MZE.
tyso
DORUS EN KLORUS, DE VROOIIJKE JONGENS
Regendag,
De geschiedenis van een jönger\; die
griezelen wou leeren.
MET VEQBOCQEM 5EE&T
DOOR G. D. HI OOGENDOORN
i me
was,
Mm
'woo:
[wel
nïet meer "gnezelenr* er. sir,3s dïen ver
veelde hij zijn vrouw niet meer met: „Al»
ik maar griezelen kon."
PALJAS.
sfonifen twee groote aamheelden. De reus
nam een voorhamer van den grond en
sioeg met één slag hel heele aambeeld
den grond in. ,,Ik kan hel nog veel
heter," zei de ander en ging naar het
lueede aambeeld. De oude' reus ging er
vlak bij staan, om te zien stat er ging
gebeuren; zijn baard hing op het aam
beeld.
En de jongen, die niet griezelen kon,
nam den grooten voorhamer op, zwaaide
dien boven zijn hoofd en spleet met één
slag het aambeeld, terwijl hij den tangen
baard van den reus mee vast sloeg in de
spleet.
,,Nu zit je stevig vast," zei hij, „en nu
zullen we de rolletjes eens omkeeren,
want ik zal jou eens een kopje kleiner
maken!" Maar de reus bad en smeekte,
en beloofde hem schatrijk te maken als
hij hem maar zou laten leven. Toen de
jongen hem dal beloofd had, vertelde hij
dat er in den kelder van het kasteel drie
kisten met goud stonden. „Eén 'ervan is
voor de armen, cén voor den koning en
de grootste mag jij hebben!"
Zoo ging de jongen r,^ar den kelder en
vond inderdaad de drie'' .listen, maar toen
hij in de smidse terugkwam, om den reus
te bedanken, was ditverdwenen.
Zoo ging hij dan maar weer naar zijn
vuur en sliep lot den volgenden ochtend.
En op de vraag van den koning of hij
nu nog niet gegriezeld had, zei hij: „Nee
Sire en ik wanhoop er aan, het ooit te
leeren!" Daarna toonde hij den koning
het goud en deze was zoo in zijn nopjes,
dat hij den volgenden dag al de bruiloft
liet houden van de Prinses en den held.
Het volk was erg met zijn nieüwen Prins
ingenomen, want al het goud uit de eer
ste kist was werkelijk onder hen ver
deeld.
Zoo was hij dan een jaar getrouwd,
maar griezelen kon hij nog niet. Op 't
laatst begon het de Prinses te vervelen
en ze vroeg haar hofdames om raad.
En één van haar gaf de Prinses den
raad, alle regenwormen uit den tuin te
laten verzamelen en als er een emmer
vol mee was, die in den Prins z n bed
leeg te gooien.
Zoo gezegd zoo gedaan.
's Avonds stapte de Prins onder z'n
iijfdeun: „Als ik maar griezelen kon," het
bed in, toen hij met een bovenmensche-
lijk gekrijsch aan den anderen kant er
weer uit rolde. „O lieve hemel, wat was
dat? Brr, Brr, wal griezel ik, wat griezel
ik, zoo griezelig zal ik mijn levensdagen
HET VERBORGEN BEEST.
Als je bovenstaande teekening ziet,
denk je natuurlijk direct, dat het een
stuk van een mozaïkvloer voorstelt.
Nou, het lijkt er wel een beetje op,
maar het is toch wat anders. Het is n.l.
een teekening van een heel bekende:
tweevoeter. Alleen heb ik er een stuk
of wat lijntjes te veel opgeteekend.
RAADSELS Nos. 4 - 8.
(De oplossingen vind je hieronder,
maar eerst zelf zoeken.)
4. Mijn eerste drie beteekent iefs, dat
altijd dubbel bestaat, en wanneer het
enkelvoudig is, tot niets dienstig is
Mijn laatste is het tegengestelde van
het geheel en wordt door allen geroemd
en geëerbiedigd.
Mijn geheel is een belachelijk per
soon.
5. Wat behoort u toe en wordt door
u het minst gebruikt?
6. Wat uit mij gaat,
Verwekt of vreugd, of smart;
Wat tot mij komt,
Versterkt en maag, en hart.
7. Schik de letters van onderstaande in
kruisvorm geschreven namen zoodanig,
dat de letters van het kruis van boven
naar onderen en van links naar rechts
gelezen, twee Heilige Namen wee-geven.
S
T
S
f I R A A
M
H
C
U
8. Welke overeenkomst is <>r tusschen
de letter t en een eiland?
Regen, regen, nog eens regen,
Aldoor slaat de regen neer,
O, wat valt me dat toch tegen,
'kHad gehoopt op zonnig weer.
Zeg, hoe zit het, zonnestralen,
Laat van jullie nu niet één,
Warmend licht op d' aarde dalen?
Nou, dat vind ik echt gemeen!
Regen, wil je gauw verdwijnen?!
Jij schopt alles in de war,
Laat het zonnetje maar schijnen,
Want jij maakt het wel wat bar!
Weet je, wat ie nu doet?
Neem een potlood en maak hier in de
krant de overtollige wille lijntjes van het
heele zaakje zwart. Dan ooud je natuur
lijk de juiste teekening over.
Allemaal probeeren hoor.
Voor degenen, die er geen raad mee
welen, geef Ik de '.wlécnde w-éefc 'n kick*
je van „HET VERBORGEN BEEST".
me duidde niet alleen het uur aan maai
ook de omwentelingen der planeten, de
verschillende kwartieren der maan, de
maanden en de jaarliiksche feestdagen.
De eerste wekker-klok verscheen in
1420 en zijn bezitter woonde ook weer
te Milaan. Deze klok liet op een vastge
steld uur een bel weerklinken en tege
lijkertijd werd een waskaars automatisch
aangestoken.
De beste wekkers zijn echter baby's
die zich veel harder en vroeger laten
hooren dan welke wekkerklok ook.
En ze behoeven niet eens opgewon
den te worden.
EEN LEG-PUZZLE.
Neem een blad uit je tcekencahier. of
een ander flink stuk papier en teeiien
onderstaande figuur eerst even na. Het
is zooals je ziet, een rechthoek, elf hoif
jes lang en zeven breed.
Wat is nu de kwestie?
OPLOSSINGEN DER RAADSELS.
Nos, 4-8.
4. Pantoffelheld.
5. Uw naam.
6. De mond.
7. C
II
M A R 1 A
I
S
V T
II
S
8. Ze 'zitten allebei midden in 't water.
naar Grimm.
werden, maar die aan den overwinnaar
van ai die spoken ten deej zouden val
len. Veel jongelieden hadden al getracht
drie nachten in dat betooverde kasteel
te blijven en zij v/afen e- met dat doel
ingegaan, maar nog nooit was er een
van hen teruggekeerd.
Den volgenden dag ging de jonge man
naar den koning en vroeg verlof om drie
nachten in 't bctooverde kasteel door te
biengën. De koning vopd zijn bczoeke
flink en dapper en was zoo met hem in
genomen, dat hij hem zei, drie dingen te
vragen om mee in het, kasteel te nemen.
„Maar het mogen geen levende dingen
zijn, voegde hij er aan toe.
„Dan zou ik graag een haardvuur wil
len hebben, een draaibank en een aam
beeld," zei de jongen.
Ai die dingen werden door de dienaren
van den koning in het kasteel gebracht.
Tegen het vallen van den avond ging
onze held naar het kasteel. In de grootste
zaal stak hij het vuur aan, en ging op de
draaibank zitten.
„O," zei hij, terwijl hij zijn handen bij
het vuur warmde, „als ik toch maar grie
zelen kon! Maar hier zal ik 't ook nooit
leeren," Tegen middernacht, terwijl hij
zich bukte om het vuur wat op te rake
len, klonk er een luid geschreeuw uit
een hoek van de zaal: „O man, we heb
ben het toch zoo koud!!"
„Idioten!" was het antwoord, „waarom
schreeuw je zoo? Als je 't koud hebt,
komt dan bij het vuur zitten en warmt
je!" Nauwelijks had hij dat gezegd, of
twee eno-me zwarte katers sprongen
naar voren. Zij gingen aan weerskanten
van het vuur zitten en keken den jongen
man wcest aan met hun groene venijnige
oogen. Zoo bicven ze een poosje zitten.
Dan zeifien zij tegelijk met een krij-
schende stem, die ieder gewoon mensch
het bloed in z'n aderen zou hebben doen
stollen: „Vooruit kameraad, je zult kaart
met ons spelen!" „We! ja, waarom niet,
maar laat me eerst je pooten eens be
kijken," was het rustige antwoord. Zij
staken hun pooten uit. „Oho, wat een
lange nagels, je zoiidt er de kaarten mee
stuk maken. Ik heb een pracht-mani-
cure!" Meteen pakte hij hen alle twee
getcri'sch een halve man "door den schoor
steen naar benoden rolde,
{Hallo," riep de jongen, „dat is een
helft, waar blijft de rest?" Toen begon
hetzelfde lawaai en even daarna kwam
de; andere helft.
,,lk zal het vuur wat oppoken," zei hij
en bukte zich. Toen l ij er mee klaar was
endorr.keek, zag hij dat de twee helften
een afzichtelijk leelijken man vormden,
did- op zijn aambeeld za(.
Dat is mijn bedoeling niet," zei onze
vrjend. Hij gaf den man 'n duw .zoodat hij
C:' af viel en ging zelf op '1 aambeeld zit
ten, Toen begon weer dal vrecselijk la
waai en 4 mannen kwamen naar beneden
gerpld. Zij hadden een plank vast, waar
negen beenderen en twee schedels op
lagen. Zij namen geen notitie vart den
j njgen man op het aambeeld, maar vroe
gen het monsterlijke 'gedrocht, dat bij
hel aambeeld op den grond zat, om mee
te spelen. Ze rolden de beenderen over
den grond, die tegen de schedels aan
komen moesten en ieder ander zou alleen
van dat geluid u! jaren achtereen kunnen
griezelen. De jongen op het aambeeld
keek genoeglijk toe en amuseerde zich,
Toen liet twaalf uur sloeg, verdwenen
ze weer met evenveel lawaai als ze ge
komen waren. Verder gebeurde er niets
meer en de jongen sliep bij zijn vuur tot
den volgenden morgen.
Toen de koning naar hem kijken kwam,
was hij zoo gezond als een visch.
,;Heb je nu nog niet gegriezeld?" vroeg
Zijoe Majesteit,
,jlk zal 't nooit leeren!" was het wan
hopige antwoord.
Den "derden nacht zat de jongen weer
op Vijn aambeeld en zuchtte: „Als ik maar
griezelen kon!" toen de deur openging en
zes lange mannen in grauwe kleeren bin
nen kwamen, die op hun schouders een
doodkist droegen.
De mannen zetten de kist op den
grond. De jongen liep er rustig naar toe
en opende 't deksel. Hij zag een dooden
man, juist zoo gekleed, als die hem droe
gen. Inplaats van te griezelen, nam hij
het lijk uit de kist, zette het bij 't vuur
en begon het te wrijven, maar het hielp
niet, de man bleef dood. Toen legde hij
bij hun nekvel en schroefde hun pooten
in de draaibank vast. „Ik heb geen zin
om met jullie te kaarten, jullie klauwen
zijn me te scherp!" zei hij en ging weer
bij zijn vuur zitten. Maar nauwelijks zat
hij daar of er stormden uit alle hoeken
en gaten groote- zwarte honden en kat
ten naar het vuur. Zij liepen over 't vuur
heen en trapten uit alle macht om het i
uit te maken. Hij keek eenigen tijd rus
tig tog, maar toen hun ..brutaliteit hem bc-
"görrie "vervelen, troic mj "zijn rhes, zwaai
de er mee in 't rond en riep: „Maakt dat
je wegkomt, of ik vermoord jullie!" En
links en rechts hakte hij er op in. De
meesten holden weg en sommigen wer
den gedood. Hij maakte de twee katten
in de draaibank ook maar meteen af en
smeet teen al dia doode beesten bet
venster uit, de gracht in.
„Zie zoo, opgeruimd staat netjes," zei
hij en ging weer bij zijn vuur zitten. En
terwijl hij zoo zat, kon hij zijn oogen
niet langer open hom-Jen van den slaap.
Hij keek om zich heen en zag in een
hoek een groot bed staan. Daar ging hij
op liggen en hij wa» juist op 't punt óm
in te slapen, toen het bed onder hem
begon te bewegen. Het reed met hem het
heele kasteel door, trap op trap af, zaal
in zaal uit, hoe langer hoe vlugger, op
't taaist leek het of er wel 6 paarden voor
gespannen waren, totdat het plotseling
cable!:! door onderste boven te keeren
en zijn slachtoffer bijna te verstikken
onder de kussens en dekens. Maar omdat
het slachtoffer niet griezelen kon, liet hij
er zich niet door van de wijs brengen,
maar werkte uit alle macht om onder
't zware bed vandaan te komen, hetgeen
hem ten laatste ook gelukte. Hij was
weer in de zaal waar zijn vuur was; dus
hij ging er bij zitten en viel in siaap.
Den volgenden morgen kwam de
koning en toen hij den aardigen jongen
man op den grond liggen zag, meende
hij, dat de geesten 'hem vermoord hadden
en hij riep uit: „Wat jammer, het was
zoo'n leuke kerel!" De leuke kerel zelf
hoorde dat, sprong dadelijk op en zei:
„Waarlijk, het is niet zoo slecht met
'mij gesteld!"
De koning was erg verbaasd en ver
heugd en vroeg hoe hij den nacht had
doorgebracht.
„O heel best," antwoordde de jonge
ling. „Er is nu al één nacht voorbij en
de twee andere zullen ook wel voorbij
gaan, zonder dat ik weten zal, wat grie
zelen is!"
Den volgenden nacht zat hij weer bij
zijn vuur en zong zijn oude liedje: „Als.
ik toch maar griezelen kon!" toen met
een vreeselijk spektakel en onder luid
hem op het groote bed en ging er zelf
naast liggen. Na een tijdje kwam er wer
kelijk beweging in den man naast hem
en de jongen riep blij uit: „Nu vriend,
wat zeg je daar wel van?"
,,Wat ik daarvan zeg?" riep de vent
ineens, met donderende stem en hij hief
zich bali op in 'tbed: „Ik zal je wurgen;
dof zeg ik!" en de daad bij het woord
voegend greep het ondankbare lijk hem
bij de keel. Maar de jongen was veel
"s'tciker en lijid hem in een oogenblik
oéder zich. Hij stopte hem weer in zijn
kist en sloot haar. De zes mannen hadden
er al dien tijd rustig bij gestaan en droe
gen hem weer zachtjes de deur uit.
„Dat is me ook een vertooning!"
lachte de jonge man, terwijl hij hen
nazag, „maar griezelen leer ik nooit!"
Op dat oogenblik kwam er een mon
sterlijke reus binnen. Hij ging vlak voor
den jongen staan en zei:
„Nu zul je eindelijk leeren griezelen,
mensch, want je zult sterven!"
„Niet zoo'n haast, niet zoo'n haast!"
was 't antwoord. „Ik zal daar eerst mijn
goedkeuring aan moeten hechten."
„Dat is heelemaal overbodig," zei de
reüs, „want ik kan je maken en breken!"
„Dat weet ik zoo net nog niet," zei
zijn jonge tegenstander, „laten we dat
maar eens probeeren!"
„Ga maar met me mee," bromde de
reus.
Ze gingen vele gangen van het kasteel
doör, groote en kleine, pikdonkere en
spookachtig verlichte
Ten slotte kwamen ze in een smidse,
spaarzaam verlicht door een oude lan
taarn aan de zoldering. In den hoek
WIST JE DAT?
De eerste klok ter wereld werd ge
plaatst in den toren van de Sint-Eustor-
giokerk te Milaan in 1309. Van mijlen in
den omtrek kwamen massa's menschen
naar dit wonderding kijken.
In 1344 werd in Padua, de bekende
stad van den H. Antonius, ook een klok
geïnstalleerd; dit wonder van mechnis-
Je moet op de knooppunten der lijnen
10 centen (of knoopen) leggen, maar zoo
dat er 5 rechte rijen van 4 ontstaan.
Ik zal het je even duidelijk maken,
wanneer je eventjes naar de teekening
kijkt.
Ik heb daar een paar cefiten op getee-
kend n.l. 5 en deze vijf vormen nu twee
rechte rijen van 3.
Gesnapt?
Nou moeten jullie eens probeeren vijl
rijen van vier te maken. De centen mo
gen ook op de kantlijn liggen.
Nee, heelemaal niet moeilijk.
Maar probeeren, hoor, allemaal pro
beeren.
De volgende week geef ik voor de
zwakke broederen een paar oplossingen
want dit zeg ik er bij, het is op ver
schillende manieren mogelijk.
niemand, dat ik je vader ben, want ik
zou mij doodschamen."
„Zeker vader, ik zal de wijde wereld
intrekken en ik hoop maar, dat ik nog
eens griezelen leeren kan, want dat is
de oorzaak van alles."
Zoo stak hij de 50 gulden in zijn zak
en ging het dorp uit. Op den langen
rechten weg mompelde hij maar: „Als
ik toch maar griezelen kon. Als ik toch
maar griezelen kon!
Een man, die hem voorbij ging, hoor
de wat hij zei. De man liep een eindje
achter den jongen aan en toen hij hem
nog almaar hetzelfde zeggen hoorde,
sprak hij hem aan en zei: „Hoor eens
kameraad, dat kun je gauw genoeg lee
ren. Zie je dat bosch in de verte? Mid
den in op een open plek staat een dikke
boom. Daaraan hebben ze 7 mannen
opgehangen en zij bengelen daar hoog
en droog in de rondte." „Ik zal er eens
naar toe gaan," antwoordde de jongen.
„Je moet er den heelen nacht ginder
blijven zitten, dan zul je tegen dei, mor
gen w.el weten wat griezelen is," ver
volgde de man.
„Ik hoop 't maar en als ik 't weet,
krijg je mijn 50 gulden."
De jongen ging het bosch in en vond
den dikken boom met de zeven benge
lende roovers. Hij wachtle tot den avond
maakte toen een vuur van takken en
rijshout en 's nachts werd het zoo koud,
dat 't hem zélfs niet warm hield.
De wind sloeg de hangendq lichamen
boven tegen elkaar en de botten ratel
den.
De jongen zei bij zichzelf: Als ik be
neden bij het vuur al bevries, wat zullen
die kerels daarboven in den boom het
dan koud hebben. Dus klom hij in den
boom en haalde ze een voor een naar
beneden.
Dan bües hij het vuur goed aan en
zette ze rondom, opdat ze warm zouden
worden.
Maar zij vielen telkens voorover en
vlogen bijna in brand. De jongen werd
kwaad en zei: „Als jullie niet zelf op
passen, dat je niet verbrandt, hang ik je
weer op," en hij zette ze weer overeind:
maar ze vielen weer voorover en het
vuur raakte bijna de lompen, waarmee zc
bedekt waren.
Daarom droeg hij ze weer alle zeven
den boom in en hing ze juist zooals ze
tevoren gehangen hadden. Zelf ging hij
weer bij 't vuur zitten en viel weldra in
slaap.
Den volgenden morgen kwam de man
om zijn 50 gulden te halen en zei: „Wel,
nu zal je toch wel rveten, wat griezelen
is?" „Nee," zei de jonge man, „hoe zou
ik dal weten? Ik heb dat volkje boven,
vannacht naar beneden gehaald om ze
wat warm te laten worden, maar ze wil
den met alle geweld in b-and raken,
toen heb ik ze maar weer opgehangen."
De man begreep nu wel dat hij de;.-50
gulden niet ftréég, hij ging ttf tri mom
pelde: „Zoo'n halven gare heb ik nog
naoit cnimoet"
De jonge man nu vervolgde zijn weg
en mompelde juist als altijd: „Och als ik
maar griezelen kon, als ik maar grieze
len kon!" Een koopman, die achter hem
liep, hoorde zijn woorden en vroeg: „Zeg,
wie ben jij?"
„Dal weet ik niet," antwoordde de
jongen.
„Wie is je vader?"
„Dat mag ik je niet vertellen," ant
woordde V.ii weer.
„Wat loop je toch hij je zelf te pre
velen?" vroeg dan de koopman.
„Ik wou dat ik griezelen kon, maar
niemand kan het mij leeren!"
„Praat zulken onzin niet, kom maar
met mij mee, dan zal ik je wel eens een
gai.de. metier toonen," zei de koopman
De jonge man ging met den koopman
mee en tegen den avond kwamen ze aan
een herberg, waar ze den nacht wilden
doorbrengen. En terwijl hij de herborg
binnenkwam, herhaalde de jongen: „Als
ilr toch maar griezelen kori!" De herber
gier houdt dat en zei: „Als je dat zoo
graag wilt, dan i9 er hier een pracht-ge-
legenheid1'
„Hou als je blieft ie mond," zei zijn
vrouw, „zooveel aardige jonge mannen
hebben hier hun leven er al bij inge
schoten, het zou vreeselijk zijn, als hij
weer een slachtoffer werd!" Maar de
jongeling was nu nieuwsgierig en zei:
„Wat er ook met mij gebeurt, ik wil
griezelen leeren, daarom ben ik van
huÏ9 gegaan," en hij liet den herbergier
geen rust voor deze hem alles verteld
had.
Niet ver van de herberg stond een
betooverd kasteel en iedereen die daar
drie nachten in doorgebracht had, zoo
vertelde de waard, zou wel weten wat
griezelen was. De koning had zijn doch
ter beleefd aan dengene, die drie da
gen in het kasteel durfde te overnachten
en zij was het mooiste meisje, op wie
ooit de zon geschenen had, vertelde de
waard poëtisch. Bovendien waren er
groote schatten in het kasteel ge
borgen, die door hcoze beesten bewaakt
Een vader had twee zoons. De oudste
"was voorzichtig en knap en wist vele
«dingen, terwijl de jóngste dom was en
:niet in staat om ook maar iets \e leeren.
De menschen, die den jongsten zoon
zagen, zeiden dat hij wel een groote last
voor zijn vader zou zijn.
Als er iets gevraagd werd, was het
altijd de oudste die een antwoord wist
ie geven. Maar als zijn vader hem
"s avond9 laat uit wilde sturen om een
boodschap te doen, en de weg ging door
"n eenzaam veld of langs het kerkhof, dan
zei hij: „O nee vader, ik kan dat heusch
met doen, dan griezel ik," want hij was
Lang.
En in de winteravonden, als de men
schen om het haardvuur zaten en elkan
der ellenlange spookgeschiedenissen ver
telde®, waar je haren van te berge rezen,
can riepen ze uit: „O hoe eng, wij grie
zelen ervan!"
En de jongste zoon zat in een hoek en
luisterde met de anderen, maar hij kon
maar nooit begrijpen, wat zij toch meen
ten met: „Ik griezel". Hij dacht: „Ieder
een schijnt te kunnen griezelen, en ik
Viezel nooit, dat zal het zijn, waarom ik
*iet als zij ben."
r'. Nu gebeurde het, dat zijn vader tegen
-m zei op zekeren dag: „Luister eens,
daar in dien hoek, je- bent groot en
t'J rk en je moet iets leeren, waar je je
e id mee kunt verdienen. Zie, hoe je
,r0cir leert, maar aan jou is alles weg-
*e",?WeI vader," antwoordde de jongste
non, „ik ben gaarne bereid iets te lee-
T(cn, en als het mogelijk is, zou ik graag
villen leeren griezelen, want daar heb
4k nog nooit iets van begrepen
De oudste zoon lachte, toen hij dat
sjorde, en zei bij zichzelf: „Wat een
jlal've idioot is dat toch, daar zal nooit
iet;' van 'erecbt komen."
gn de vader zuchtte ook en zei: „Je
mo(jgt wel griezelen leeren, jongen, maar
daa zu' 'e noo't le brood mee kunnen
"ercïienen-"
daarna kwam de koster bij hem
bezoek, en de vader klaagde tegen
over de domheid van zijn zoon en
e hem staaltjes van zijn onnoozel-
„Verbeeld je toch," zei hij, „toen
hem vroeg, hoe bij zijn brood wilde
erdienen, zei hij, dat hij griezelen wou
„Als 't anders niet is," ant-
dde de koster, „kan hij dat bij mij
leeren. Stuur hem maar bij mij, dan
t hij het gauw genoeg."
De vader was blij met het voorstel en
de jongste zoon kwam bij den koster in
huis. Daar werd hem opgedragen, de
te luiden. Na een dag of wat
te de koster hem in 't holst van den
int en zei: „Kleed je vlug aan, ga naar
klokkentoren en luid de bel. Nu
yc eens griezelen leeren, ventje!" zei
osier zacht bij zichzelf.
ging stil boven aan de torentrap
en toen de jongen de laatste tree
pte, sprong plotseling een wille ge-
naar voren. „Wie is dat!" riep de
zoon hardop, maar de verschij-
gecn antwoord en bewoog niet.
ird of maak dat je wegkomt,"
e hij, „je hebt hier niemendal te
in den nacht!" De koster bleef
onder het witte laken, opdat de
zou denken, dat hij een spook
ar die riep voor de derde maal:
je, spreek op, of ik gooi je de
Ipen af!" De koster dacht, dat hij dat
niet zou durven, en stond alsof hij
«steen gemaakt was.
lig eens riep de jongen, maar ver-
Bi toen sprong hij op het spook toe,
em een duw, zoodat hij de torentrap
1de. Dan luidde hij de torenklok en
g weef naar huis en in bed, zonder
te zeggen, wat hem overkomen was.
vrouw van den koster wachtte lan-
tijd op haar man en toen hij niet
am. was zij bang dat er een ongeluk
hem gebeurd was. Daarom ging zij
[raar den jongen toe, maakte hem wak
ker en vroeg of hij wist, waar haar man
s.
„Nee, dat weet ik niet," antwoordde
hij, „maar er stond een soort spook boven
aan de torentrap en daar hij niet
woeden noch weggaan wi'de, hei
hem de trappen afgesmeten. Het zou
spijten, als het de koster geweest
maar het is zijn eigen schuld."
De vrouw liep dadelijk naar de 1
en vond haar man onder aan de
met een gebroken been. Zij hielp
man naar huis en zoo gauw het dag v
rende ze naar het huis van den vade
riep: „Je zoon heeft ons een groot
geluk gebracht, hij heef! mijn man
trappen afgegooid zoodat hii zijn 1
geb'oken heeft. Neem dien deugniet
delijk uit ons huis vandaan en hang
at mij aangaat maar op!"
De vader was erg overstuur en ging
delijk naar zijn zoon: „Wat stoute
ken heb je nu weer uitgehaald, lumn
De duivel moet wel in jou gevaren z
„Vader," antwoordde de zoon „I
ter mar mij. Ik ben onschuldig De
tef stond voor mij midden in den n
ngekleed als spook. Ik wist niet
het was en heb hem driemaal gew
ch," zei de vader, „je bent
last voor mij. Ik trek mijn
je af en kom mii niet meer o
Hie'' heb je 50 gulden "en
de wereld maar in. Vertel