NZL EUGD 'lï n m r, Het nieuwe Poppenledikant. Van een toovenaar die met zijn tijd meeging. Een vreemde geschiedenis DORU5 EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS s. JB l oe» *rf /Tj 1 \v DOOR G. D. HOOGENDOORN Wiesie had eeft pop gekregen, Van haar lieve tante Klaar, Maar teen tante Wa9 vertrokken, Streek ze peinzend door d'r haar. „Moeder," sprak het kleine meisje, „Helpt mij nu cei s heel gatlw. 'k Heb geen bedje Voor dat kindje, Zegt u eens, hoe moet dat nou? Moet zij in de koude blijver., 't Is zoo'n lief en schattig kind, En dan moet ik daarbij zeggen, Dat ik zooiets vrees'lijk vind." Moêder fluisterde met Vader, Vader sprak weer met broer Piet, En die twee riepen toenMuide: „Poppenmoedef, treur maar niet!" Samen gingen zij aan 't timm'rCn, En het duurde nog geen uur, Of een keurig ledikantje, Stond tégen den kamermuur. Moeder zorgde toor het and're, Kussens, dekens en een sprei, Spoedig sloep 't nieuw poppenkin Jje: 't Poppenmoedcrtje was blij. Vader, moeder en broer Pietér, Alle drie kj-egen een zoen, En wat zei de kleine ondeugd? „Nou, dat mag u nog eens doen!" J. J. Sprookje door Machteld. Er was eens een toovenaarsfamilie, bestaande uit Vader, Moeder en dertien Zonen. Heele stapels boeken vol prachtige, onleesbare wijsheid waren hun van ge slacht op geslacht overgeleverd, want al hun voorouders wareii toovenaars ge weest van vader op zoon. En ze heetten allemaal Bassa-Borik, en de zoons werden maar gewoon genummerd: Bassa-Blorik I, II, III en zoo verder. Dat lijkt misschien vpor vreemden een beetje eentonig maar dat was zoo'n echte toovenaars- Wanneer zijn vader en zijn broers het vuur zaten geschaard om naam en ze waren er erg aan gehecht. De heele familie deed niets liever, dan algeven op den nieuwen tijd en op de slapte in het bedrijf. Papa Bassa-Borik kon met zijn groot gezin nauwelijks leven vatt de enkele klanten, die hij had. Het wal al heel mooi, als er zoo om de drie, vier dagen êens ieihand op zijn spreek uur kwam: een nachtwacht, die een drankje verzocht, waardoor hij nooit meer slaap zou hebben, een moeder, die graag zoo n spiegeltje had, waarin ze zou kunnen, zien, hoe het haar jongen ging in een vreemd land of een arme dich ter, die tooverzaden vroeg van Ooster- sche bloemen: groen-en-zwarte orchi deeën en roode lotoskelken met zilve ren harten, dié hij in de dakgoot van zijn vliering-kamertje wénschte te kweeken. Zulk soott tnenschefi Waren de aller- laatsten op de heele wereld, die nog vertrouwen stelden in zoo iemand als eeh toovenaar, Alle andere vonden, dat ze hem vol strekt niet meer nocdig hadden, en dat het belachelijk was, dat hij eigenlijk nog bestond. Dat deed allemaal de nieuwe tijd. De menschen hielden auto en tele foon, hadden radio's en lichtreclattte's en meenden nu, dat ze zelf meer dan genoeg van het tooveren afwisten. Maar let nu op! De jongste zoon, Bassa-Borik XIII.... wat was dat toch wel voor een jongen? Wanneer zijn vader en zijh broers om het vütir zaten geschaard en de uilge- zochtste hatelijkheden bedachten op alles, wat zc maar „mode-n" konden «oemen vanaf de menschen zonder gezichten, die de jonge schilders zoo graag maken, tot de indrukvvekkende gebaren van een elegar.ten verkeers agent toe dan zat hij een beetje opzij met dl ellebogen op de knieën en staarde bedroèid en verlangend in het vuur. Maar wanneer er gefoeterd en gesmaald werd op een heel nieuwe uitvinding, waarvan hij nog nooit gehoord had, dan begonnen zijn zwarte oogen te glinsteren, en zon der ook maar door een bêwegin* zijn belangstelling te verraden, luisterde hij uit alle macht. Want heel, heel in 't geheim bad deze plichtvergeten toovenaarszoon een zóó diepe vcreering voor alle Wónderen van den nieuwen tijd, dat er eenvoudig niets tegen te beginnen was. Wanneer hij maar een mooi-gelakte autobus zag rijden, of in de verte een gramofopn hoorde spelen, was hij niet meer te hou den, dat voelde hij zelf wel. Do tranen van ontroering kwamen hem in de oogen, als bij voor een kunsthand 1 s'ond te kijken, en daar de hoekige klokken zag van gchame-d brons, Waarop hij met geen mogelijkheid kon zien, hoe laat het was; prachtig en prachtig vond hij dat allel en hij kon er zijn pogen niet van afhouden. Ik geloof Vast en Zeker, dat hij dézen ongelukkigen karaktertrek van zijn moe der geërfd had. Want denk eens, die had in haar jonge jaren, teen hij. Bas-a-Eorik Xltï, nog maar nauwelijks kruipen kon, iets uitgehaald, dat eenvoudig verschrik kelijk was. Haar man was op een zak reis naar de moerassen in het Oos. va« het land, waar hij een groote vergadering van dwaal!ieht;es Openen. Nu wilde het geval, dat h op een vin die dagen iarig was wat deed ziin vrouw nu? 2e wi!d| eens Verrassen, nu ze hem zelf ni citeeren kon ging naar het p -Oor en stuurde hem een geluk5Ie Niemand kari zich een flauw den1 ror.men, hoe allerverschrikkelijkst fcorik toen te keer is gegaan! Hij reisde op slaanden voet naar huis, veranderde opgenblikke" 't zijn vrouw in een sijsje, deed haar in een koperen kooitje en zeite haar in de serré. 2oo zou ze wel afleeren, het hui» uit té loo- pen, en zich met allé nieuwe kunsten op te houden! Het was een krachtige, ouderwetsche tooverspreuk, waarmee hij haar hetoO- verd had, zooèen, die je niet méér her roepen kunt. Na een poosje had hij er natuurlijk spijt van eh Wilde zijn vróuW Weer In orde brengen, maar hij kon ha»r niet meer goed krijgen. Na veel knoeien en heksen braCht hij 't nog zöovër, dat ze een groote groene papegaai werd, maar dat was dan ook het uiterste een vogel moest ze blijven haar leven lang. En dé arme papegaal wilde altijd de nieuwste straatdeuntjes fluiten om tenminste nog met z'n tijd mee te gaan ipaar als de toovenaar dat hoorde, kreeg hij den verderen dag geen drinken, zoodat hij heesch Werd en dan vanzelf er mee moest ophouden. Nu scheen het wel, dat de jongste zoon diezelfde gevaarlijke liefhebberijen van zijn moeder had overgenomen en na tuurlijk kón hij dat op den duür niet voor de anderen verborgen houden. Hij moest er heel wat over aanhooren, maar zei niet veel terug, en studeerde vlijtig. Hij wilde architect worden. Want je moet weten, dat een toovenaar zoo maar niet toovert zonder mëer neen, re leeren allemaal een vak, waarin ze dan juist door hun tooVérmacht bijzonder willen Uitmunten. Zoö studeerde de oudste van de dertleh broeders voor dokter wonderdokter natuurlijk en de tweede voor veearts, en de. derde maakte veèl werk van plant- en dier kunde, vooral van de vogels, in dé hoop zijn arme, fluitende moeder nog eêns op streek te kunnen brengen. Maar de jong- Hij reisde op slaanden voet naar huis. stê Bassel-Borik wilde dus bouwmeester worden, en dart verder altijd heksen met kristallen paleizen en spooktorens, en specialist worden in betooverde kasteden wel een van de mooiste takken der zwarte kunstnijverheid, Vond hij zelf. Natuurlijk studeerde hij vooral de allernieuwste bouwstijlen, en droom de van toovefburchten „van alle gemak ken voorzien." Weg met die oude brok kelige geestenruïnes hij zou zijn vadcrS ambacht weer eens opnieuw in eer en aanzien brengen! Als je maar met je tijd meeging, raakte je er niet uit 1 gêsn kwestie Van! I Toen hij achttien jaar Was, kwam hij op een dag thuis met een groote ullah- brll Amerikaansehe mode, die toen pas was ingevoerd en toen was alles uit. Het kwam tot een v-ee»elijk spekta kel tusscheti hem en Papa ett al de broers, en het slot Was, dat hem de deur gewézen werd met dén raad zich maar ergens te gaan vestigen. „Tïeelemóa? verstooten wit ik je niet," zei zijn Papa, „daarvoor heb ie te dik wijls Op mijn knie gereden me dunlii, Weg akelige ruines. ik voel het nog. Hier heb je het aller oudste en allerkostbaarste boek uit onze toover-bibliotheek neem dat mee, het kan je misschien helpen, wanneer je met je eigen wijsheid soms vastloopt. Er staan plaatjes in ook. Eti maak nu maar dat je wegkomt!" Dat deed BaSsa-Borik XlII hij klemde het dikke boek onder zijn arm, wuifde overmoedig tegen al zijn broers en Stapte recht naar de voordeur. Maar de groene papegaai floot hem achterna: „Waarom loop je mij zóó straal voor bij?" Dat was het laatste straatdeuntje dal hij geleerd had én Bassa-Borik girtg naar de kooi, en streelde zijn vleu gels door de t-alies heen. „Wij welen het samen wel", zei hij en knipoogde. Hij Vestigde zich op eenigen afstand van een groote slad aan een aardigen kronkelweg, die midden door een stil, heuvelig landschap liep. Hier töoverde hij een gezellig landhuisje in elkaar heelemaal volmaakt was het niet, er was geen trappenhuis ih, want dat kon hij nog niet maken, omdat hij nog maar half afgestudeerd was. Alles was dus gelijk vloers, en de zolder lag achter de vesti bule, wat bepaald geriefelijk was, Hij woonde er met veel plezier, en Studeerde heel ijverig verder. Het oude suffe boek bewaarde hij trouw als aan denken, maar keek er nooit in. Na vijf jaar was hij heelemaal Volleerd en besloot dat het nu tijd was, zijn glansrijke loopbaan te beginnen. En om dat hij een modern mensch was, dacht hij dadelijk aan reclame, en wel in het bij- zohder aah cadeautjes-reclame. Want dat dedert ze tegenwoordig immers allemaal op alle artikelen gaven ze nikkelen horloges, theelepeltjes of Zelfs badhand doeken cadeau; dat was werkeijk de ma nier om met je tijd mee te gaan. Nadat hij dus, vergenoegd en spelen derwijs, een toren aan zijn landhuis had gelooverd met een echte, moeilijke wen teltrap er in, en voelde, dat hij nu kant en klaar was, liet hij op een dag het achterste blad van alle kranten met cên groote advertentie bedrukken: Vanaf Maandag 18 April GRATIS WONSNGWEEK. Gedttrende 8 dagen geven wij eiken be zoeker van ons model-landhuis een mo dern ingerichte woning cadeau, van alle gemakkèa. voorzien. Ligging naar keuze., jt Aanbevelend; BASSA-BORIK XIII Co. De „Co." wel dat was een heel klein jongetje met één oog, dat hij in dienst genomen had om de klanten aah te die nen. Hij droeg een steenrood livrei met een leiblaüw petje en koperen knoopen met den naam van zijn meester er op. En nu kwamen de liefhebbers! Al heel vroeg in den morgen van Maandag, den 18den April, kwamen ze opzetten, één voor één, twee aan twee, of in familie groepen. Meestal liet de toovenaar die plechtig in zijn gelijkvloersche studeer kamer was gezeten, hun verzoeken door het kleine knechtje overbrengen, en kwam dan zelf in volle staatsie te voor schijn voor nadere besprekingen. De eerste gegadigde was een deftig za kenman op jaren, wiens huls ih de stad te klein werd voor al zijn kinderen en kleinkinderen. Hij zou nti wel. graag een mooie dubbele villa hebben, centraal verwarmd, en voorzien van koud en Wartft water.' Liefst moest ze boven Op een heuvel liggen, maar de heuvel moest niet te hoog zijn, niet te steil, en niet le zanderig. Hij had de uitgeknipte adve-- tenüe in zijn binnenzak en vroeg vrien delijk om vervulling van dë mooie be loften, die daarin Stonden. De jonge toovénéar en bouwkundige Bassa-Borik de dertiende, wreef zich de handen, stroopte zijn mouwen op; in voelde zich in zijn element. Hij was juist gisteren op een fietstocht door de om- sreken zoo'n heuvel voorbij gekomen, die aan alle eischen voldeed. Hij keek even dê studeerkamer rond, wierp een blik vól geringschatting op het oude toover- bcck, greep toen een paar van zijn eigrn blauwe studie-cahiers vol aanteekenin- gen, en verzocht het gczelsohap, hem naar de plaats van hun toekomstige wo ning te willen volgen. 'Mier aangekomen bladerde hij wat in zijn schriften, tooverda en prevelde een kleine drie kwartier met ernst en toe wijding en kijk eens aan! Daar stond het keurige ruime buitenverblijf met open ramen en fladderende tuilen gordijntjes ■te glanzen in de Zonl Ze gingen er bin nen: de centrale verwarming st-aalde n weldadigdc hitte uit door de kille voor- jaars-kamers, en toen de oude Leer zijn vinger hield onder de kraan waar „warm op stond, begon hij klagelijk te gilen, zóó onovertroffen werkte de waterlei ding. Daarna kwam 'n oude vrouw met haar manke, driebonte kat aan de beurt. Hoor eens hier, zc had zich kéomgewerkt haar levenlang, nooit een behoorlijke woning bezeten, en nu ze er een kon l.' jgen, dankte zc voor zoo'n luxe groen en rood boerenhui je met geranium-pot jes in de vensterbank en een zit..ê naast de deur in de zon! Ze wou een paleis. En het moest een paleis ziin met een lift erin, want al was ze zelf nog flink ter been, de poes kon slechts met de groot ste moeite tegen een trap op. Bassa-Borik gnuifde in die lift! Hij wist precies hoe hij doen moest om er een van het allernieuwste systeem te voorschijn te tooveren. „Laat Papa me dat een» na doen!" glunderde hij, toen hij voor het eerst de zeer-ontstelde poes omhoog zag rijzen, „hij Zal nog wel eens aan me denken als hij hoort, hoe be roemd ik ben geworden!" (Wordt .Voortgezet). Het was een van de eerste mooie dagen in de Paaschvaeantie. De familie van Voorden kwam juist terug van een wandeling, toen Henk, die zijn oögën stijf op den grond gericht hield, uitriep: „Wat is dat voor een gek beest?" Tegelijk pakle hij iets van den grond op, maar liet het di-ect weer Vallen, terwijl hij zijn vingers aan hét gras atveegde. „Wel," vroeg Mijnheer van Voorden: „Wat is er nu aan de hand? Heb je wat bijzonders gevangen, Henk?" En Henk antwoordde: „Ja het was wel iets bij zonders, een dik, vet beest met ten blauwachtige kleur (figuur 1). Kijk daar kruipt hij nog." „O," zei zijn vader: „Is dat alle»; het Is een ollekevcr. Die dieren worden zoo genoemd, omdat ze een olieachtige viöei- Tooverde en prevelde..., en daar stond l het keurige, ruime buitenverblijf. Urnnvlh Oticfccvei- stof afscheiden. Die vloeistof ruikt erg onaangenaam." „Nou," zei Henk, „Dacir- fart kart ik wel meeprateh, brrrr wat was dat vies." „Maar wat het eigen aardigste van dien oliekever is," ging zijn vader voort: „dat Zal ik je ook nog eens vertellen. Eerst eens kijken of we Cr nog meer zien." i» Het was zoo; binnen vijf minuten had den, ze er wel vijf gezien. „Nu gaan we deze boterbloem eenS wat bekijken," iei Mijnheer van Voorden.. Hij haalde een loupe uit zijn zak, en na eenige oogenbiikken riep hij Henk en Toos er bij. „Kijk eens, wat een boél k|eine diertjes. Die zijn uit de eieren van den oljeltever gekomen (figuur 2 en 3). Nu kruipen Ze zoo'n beetje in de bloem rond, maar eigenlijk dient die bloem als wachtkamer, want zé Wachten op een prachtige vliegmachine, die hun tiaar de plaats van hun voorloopige bestem ming zal brengen. Die vliegmachine fseen bij! de voorloopige plaats van bestemming bet bijennest. Ze zijn zoo klein, dat de bij er niets van merkt, dat de diertjes zich oan haar ha ren vasthouden en ze kruipch er ih, als dc bij is bezig den honing uit de bloem le zuigen, Zijn ze eenmaal in het nest aangeko- fflcll, dart probeeren ze op den >ug ian de koningin te kruipen, terwijl deze be zig is, eitjes te leggen. Eik eitje wordt in een aparte cel gelegd, zooals we die cel len wel Zien bij honing in den raat. Lukt het hun, zich aan een eitje vest te klemmen, dan wordt dit opgegeten. Alleen de schaal blijft half over en daarin drijft dc oliekever op den Koning, dis in de bijencel is. De bijen merken daarvan niets. La-we 'ft* Q],«kevel- Als de koningin haar eitje heelt gelegd, komen de werkbijen en maken de cel dicht; zoodoende heeft de larve vrij spel. Ondertusschen is ze gegroeid en is haar velletje wat te nauw geworden; ze vervelt en komt als een heel ander diertje té voo-schijn. Zoolang ze op de bloem zat, had ze zes pootjes, ook sprieten en oogen en leek dus precies op 'n insect zonder vleugels, Maar nu ze aan aile kanten door lek keren honing omgeven is, nu kan ze baar oogen en voelsprieten en pootjes wel missen en verandert in een larve. Die larve lijkt precies op de larve van dc bij; die hebben ook geen sprieten, oogen ol pooten. Eindelijk, zoo tegen Augustus, is de larve volwassen. Nu boort zij zich door den wand van de cel, waarin zij opgeslo ten zat en komt naar buiten. Dan kruipt Zij in den grond en verandert in n soort pop, dat wil zeggen, zij wordt stijf, eel niet meer en beweegt zich niet meer. Na eenigen tijd verandert deze zoo genaamde schijnpop weer dn een larve ei» deze gaat dan eindelijk in den eigenlij ken poptoestand over. „Wat is nu eigenlijk een pop en eet» schiinpop?" vroeg Toos. „Wel" vertelde .mijnheer van Voorden: „Als een larve genoeg gegeten heeft, dan wordt hij onbeweeglijk; zijn huid schrompelt in elkaar en .meestal krijgt hij dan ook een nieuw huidje, dat hard cn stijf is, en waaraan je geen pootje» of vleugels kunt herkennen. Vooral van vlinders zie ie dikwijls poppen aan boomen hangen of ergens tegen een muu' Uit zoo'n pop ontstaat dan een vol wassen insect. Ook bij de kevers vinden we zulke poppen (fig. 4). In tegenstelling daarmede zijn er ook insecten, zooals sprinkhanen bijvoor beeld, die, als ze uit het ei komen, bijna denzelfden vorm hebben, als het volwas sen insekt. Alleen de vleugels ontbre ken. Wel vervellen ze eenige malen cn komen tenslotte als volwassen insekt uit hun laatste velletje te voorschijn. „Maar waarvoor is dat vervellen mi toch goed?" vroeg Henk Mt;|ceVei-p«P in den eva»»®. den „Wel heel eenvoudig, omdat hun hifid niét meegroeit als ze grooter worden. De kleeren, die jij draagt kun je toch ook over een poosje niet meer aan, Hun har de, chitine huid kan ook niet mee groeien. Maar nu heb ik jullie genoeg verteld, we laten den oliekever met vree en gaan naar buis. A; L. OPLOSSING VAN DE LEGPUZZLE UIT HET VORIG NUMMER. Je ziet, ik heb netjes mijn woord ge houden en teeken je hieronder 5 ver schillende manieren, waarop je de tien Centen in 5 rijen van vier zoudt kunnen leggen. dV zijn er nog veel meer, hoor. No. 5 bijv. van onderstaande terie vind ik de aardigste. En hoe is Het jullie gegajiB? Natuurlijk allemaal geprobeerd, maar., ook a.llejnaal er eentje gevonden.? Nee? Dan kijk onderstaand vijfspan oog maar eens aan. r f t k l\ r r'. f t tr N 1 N t t N l V- N t N f r V c» N -j **4 'N LASTIGE GESCHIEDENIS. Hierboven zie je den plattegrond van 'n wijnkelder. Je ziet, 't is een raar model; bet zijn er eigenlijk twee, verbonden door 'n nauwe gang Alleen in 't midden is deze 'n beetje breeder, zoodat hier bij A en B. 'rt paar vaten elkaar kunnen passeeren. Voor de rest is de gang zóó eng, dat er maar 1 vat tegelijk door kan. Zooals jullie op de teekening ziet, liggen er in ipderé keldcrhelft 4 vaten. Ik heb ze voor het gemak maar genum merd. In de nos. 1 t/m. 4 zit witte en in de nos. 5 t/m. 8 zit roode wijn. De wijnnandelaat krijgt het op 'n goe den dag in z'n hoofd de ligging van den rooden en witten wijn te verwisselen en wel zóó, dat vat 1 komt op de plaats van vat 8; vat 2 op 7; 3 op 6 en 4 op 5t en omgekeerd. Hoe levert hij dat? WAAR HEEFT DE RJNG GEZETEN? (Kunstje). Veronderstel eens dat er om een ta fel 12 personen zitten, die we maar A, B, C, enz. zullen noemen. L. die de twaalfde is, zegt: „Ik zal eens even voor jullie gaan goochelen. Jij A, bent No. 1, B i» No. 2, C. i» Nt>. 3, D is No. 4, E is 5; enz. Blijft allemaal zitten zooals je Zit. Allemaal hebben julie, de duimen mee gerekend, 10 Vingers, die je van links naar rechts in je gedachten moet num meren. Elke vinger heeft 3 leden en ie dere duim heeft er twee. Hier heb ik een ring. Ik ga nu even de kamer uit tn onderwijl moet een van jullie deze ring aan eert lid van zijn vinger steken. Is dat gebeurd, en hebben ze het alle maal goea gezien zoódft zc Weten, waar de ring gezSten heeft, dan kan men den ring wel weer van den vinger doen en midden op de tafel leggen. Tn ieder geval, wanneer ik binnen kom, zal ik zeggen, wie den ring heeft aan gehad, aan welken vinger en boven dien nog aan welk lid." Dit wordt natuurlijk aangenomen; L gaat de kamer uit en de overige elf zit ten nu zóó; ABCDEFGHIJK 1 23456789 10 11 Nu neemt F, die de zesde persoon i% bijv. den ring en steekt dien aan het derde lid van den vierden vinger. Allen zien het en onthouden het goed. „Klaar," roept er een en L. komt bin nen. Deze zegt tot een van het gezelschap: „Réken jij me eens precies uit wat ik vraag: Verdubbel het cijfer van den persoon, die den ring aandeed. Tel er 5 bij. Vermenigvuldig daarna die uitkomst met 5. Doe er. nu nog 10 bij; Tel er nu het cijfer van den vinger bij. Vermenigvuldig deze uitkomst weer met 10. Tel er nu het vingerlid bij, waaraan de ring zat; Klaar? Hoeveel hebt ge dan? „Ik heb op den kop af 993," zegt de rekenmeester. Degoochelaar trekt vlug van dit cijfer 350 af en houdt dus 643 over. 't Cijfer der honderdtallen (6) zegt hem nu, welke persoon den ring had; het cijfer der tien tallen (4) noemt den vinger en dat der eenheden (3) het vingerlid. L. zegt dus op den man af: F. had den ring aan den vierden vinger en aan het derde vingerlid." En alle elf zitten ze verstomd te kijken. En het komt altijd uit, hoor. We zullèn nog eens even een voor beeld nemen: I doet den ring aan het eerste lid van den negenden vinger (I ia no. 9). Kijk maar: Het cijfer v. d. persoon verdubbelen, 9 9 ss 18. Er 5 bijtellen 18 5 an 23 Met 5 vermenigvuldigen: 5 X 23 115 Er 10 bijtellen: 115 10 125. Het cijfer van den vinger er bij tellen: 125 9 134. Met 10 vermenigvuldigen: 10 X 134 1340. liet cijfer van het lid et bij tellen: 1340 1 1341. De rekenaar heeft dus gekregen 1341. Hij trekt er gauw weer even 350 a{ en houdt du» over: 1341 350 991 Het cijfer der hondcrdlallen is 9: Het was dus dc negende persoon, die den ring aan den vinger slak. Het cijfer der tientallen is ook 9; Hij stak hem dus aan den negenden vinger en het cijfer der eenheden: 1 zegt hem dat dit gebeurde aan het eerste vinger lid. Maar als er hu eens meer dan 12 laten we zeggen 37 personen zijn en de 29sle heeft den ring aan het tweede lid van den tienden vinger, dan blijft de .bewerking precies hetzelfde. Er komt dan 3352 uit. Trekt ge hiervan wéér 350 af, dan blijft er 30Q2 over. Het cijfer der eenheden, de 2 zegt weer het tweede lid. De nul der tiental len vertelt: de tiende vinger, maar dat centje, dat er bij ontbreekt, trekt ge van de deriig honderdtallen af cn er blijft 29 over; het was dus de negen-en-lwintig- ste persoon.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 7