m
De dansende ketel.
VYi
Avondliedje.
Het Boschfeest.
Jff
l
D
DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS
Puzzles.
T)eh.
S* tr-eelfc
De h
vengvoo-t
ZAAcLsC-kui
DOOR G. D. HOOGENDOORN
Als 't eindelijk zomeravond wordt,
En zo 'glans gaat breken,
En aller dingen strakke lijn
Zich scherper af gaat steken,
Dan laat met peinzend vol gezicht
De maan haar zilver stralen,
Gaat straks aan sterren, talloos veel,
Haar sprookjes zacht verhalen.
Op veld en wei is alles stil,
De bloemen staan gesloten.
Alleen de kikkers in het riet,
Die kwaken onverdroten.
De wijde schemermantel daalt
Op 't veld en wei en boomen,
Die, na een blijden zonnedag,
Nadenkend staan te droomen.
Als 't eindelijk, eindelijk avond wordt,
De zon is weggenomen,
Dan is in 't hart van menig mensch
Een diepe rust gekomen,
Heen ging de dag, van werken zwaar,
En overvol van zorgen,
En, dankend God, vraagt men weer kracht
En levensmoed voor morgen
J. J. S.
Een Japansche vertelling.
Ver weg, diep achter in Japan stond
eens een oude tempel. Die was erg
vervallen en begon langzamerhand in te
storten, maar er was geen geld om he.n
weer op te bouwen, want de menschen,
die er om heen woonden, waren heel
arm.
Een oude man diende in den tempel,
en hij was diep bedroefd, dat hij zijn
dierbaar gebouw zoo steen voor steen
in puin zag vallen, zonder er iets tegen
te kunnen doen. Maar hij was nog armer
Het was een marskramer, een koop
man in alle mogelijke nuttige waren, en
hij riep den ouden man toe:
„Zou je iets van me willen koopen'
'n paar ketels of pannen, een matje, een
zijden sjaal of misschien een paar pan
toffels?"
„Nee," zei de oude man, „daar heb ik
geen geld voor!"
„Wel," zei de marskramer, „heb je dan
misschien zelf iets om te verkoopen? Ik
handel in alle mogelijke dingen en wie
dan alle anderen, zoodat hij niets kon
beginnen om het te redden.
Nu bemerkte hij op een goeden dag,
dat de ketel waarin hij gewoon was, het
water te koken om zijn thee te zetten,
oud scheen te worden; er was tenminste
een heel gat in den bodem gekomen. Het
water liep er allemaal uit. en hij zag geen
kans zijn thee klaar te krijgen.
„Wat nu gedaan?" dacht hij, „alles is
hier ook in verval! Het gat is te groot om
het nog dicht te laten maken, en ik heb
geen geld om een nieuwen ketel te koo
pen."
Toen bedacht hij opeens dat er, zoo
lang hij zich kon herinneren, een heel
oude, stijf verroeste ketel in een nis in
een der verste gangen van den tempel
had gehangeq.
„Het ding is wel oud en vies," dacht
hij, „maar t is toch misschien nog juist
goed genoeg om er theewater in te ko
ken. Ik zal 't gaan halen, en eens zien,
wat er mee te beginnen valt."
Dus slofte hij naar het achterste deel
van den tempel en haalde den ketel te
voorschijn. Hij haalde hem van zijn ket
ting en schuurde en poetste hem thuis
een beetje op Toen deed hij er water
in. en hing hem over het vuur.
Maar opeens, juist toen hij er een paar
nieuwe blokjes hout onder wilde gooien,
gebeurde er iets heel vreemds!
Uit den tuit van den ketel, die op
eens veel wijder scheen geworden, stak
de kop van een vos, het hengsel veran
derde in een ruigen. staart, een lenig lijf
met roodbruin haar kromde zich daar-
tusschen in, en vier pooten groeiden uit
den bodem naar buiten.
„Beware ons!" schreewde de oude
man, „de ketel verandert in een vos!
Heeft iemand ooit van zoo'n spokerij ge-
hoordl"
De vos nam plotseling een sprong over
het vuur, en begon in den tempel rond
te dansen, sprong overal tegen op, en
vloog als dol van den eenen hoek naar
den anderen heen en weer. De oude man
stond het rillend en bevend aan te zien.
„Help- Help!" riep hij uit alle macht.
„Er is hier een ketel in een vos veran
derd! Help! Help!"
En al zijn vrienden en kennissen kwa
men aangestormd, en stonden versteld,
toen zij den vos daar zoo griezelig za
gen ronddansen. Toen begonnen ze jacht
op hem te maken, maar hij was hun te
slim af. Hij tolde en draaide, hij stoof
en dwarrelde in de rondte, hij glipte als
een aal door hun handen, nam sprongen
tot boven hun hoofdhet leek wel
of hij kat, hond, vos en vogel tegelijk
was! De mannen holden en renden als
dwaas achter hem aan, en struikelden in
hun ijver Over elkanders beenen. Einde
lijk en ten leste kregen ze hem te pak
ken en sleepten hem naar een oude hou
ten kist, die daar stond.
Juist hadden ze het deksel opge
licht en wilden ze hem er in laten val
len, Daar veranderde hij weer in een ke
tel! Zijn kop en staart verdwenen, zijn
pooten trok hij in. en daar stond hij:
niets dan een oude verroeste ketel!
Iedereen stond versteld.
„Het kan me niet schelen, wat hij nu
is!" zei de oude man. „Stop hem in ieder
geval in de kist want de hemel weet,
wat hij zoo dadelijk verzint."
Zoo werd de ketel in de kist gezet,
en het deksel erop gelegd.
„We moesten hem liever in het meer
gooien," zei de oude man. „Een dansen
de vos-ketel hoort niet in onzen tem
pel thuis. Laat de kist hier maar staan,
dan zal ik ze morgen van de brug in 't
water laten vallen"
Daarna gingen de kameraden naar
huis, en lieten de kist met den ketel bij
hun ouden vriend achter. Ze waren nog
niet lang weg, toen er een vreemdeling
aan de tempelpoort verscheen.
weet, kunnen we tóch nog zaken doen
De oude man dacht plotseling aan den
vos-ket^l. „Het zou dwaas zijn, hem in 't
water te gooien, terwijl ik er misschien
nog een paar centen aan kan verdienen,"
zei hij bij zichzelf. En hij haalde hem uit
de kist en hield hem den marskramer
voor.
„Omdat je daar toch juist van ketels
sprak....," zei hij aarzelend. „Wat zou
ie voor dezen ouden hier willen geven?
Hij is nog wat goed om theewater in te
koken!"
„Veel bijzonders is 't niet, vind je zelf
wel?" vroeg de marskramer, „maar ik
zal je er zes cent voor geven."
„Best," zei de oude man. En de koop
man gaf hem zes cent en nam den ketel
van hem aan. Hij hing hem over zijn rug
en ging naar huis, naar zijn vrouw, want
het begon laat te worden.
Ze gingen bij elkaar zitten om thee te
drinken, en de marskramer vertelde zijn
vrouw alles wat hij zoo gedurende den
dag had beleefd.
„Ik heb ook nog een ouden ketel ge
kocht voor zes cent." zei hij, „maar ik
twijfel eraan of hij 't wel waard is! Hier
heb je hem!"
Ze bekeken hem met hun beiden, zoo
als hij daar met de andere koopwaar in
den hoek stond, en opeens zagen ze iets
vreemds gebeuren. Er begon lang, rossig
haar op den ketel te groeien, een vosse-
kop en een pluimstaart kwamen te
voorschijn, en vier rappe pooten!
Toen sprong de vos-ketel op en be
gon weer te dansen en rond te springen,
precies als tevoren, maar voor hen was
het een nieuwtje, want ze hadden het
nog nooit gezien! Ze konden hun oogen
dan ook nauwelijks gelooven!
De vrouw greep den pook, en sloeg
daarmee naar den vos. maar onmiddel
lijk veranderde hij weer in een ketel! En
nauwelijks zat ze weer rustig op haar
stoel, of de vos danste weer rond. net
zoolang tot ze op stond om te trachten,
hem te vangen. Dan was hij oogenblik-
kelijk weer een ketel, en stond daar
stijf en roestig midden op den vloer,
alsof hij van den prins geen kwaad wist.
Dat duurde net zoolang, tot de marskra
mer en zijn vrouw allebei doodop waren,
en niet meer konden van het jagen en
lachen.
„Man!** zei de vrouw, toen ze weer
spreken kon. „Die ketel is 'n goudmijn."
„Hoe dat zoo?" vroeg de man verrast
„Wel, denk je soms, dat er een twee
de man op de wereld leeft, die een vos-
ketel heeft?" vroeg zij. „Denk eens aan
fiem op te nemen en fn ziin koffertje te
wat 'n schatten je verdienen kunt, als
je 'm aan de menschen laat kijken, over
al waar je rondtrekt!"
„Je hebt als altijd gelijk!" zei de man,
„morgen aan den dag neem ik hem mee."
Den volgenden dag ging de marskra
mer dus op pad met zijn kistje koopwaar
op den rug en den ketel onder zijn arm.
Door alle straten riep hij:
„Komt den betooverden vos-ketel
zien! Het grootste wonder van het heele
land! Nog nooit ergens vertoond! Komt
zien! Komt zien! De eenige vos-ketel
ter wereld!"
Menschen en kinderen liepen uit, en
al gauw had zich 'n heele menigte rond
om den marskramer verzameld, en stond
men te trappelen van ongeduld en el
kaar te verdringen, om toch maar goed
te zien wat er voor wonderlijks ging ge
beuren. De koopman zette den ketel
neer op de straatsteenen, en jawel! in
een oogenblik was hij begroeid met rood
bont, kop en staart en pooten schoten
te voorschijn, en daar was de vos, kant
en klaar, en darteier dan ooit! Hij trip
pelde en buitelde tusschen het volk
rond, en weer terug naar zijn baas, 'l
was een lust om te zien!
En dan opeens, was hij weer een oud
roestig keteltje, en stond daar voor de
voeten van de toeschouwers zoo stil als
een van de straatsteenen.j
„Alle menschen, wat mooi!" schreeuw
de de menigte. „Doe het nog eens, koop
man. nog eens!"
„Vult eerst den tooverketel met geld!"
zei de pientere marskramer. „Dan zal de
vos nogeens voor u dansen."
Alle omstanders wierpen wat koper
geld in den ketel, en de marskramer
schudde dien leeg in zijn eigen koffertje.
Nauwelijks had hij den ketel weer op
den grond gezet, of deze kreeg haar, kop.
pooten en staart en werd een lenige,
vlugge vos.
Wat lachten en klapten de menschen.
De marskramer haalde heel wat geld op
dien dag, en zijn vrouw was verrukt,
toen zij de schitterende opbrengst zag.
Dag aan dag nam hij nu dén vosketel
mee uit, en de kijkers vulden hem met
geldstukjes om de gedaanteverwisse
ling te zien. Algauw werd de marskra
mer een rijk man, en kon hij voor zi h
en zijn vrouw een mooi huisje bouwen
tegen een zonnige heuvelhelling, en een
tuintje aanleggen vol prachtige, zeld
zame bloemen.
Nu had op zekeren dag een machtig
edelman gehoord van den wonderlijken
vos-ketel, en dacht, dat het een mooie
voorstelling zou kunnen worden op de
groote tuinpartij, die hij voornemens
was te geven. Dus stuurde hij 'n bood
schapper naar den gewezen marskramer,
verzocht hem te komen en zijn ketel
mee te brengen.
De marskramer ging dan ook. Hij was
verbazend zenuwachtig, toen hij al die
edellieden en deftige dames tezamen
zag, en hij hoopte, dat de vos-ketel
maar goed ziin best zou doen.
Hij zette hem als naar gewoonte op
den grond. Nog geen drie tellen had de
ketel daar gestaan, of hij was alweer met
rossig bont begroeid, en de vosse-kop
stak uit den tuit. Het oor werd een om
gekrulde pluimstaart, en vier pooten
schoten uit den bodem. Toen begon dt
vos met 'n kolossalen luchtsprong zijn
gewonen dans, tollend en buitelend door
den uitgestrekten tuin, tot vreugd en
verbazing van het gansche gezelschap.
„Schitterend!" riepen zij. „Het is een
voudig kostelijk! We hebben nog nooit
van ons leven zooiets gezien!"
Op eens lag de vos onbewegelijk op
den grond. Zijn staart, kop en pooten
schrompelden ineen, en het bont ver
dween. Er was niets te zien dan een
roestige oude ketel.
„Vertoon het nog eens voor onsl" zei
de edelman.
„Indien het Uwe Edelheid behaagt,'
zei de man. „De ketel is gewoon, met
geld gevuld te worden, eer hij voor de
tweede maal van gedaante verandert"
En alle aanwezigen trokken hun beurs
en wierpen goudgeld in den kete',
Nooit was die met zulke kostbare geld
stukken gevuld geweest, en toen hij vol
was tot aan den rand en begon over te
loopen, bukte de marskramer zich om
Maar jawel, Eer hii hem had aange
raakt, veranderde de ketel op het aller
onverwachtst weer in een vos. en met
één geweldigen sprong vloog hij hoog
over de hoofden van het gezelschappen
verdween langs de helling van den
heuvel.
„Houd hem! Houd hem. zeg ik!" gilde
de marskramer. „Hij neemt al mijn lieve
goudgeld mee!"
Maar niemand kon hem meer houden,
hij was al te ver. En hoe het gezelschap
ook wachtte en wachtte, hij kwam maar
niet terug, en tenslotte moest de mars
kramer met hangende pootjes terug naaf
zijn mooi nieuw huis, zonder zijn vos-
ketel.
De vos rende door, tot hit bij den
bouwvalligen tempel kwam. waar de ou
de man hem het eerst als een roestig
keteltje gevonden had. Hii stoof naar
binnen, en daar was dezelfde oude man
nog aan het rondscharrelen als ouder
gewoonte,
„Beware ons!" riep de oude man ver
baasd. „Wat komt 'n vos hierbinnen
zoeken?"
Terwijl hij dat zei, kroop de vos voor
zijn voeten, lag doodstil, en veranderde
opeens in een ouden verroesten ketel.
„Beware ons, beware ons, beware
ons!" schreeuwde de oude man nu, „Als
dat niet de vos-ketel is, dien ik aan den
marskramer verkocht heb! Maar waarom
is hij in vredesnaam bij me terug geko
men. Zóó vriendelijk heb ik hem niet be
handeld."
Hij bukte zich moeizaam om hem op te
nemen, maar de ketel was zóó zwaar,
dat hij hem niet van den grond kon
krijgen. Hij nam het deksel eraf om te
kijken Wat erin kon zitten, en zag dat
hij tot aan den rand met goudstukken
gevuld was.
zoo half en half !n zijn geschiedenis-les
verdiept was, kleedde zich in gedachten
aan. Toen Toos hem vroeg, waar ze heen
zouden gaan, antwoordde hij: „Over de
'fli
„Een wonder!" riep hij uit. „De vos-
ketel heeft ons goud gebracht om onzen
dierbaren ouden tempel weer op te bou
wen. Komt hierheen, jelui allemaal,
komt toch eens kijken!"
Al zijn vrienden verdrongen zich om
hem heen, en stonden versteld! Er was
inderdaad geld genoeg om den tempel
te herstellen, en nog veel mooier te ma
ken, dan hij vroeger geweest was. De
goudstukken werden allemaal uit den
ketel genomen, en de oude man besteed
de ze goed. Wat den ketel betreft, die
werd op zijn oude plaats opgehangen, in
de nis van een der achterste gewelven.
Op den dag, dat de tempel voltooid
was, en iedereen was uitgeloopen om
hem te zien, gebeurde er iets merkwaar
digs.
De ketel sprong van zijn ketting om
laag, veranderde in een vluggen, roest-
oruinen vos, rende driemaal rondom den
tempel als dol van plezier, stak zijn
staart omhoog, en stormde weg langs
de heuvelhelling.
Iedereen keek hem vol verbazing na.
Maar niemand zag hem ooit terugkomen,
want van dien dag af tot op heden is
de betooverde vos-ketel nergens ter we
reld meer gezien
MACHTELD.
't Gebeurde eigenlijk maar zelden, dat
Henk last had met zijn werk. Nu, in den
repetitietijd, werkten Henk en Toos des
middags meestal op vaders kamer. Het
was daar rustig en zoo nu en dan konden
de kinderen eens wat vragen ook.
Eensklaps sloeg Henk met een gebaar
van afgrijzen zijn boek dicht. „Wat is
er?" vroeg vader, die juist verdiept was
in een mooi boek. ,,lk kan die ellendige
geschiedenis maar niet in mijn hoofd krij
gen. Ik heb het nu al zoo vaak gepro
beerd, maar het lukt niét." Mijnheer van
Voorden wist wel, dat als Henk zooiets
zei, het waarheid was. Juist geschiedenis
en natuurlijke historie waren zijn lieve
lingsvakken. Mijnheer v. Voorden had 't
al telkens eens aan zitten kijken, en zich
afgevraagd waar de schoen wrong. Nu
nam hij plotseling een besluit. „Toos,
hoe sta jij er voor met je werk?' „O,"
zei Toos: „Ik moet nog een versje leeren.
dan ben ik klaar."
„Wel" zei hun vader: „Dan weet ik
wat. Trek vlug jas en mantel aan, dan
gaan we met ons drieën naar het bosch
feest."
„Naar wat?" vroeg Henk en Toos riep
„Het boschfeest? Wat is dat?"
„Dat zul je wel zien", antwoordde hun
vader. „En vanavond gaan Henk en ik
die geschiedenisles eens duchtig onder
handen nemen en leert Toos onderwijl
haar versje. Of we nu nog langer zitten
te blokken, geeft op het oogenblik toch
niet. Vooruit dan maar. Henk, die nog
eeldea.&.<i-
bloc.t'ne.tt
Alpen". Dat klonk zoo gek, dat en Mijn
heer van Voorden en Toos in den lach
schoten. „Och," zei Henk verontschuldi
gend, „ik bedoelde, waar Hannibal over
heen trok."
Met flinken pas werd voortgestapt en
weldra kwam het mooie groote dennen
bosch in het gezicht. Juist op dat oogen
blik kwam de zon van achter de wolken
te voorschijn. De regen was opgehouden
en aan alle dennetakken hingen nog
druppels, die schitterden en flonkerden
in de zonnestralen als parels. Wat was
dat mooi!
„Het bosch lijkt wel geïllumineerd,"
riep Toos uit. „Ja", zei haar vader: „En
kijk nu eens goed naar de takken, die
zijn nog extra versierd." „Dat zijn net
kaarsjes," zei Henk. „Maar ik weet we)
wat het zijn." (figuur 1).
„Wat dan?" vroeg Toos. „Meeldraad-
bloemen en stamperbloemen," antwoord
de Henk. Daar begreep Toos niets van.
Maar haar vader kwam haar te hulp.
„Kijk, zie je die gele dingen aan dien
dennetak zitten? Dat zijn meeldraden,
zooals we die in andere bloemen ook
vinden. Die meeldraden brengen stuif
meel voort en dat wordt door den wind
verspreid. Als we een heel sterk ver
grootglas hadden, konden we zien, dat
dit gele poeder, het stuifmeel, uit korrels
bestaat, die drie deelen 'vertoonen (fi
guur 2), 'n middelste gedeelte, dat zwaar
is, en twee zakjes heeft, waarmee het
vliegen kan op den wind. Aan 'n ander
gedeelte v^in den tak zie je die roode
kaarsjes (figuur 2a). Die roode kaarsjes
jDennetafc
Ice.gt.ls.
zijn stampers waarop het stuifmeel te
recht moet komen. Kleeft het daaraan
vast, dan kunnen er zaadjes komen.
Hiernaast zie je een dennenappel, die
p~g heelemaal groen is. Daarin zitten de
zaadjes, maar die zijn nog niet rijp. Maar
bij dezen bruinen denneappel kun je wel
al rijpe zaadjes vinden. Als je wat schudt
rollen er nog enkele zaadjes uit (figuur
4). Zie je hoe die vast gegroeid zijn aan
/"Ne d-3-k sck ujj.
eh.
dat vliesje? Dat vliesje noemen we de
zaadschub en het hardste gedeelte is de
dekschub.
Ziezoo, nu kijken we nog eens even
naar het bosch in zijn geheel; is het niet
net een tooverpaleis met al dat geglin-
ster en geflonker? En wat ruikt het heer
lijk frisch, dat is nu eens weer een ech
te voorjaarslucht, zooals we die in lang
niet hebben geroken. En daar zie ie
warempel aan de lucht nog een regen
boog staan. Hebben jullie genoeg geno
ten van het boschfeest. Dan wordt het
tijd om naar huis te gaan. En dan gaan
we met frisschen moed vanavond weer
aan het werk." Henk knikte maar eens:
hij was zoo vol van al het moois, dat hij
gezien had, dat hij niets kon zeggen
Maar door een stevigen handdruk be
wees hij zijn vader, hoe prettig hij het
vond, dat deze zoo met hem meeleefde.
n o no
r) A r\ a -
tl
193. Ja, 't was een raar en vreemd geval:
Een ieder sprak ervan,
Want waarlijk zag men beide broers
Voor maanbewoners an.
Een kruier moest de broertjes nu
Rondrijden in een kooi
En kreeg van zijn kijkgraag publiek
Zoo menig dikke fooi.
194. Des avonds stroomde heel de stad
Tezameiij in een zaal
En ieder toonde zich verrukt
Van 't wonderbaar verhaal.
De koning en ministers zelfs
Juichten het tweetal toe
En professoren werden ook
Het luisteren niet moe.
195. Totdat aan 't einde van hun lied
De koning plechtig rees
En voor het professoren-korps
Den moed van 't tweetal prees.
„Maar," sprak hij „is dit alles waar,
Of liegen zij wat raak?
Kijk, dat te onderzoeken is
Voor u een eeretaak".
(Wordt vervol;i
DE LAARZEN.
(Oplossing uit het vorig nummer)
Jullie hebben natuurlijk deze week
met je uitgeknipte laarzen zitten prutsen.
En het ook klaargespeeld?
De zaak is anders heel eenvoudig. Kijk
maar eens.
We vouwen de eene zijde van onze
papier»i lijst in tweeën (zie naar onder
staande teekening) en schuiven het om
gevouwen gedeelte door de spleet van
ons ronde kartonnen schijfje, en wel zoo
ver, dat we, door de op deze wijze ont
stane lus, de laarzen kunnen steken.
Vouwen we nu ook het laarzenpaar sa
men in het midden van het verbindings
strookje (v) en schuiven we daarna het
ronde schijfje weer naar voren, dan kun
nen we de papieren lijst weer recht trek
ken en niemand zal kunnen begrijpen op
welke wijze de laarzen er aan gekomen
zijn.
Wanneer we het kunstje al te dikwijls
vertoonen, dan wordt de vouw in de lijst
te duidelijk zichtbaar en die zal ons ge
heim gaan verraden. Begin daarom met er
geen scherpe vouw in te maken en ver
vaardig bovendien een stuk of wat van
die papieren lijstjes, dan kun je telkens
weer een nieuwe nemen.
RAADSELS 21-30.
21. Waar heeft het paard de meeste
haren
22 Welke knecht ontvangt geen loon.
23. Zoo goed als iemand kan verlangen
Roep ik: miauw - dus ik ben... raad wat!
Weet ook dat 'k muizen kan vangen
Nu raad. maar ik ben geen kat.
24. Welke booswicht doodde het 4de
deel der menschheid?
25. Wat slaat zonder handen, wat
loopt zonder voeten, wat wijst zonder
vingers?
26. Wat is het beste kruid?
Wat is het waakzaamste oog?
Ik blijf gedurig vier jaar uit:
Dan ziet ge mij weer verschijnen.
Om weer voor 4 jaar te verdwijnen
Zeg nu wat dit beduidt
Voor wien moet ieder den hoed
afnemen.
30. Hoe ligt de kat op den muur.
27.
28.
29.
DE TOOVERBAL.
Bekijk eerst bovenstaande teekening
maar eens goed. Met dezen houten bal,
kun je een aardig kunstukje uithalen.
De bal is in het midden doorboord,
waardoor een touv/tje gestoken is. Men
kan den bal nu, wanneer men het touw
tje verticaal houdt, stil laten hangen of
naar beneden laten schuiven naar be
lieven
Niemand zal d'r iets van begrijpen,
vooral wanneer men de doorboring niet
te nauw neemt
En toch is het heel eenvoudig als ie
maar zorgt, dat de geboorde opening niet
recht, maar krom door den bal gemaakt
wordt, zooals bovenstaande doorsnede
aangeeft. De stippellijn geeft het juiste
midden aan, maar zooals je ziet, loopt
het touwtje er met een boogje door heen.
Pak je dit laatste nu met beide han
den beet en houd je den bal verticaal,
dan zal hij natuurlijk naar beneden glij
den. Trek je echter aan de beide uitein
den, dan staat ie plotseling, als op com
mando stil, en gaat niet verder, voor
je dit commandeert (en dan natuurlijk
ook niet meer aan het touw trekt).
EEN SLIMME SCHEEPSKAPITEIN.
Een zwaar geladen en onzeewaardig
schip werd in den Oceaan door zulk een
hevigen storm overvallen, dat men, om
het schip te kunnen behouden, mèt de
lading ook de helft der bemanning over
boord moest zetten.
Nu waren er met den kapitein er bij,
30 man aan boord en wel 15 blanken en
15 negers. Natuurlijk moest het lot be
slissen, wiens leven zou gespaard blijven
en daar de blanke kapitein uit voorliefde
voor zijn blanke matrozen, dezen graag
allemaal behouden wilde, zoo liet hij de
geheele bemanning op het dek in een cir
kelvorm plaats nemen.
Besloten werd, dat de kapitein zou be
ginnen te tellen, dan de man aan zijn
linkerhand en zoo verder van een tot
negen en dat telkens over boord moest
springen, degene, die nummer 9 gekre
gen had. Waarop diens linkerbuurman
weer met no. 1 begon te tellen.
Hoe moest de kapitein de dertig ne
gers en blanken in een kring rondofli
zich heen zetten om er voor te zorgen,
dat hij al zijn blanke manschappen in het
leven hield en enkel de zwarte beman
ning verloren raakte?
Probeer dit eens even uit te zoeken.
De volgende week help ik de vergeef-
sche-zcekers op den goeden weg.
Oplo--!-<s Raadsels 2130.
21 Uitw
22 de 'oht.
24 Kaïn
24 kaïn.
25 de klok.
26 het onkruid want het vergaat niet
27 het eksteroog, want het is altijd op
de been.
28 de 29ste Februari.
29 voor den kapper.
30 hard.