De kleermaker en de muizen.
Ik ben van de andere soort.
Planten kweeken.
DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS
i«W!iu Ik
musum !i
j'5| mm®f
Pi hksttrJbl oem.
fie*» <ïn«kr4-t e. Wl
DOOR G. D. HOOG EN DOORN.
Begonia, fclad
Is
twXw'»'
(Uit het Engelsch vertaald).
Ten tijde van zwaarden en pruiken en
wijde jassen met gebloemde omslagen,
toen heeren plooisels droegen, en ves
ten van gebloemd satijn en tafzijde, met
goud geboord, toen leefde er eens in
Gloucester een kleermaker.
Van 's morgens vroeg tot 's avonds
zat hij met gekruiste beenen op een
tafel voor bet venster van n kleinen
winkel in Westgate, Den geheelen dag.
zoolang het licht was, naaide, knipte en
mat hij zijn satijn, pompadour en tafzij
de; stoffen hadden vreemde namen en
waren zeer duur in die dagen van den
kleermaker van Gloucester
Doch hoewel hij fijne zijden kleeren
voor zijn naburen maakte, zelf was hij
zeer, zeer arm, een schamel gekleede
oude man, met een bril op ingevallen
wangen en oude, gekromde vingers.
Van de geborduurde stof knipte hij zijn
jassen zoo zuinig mogelijk, zoodat er al
tijd heele kleine overblijfsels en afknip-
sels op tafel overbleven.
„Voor niets geschikt meer, dan alleen
voor muizenvesten," prevelde de kleer
maker.
Omstreeks Kersttijd begon de kleer
maker op een bitter kouden dag aan
een jas een jas van kerskleurige zijde,
geborduurd met violen en rozen en aan
een vest van roomkleurige satijn, opge
maakt met gaas en groene sujetten
chenille voor den burgemeester van
Gloucester.
De kleermaker werkte en werkte, en
mompelde bij zichzelf,
werk, schotels, geschilderde borden,
theekopjes en kannen. De kleermaker
ging de keuken door en stond naast de
keukenkast door zijn bril te kijken en
te luisteren. Weer kwam onder een
theekop vandaan dat grappige, zachte
geluid lip tap, tip tap, lip tap, tip, „Dat
is toch vreemd," prevelde de kleerma
ker van Gloucester en tilde de theekop
op, die ondersteboven stond. Daar van
onder uit kwam een levende kleine muis,
zij maakte een buiging voor den kleer
maker, huppelde toen van de keuken
kast en verdween eensklaps onder het
beschot.
De kleermaker ging weer bij het vuur
zitten zijn arme koude handen te war
men en mompelde: „Het vest is geknipt
van perzikbloesemkieurig satijn, tam-
boerreerraamsteek en rozenknoppen in
prachtige floretzijde Was het wel ver
standig van mij, om mijn laatste vier-
stuiverstukje aan Simpkin mee te geven?
Een en twintig knoopsgaten van kers-
kleurige zijde."
Op eens kwamen er weer andere
kleine geluiden uit de keukenkast, iip
tap, tip lap, tip tap, tip.
„Dat gaat mijn verstand te boven,"
prevelde de kleermaker van Gloucester
en tilde een andere theekop op. Een
andere kleine muis stapte er van onder
uit, en maakte een buiging voor den
kleermaker. En op eens kwam over de
geheele keukenkast een koor van kleine
tikjes, zoo gelijk klinkende alsof de
een den ander antwoordde, als torren in
stopt had', maar geen enkele mui's was
er te vinden. En als de kleermaker in
zijn slaap zuchtte en mompelde, dan
deed Simpkin „miauw, ger-r-w-s'-s-ch"
en zulke akelige .vreemde geluiden als
katten des nachts doen hooren.
De arme, oude kleermaker lag erg
ziek van de koorts en woelde en wen
telde zich heen en weer in zijn bed om
en prevelde nog in zijn droomen: „geen
streng meer, geen streng meer."
Den geheelen dag, en den volgenden,
en den daarop volgenden was hij ziek
en wat zou er nu van de kerskleurige
jas worden. De geborduurde zijde en het
satijn lag uitgeknipt op de tafel in den
winkel van den kleermaker in Westgate
Street, een-en-twintig knoopsgaten waren
er te maken en wie zou ze komen
naaien als het venster en de deur ge
sloten was. Maar voor de kleine, bruine
draadbreken en kleine muJzcpstemmen
zongen luid en opgewekt.
„Miauw! Miauw!" viel Simpkin hen
in de rede en krabbelde aan de deur;
maar hij kon niet binnenkomen, daar
de kleermaker den sleutel onder zijn
hoofdkussen had.
De kleine muizen begonnen tc lachen
en tikten met hunne vingerhoeden om
de maat te slaan, en Simpkin snuffelde
en miauwde maar aan de deur van den
winkel, want geen een van de liedjes
viel in zijn smaak.
„Miauw! krab! krab!" Simpkin sprong
op de vensterbank. De kleine muizen
daar binnen sprongen op en begonnen
allen tegelijk met kleine, piepende stem
men te roepen; „Geen streng meer!
Geen streng meer!" Zij deden de ven
sterluiken dicht en sloten zoo Simpkin
uit. Maar nog door de naden in de lui-
De zijde werd uitgemeten, om en om
'gekeerd en met de schaar pasklaar ge
maakt; de tafel lag vol met kerskleurige
afknipsels.
„Voor niets breed genoeg, en dwars-
genomen nog minder, alleen nog geschikt
voor kragen en nachtmutslinten voor de
muizen," prevelde de kleermaker van
Gloucester.
Toen dc sneeuwvlokken het licht be
gonnen uit te sluiten van het smalle
«net lood bedekte venster, toen was de
kleermaker juist gereed met zijn dag
taak,
Zijde, satijn, alles lag geknipt op tafel
Daar waren twaalf stukken voor de
fas en vier voor het vest, omslagen voor
de zakken en de manchetten, en knoo-
pen, niets ontbrak, zelfs fijne, geie taf
zijde voor de voering van de jas en
strengen van kerskleurige zijde voor de
knoopsgaten, alles lag gereed om den
volgenden morgen aan elkaar genaaid
tc worden, alles uitgemeten en voldoen-
de, alleen ontbrak er nog een enkele
streng van kerskleurige zijde.
Toen bet geheel donker was, verliet
dc kleermaker zijn winkel, na eerst het
venster en de deur gesloten, en den sleu
tel bij zich gestoken te hebben, want
's nachts sliep hij daar niet. Niemand
woonde daar 's nachts, dan alleen kleine
bruine muizen, doch die loopen zonder
sleutel in en uit, want achter dp hou
ten beschotten van alle oude huizen m
Gloucester bevinden zich kleine muizen-
trappen en geheime valdeuren, zoodat
do muizen zonder over straat te gaan
door al die nauwe doortochten van
huis tot huis gaan door de geheele stad
Nu. de kleermaker kwam dan uit zijn
winkel en strompelde door dc sneeuw
naar huis. Hij woonde heel dichtbij in
College Court, naast den ingang van
College Green, en ofschoon het geen
groot huis was, had de kleermaker, om
dat hij zoo arm was, alleen de keuken
er van gehuurd .Hij woonde daar heel
alleen met zijn kat, die Simpkin heette
cn zoolang de kleermaker aan het werk
was, paste Simpkin, die ook veel van
muizen hield, doch hun geen satijn voor
vesten gaf, op het huis.
„Miauw," zeide de kat, toen de kleer
maker dc deur opende. „Miauw
„Simpkin," antwoordde hem de kleer
maker, „nu zullen wij rijk worden, maar
ik ben er nog heelcmaal van in de war
Neem dit vierstuiversdukje (dat ons
laatste vierstuiverstukje is) en Simpkin
neem een porcclcinen kan mee, koop
voor een stuiver broodjes, voor een
stuiver melk cn voor een stuiver^ sau
cijsjes en Simpkin koop mij niet den
laatsten stuiver van ons vierstuiverstukje
een streng van kerskleurige zijde Maar
o Simpkin, verlies toch vooral niet den
laatsten stuiver, want dan maak je mij
ongelukkig, want ik heb geen zijde
genoeg."
„Miauw," zeide Simpkin weer, nam
het vierstuiverstukje en de kan, cn ging
de deur uit-
De kleermaker gevoelde zich o zoo
moe cn afgemat. Hij ging bij den haarc,
zitten cn mompelde bij zich zelf over
de wonderbare jas. „Nu ga ik rijk wor
den, doch laat ik mij alles nog eens
goed in het geheugen brengen. In den
loop van den morgen op Kerstdag gaat
de burgemeester van Gloucester trou
wen Hij heeft een jas en een geborduurd
vest besteld, dat met gele tafzii'Je ge
voerd moet worden Er was van de taf-
zijde juist genoeg, want veel is er niet
van overgebleven, dan wat alleen Jj|
schikt was voor kragen cn mutsenlimj
een oud, wormstekig vensterluik, tip
tap, tip tap, tip tap, tip. En van onder
theekopjes, van onder schotels en bor
den en kannen kwamen al maar meer
kleine muizen te voorschijn, die van de
keukenkast onder bet beschot verdwe
nen.
De kleermaker ging nog dichter bij
het vuur zitten cn jammerde: „Een en
twintig knoopsgaten van kerskleurige
zijde, die voor Zaterdagmiddag klaar
moeten zijn cn nu is het al Dinsdag
avond Deed ik er goed aan, al die mui
zen los te laten, ontegenzeggelijk het
eigendom van Simpkin Ach, alles gaat
verkeerd, want ik heb geen streng zijde
meer."
De kleine muizen kwamen weer te
voorschijn en luisterden naar den kleer
maker. Zij fluisterden met elkaar over
de gele tafzijde en over kragen voor
kleine muizen, en toen op eens holden
zij allen tegelijk weg door de opening
achter het beschot, piepende cn elkaar
roepende, toen zij van huis tot huis gin
gen cn geen enkele muis was er achter
gebleven in de keuken van den kleer
maker, toen Simpkin met de melk terug
Kwam. i
Simpkin sprong met een boos „g-r-r-
miauw" dc deur in, als een kat, die boos I
is, want hij hield niets van sneeuw en j
sneeuw was er in zijne ooren cn sneeuw I
in zijn halsband achter in zijn nek Hij
zette het brood en de saucijsjes op de
keukenkast cn begon '"ond te snuffelen^
„Simpkin, waar is mijn streng zijde?"
\roeg de kleermaker,
Doch Simpkin zette dc kan met melk
op de keukenkast en keek achterdoch
tig naar dc theekopjes, want hij ver
langde zoo naar een kleine, vette muis
voor zijn avondeten
„Simpkin, waar is de streng zijde?"
vroeg de kleermaker weer.
Maar Simpkin deed heimelijk een
klein pakje in den theepot, cn blies
en grauwde tegen den' kleermaker Als
Simpkin had kunnen spreken, dan zou
hij stellig gevraagd hebben: „Waar is
mijn muis?"
„Ach, nu is alles verloren," zuchtte de
kleermaker van Gloucester, en ging
treurig naar bed.
Den geheelen nacht zocht en liep
Simpkin door de keuken, keek onder
kasten en onder het beschot, en in den
theepot, waar hij de streng zijde ver-
muizen was dat geen beletsel, die loo
pen maar in en uit zonder sleutels door
al de oude huizen in Gloucester.
Buiten gingen de raenschen door de
sneeuw naar de markt om hunne gan
zen en kalkoenen te koopen en hunne
Kerstboeken te laten bakken, maar voor
Simpkin cn den armen, ouden kleer
maker van Gloucester zou er geen Kerst
maaltijd zijn. Voor drie dagen en drie
nachten lag de kleermaker ziek te bed,
en nu was het Kerstavond en zeer laat
in den nacht. De maan scheen over de
daken cn schoorsteenen en keek neer
over de poort in College Court. Er was
geen licht in de vensters, noch eenig
geluid in de huizen; de geheele stad
Gloucester lag in diepe rust onder de
sneeuw. En Simpkin verlangde nog
steeds naar zijn muizen, en miauwde
toen' hij naast het bed van zijn baas
stond.
In de oude verhalen staat er geschre
ven, dat alle beesten in den nacht tus-
schen Kerstavond en Kerstdag in den
vroegen morgen kunnen sorekeu (of
schoon er zeer weinig menschen zijn die
ze kunnen hooren of weten wat zij zeg
gen),
Toen de kerkklok twaalf uur sloeg,
kwam daar een antwoord, gelijk aan de
echo van het klokkenspel, en Simpkin,
die dat hoorde, kwam de deur uifgeloo-
pen en dwaalde in dc sneeuw rond. Van
alle daken en goten en oude, houten
huizen in Gloucester begonnen duizen
den vroolijke stemmen de oude Kerst
liederen te zingen, alle oude liederen,
die ik altijd gehoord heb en ccnige, die
ik niet weel. zooals de klokken van
Whittington Het allereerst en luidst
begonnen de hanen te roepen: „Vrouw
sta op en bak je koeken."
„Oh dilly, dilly, dillyl" zuchtte Simp
kin. En toen kwam er licht op een zol
der cn geluiden of men aan het dansen
was en katten kwamen over den weg
aangcloopen.
„Hey diddle, diddle the cat and the
fiddle. Daar zijn alle katten van Glou
cester bijeen, behalve ik," zuchtte Simp
kin.
Onder de houten afdakken begonnen
de spreeuwen en dc musschen tc zingen
van Ke-stkoeken, de kraaien in de
Hoofdkerk werden er wakker van en
hoewel het nog midden in den nacht
was, zongen de lijsters en roodborstje:,
men hoorde niets dan kleine kweelende
tonen. Het was wel een beetje al te ter
gend voor den armen, bongerigen Simp
kin. Hij ergerde zicb bijzonder over
cenige kleine, schrille stemmen van
achter oen houten traliewerk, ik ver
onderstel, dat het vleermuizen waren,
omdat die alti'd zulke zwakke stemmen
hebben, vooral bij een feilen vorst en
als zij in hun slaap praten, zooals de
kleermaker van Gloucester.
Simpkin ging maar weg en schudde
zijn ooren, alsof hij door een bij gesto
ken was.
Van uit den winkel van den kleer
maker in Westgate Street kwam een
schijnsel van licht en toen Simpkin
naderbij kwam om door het venster te
gluren, zag hij een aantal kaarsen bran
den. er was een geknip van scha'en en
ken kon hij het tikken van de vinger
hoeden en de kleine muizensteqjmen
hooren, die zongen: „Geen streng meer!
Geen streng meer!"
Ten laatste ging Simpkin in gedach
ten verzonken naar huis en vond den
armen, ouden kleermaker zonder koorts
en rustig in slaap. Simpkin sloop zoo
zachtjes mogelijk naar binnen, nam een
klein pakje uit den theepot en bekeek
het in het maanlicht. Hij gevoelde zich,
in vergelijking met die goede kleine
muizen zoo beschaamd over zijn eigen
slechtheid.
Toen de kleermaker in den morgen
wakker werd, was het eerste wat hij
zag op de gebloemde sprei een streng
van kerskleurige zijde en naast het bed
stond de berouwhebbende Simpkin
„Ach," zuchtte dc kleermaker, „ik
ben nog zoo in de war, maar ik heb
toch mijn streng zijde."
Vroolijk scheen de zon op de sneeuw,
toen de kleermaker opstond, zich aan
kleedde en met Simpkin, die vooruit
holde, de straat opging. De spreeuwen
floten van de daken en de lijsters en
roodborstjes, doch nu hunne eigen kleine
geluiden cn niet de woorden, die zij in
den nacht gezongen hadden.
„Ach, nu is het Kerstdag morgen,"
zuchtte de kleermaker, „en ik heb nu
mijn streng zijde maar geen kracht
noch tijd om één enkel knoopsgat te
maken. Van middag gaat de burgemees
ter van Gloucester trouwen, en waar is
nu zijn kerskleurige jas."
Hij opende de deur van zijn kleinen
winkel in Westgate Street en Simpkin
sprong naar binnen als een kat die iets
buitengewoons verwacht Doch niemand
was daar, zelfs geen enkele kleine,
bruine muis,
De haard was aangeveegd en netjes
schoongemaakt, de draadjes en kleine
zijden afknipsels van den grond wegge
ruimd en op de tafel de kleermaker
gaf een vreugdekreet daar waar hij
slechts afgeknipte zijde had gelaten, lag
dc prachtigste jas en geborduu-d satij
nen vest, dat ooit door een burgemees
ter van Gloucester was gedragen ge
worden. Op de overkleppen van de jas
waren violen en rozen gewerkt en kla
ver en korenbloemen op bet vest. Alles
was klaar op één enkel knoopsgat na.
cn waar het knoopsgat moest zijn, daar
was een stukje papier opgespeld met de
woorden in heele klein lettertjes: „Geen
zijde meer".
Van toen af begon het geluk van den
kleermaker van Gloucester; hij werd
dik en erg rijk. Hij maakte dc prach
tigste vesten voor al de riike kooplie
den van Gloucester en deftige heeren
uit den omtrek. Men had nog nooit zulke
plooisels of geborduurde manchetten en
overkleppen gezien, maar zijn knoopsga
ten waren zijn grootste roem. Die ste
ken waren zoo keurig, zoo keurig, men
kon het zich niet begrijpen, dat zij zóó
genaaid konden worden door een ouden
man met een bril op, met oude gekromde
vingers cn een kleermakers vingerhoed.
De steken van die knoopsgaten waren
zoo klein, zoo klein, het geleek wel of
ze door kleine muizen gemaakt waren.
„Daar heb je 't a! weer!" Met een
zucht van wanhoop ging mijnheer Morris
in zijn bed overeind zitten. Het was
een koude wintermorgen en nog heel
donker, maar buiten hoorde bij een
vreeselijk geschreeuw: „Hier ben ik!
hier! hier!"
Mijnheer Morris sloeg met de vuist
op zijn kussen en draaide zich woedend
om. Dat was nu toch al te erg! Het was
nu al weken lang, iederen morgen vóór
dat dc zon opging, dat hij dat verve
lende geroep hoorde. Eerst een slem in
de verte: „Hallo! hallo-o!" cn dan een
andere stem, die bijna vlak onder zijn
ramen met een daverend „hier ben ik!"
antwoordde. Dan lag hij te luisloren en
hoorde het klagende „hallo!" altijd her
halen en al zwakker worden, totdat
zelfs zijn scherpe ooren er niets meer
van vernamen.
En in plaats dat mijnheer Morris zich
daar nu aan gewende, werd hij al wak
ker vóórdat het roepen begon, en lag
cfan in zijn bed fe luisteren of dc wel- I Morris knorrig. Nu hij den kleinen jon.
bekende tonen nog niet kwamen. Dc gen niet meer bleef schudden, merkte
vorige week had hij met den dag erger
er over gemopperd, maar nu had zijn
woede haar toppunt bereikt.
„Ik verdraag bet niet langer," riep
hij. „Morgen wil ik weten wie dat js,
hij pas, hoe koud hij het had, Billy?
wel, dat is mijn vriendje. Die moet ook
kranten rondbrengen, maar hij is nog
niet gewend, zoo in het donker buiten
te zijn en dan wordt hij bang. Daarom
en hem eens duidelijk maken dat hij zijn roept hij telkens tegen mij, en als ik
mond kan houden." dan maar antwoord, vat hij weer moed.
Den volgenden morgen had er iets
heel bijzonders plaats. Om half vijf, toen
het nog pikdonker was, stond Morris
op uit zijn warm bed, en hoewel hij met
moeite de oogen openhield, gelukte het
hem toch zich geheel aan te kleeden
en zelfs zijn overjas aan te trekken.
Toen ging hij voor het raam zitten en
wachtte Het duurde ongeveer een half
uur, en toen kwam het. Eerst de stem
in de verte, die met den klagenden toon
van den nachtvogel haar „hallo!' 'riep.
En dadelijk daarop antwoordde de luide
stem weer, vlak bij mijnheer Morris:
„Hier hen ik! hier! hier!"
Mijnheer Morris, die juist op zijn stoel
was ingedommeld, schrok wakker, ging
op de teenen dc achtertrap af, en was
een oogenblik later buiten. Op dc versch
gevallen sneeuw kraakten voetstappen.
Morris stond in afwachting in de scha
duw van zijn huis. Daar zag hij in het
licht van de lantaarn een gestalte, die
de straat afdraafde, en de trap van ieder
huis op klom. ,,üe krantenjongen dus,"
bromde hij binnensmonds. „Nu, ik zal
hem wel mores leeren als hij bij mij is."
Juist toen de jongen hem bereikt had,
klonk het geroep van „ballol" in de
verte, maar ditmaal kwam het antwoord
met een eigenaardigen triller, daar de
spreker verschrikkelijk heen en weer
geschud werd. Morris had hem namelijk
te pakken gekregen, en staarde hem in
de duisternis woedend aan. „Jou ellen
dige kwajongen!" riep hij, „wat bezielt
je toch om iedereen op die manier uit
den slaap te houden?"
„Uit den slaap houden?" riep de jon
gen uit, en zijn stem drukte zooveel op
rechte verbazing uit, dat Morris onwil
lekeurig zijn schouder losliet.
„Denk je dan soms, dat je midden in
den nacht zulk lawaai kunt scheppen,
zonder alle menschen een half uur in
den omtrek wakker te maken?"
„Ik dacht alleen aan Billy," zei het
ventje, „daarvan komt het zeker, dat
ik niet aan de nachtrust van de andere
menschen gedacht heb."
„Wie is die Billy?" vroeg mijnheer
„Zoo zoo!" ^eide Morris, „Ik dacht
dat je maar voor je plezier zoo schreeuw
de." Daar klonk juist weer een. zwak:
„hallo!" uit de verte.
Maar er kwam geen antwoord,
„Antwoord dan maar weer, als je
wilt." zeide Morris kortaf.
Daarop volgde een luid „Hier ben ik!"
„Is die Billy familie van je?"
„Neen, mijnheer, kleine Billy is alleen,
maar mijn vriendje. Maar hij is een
beetje zwak, ziet u, en niet gewoon
hard aangepakt te worden. Och, weet u,
daar zijn jongens, die voor zichzelf kun
nen zorgen, en daar zijn er, die je altijd
wat moet helpen. Billy is van de eene
soort en ik van de andere."
„Zoo, zoo," zei mijnheer Morris, „roep
dan maar weer in 't vervolg."
En toen hij daarna 's morgens de be
kende stemmen weer hoorde, ergerde hij
bij zich niet meer, maar dacht in zich
zelf:
„Hij is nu eenmaal van de andere
soort!"
Het was eenige weken na de wande
ling. Henk was weer op, maar de koorts
had hem goed te pakken gehad; hij ging
dan ook nog niet naar school. Als het
te ees
ten groeien en welke het eerste zoover
zijn," zei Mijnheer van Voorden. „Ik
begrijp er nog niets van," bekende Henk.
„Groeit er dan bij elke plant uit een
blad een nieuwe plant?" „Neen," ant-
woo-dde zijn vader: „Er zijn maar enkele
planten waarbij we zulke kunststukjes
kunnen uitvoeren. Van de wilde plan
ten gaat dat het beste bij de pinkster
bloem; bij de gekweekte kun je het met
de begonia (figuur 3) doen. De tuinlui
weten dat heel goed. Die leggen begonia
bladeren op vochtige bladaarde en
maken insnijdingen in dc bladsteel. Op
dc plaatsen, waar die sneedjes gerhaakt
zijn, ontstaan dan nieuwe planten.
Maar nu de vazen, Toos." Toos ging
even in huis en kwam met een drietal
groote vazen terug. Henk zette groote
oogen op. „Ja jongen," zei zijn vader;
„Nu jij nog niet zoo goed de vrije natuur
mooi weer was, ging hij eens even in den
tuin wandelen. Daar wachtten hem aller
lei verrassingen. De eerste was het aar
dige speenkruidplantje, dat in den tuin
even mooi bloeide alsof het buiten aan
den dijk had gedaan. Op een anderen
dag was het een Pinksterbloem die al
knoppen bad (liguur 1). Dikwijls kwamen
Mijnheer cn Toos hem in den tuin ge
zelschap houden. Zoo kwam Toós op een
dag met een stuk of wat bloempotten
aandragen cn riep: „We gaan Pinkster
bloemen planten".
Daarvan begreep Henk nu heelemaal
niets; pinksterbloemen planten en dat
terwijl de bloemen nog in knop waren?
Hoe was dat mogelijk? Zijn vader gaf
hem de noodige ophelderingen, „Kijk,
Henk, nu nemen we van deze pinksfer-
blocmenplant de mooiste bladeren af,
die groote, die hier onder aan zitten
Toos vult ondertusschen de bloempot
ten met aarde. Nu hebben we verder
niets te doen dan zoo'n blad (figuur 2)
op de aarde le leggen en deze flink nat
te houden; dat wil zeggen, we moeten
er niet zooveel water op schenken, dat
het blad gaat rotten of drijven, maar
zorgen dat de aarde goed vochtig blijft.
Dan zul je zien, dat er na eenige weken
uit het blad nieuwe plantjes ontstaan.
Toos kwam aandragen met dc gevulde
potten en de bladeren weden netjes op
do aarde uitgespreid. Elk nam twee
bloempotten voor zijn rekening. „Nu zul
len we toch eens zien hoe gauw die plan-
schikt was voor kragen cn mutsenlm
voor muizen."
Eensklaps hield de kleermaker i
want uit de keukenkast aan het and
einde van de keuken, kwamen een
ia! zachte geluiden: lip tap, tip tap,
tap, tip. „Wat kan dat zijn," dach^
klec-maker van Gloucester cn spr
verschrikt van zijn stoel op. De
kcnk».sl was geheel gevuld met at.
ftieé ui-tgegt-ocidt ntjes
in kunt gaan om allerlei wonderen te
ontdekken, komt de natuur met haar
wonderen bij jou. Heb je de slokken,
Toos?" Nu haalde Toos een geheimzin
nig lang pak le voorschijn, dat in voch
tig papier gewikkeld was. „Kun je raden
wat dit zijn?" vroeg Mijnheer van Voor
den aan Henk.
Henk bekeek de takken, die uit het
pak te voorschijn kwamen aandachtig.
Ze waren groen en buigzaam en overal
kwamen er knoppen uit te voorschijn.
„Wilgentakkcn," zei hij eindelijk. „Ja,"
zei zijn vader. „En (lie wilgentakken
gaan we ook kweeken. Wc snijden ze
daarvoor aan het eind schuin af (figuur
4) en laten ze een heel stuk onder water
Knoppir
J-WCC
staan. Je zult eens zien, als wc die lak
ken in het water zetten, hoe gauw dc
knoppen uitloopen. Maar je zult nog
meer zien; je zult zien, hoe aan het on
derste gedeelte van die takken wortels
uitg-oeien.
Hoe gemakkelijk eèn wilgentak wortel
schiet, zie je ook wel aan hekken, die
van wilgenpaaltj^s gemaakt zijn. Die
groeien vast in den grond.
Kijk, hier heb je een paar korte tak
ken, die verdwijnen haast heelemaal in
dc vaas. Daarmee zullen we eens een
aardig verschijnsel waarnemen. We zul
len die takken van boven en van onde
ren insnijden, en dan omgekeerd in het
water zetten. Dc takken loopen er niet
minder om uit. Maar in plaats van aan
het naar beneden gerichte deel van den
tak, zul je zien, dat de wortels nu ver
schijnen aan het naar boven uitstekende
deel (figuur 4). Het is dus net de omge
keerde wereld. Wat wc er echter uit
leeren kunnen, dat is, dat het gedeelte
van den tak, dat het verste van den top
afgelegen is, het eenige deel is, dat
wortels krijgt; de top zelf krijgt alleen
blaadjes. Draaien we den tak om, zoodat
de top naar omlaag gericht wordt, dan
doet dit cr niets toe; wat eenmaal sten-
geltop was, zal dit ook blijven. Zoo kun
nen we niet spreken bij onze pinkster-
bloembladeren. Daar hangt het er maar
vanaf, welke kant naar den grond ge
keerd is. Die kant brengt worteltjes
voort; uit den anderen kant, die naar boven
ligt, komen stengels en blaadjes.
Ziezoo het is zoo zoetjes aan tijd ge
worden om naar binnen te gaan. De
vazen zetten wc in dc kamer, de bloem
potten kunnen wel buiten blijven, als
jullie er maar aan denkt ze op tijd to
begieten," A, L.