MZE. tyso DORUS EN KLORUS, DE VROOIIJKE JONGENS Regendag, De geschiedenis van een jönger\; die griezelen wou leeren. MET VEQBOCQEM 5EE&T DOOR G. D. HI OOGENDOORN i me was, Mm 'woo: [wel nïet meer "gnezelenr* er. sir,3s dïen ver veelde hij zijn vrouw niet meer met: „Al» ik maar griezelen kon." PALJAS. sfonifen twee groote aamheelden. De reus nam een voorhamer van den grond en sioeg met één slag hel heele aambeeld den grond in. ,,Ik kan hel nog veel heter," zei de ander en ging naar het lueede aambeeld. De oude' reus ging er vlak bij staan, om te zien stat er ging gebeuren; zijn baard hing op het aam beeld. En de jongen, die niet griezelen kon, nam den grooten voorhamer op, zwaaide dien boven zijn hoofd en spleet met één slag het aambeeld, terwijl hij den tangen baard van den reus mee vast sloeg in de spleet. ,,Nu zit je stevig vast," zei hij, „en nu zullen we de rolletjes eens omkeeren, want ik zal jou eens een kopje kleiner maken!" Maar de reus bad en smeekte, en beloofde hem schatrijk te maken als hij hem maar zou laten leven. Toen de jongen hem dal beloofd had, vertelde hij dat er in den kelder van het kasteel drie kisten met goud stonden. „Eén 'ervan is voor de armen, cén voor den koning en de grootste mag jij hebben!" Zoo ging de jongen r,^ar den kelder en vond inderdaad de drie'' .listen, maar toen hij in de smidse terugkwam, om den reus te bedanken, was ditverdwenen. Zoo ging hij dan maar weer naar zijn vuur en sliep lot den volgenden ochtend. En op de vraag van den koning of hij nu nog niet gegriezeld had, zei hij: „Nee Sire en ik wanhoop er aan, het ooit te leeren!" Daarna toonde hij den koning het goud en deze was zoo in zijn nopjes, dat hij den volgenden dag al de bruiloft liet houden van de Prinses en den held. Het volk was erg met zijn nieüwen Prins ingenomen, want al het goud uit de eer ste kist was werkelijk onder hen ver deeld. Zoo was hij dan een jaar getrouwd, maar griezelen kon hij nog niet. Op 't laatst begon het de Prinses te vervelen en ze vroeg haar hofdames om raad. En één van haar gaf de Prinses den raad, alle regenwormen uit den tuin te laten verzamelen en als er een emmer vol mee was, die in den Prins z n bed leeg te gooien. Zoo gezegd zoo gedaan. 's Avonds stapte de Prins onder z'n iijfdeun: „Als ik maar griezelen kon," het bed in, toen hij met een bovenmensche- lijk gekrijsch aan den anderen kant er weer uit rolde. „O lieve hemel, wat was dat? Brr, Brr, wal griezel ik, wat griezel ik, zoo griezelig zal ik mijn levensdagen HET VERBORGEN BEEST. Als je bovenstaande teekening ziet, denk je natuurlijk direct, dat het een stuk van een mozaïkvloer voorstelt. Nou, het lijkt er wel een beetje op, maar het is toch wat anders. Het is n.l. een teekening van een heel bekende: tweevoeter. Alleen heb ik er een stuk of wat lijntjes te veel opgeteekend. RAADSELS Nos. 4 - 8. (De oplossingen vind je hieronder, maar eerst zelf zoeken.) 4. Mijn eerste drie beteekent iefs, dat altijd dubbel bestaat, en wanneer het enkelvoudig is, tot niets dienstig is Mijn laatste is het tegengestelde van het geheel en wordt door allen geroemd en geëerbiedigd. Mijn geheel is een belachelijk per soon. 5. Wat behoort u toe en wordt door u het minst gebruikt? 6. Wat uit mij gaat, Verwekt of vreugd, of smart; Wat tot mij komt, Versterkt en maag, en hart. 7. Schik de letters van onderstaande in kruisvorm geschreven namen zoodanig, dat de letters van het kruis van boven naar onderen en van links naar rechts gelezen, twee Heilige Namen wee-geven. S T S f I R A A M H C U 8. Welke overeenkomst is <>r tusschen de letter t en een eiland? Regen, regen, nog eens regen, Aldoor slaat de regen neer, O, wat valt me dat toch tegen, 'kHad gehoopt op zonnig weer. Zeg, hoe zit het, zonnestralen, Laat van jullie nu niet één, Warmend licht op d' aarde dalen? Nou, dat vind ik echt gemeen! Regen, wil je gauw verdwijnen?! Jij schopt alles in de war, Laat het zonnetje maar schijnen, Want jij maakt het wel wat bar! Weet je, wat ie nu doet? Neem een potlood en maak hier in de krant de overtollige wille lijntjes van het heele zaakje zwart. Dan ooud je natuur lijk de juiste teekening over. Allemaal probeeren hoor. Voor degenen, die er geen raad mee welen, geef Ik de '.wlécnde w-éefc 'n kick* je van „HET VERBORGEN BEEST". me duidde niet alleen het uur aan maai ook de omwentelingen der planeten, de verschillende kwartieren der maan, de maanden en de jaarliiksche feestdagen. De eerste wekker-klok verscheen in 1420 en zijn bezitter woonde ook weer te Milaan. Deze klok liet op een vastge steld uur een bel weerklinken en tege lijkertijd werd een waskaars automatisch aangestoken. De beste wekkers zijn echter baby's die zich veel harder en vroeger laten hooren dan welke wekkerklok ook. En ze behoeven niet eens opgewon den te worden. EEN LEG-PUZZLE. Neem een blad uit je tcekencahier. of een ander flink stuk papier en teeiien onderstaande figuur eerst even na. Het is zooals je ziet, een rechthoek, elf hoif jes lang en zeven breed. Wat is nu de kwestie? OPLOSSINGEN DER RAADSELS. Nos, 4-8. 4. Pantoffelheld. 5. Uw naam. 6. De mond. 7. C II M A R 1 A I S V T II S 8. Ze 'zitten allebei midden in 't water. naar Grimm. werden, maar die aan den overwinnaar van ai die spoken ten deej zouden val len. Veel jongelieden hadden al getracht drie nachten in dat betooverde kasteel te blijven en zij v/afen e- met dat doel ingegaan, maar nog nooit was er een van hen teruggekeerd. Den volgenden dag ging de jonge man naar den koning en vroeg verlof om drie nachten in 't bctooverde kasteel door te biengën. De koning vopd zijn bczoeke flink en dapper en was zoo met hem in genomen, dat hij hem zei, drie dingen te vragen om mee in het, kasteel te nemen. „Maar het mogen geen levende dingen zijn, voegde hij er aan toe. „Dan zou ik graag een haardvuur wil len hebben, een draaibank en een aam beeld," zei de jongen. Ai die dingen werden door de dienaren van den koning in het kasteel gebracht. Tegen het vallen van den avond ging onze held naar het kasteel. In de grootste zaal stak hij het vuur aan, en ging op de draaibank zitten. „O," zei hij, terwijl hij zijn handen bij het vuur warmde, „als ik toch maar grie zelen kon! Maar hier zal ik 't ook nooit leeren," Tegen middernacht, terwijl hij zich bukte om het vuur wat op te rake len, klonk er een luid geschreeuw uit een hoek van de zaal: „O man, we heb ben het toch zoo koud!!" „Idioten!" was het antwoord, „waarom schreeuw je zoo? Als je 't koud hebt, komt dan bij het vuur zitten en warmt je!" Nauwelijks had hij dat gezegd, of twee eno-me zwarte katers sprongen naar voren. Zij gingen aan weerskanten van het vuur zitten en keken den jongen man wcest aan met hun groene venijnige oogen. Zoo bicven ze een poosje zitten. Dan zeifien zij tegelijk met een krij- schende stem, die ieder gewoon mensch het bloed in z'n aderen zou hebben doen stollen: „Vooruit kameraad, je zult kaart met ons spelen!" „We! ja, waarom niet, maar laat me eerst je pooten eens be kijken," was het rustige antwoord. Zij staken hun pooten uit. „Oho, wat een lange nagels, je zoiidt er de kaarten mee stuk maken. Ik heb een pracht-mani- cure!" Meteen pakte hij hen alle twee getcri'sch een halve man "door den schoor steen naar benoden rolde, {Hallo," riep de jongen, „dat is een helft, waar blijft de rest?" Toen begon hetzelfde lawaai en even daarna kwam de; andere helft. ,,lk zal het vuur wat oppoken," zei hij en bukte zich. Toen l ij er mee klaar was endorr.keek, zag hij dat de twee helften een afzichtelijk leelijken man vormden, did- op zijn aambeeld za(. Dat is mijn bedoeling niet," zei onze vrjend. Hij gaf den man 'n duw .zoodat hij C:' af viel en ging zelf op '1 aambeeld zit ten, Toen begon weer dal vrecselijk la waai en 4 mannen kwamen naar beneden gerpld. Zij hadden een plank vast, waar negen beenderen en twee schedels op lagen. Zij namen geen notitie vart den j njgen man op het aambeeld, maar vroe gen het monsterlijke 'gedrocht, dat bij hel aambeeld op den grond zat, om mee te spelen. Ze rolden de beenderen over den grond, die tegen de schedels aan komen moesten en ieder ander zou alleen van dat geluid u! jaren achtereen kunnen griezelen. De jongen op het aambeeld keek genoeglijk toe en amuseerde zich, Toen liet twaalf uur sloeg, verdwenen ze weer met evenveel lawaai als ze ge komen waren. Verder gebeurde er niets meer en de jongen sliep bij zijn vuur tot den volgenden morgen. Toen de koning naar hem kijken kwam, was hij zoo gezond als een visch. ,;Heb je nu nog niet gegriezeld?" vroeg Zijoe Majesteit, ,jlk zal 't nooit leeren!" was het wan hopige antwoord. Den "derden nacht zat de jongen weer op Vijn aambeeld en zuchtte: „Als ik maar griezelen kon!" toen de deur openging en zes lange mannen in grauwe kleeren bin nen kwamen, die op hun schouders een doodkist droegen. De mannen zetten de kist op den grond. De jongen liep er rustig naar toe en opende 't deksel. Hij zag een dooden man, juist zoo gekleed, als die hem droe gen. Inplaats van te griezelen, nam hij het lijk uit de kist, zette het bij 't vuur en begon het te wrijven, maar het hielp niet, de man bleef dood. Toen legde hij bij hun nekvel en schroefde hun pooten in de draaibank vast. „Ik heb geen zin om met jullie te kaarten, jullie klauwen zijn me te scherp!" zei hij en ging weer bij zijn vuur zitten. Maar nauwelijks zat hij daar of er stormden uit alle hoeken en gaten groote- zwarte honden en kat ten naar het vuur. Zij liepen over 't vuur heen en trapten uit alle macht om het i uit te maken. Hij keek eenigen tijd rus tig tog, maar toen hun ..brutaliteit hem bc- "görrie "vervelen, troic mj "zijn rhes, zwaai de er mee in 't rond en riep: „Maakt dat je wegkomt, of ik vermoord jullie!" En links en rechts hakte hij er op in. De meesten holden weg en sommigen wer den gedood. Hij maakte de twee katten in de draaibank ook maar meteen af en smeet teen al dia doode beesten bet venster uit, de gracht in. „Zie zoo, opgeruimd staat netjes," zei hij en ging weer bij zijn vuur zitten. En terwijl hij zoo zat, kon hij zijn oogen niet langer open hom-Jen van den slaap. Hij keek om zich heen en zag in een hoek een groot bed staan. Daar ging hij op liggen en hij wa» juist op 't punt óm in te slapen, toen het bed onder hem begon te bewegen. Het reed met hem het heele kasteel door, trap op trap af, zaal in zaal uit, hoe langer hoe vlugger, op 't taaist leek het of er wel 6 paarden voor gespannen waren, totdat het plotseling cable!:! door onderste boven te keeren en zijn slachtoffer bijna te verstikken onder de kussens en dekens. Maar omdat het slachtoffer niet griezelen kon, liet hij er zich niet door van de wijs brengen, maar werkte uit alle macht om onder 't zware bed vandaan te komen, hetgeen hem ten laatste ook gelukte. Hij was weer in de zaal waar zijn vuur was; dus hij ging er bij zitten en viel in siaap. Den volgenden morgen kwam de koning en toen hij den aardigen jongen man op den grond liggen zag, meende hij, dat de geesten 'hem vermoord hadden en hij riep uit: „Wat jammer, het was zoo'n leuke kerel!" De leuke kerel zelf hoorde dat, sprong dadelijk op en zei: „Waarlijk, het is niet zoo slecht met 'mij gesteld!" De koning was erg verbaasd en ver heugd en vroeg hoe hij den nacht had doorgebracht. „O heel best," antwoordde de jonge ling. „Er is nu al één nacht voorbij en de twee andere zullen ook wel voorbij gaan, zonder dat ik weten zal, wat grie zelen is!" Den volgenden nacht zat hij weer bij zijn vuur en zong zijn oude liedje: „Als. ik toch maar griezelen kon!" toen met een vreeselijk spektakel en onder luid hem op het groote bed en ging er zelf naast liggen. Na een tijdje kwam er wer kelijk beweging in den man naast hem en de jongen riep blij uit: „Nu vriend, wat zeg je daar wel van?" ,,Wat ik daarvan zeg?" riep de vent ineens, met donderende stem en hij hief zich bali op in 'tbed: „Ik zal je wurgen; dof zeg ik!" en de daad bij het woord voegend greep het ondankbare lijk hem bij de keel. Maar de jongen was veel "s'tciker en lijid hem in een oogenblik oéder zich. Hij stopte hem weer in zijn kist en sloot haar. De zes mannen hadden er al dien tijd rustig bij gestaan en droe gen hem weer zachtjes de deur uit. „Dat is me ook een vertooning!" lachte de jonge man, terwijl hij hen nazag, „maar griezelen leer ik nooit!" Op dat oogenblik kwam er een mon sterlijke reus binnen. Hij ging vlak voor den jongen staan en zei: „Nu zul je eindelijk leeren griezelen, mensch, want je zult sterven!" „Niet zoo'n haast, niet zoo'n haast!" was 't antwoord. „Ik zal daar eerst mijn goedkeuring aan moeten hechten." „Dat is heelemaal overbodig," zei de reüs, „want ik kan je maken en breken!" „Dat weet ik zoo net nog niet," zei zijn jonge tegenstander, „laten we dat maar eens probeeren!" „Ga maar met me mee," bromde de reus. Ze gingen vele gangen van het kasteel doör, groote en kleine, pikdonkere en spookachtig verlichte Ten slotte kwamen ze in een smidse, spaarzaam verlicht door een oude lan taarn aan de zoldering. In den hoek WIST JE DAT? De eerste klok ter wereld werd ge plaatst in den toren van de Sint-Eustor- giokerk te Milaan in 1309. Van mijlen in den omtrek kwamen massa's menschen naar dit wonderding kijken. In 1344 werd in Padua, de bekende stad van den H. Antonius, ook een klok geïnstalleerd; dit wonder van mechnis- Je moet op de knooppunten der lijnen 10 centen (of knoopen) leggen, maar zoo dat er 5 rechte rijen van 4 ontstaan. Ik zal het je even duidelijk maken, wanneer je eventjes naar de teekening kijkt. Ik heb daar een paar cefiten op getee- kend n.l. 5 en deze vijf vormen nu twee rechte rijen van 3. Gesnapt? Nou moeten jullie eens probeeren vijl rijen van vier te maken. De centen mo gen ook op de kantlijn liggen. Nee, heelemaal niet moeilijk. Maar probeeren, hoor, allemaal pro beeren. De volgende week geef ik voor de zwakke broederen een paar oplossingen want dit zeg ik er bij, het is op ver schillende manieren mogelijk. niemand, dat ik je vader ben, want ik zou mij doodschamen." „Zeker vader, ik zal de wijde wereld intrekken en ik hoop maar, dat ik nog eens griezelen leeren kan, want dat is de oorzaak van alles." Zoo stak hij de 50 gulden in zijn zak en ging het dorp uit. Op den langen rechten weg mompelde hij maar: „Als ik toch maar griezelen kon. Als ik toch maar griezelen kon! Een man, die hem voorbij ging, hoor de wat hij zei. De man liep een eindje achter den jongen aan en toen hij hem nog almaar hetzelfde zeggen hoorde, sprak hij hem aan en zei: „Hoor eens kameraad, dat kun je gauw genoeg lee ren. Zie je dat bosch in de verte? Mid den in op een open plek staat een dikke boom. Daaraan hebben ze 7 mannen opgehangen en zij bengelen daar hoog en droog in de rondte." „Ik zal er eens naar toe gaan," antwoordde de jongen. „Je moet er den heelen nacht ginder blijven zitten, dan zul je tegen dei, mor gen w.el weten wat griezelen is," ver volgde de man. „Ik hoop 't maar en als ik 't weet, krijg je mijn 50 gulden." De jongen ging het bosch in en vond den dikken boom met de zeven benge lende roovers. Hij wachtle tot den avond maakte toen een vuur van takken en rijshout en 's nachts werd het zoo koud, dat 't hem zélfs niet warm hield. De wind sloeg de hangendq lichamen boven tegen elkaar en de botten ratel den. De jongen zei bij zichzelf: Als ik be neden bij het vuur al bevries, wat zullen die kerels daarboven in den boom het dan koud hebben. Dus klom hij in den boom en haalde ze een voor een naar beneden. Dan bües hij het vuur goed aan en zette ze rondom, opdat ze warm zouden worden. Maar zij vielen telkens voorover en vlogen bijna in brand. De jongen werd kwaad en zei: „Als jullie niet zelf op passen, dat je niet verbrandt, hang ik je weer op," en hij zette ze weer overeind: maar ze vielen weer voorover en het vuur raakte bijna de lompen, waarmee zc bedekt waren. Daarom droeg hij ze weer alle zeven den boom in en hing ze juist zooals ze tevoren gehangen hadden. Zelf ging hij weer bij 't vuur zitten en viel weldra in slaap. Den volgenden morgen kwam de man om zijn 50 gulden te halen en zei: „Wel, nu zal je toch wel rveten, wat griezelen is?" „Nee," zei de jonge man, „hoe zou ik dal weten? Ik heb dat volkje boven, vannacht naar beneden gehaald om ze wat warm te laten worden, maar ze wil den met alle geweld in b-and raken, toen heb ik ze maar weer opgehangen." De man begreep nu wel dat hij de;.-50 gulden niet ftréég, hij ging ttf tri mom pelde: „Zoo'n halven gare heb ik nog naoit cnimoet" De jonge man nu vervolgde zijn weg en mompelde juist als altijd: „Och als ik maar griezelen kon, als ik maar grieze len kon!" Een koopman, die achter hem liep, hoorde zijn woorden en vroeg: „Zeg, wie ben jij?" „Dal weet ik niet," antwoordde de jongen. „Wie is je vader?" „Dat mag ik je niet vertellen," ant woordde V.ii weer. „Wat loop je toch hij je zelf te pre velen?" vroeg dan de koopman. „Ik wou dat ik griezelen kon, maar niemand kan het mij leeren!" „Praat zulken onzin niet, kom maar met mij mee, dan zal ik je wel eens een gai.de. metier toonen," zei de koopman De jonge man ging met den koopman mee en tegen den avond kwamen ze aan een herberg, waar ze den nacht wilden doorbrengen. En terwijl hij de herborg binnenkwam, herhaalde de jongen: „Als ilr toch maar griezelen kori!" De herber gier houdt dat en zei: „Als je dat zoo graag wilt, dan i9 er hier een pracht-ge- legenheid1' „Hou als je blieft ie mond," zei zijn vrouw, „zooveel aardige jonge mannen hebben hier hun leven er al bij inge schoten, het zou vreeselijk zijn, als hij weer een slachtoffer werd!" Maar de jongeling was nu nieuwsgierig en zei: „Wat er ook met mij gebeurt, ik wil griezelen leeren, daarom ben ik van huÏ9 gegaan," en hij liet den herbergier geen rust voor deze hem alles verteld had. Niet ver van de herberg stond een betooverd kasteel en iedereen die daar drie nachten in doorgebracht had, zoo vertelde de waard, zou wel weten wat griezelen was. De koning had zijn doch ter beleefd aan dengene, die drie da gen in het kasteel durfde te overnachten en zij was het mooiste meisje, op wie ooit de zon geschenen had, vertelde de waard poëtisch. Bovendien waren er groote schatten in het kasteel ge borgen, die door hcoze beesten bewaakt Een vader had twee zoons. De oudste "was voorzichtig en knap en wist vele «dingen, terwijl de jóngste dom was en :niet in staat om ook maar iets \e leeren. De menschen, die den jongsten zoon zagen, zeiden dat hij wel een groote last voor zijn vader zou zijn. Als er iets gevraagd werd, was het altijd de oudste die een antwoord wist ie geven. Maar als zijn vader hem "s avond9 laat uit wilde sturen om een boodschap te doen, en de weg ging door "n eenzaam veld of langs het kerkhof, dan zei hij: „O nee vader, ik kan dat heusch met doen, dan griezel ik," want hij was Lang. En in de winteravonden, als de men schen om het haardvuur zaten en elkan der ellenlange spookgeschiedenissen ver telde®, waar je haren van te berge rezen, can riepen ze uit: „O hoe eng, wij grie zelen ervan!" En de jongste zoon zat in een hoek en luisterde met de anderen, maar hij kon maar nooit begrijpen, wat zij toch meen ten met: „Ik griezel". Hij dacht: „Ieder een schijnt te kunnen griezelen, en ik Viezel nooit, dat zal het zijn, waarom ik *iet als zij ben." r'. Nu gebeurde het, dat zijn vader tegen -m zei op zekeren dag: „Luister eens, daar in dien hoek, je- bent groot en t'J rk en je moet iets leeren, waar je je e id mee kunt verdienen. Zie, hoe je ,r0cir leert, maar aan jou is alles weg- *e",?WeI vader," antwoordde de jongste non, „ik ben gaarne bereid iets te lee- T(cn, en als het mogelijk is, zou ik graag villen leeren griezelen, want daar heb 4k nog nooit iets van begrepen De oudste zoon lachte, toen hij dat sjorde, en zei bij zichzelf: „Wat een jlal've idioot is dat toch, daar zal nooit iet;' van 'erecbt komen." gn de vader zuchtte ook en zei: „Je mo(jgt wel griezelen leeren, jongen, maar daa zu' 'e noo't le brood mee kunnen "ercïienen-" daarna kwam de koster bij hem bezoek, en de vader klaagde tegen over de domheid van zijn zoon en e hem staaltjes van zijn onnoozel- „Verbeeld je toch," zei hij, „toen hem vroeg, hoe bij zijn brood wilde erdienen, zei hij, dat hij griezelen wou „Als 't anders niet is," ant- dde de koster, „kan hij dat bij mij leeren. Stuur hem maar bij mij, dan t hij het gauw genoeg." De vader was blij met het voorstel en de jongste zoon kwam bij den koster in huis. Daar werd hem opgedragen, de te luiden. Na een dag of wat te de koster hem in 't holst van den int en zei: „Kleed je vlug aan, ga naar klokkentoren en luid de bel. Nu yc eens griezelen leeren, ventje!" zei osier zacht bij zichzelf. ging stil boven aan de torentrap en toen de jongen de laatste tree pte, sprong plotseling een wille ge- naar voren. „Wie is dat!" riep de zoon hardop, maar de verschij- gecn antwoord en bewoog niet. ird of maak dat je wegkomt," e hij, „je hebt hier niemendal te in den nacht!" De koster bleef onder het witte laken, opdat de zou denken, dat hij een spook ar die riep voor de derde maal: je, spreek op, of ik gooi je de Ipen af!" De koster dacht, dat hij dat niet zou durven, en stond alsof hij «steen gemaakt was. lig eens riep de jongen, maar ver- Bi toen sprong hij op het spook toe, em een duw, zoodat hij de torentrap 1de. Dan luidde hij de torenklok en g weef naar huis en in bed, zonder te zeggen, wat hem overkomen was. vrouw van den koster wachtte lan- tijd op haar man en toen hij niet am. was zij bang dat er een ongeluk hem gebeurd was. Daarom ging zij [raar den jongen toe, maakte hem wak ker en vroeg of hij wist, waar haar man s. „Nee, dat weet ik niet," antwoordde hij, „maar er stond een soort spook boven aan de torentrap en daar hij niet woeden noch weggaan wi'de, hei hem de trappen afgesmeten. Het zou spijten, als het de koster geweest maar het is zijn eigen schuld." De vrouw liep dadelijk naar de 1 en vond haar man onder aan de met een gebroken been. Zij hielp man naar huis en zoo gauw het dag v rende ze naar het huis van den vade riep: „Je zoon heeft ons een groot geluk gebracht, hij heef! mijn man trappen afgegooid zoodat hii zijn 1 geb'oken heeft. Neem dien deugniet delijk uit ons huis vandaan en hang at mij aangaat maar op!" De vader was erg overstuur en ging delijk naar zijn zoon: „Wat stoute ken heb je nu weer uitgehaald, lumn De duivel moet wel in jou gevaren z „Vader," antwoordde de zoon „I ter mar mij. Ik ben onschuldig De tef stond voor mij midden in den n ngekleed als spook. Ik wist niet het was en heb hem driemaal gew ch," zei de vader, „je bent last voor mij. Ik trek mijn je af en kom mii niet meer o Hie'' heb je 50 gulden "en de wereld maar in. Vertel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 3