NZL
EUGD
'lï
n
m
r,
Het nieuwe Poppenledikant.
Van een toovenaar die met zijn
tijd meeging.
Een vreemde
geschiedenis
DORU5 EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS
s.
JB l oe»
*rf
/Tj
1
\v
DOOR G. D. HOOGENDOORN
Wiesie had eeft pop gekregen,
Van haar lieve tante Klaar,
Maar teen tante Wa9 vertrokken,
Streek ze peinzend door d'r haar.
„Moeder," sprak het kleine meisje,
„Helpt mij nu cei s heel gatlw.
'k Heb geen bedje Voor dat kindje,
Zegt u eens, hoe moet dat nou?
Moet zij in de koude blijver.,
't Is zoo'n lief en schattig kind,
En dan moet ik daarbij zeggen,
Dat ik zooiets vrees'lijk vind."
Moêder fluisterde met Vader,
Vader sprak weer met broer Piet,
En die twee riepen toenMuide:
„Poppenmoedef, treur maar niet!"
Samen gingen zij aan 't timm'rCn,
En het duurde nog geen uur,
Of een keurig ledikantje,
Stond tégen den kamermuur.
Moeder zorgde toor het and're,
Kussens, dekens en een sprei,
Spoedig sloep 't nieuw poppenkin Jje:
't Poppenmoedcrtje was blij.
Vader, moeder en broer Pietér,
Alle drie kj-egen een zoen,
En wat zei de kleine ondeugd?
„Nou, dat mag u nog eens doen!"
J. J.
Sprookje door Machteld.
Er was eens een toovenaarsfamilie,
bestaande uit Vader, Moeder en dertien
Zonen.
Heele stapels boeken vol prachtige,
onleesbare wijsheid waren hun van ge
slacht op geslacht overgeleverd, want al
hun voorouders wareii toovenaars ge
weest van vader op zoon. En ze heetten
allemaal Bassa-Borik, en de zoons werden
maar gewoon genummerd: Bassa-Blorik I,
II, III en zoo verder. Dat lijkt misschien
vpor vreemden een beetje eentonig
maar dat was zoo'n echte toovenaars-
Wanneer zijn vader en zijn broers
het vuur zaten geschaard
om
naam en ze waren er erg aan gehecht.
De heele familie deed niets liever, dan
algeven op den nieuwen tijd en op de
slapte in het bedrijf. Papa Bassa-Borik
kon met zijn groot gezin nauwelijks leven
vatt de enkele klanten, die hij had. Het
wal al heel mooi, als er zoo om de drie,
vier dagen êens ieihand op zijn spreek
uur kwam: een nachtwacht, die een
drankje verzocht, waardoor hij nooit
meer slaap zou hebben, een moeder, die
graag zoo n spiegeltje had, waarin ze zou
kunnen, zien, hoe het haar jongen ging
in een vreemd land of een arme dich
ter, die tooverzaden vroeg van Ooster-
sche bloemen: groen-en-zwarte orchi
deeën en roode lotoskelken met zilve
ren harten, dié hij in de dakgoot van zijn
vliering-kamertje wénschte te kweeken.
Zulk soott tnenschefi Waren de aller-
laatsten op de heele wereld, die nog
vertrouwen stelden in zoo iemand als
eeh toovenaar,
Alle andere vonden, dat ze hem vol
strekt niet meer nocdig hadden, en dat
het belachelijk was, dat hij eigenlijk nog
bestond. Dat deed allemaal de nieuwe
tijd. De menschen hielden auto en tele
foon, hadden radio's en lichtreclattte's en
meenden nu, dat ze zelf meer dan genoeg
van het tooveren afwisten.
Maar let nu op! De jongste zoon,
Bassa-Borik XIII.... wat was dat toch
wel voor een jongen?
Wanneer zijn vader en zijh broers om
het vütir zaten geschaard en de uilge-
zochtste hatelijkheden bedachten op
alles, wat zc maar „mode-n" konden
«oemen vanaf de menschen zonder
gezichten, die de jonge schilders zoo
graag maken, tot de indrukvvekkende
gebaren van een elegar.ten verkeers
agent toe dan zat hij een beetje opzij
met dl ellebogen op de knieën en staarde
bedroèid en verlangend in het vuur. Maar
wanneer er gefoeterd en gesmaald werd
op een heel nieuwe uitvinding, waarvan
hij nog nooit gehoord had, dan begonnen
zijn zwarte oogen te glinsteren, en zon
der ook maar door een bêwegin* zijn
belangstelling te verraden, luisterde hij
uit alle macht.
Want heel, heel in 't geheim bad deze
plichtvergeten toovenaarszoon een zóó
diepe vcreering voor alle Wónderen van
den nieuwen tijd, dat er eenvoudig niets
tegen te beginnen was. Wanneer hij
maar een mooi-gelakte autobus zag
rijden, of in de verte een gramofopn
hoorde spelen, was hij niet meer te hou
den, dat voelde hij zelf wel. Do tranen
van ontroering kwamen hem in de oogen,
als bij voor een kunsthand 1 s'ond te
kijken, en daar de hoekige klokken zag
van gchame-d brons, Waarop hij met
geen mogelijkheid kon zien, hoe laat het
was; prachtig en prachtig vond hij dat
allel en hij kon er zijn pogen niet van
afhouden.
Ik geloof Vast en Zeker, dat hij dézen
ongelukkigen karaktertrek van zijn moe
der geërfd had. Want denk eens, die had
in haar jonge jaren, teen hij. Bas-a-Eorik
Xltï, nog maar nauwelijks kruipen kon,
iets uitgehaald, dat eenvoudig verschrik
kelijk was. Haar man was op een zak
reis naar de moerassen in het Oos.
va« het land, waar hij een groote
vergadering van dwaal!ieht;es
Openen. Nu wilde het geval, dat h
op een vin die dagen iarig was
wat deed ziin vrouw nu? 2e wi!d|
eens Verrassen, nu ze hem zelf ni
citeeren kon ging naar het p
-Oor en stuurde hem een geluk5Ie
Niemand kari zich een flauw den1
ror.men, hoe allerverschrikkelijkst
fcorik toen te keer is gegaan!
Hij reisde op slaanden voet naar huis,
veranderde opgenblikke" 't zijn vrouw
in een sijsje, deed haar in een koperen
kooitje en zeite haar in de serré. 2oo
zou ze wel afleeren, het hui» uit té loo-
pen, en zich met allé nieuwe kunsten
op te houden!
Het was een krachtige, ouderwetsche
tooverspreuk, waarmee hij haar hetoO-
verd had, zooèen, die je niet méér her
roepen kunt. Na een poosje had hij er
natuurlijk spijt van eh Wilde zijn vróuW
Weer In orde brengen, maar hij kon ha»r
niet meer goed krijgen. Na veel knoeien
en heksen braCht hij 't nog zöovër, dat
ze een groote groene papegaai werd,
maar dat was dan ook het uiterste
een vogel moest ze blijven haar leven
lang. En dé arme papegaal wilde altijd
de nieuwste straatdeuntjes fluiten om
tenminste nog met z'n tijd mee te gaan
ipaar als de toovenaar dat hoorde,
kreeg hij den verderen dag geen drinken,
zoodat hij heesch Werd en dan vanzelf
er mee moest ophouden.
Nu scheen het wel, dat de jongste zoon
diezelfde gevaarlijke liefhebberijen van
zijn moeder had overgenomen en na
tuurlijk kón hij dat op den duür niet
voor de anderen verborgen houden. Hij
moest er heel wat over aanhooren, maar
zei niet veel terug, en studeerde vlijtig.
Hij wilde architect worden. Want je
moet weten, dat een toovenaar zoo maar
niet toovert zonder mëer neen, re
leeren allemaal een vak, waarin ze dan
juist door hun tooVérmacht bijzonder
willen Uitmunten. Zoö studeerde de
oudste van de dertleh broeders voor
dokter wonderdokter natuurlijk en
de tweede voor veearts, en de. derde
maakte veèl werk van plant- en dier
kunde, vooral van de vogels, in dé hoop
zijn arme, fluitende moeder nog eêns op
streek te kunnen brengen. Maar de jong-
Hij reisde op slaanden voet naar huis.
stê Bassel-Borik wilde dus bouwmeester
worden, en dart verder altijd heksen
met kristallen paleizen en spooktorens,
en specialist worden in betooverde
kasteden wel een van de mooiste
takken der zwarte kunstnijverheid, Vond
hij zelf. Natuurlijk studeerde hij vooral
de allernieuwste bouwstijlen, en droom
de van toovefburchten „van alle gemak
ken voorzien." Weg met die oude brok
kelige geestenruïnes hij zou zijn
vadcrS ambacht weer eens opnieuw in
eer en aanzien brengen! Als je maar met
je tijd meeging, raakte je er niet uit 1
gêsn kwestie Van! I
Toen hij achttien jaar Was, kwam hij
op een dag thuis met een groote ullah-
brll Amerikaansehe mode, die toen
pas was ingevoerd en toen was alles
uit. Het kwam tot een v-ee»elijk spekta
kel tusscheti hem en Papa ett al de
broers, en het slot Was, dat hem de deur
gewézen werd met dén raad zich maar
ergens te gaan vestigen.
„Tïeelemóa? verstooten wit ik je niet,"
zei zijn Papa, „daarvoor heb ie te dik
wijls Op mijn knie gereden me dunlii,
Weg
akelige ruines.
ik voel het nog. Hier heb je het aller
oudste en allerkostbaarste boek uit onze
toover-bibliotheek neem dat mee, het
kan je misschien helpen, wanneer je met
je eigen wijsheid soms vastloopt. Er staan
plaatjes in ook. Eti maak nu maar dat je
wegkomt!"
Dat deed BaSsa-Borik XlII hij
klemde het dikke boek onder zijn arm,
wuifde overmoedig tegen al zijn broers
en Stapte recht naar de voordeur. Maar
de groene papegaai floot hem achterna:
„Waarom loop je mij zóó straal voor
bij?" Dat was het laatste straatdeuntje
dal hij geleerd had én Bassa-Borik
girtg naar de kooi, en streelde zijn vleu
gels door de t-alies heen. „Wij welen het
samen wel", zei hij en knipoogde.
Hij Vestigde zich op eenigen afstand
van een groote slad aan een aardigen
kronkelweg, die midden door een stil,
heuvelig landschap liep. Hier töoverde
hij een gezellig landhuisje in elkaar
heelemaal volmaakt was het niet, er was
geen trappenhuis ih, want dat kon hij
nog niet maken, omdat hij nog maar half
afgestudeerd was. Alles was dus gelijk
vloers, en de zolder lag achter de vesti
bule, wat bepaald geriefelijk was,
Hij woonde er met veel plezier, en
Studeerde heel ijverig verder. Het oude
suffe boek bewaarde hij trouw als aan
denken, maar keek er nooit in.
Na vijf jaar was hij heelemaal Volleerd
en besloot dat het nu tijd was, zijn
glansrijke loopbaan te beginnen. En om
dat hij een modern mensch was, dacht hij
dadelijk aan reclame, en wel in het bij-
zohder aah cadeautjes-reclame. Want dat
dedert ze tegenwoordig immers allemaal
op alle artikelen gaven ze nikkelen
horloges, theelepeltjes of Zelfs badhand
doeken cadeau; dat was werkeijk de ma
nier om met je tijd mee te gaan.
Nadat hij dus, vergenoegd en spelen
derwijs, een toren aan zijn landhuis had
gelooverd met een echte, moeilijke wen
teltrap er in, en voelde, dat hij nu kant
en klaar was, liet hij op een dag het
achterste blad van alle kranten met cên
groote advertentie bedrukken:
Vanaf Maandag 18 April
GRATIS WONSNGWEEK.
Gedttrende 8 dagen geven wij eiken be
zoeker van ons model-landhuis een mo
dern ingerichte woning cadeau, van alle
gemakkèa. voorzien. Ligging naar keuze.,
jt Aanbevelend;
BASSA-BORIK XIII Co.
De „Co." wel dat was een heel klein
jongetje met één oog, dat hij in dienst
genomen had om de klanten aah te die
nen.
Hij droeg een steenrood livrei met een
leiblaüw petje en koperen knoopen met
den naam van zijn meester er op.
En nu kwamen de liefhebbers! Al heel
vroeg in den morgen van Maandag, den
18den April, kwamen ze opzetten, één
voor één, twee aan twee, of in familie
groepen. Meestal liet de toovenaar die
plechtig in zijn gelijkvloersche studeer
kamer was gezeten, hun verzoeken door
het kleine knechtje overbrengen, en
kwam dan zelf in volle staatsie te voor
schijn voor nadere besprekingen.
De eerste gegadigde was een deftig za
kenman op jaren, wiens huls ih de stad
te klein werd voor al zijn kinderen en
kleinkinderen. Hij zou nti wel. graag een
mooie dubbele villa hebben, centraal
verwarmd, en voorzien van koud en
Wartft water.' Liefst moest ze boven Op
een heuvel liggen, maar de heuvel moest
niet te hoog zijn, niet te steil, en niet le
zanderig. Hij had de uitgeknipte adve--
tenüe in zijn binnenzak en vroeg vrien
delijk om vervulling van dë mooie be
loften, die daarin Stonden.
De jonge toovénéar en bouwkundige
Bassa-Borik de dertiende, wreef zich de
handen, stroopte zijn mouwen op; in
voelde zich in zijn element. Hij was juist
gisteren op een fietstocht door de om-
sreken zoo'n heuvel voorbij gekomen, die
aan alle eischen voldeed. Hij keek even
dê studeerkamer rond, wierp een blik
vól geringschatting op het oude toover-
bcck, greep toen een paar van zijn eigrn
blauwe studie-cahiers vol aanteekenin-
gen, en verzocht het gczelsohap, hem
naar de plaats van hun toekomstige wo
ning te willen volgen.
'Mier aangekomen bladerde hij wat in
zijn schriften, tooverda en prevelde een
kleine drie kwartier met ernst en toe
wijding en kijk eens aan! Daar stond
het keurige ruime buitenverblijf met open
ramen en fladderende tuilen gordijntjes
■te glanzen in de Zonl Ze gingen er bin
nen: de centrale verwarming st-aalde n
weldadigdc hitte uit door de kille voor-
jaars-kamers, en toen de oude Leer zijn
vinger hield onder de kraan waar „warm
op stond, begon hij klagelijk te gilen,
zóó onovertroffen werkte de waterlei
ding.
Daarna kwam 'n oude vrouw met haar
manke, driebonte kat aan de beurt. Hoor
eens hier, zc had zich kéomgewerkt
haar levenlang, nooit een behoorlijke
woning bezeten, en nu ze er een kon
l.' jgen, dankte zc voor zoo'n luxe groen
en rood boerenhui je met geranium-pot
jes in de vensterbank en een zit..ê naast
de deur in de zon! Ze wou een paleis.
En het moest een paleis ziin met een lift
erin, want al was ze zelf nog flink ter
been, de poes kon slechts met de groot
ste moeite tegen een trap op.
Bassa-Borik gnuifde in die lift! Hij
wist precies hoe hij doen moest om er
een van het allernieuwste systeem te
voorschijn te tooveren. „Laat Papa me
dat een» na doen!" glunderde hij, toen
hij voor het eerst de zeer-ontstelde poes
omhoog zag rijzen, „hij Zal nog wel eens
aan me denken als hij hoort, hoe be
roemd ik ben geworden!"
(Wordt .Voortgezet).
Het was een van de eerste mooie
dagen in de Paaschvaeantie. De familie
van Voorden kwam juist terug van een
wandeling, toen Henk, die zijn oögën stijf
op den grond gericht hield, uitriep: „Wat
is dat voor een gek beest?" Tegelijk
pakle hij iets van den grond op, maar
liet het di-ect weer Vallen, terwijl hij
zijn vingers aan hét gras atveegde.
„Wel," vroeg Mijnheer van Voorden:
„Wat is er nu aan de hand? Heb je wat
bijzonders gevangen, Henk?" En Henk
antwoordde: „Ja het was wel iets bij
zonders, een dik, vet beest met ten
blauwachtige kleur (figuur 1). Kijk daar
kruipt hij nog."
„O," zei zijn vader: „Is dat alle»; het
Is een ollekevcr. Die dieren worden zoo
genoemd, omdat ze een olieachtige viöei-
Tooverde en prevelde..., en daar stond
l het keurige, ruime buitenverblijf.
Urnnvlh
Oticfccvei-
stof afscheiden. Die vloeistof ruikt erg
onaangenaam." „Nou," zei Henk, „Dacir-
fart kart ik wel meeprateh, brrrr wat
was dat vies." „Maar wat het eigen
aardigste van dien oliekever is," ging
zijn vader voort: „dat Zal ik je ook nog
eens vertellen. Eerst eens kijken of we
Cr nog meer zien."
i» Het was zoo; binnen vijf minuten had
den, ze er wel vijf gezien. „Nu gaan we
deze boterbloem eenS wat bekijken,"
iei Mijnheer van Voorden.. Hij haalde
een loupe uit zijn zak, en na eenige
oogenbiikken riep hij Henk en Toos er
bij. „Kijk eens, wat een boél k|eine
diertjes. Die zijn uit de eieren van den
oljeltever gekomen (figuur 2 en 3). Nu
kruipen Ze zoo'n beetje in de bloem
rond, maar eigenlijk dient die bloem als
wachtkamer, want zé Wachten op een
prachtige vliegmachine, die hun tiaar de
plaats van hun voorloopige bestem
ming zal brengen. Die vliegmachine
fseen bij! de voorloopige
plaats van bestemming bet bijennest. Ze
zijn zoo klein, dat de bij er niets van
merkt, dat de diertjes zich oan haar ha
ren vasthouden en ze kruipch er ih, als
dc bij is bezig den honing uit de bloem le
zuigen,
Zijn ze eenmaal in het nest aangeko-
fflcll, dart probeeren ze op den >ug ian
de koningin te kruipen, terwijl deze be
zig is, eitjes te leggen. Eik eitje wordt in
een aparte cel gelegd, zooals we die cel
len wel Zien bij honing in den raat.
Lukt het hun, zich aan een eitje vest
te klemmen, dan wordt dit opgegeten.
Alleen de schaal blijft half over en
daarin drijft dc oliekever op den Koning,
dis in de bijencel is. De bijen merken
daarvan niets.
La-we 'ft*
Q],«kevel-
Als de koningin haar eitje heelt gelegd,
komen de werkbijen en maken de cel
dicht; zoodoende heeft de larve vrij
spel.
Ondertusschen is ze gegroeid en is
haar velletje wat te nauw geworden; ze
vervelt en komt als een heel ander
diertje té voo-schijn.
Zoolang ze op de bloem zat, had ze zes
pootjes, ook sprieten en oogen en leek
dus precies op 'n insect zonder vleugels,
Maar nu ze aan aile kanten door lek
keren honing omgeven is, nu kan ze baar
oogen en voelsprieten en pootjes wel
missen en verandert in een larve. Die
larve lijkt precies op de larve van dc bij;
die hebben ook geen sprieten, oogen ol
pooten.
Eindelijk, zoo tegen Augustus, is de
larve volwassen. Nu boort zij zich door
den wand van de cel, waarin zij opgeslo
ten zat en komt naar buiten. Dan kruipt
Zij in den grond en verandert in n soort
pop, dat wil zeggen, zij wordt stijf, eel
niet meer en beweegt zich niet meer.
Na eenigen tijd verandert deze zoo
genaamde schijnpop weer dn een larve ei»
deze gaat dan eindelijk in den eigenlij
ken poptoestand over.
„Wat is nu eigenlijk een pop en eet»
schiinpop?" vroeg Toos.
„Wel" vertelde .mijnheer van Voorden:
„Als een larve genoeg gegeten heeft,
dan wordt hij onbeweeglijk; zijn huid
schrompelt in elkaar en .meestal krijgt
hij dan ook een nieuw huidje, dat hard
cn stijf is, en waaraan je geen pootje»
of vleugels kunt herkennen. Vooral van
vlinders zie ie dikwijls poppen aan
boomen hangen of ergens tegen een
muu' Uit zoo'n pop ontstaat dan een vol
wassen insect. Ook bij de kevers vinden
we zulke poppen (fig. 4).
In tegenstelling daarmede zijn er ook
insecten, zooals sprinkhanen bijvoor
beeld, die, als ze uit het ei komen, bijna
denzelfden vorm hebben, als het volwas
sen insekt. Alleen de vleugels ontbre
ken. Wel vervellen ze eenige malen cn
komen tenslotte als volwassen insekt uit
hun laatste velletje te voorschijn.
„Maar waarvoor is dat vervellen mi
toch goed?" vroeg Henk
Mt;|ceVei-p«P
in den eva»»®.
den
„Wel heel eenvoudig, omdat hun hifid
niét meegroeit als ze grooter worden. De
kleeren, die jij draagt kun je toch ook
over een poosje niet meer aan, Hun har
de, chitine huid kan ook niet mee
groeien. Maar nu heb ik jullie genoeg
verteld, we laten den oliekever met vree
en gaan naar buis. A; L.
OPLOSSING VAN DE LEGPUZZLE
UIT HET VORIG NUMMER.
Je ziet, ik heb netjes mijn woord ge
houden en teeken je hieronder 5 ver
schillende manieren, waarop je de tien
Centen in 5 rijen van vier zoudt kunnen
leggen.
dV zijn er nog veel meer, hoor.
No. 5 bijv. van onderstaande terie
vind ik de aardigste.
En hoe is Het jullie gegajiB?
Natuurlijk allemaal geprobeerd, maar.,
ook a.llejnaal er eentje gevonden.?
Nee?
Dan kijk onderstaand vijfspan oog
maar eens aan.
r
f
t
k
l\
r
r'.
f
t
tr
N
1
N
t
t
N
l
V-
N
t
N
f
r
V
c»
N
-j
**4
'N LASTIGE GESCHIEDENIS.
Hierboven zie je den plattegrond van
'n wijnkelder.
Je ziet, 't is een raar model; bet
zijn er eigenlijk twee, verbonden door
'n nauwe gang Alleen in 't midden is
deze 'n beetje breeder, zoodat hier bij
A en B. 'rt paar vaten elkaar kunnen
passeeren. Voor de rest is de gang zóó
eng, dat er maar 1 vat tegelijk door
kan.
Zooals jullie op de teekening ziet,
liggen er in ipderé keldcrhelft 4 vaten.
Ik heb ze voor het gemak maar genum
merd.
In de nos. 1 t/m. 4 zit witte en in de
nos. 5 t/m. 8 zit roode wijn.
De wijnnandelaat krijgt het op 'n goe
den dag in z'n hoofd de ligging van den
rooden en witten wijn te verwisselen en
wel zóó, dat vat 1 komt op de plaats van
vat 8; vat 2 op 7; 3 op 6 en 4 op 5t en
omgekeerd.
Hoe levert hij dat?
WAAR HEEFT DE RJNG GEZETEN?
(Kunstje).
Veronderstel eens dat er om een ta
fel 12 personen zitten, die we maar A,
B, C, enz. zullen noemen.
L. die de twaalfde is, zegt: „Ik zal
eens even voor jullie gaan goochelen.
Jij A, bent No. 1, B i» No. 2, C. i» Nt>.
3, D is No. 4, E is 5; enz. Blijft allemaal
zitten zooals je Zit.
Allemaal hebben julie, de duimen mee
gerekend, 10 Vingers, die je van links
naar rechts in je gedachten moet num
meren. Elke vinger heeft 3 leden en ie
dere duim heeft er twee. Hier heb ik
een ring. Ik ga nu even de kamer uit tn
onderwijl moet een van jullie deze ring
aan eert lid van zijn vinger steken.
Is dat gebeurd, en hebben ze het alle
maal goea gezien zoódft zc Weten, waar
de ring gezSten heeft, dan kan men den
ring wel weer van den vinger doen en
midden op de tafel leggen.
Tn ieder geval, wanneer ik binnen
kom, zal ik zeggen, wie den ring heeft
aan gehad, aan welken vinger en boven
dien nog aan welk lid."
Dit wordt natuurlijk aangenomen; L
gaat de kamer uit en de overige elf zit
ten nu zóó;
ABCDEFGHIJK
1 23456789 10 11
Nu neemt F, die de zesde persoon i%
bijv. den ring en steekt dien aan het
derde lid van den vierden vinger. Allen
zien het en onthouden het goed.
„Klaar," roept er een en L. komt bin
nen.
Deze zegt tot een van het gezelschap:
„Réken jij me eens precies uit wat ik
vraag: Verdubbel het cijfer van den
persoon, die den ring aandeed.
Tel er 5 bij.
Vermenigvuldig daarna die uitkomst
met 5.
Doe er. nu nog 10 bij;
Tel er nu het cijfer van den vinger bij.
Vermenigvuldig deze uitkomst weer
met 10.
Tel er nu het vingerlid bij, waaraan de
ring zat;
Klaar? Hoeveel hebt ge dan?
„Ik heb op den kop af 993," zegt de
rekenmeester.
Degoochelaar trekt vlug van dit cijfer
350 af en houdt dus 643 over. 't Cijfer der
honderdtallen (6) zegt hem nu, welke
persoon den ring had; het cijfer der tien
tallen (4) noemt den vinger en dat der
eenheden (3) het vingerlid.
L. zegt dus op den man af: F. had den
ring aan den vierden vinger en aan het
derde vingerlid."
En alle elf zitten ze verstomd te kijken.
En het komt altijd uit, hoor.
We zullèn nog eens even een voor
beeld nemen: I doet den ring aan het
eerste lid van den negenden vinger (I ia
no. 9).
Kijk maar:
Het cijfer v. d. persoon verdubbelen,
9 9 ss 18. Er 5 bijtellen 18 5 an 23
Met 5 vermenigvuldigen: 5 X 23 115
Er 10 bijtellen: 115 10 125. Het
cijfer van den vinger er bij tellen: 125
9 134. Met 10 vermenigvuldigen: 10 X
134 1340. liet cijfer van het lid et bij
tellen: 1340 1 1341.
De rekenaar heeft dus gekregen 1341.
Hij trekt er gauw weer even 350 a{ en
houdt du» over:
1341 350 991
Het cijfer der hondcrdlallen is 9: Het
was dus dc negende persoon, die den
ring aan den vinger slak.
Het cijfer der tientallen is ook 9; Hij
stak hem dus aan den negenden vinger
en het cijfer der eenheden: 1 zegt hem
dat dit gebeurde aan het eerste vinger
lid.
Maar als er hu eens meer dan 12
laten we zeggen 37 personen zijn en
de 29sle heeft den ring aan het tweede
lid van den tienden vinger, dan blijft de
.bewerking precies hetzelfde.
Er komt dan 3352 uit. Trekt ge hiervan
wéér 350 af, dan blijft er 30Q2 over.
Het cijfer der eenheden, de 2 zegt
weer het tweede lid. De nul der tiental
len vertelt: de tiende vinger, maar dat
centje, dat er bij ontbreekt, trekt ge van
de deriig honderdtallen af cn er blijft 29
over; het was dus de negen-en-lwintig-
ste persoon.