simp kin. Onder de houten afdakken begonnen de spreeuwen en dc musschen tc zingen van Ke-stkoeken, de kraaien in de Hoofdkerk werden er wakker van en hoewel het nog midden in den nacht was, zongen de lijsters en roodborstje:, men hoorde niets dan kleine kweelende tonen. Het was wel een beetje al te ter gend voor den armen, bongerigen Simp kin. Hij ergerde zicb bijzonder over cenige kleine, schrille stemmen van achter oen houten traliewerk, ik ver onderstel, dat het vleermuizen waren, omdat die alti'd zulke zwakke stemmen hebben, vooral bij een feilen vorst en als zij in hun slaap praten, zooals de kleermaker van Gloucester. Simpkin ging maar weg en schudde zijn ooren, alsof hij door een bij gesto ken was. Van uit den winkel van den kleer maker in Westgate Street kwam een schijnsel van licht en toen Simpkin naderbij kwam om door het venster te gluren, zag hij een aantal kaarsen bran den. er was een geknip van scha'en en ken kon hij het tikken van de vinger hoeden en de kleine muizensteqjmen hooren, die zongen: „Geen streng meer! Geen streng meer!" Ten laatste ging Simpkin in gedach ten verzonken naar huis en vond den armen, ouden kleermaker zonder koorts en rustig in slaap. Simpkin sloop zoo zachtjes mogelijk naar binnen, nam een klein pakje uit den theepot en bekeek het in het maanlicht. Hij gevoelde zich, in vergelijking met die goede kleine muizen zoo beschaamd over zijn eigen slechtheid. Toen de kleermaker in den morgen wakker werd, was het eerste wat hij zag op de gebloemde sprei een streng van kerskleurige zijde en naast het bed stond de berouwhebbende Simpkin „Ach," zuchtte dc kleermaker, „ik ben nog zoo in de war, maar ik heb toch mijn streng zijde." Vroolijk scheen de zon op de sneeuw, toen de kleermaker opstond, zich aan kleedde en met Simpkin, die vooruit holde, de straat opging. De spreeuwen floten van de daken en de lijsters en roodborstjes, doch nu hunne eigen kleine geluiden cn niet de woorden, die zij in den nacht gezongen hadden. „Ach, nu is het Kerstdag morgen," zuchtte de kleermaker, „en ik heb nu mijn streng zijde maar geen kracht noch tijd om één enkel knoopsgat te maken. Van middag gaat de burgemees ter van Gloucester trouwen, en waar is nu zijn kerskleurige jas." Hij opende de deur van zijn kleinen winkel in Westgate Street en Simpkin sprong naar binnen als een kat die iets buitengewoons verwacht Doch niemand was daar, zelfs geen enkele kleine, bruine muis, De haard was aangeveegd en netjes schoongemaakt, de draadjes en kleine zijden afknipsels van den grond wegge ruimd en op de tafel de kleermaker gaf een vreugdekreet daar waar hij slechts afgeknipte zijde had gelaten, lag dc prachtigste jas en geborduu-d satij nen vest, dat ooit door een burgemees ter van Gloucester was gedragen ge worden. Op de overkleppen van de jas waren violen en rozen gewerkt en kla ver en korenbloemen op bet vest. Alles was klaar op één enkel knoopsgat na. cn waar het knoopsgat moest zijn, daar was een stukje papier opgespeld met de woorden in heele klein lettertjes: „Geen zijde meer". Van toen af begon het geluk van den kleermaker van Gloucester; hij werd dik en erg rijk. Hij maakte dc prach tigste vesten voor al de riike kooplie den van Gloucester en deftige heeren uit den omtrek. Men had nog nooit zulke plooisels of geborduurde manchetten en overkleppen gezien, maar zijn knoopsga ten waren zijn grootste roem. Die ste ken waren zoo keurig, zoo keurig, men kon het zich niet begrijpen, dat zij zóó genaaid konden worden door een ouden man met een bril op, met oude gekromde vingers cn een kleermakers vingerhoed. De steken van die knoopsgaten waren zoo klein, zoo klein, het geleek wel of ze door kleine muizen gemaakt waren. „Daar heb je 't a! weer!" Met een zucht van wanhoop ging mijnheer Morris in zijn bed overeind zitten. Het was een koude wintermorgen en nog heel donker, maar buiten hoorde bij een vreeselijk geschreeuw: „Hier ben ik! hier! hier!" Mijnheer Morris sloeg met de vuist op zijn kussen en draaide zich woedend om. Dat was nu toch al te erg! Het was nu al weken lang, iederen morgen vóór dat dc zon opging, dat hij dat verve lende geroep hoorde. Eerst een slem in de verte: „Hallo! hallo-o!" cn dan een andere stem, die bijna vlak onder zijn ramen met een daverend „hier ben ik!" antwoordde. Dan lag hij te luisloren en hoorde het klagende „hallo!" altijd her halen en al zwakker worden, totdat zelfs zijn scherpe ooren er niets meer van vernamen. En in plaats dat mijnheer Morris zich daar nu aan gewende, werd hij al wak ker vóórdat het roepen begon, en lag cfan in zijn bed fe luisteren of dc wel- I Morris knorrig. Nu hij den kleinen jon. bekende tonen nog niet kwamen. Dc gen niet meer bleef schudden, merkte vorige week had hij met den dag erger er over gemopperd, maar nu had zijn woede haar toppunt bereikt. „Ik verdraag bet niet langer," riep hij. „Morgen wil ik weten wie dat js, hij pas, hoe koud hij het had, Billy? wel, dat is mijn vriendje. Die moet ook kranten rondbrengen, maar hij is nog niet gewend, zoo in het donker buiten te zijn en dan wordt hij bang. Daarom en hem eens duidelijk maken dat hij zijn roept hij telkens tegen mij, en als ik mond kan houden." dan maar antwoord, vat hij weer moed. Den volgenden morgen had er iets heel bijzonders plaats. Om half vijf, toen het nog pikdonker was, stond Morris op uit zijn warm bed, en hoewel hij met moeite de oogen openhield, gelukte het hem toch zich geheel aan te kleeden en zelfs zijn overjas aan te trekken. Toen ging hij voor het raam zitten en wachtte Het duurde ongeveer een half uur, en toen kwam het. Eerst de stem in de verte, die met den klagenden toon van den nachtvogel haar „hallo!' 'riep. En dadelijk daarop antwoordde de luide stem weer, vlak bij mijnheer Morris: „Hier hen ik! hier! hier!" Mijnheer Morris, die juist op zijn stoel was ingedommeld, schrok wakker, ging op de teenen dc achtertrap af, en was een oogenblik later buiten. Op dc versch gevallen sneeuw kraakten voetstappen. Morris stond in afwachting in de scha duw van zijn huis. Daar zag hij in het licht van de lantaarn een gestalte, die de straat afdraafde, en de trap van ieder huis op klom. ,,üe krantenjongen dus," bromde hij binnensmonds. „Nu, ik zal hem wel mores leeren als hij bij mij is." Juist toen de jongen hem bereikt had, klonk het geroep van „ballol" in de verte, maar ditmaal kwam het antwoord met een eigenaardigen triller, daar de spreker verschrikkelijk heen en weer geschud werd. Morris had hem namelijk te pakken gekregen, en staarde hem in de duisternis woedend aan. „Jou ellen dige kwajongen!" riep hij, „wat bezielt je toch om iedereen op die manier uit den slaap te houden?" „Uit den slaap houden?" riep de jon gen uit, en zijn stem drukte zooveel op rechte verbazing uit, dat Morris onwil lekeurig zijn schouder losliet. „Denk je dan soms, dat je midden in den nacht zulk lawaai kunt scheppen, zonder alle menschen een half uur in den omtrek wakker te maken?" „Ik dacht alleen aan Billy," zei het ventje, „daarvan komt het zeker, dat ik niet aan de nachtrust van de andere menschen gedacht heb." „Wie is die Billy?" vroeg mijnheer „Zoo zoo!" ^eide Morris, „Ik dacht dat je maar voor je plezier zoo schreeuw de." Daar klonk juist weer een. zwak: „hallo!" uit de verte. Maar er kwam geen antwoord, „Antwoord dan maar weer, als je wilt." zeide Morris kortaf. Daarop volgde een luid „Hier ben ik!" „Is die Billy familie van je?" „Neen, mijnheer, kleine Billy is alleen, maar mijn vriendje. Maar hij is een beetje zwak, ziet u, en niet gewoon hard aangepakt te worden. Och, weet u, daar zijn jongens, die voor zichzelf kun nen zorgen, en daar zijn er, die je altijd wat moet helpen. Billy is van de eene soort en ik van de andere." „Zoo, zoo," zei mijnheer Morris, „roep dan maar weer in 't vervolg." En toen hij daarna 's morgens de be kende stemmen weer hoorde, ergerde hij bij zich niet meer, maar dacht in zich zelf: „Hij is nu eenmaal van de andere soort!" Het was eenige weken na de wande ling. Henk was weer op, maar de koorts had hem goed te pakken gehad; hij ging dan ook nog niet naar school. Als het te ees ten groeien en welke het eerste zoover zijn," zei Mijnheer van Voorden. „Ik begrijp er nog niets van," bekende Henk. „Groeit er dan bij elke plant uit een blad een nieuwe plant?" „Neen," ant- woo-dde zijn vader: „Er zijn maar enkele planten waarbij we zulke kunststukjes kunnen uitvoeren. Van de wilde plan ten gaat dat het beste bij de pinkster bloem; bij de gekweekte kun je het met de begonia (figuur 3) doen. De tuinlui weten dat heel goed. Die leggen begonia bladeren op vochtige bladaarde en maken insnijdingen in dc bladsteel. Op dc plaatsen, waar die sneedjes gerhaakt zijn, ontstaan dan nieuwe planten. Maar nu de vazen, Toos." Toos ging even in huis en kwam met een drietal groote vazen terug. Henk zette groote oogen op. „Ja jongen," zei zijn vader; „Nu jij nog niet zoo goed de vrije natuur mooi weer was, ging hij eens even in den tuin wandelen. Daar wachtten hem aller lei verrassingen. De eerste was het aar dige speenkruidplantje, dat in den tuin even mooi bloeide alsof het buiten aan den dijk had gedaan. Op een anderen dag was het een Pinksterbloem die al knoppen bad (liguur 1). Dikwijls kwamen Mijnheer cn Toos hem in den tuin ge zelschap houden. Zoo kwam Toós op een dag met een stuk of wat bloempotten aandragen cn riep: „We gaan Pinkster bloemen planten". Daarvan begreep Henk nu heelemaal niets; pinksterbloemen planten en dat terwijl de bloemen nog in knop waren? Hoe was dat mogelijk? Zijn vader gaf hem de noodige ophelderingen, „Kijk, Henk, nu nemen we van deze pinksfer- blocmenplant de mooiste bladeren af, die groote, die hier onder aan zitten Toos vult ondertusschen de bloempot ten met aarde. Nu hebben we verder niets te doen dan zoo'n blad (figuur 2) op de aarde le leggen en deze flink nat te houden; dat wil zeggen, we moeten er niet zooveel water op schenken, dat het blad gaat rotten of drijven, maar zorgen dat de aarde goed vochtig blijft. Dan zul je zien, dat er na eenige weken uit het blad nieuwe plantjes ontstaan. Toos kwam aandragen met dc gevulde potten en de bladeren weden netjes op do aarde uitgespreid. Elk nam twee bloempotten voor zijn rekening. „Nu zul len we toch eens zien hoe gauw die plan- schikt was voor kragen cn mutsenlm voor muizen." Eensklaps hield de kleermaker i want uit de keukenkast aan het and einde van de keuken, kwamen een ia! zachte geluiden: lip tap, tip tap, tap, tip. „Wat kan dat zijn," dach^ klec-maker van Gloucester cn spr verschrikt van zijn stoel op. De kcnk».sl was geheel gevuld met at. ftieé ui-tgegt-ocidt ntjes in kunt gaan om allerlei wonderen te ontdekken, komt de natuur met haar wonderen bij jou. Heb je de slokken, Toos?" Nu haalde Toos een geheimzin nig lang pak le voorschijn, dat in voch tig papier gewikkeld was. „Kun je raden wat dit zijn?" vroeg Mijnheer van Voor den aan Henk. Henk bekeek de takken, die uit het pak te voorschijn kwamen aandachtig. Ze waren groen en buigzaam en overal kwamen er knoppen uit te voorschijn. „Wilgentakkcn," zei hij eindelijk. „Ja," zei zijn vader. „En (lie wilgentakken gaan we ook kweeken. Wc snijden ze daarvoor aan het eind schuin af (figuur 4) en laten ze een heel stuk onder water Knoppir J-WCC staan. Je zult eens zien, als wc die lak ken in het water zetten, hoe gauw dc knoppen uitloopen. Maar je zult nog meer zien; je zult zien, hoe aan het on derste gedeelte van die takken wortels uitg-oeien. Hoe gemakkelijk eèn wilgentak wortel schiet, zie je ook wel aan hekken, die van wilgenpaaltj^s gemaakt zijn. Die groeien vast in den grond. Kijk, hier heb je een paar korte tak ken, die verdwijnen haast heelemaal in dc vaas. Daarmee zullen we eens een aardig verschijnsel waarnemen. We zul len die takken van boven en van onde ren insnijden, en dan omgekeerd in het water zetten. Dc takken loopen er niet minder om uit. Maar in plaats van aan het naar beneden gerichte deel van den tak, zul je zien, dat de wortels nu ver schijnen aan het naar boven uitstekende deel (figuur 4). Het is dus net de omge keerde wereld. Wat wc er echter uit leeren kunnen, dat is, dat het gedeelte van den tak, dat het verste van den top afgelegen is, het eenige deel is, dat wortels krijgt; de top zelf krijgt alleen blaadjes. Draaien we den tak om, zoodat de top naar omlaag gericht wordt, dan doet dit cr niets toe; wat eenmaal sten- geltop was, zal dit ook blijven. Zoo kun nen we niet spreken bij onze pinkster- bloembladeren. Daar hangt het er maar vanaf, welke kant naar den grond ge keerd is. Die kant brengt worteltjes voort; uit den anderen kant, die naar boven ligt, komen stengels en blaadjes. Ziezoo het is zoo zoetjes aan tijd ge worden om naar binnen te gaan. De vazen zetten wc in dc kamer, de bloem potten kunnen wel buiten blijven, als jullie er maar aan denkt ze op tijd to begieten," A, L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 15