e
l
i
De Tooverfluit.
1
v
Puzzles.
n
EL.
n
n
n
n
hl
n
bl
bl.
DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS
CHR. G. KNOL.
DE SLIMME SCHEEPSKAPITEIN.
'f
bl.
bl.
Y1
DE TWEE BALLEN.
DOOR G. D. HOOGENDOORN
Uit de Moppentrommel
Dicht bij het Fichtelgebergte in Zuid-
Duitschland ligt 'n bosch, dat al eeuwen
en eeuwen oud is. Het is echt bergwond,
▼ol heuvels en kloven met hier en daar
rotsklompen, en bestaande uit hemelhooge
dennen, tusschen wier dichte donkere
takken geen enkel zonnestraaltje door
kan dringen.
Hier en daar staan echter partijtjes
loofboomen, dichtbemoste steenbrokken,
doornige braamstruiken, paddestoelen en
op de weinig zonnige plekjes bosch-
Woemen van allerlei kleur.
Wegen zijn er niet en de meeste ge
deelten zijn nog nooit door menschen-
voeten betreden.
In dit bosch, zoo ver van de bewoon
de wereld, leefden twee dwergen, Tip en
Top, broederlijk samen. Het waren twee
stokoude kereltjes. In 'n rotskloof, die
zonniger was dan elk plekje in de ge-
heele buurt, en die 's zomers dan ook
op 'n klein tuintje leek, woonden ze in
'n hol, onder eenige rotsblokken, dat ze
daar zelf uitgegraven en tot kamertje in
gericht hadden.
Tip was 'n vroolijke en knappe kabou
ter, die uit boomtakken de kleine bed
jes, de tafel en de stoelen en zelfs twee
kleine kasten getimmerd bad; van klei
had ie het noodige aardewerk gebakken.
Hij maakte hun beider kleeren uit
rellen van haasjes en konijnen, zoo keu
rig, alsof ie z'n heele leven kleermaker
geweest was.
Bovendien hield ie het huis schoon en
kookte den pot: kruid- en wortelgroente
en bramensoep, want 't waren twee heel
eenvoudige kabouters, die met 'n karig
maal tevreden waren.
De ander ,Top, was den heelen dag
op stap. Hg zorgde voor de levensmid
delen en den wintervoorraad; haalde
met zijn mes wortels en knollen nit den
grond, sneed de kruiden, zocht bessen en
bramen, sleepte bet brandhout bij el
kaar en haalde water uit de beek.
De dieren in het bosch deden ze geen
kwaad, ze leefden zelfs met hen op den
besten voet en daar ze hun taal geleerd
hadden, hadden ze gezelschap genoeg om
mee te babbelen. Dit was voor de dieren
zelf ook voordeeBg, want Tip was een
halve dokter en wist allerlei middeltjes
voor ziekte of verwondingen en Top zag
•r zoo eerbiedwaardig uit, dat ie er altijd
bijgeroepen werd, wanneer ze bij ruzie
of oneenigheid 'n eerlijken scheidsrechter
noodïg hadden.
Zoo verliepen jaar en dag.
Eens zat Tip voor de deur van hun
klein huisje 'n paar winterpantoffeltjes
nit moüenvelletjes te naaien, toen ie
eensklaps in de verte getrappel hoorde.
Hij hield op met werken en mompelde:
„Zou dat Lampe zijn? Maar wat heeft ie
'n haast!"
Warempel, het was Lampe, de haas.
„Och hemeltje lief", riep deze en viel
doodop in 't gras voor de kabouterwo-
ning: „'t is gedaan, 't is gedaan! m'n lieve
vrouw is dood!"
„Wel gecondoleerd, hoor!" zei Tip
medelijdend. „Kunnen wij haar vel krij
gen? T op heeft 'n paar nieuwe water
laarzen noodig!"
„Ja, da's goed, vooruit maar!" ant
woordde de haas en hij begon opnieuw
te schreeuwen en te klagen: „Maar denk
om je eigen huid. Er zit 'n vos in de
buurt, die heeft mijn arme vrouw ook
doodgebeten!"
„Da's leelijk, da's leelijk!" zei Tip,
„zoolang 't mij heugt, is hier nog nooit
vos in de buurt geweest. Maar wan
neer het werkelijk waar is, dan is het
met ons rustig leventje gedaan, dat voor
spel ik jullie!"
Het was echter werkelijk zoo en toen
Lampe 'n beetje over z'n zenuwen heen
was, vertelde hij in bijzonderheden wat
er gebeurd was. Hij was nog niet uitge
praat, toen het eensklaps kraakte in de
dennen boven hun hoofd en weinige se
conden later Klauterbaas, de eekhoorn,
halsoverkop langs een der stammen naar
beneden sprong. Hij stond te trillen op
z'n pootjes en kon er geen woord uit
brengen:
„O, o, o meneer Tip", begon ie
plotseling, ,,d'r is hier 'n vos in 't bosch.
M'n vrouw heeft ie al te pakken. Ze zat
onder den bikken beuk, je weet wel, den
dikken beuk bij den ouden hazelaar,
rustig wat nootjes te knappen. Ik zag
het ondier naderbij sluipen, maar van
schrik kon ik geen geluid geven. Met 'n
enkelen sprong had ie 't arme mensch te
pakken. Wat moet ik nou toch begin
nen. Wat moet ik toch beginnen?"
„Hier is er nog een!" zei Tip en wees
op Lampe. „Ik zie wel, van nu af aan is
niemand z'n leven meer zeker!"
Maar tegelijkertijd hoorden ze boven
hun hoofd 't geklepper van twee bosch
duiven, die hun nood kwamen klagen,
dat hun jongen door den vos opgegeten
waren.
„Ja, beste vrinden, ik kan niets an
ders doen dan jullie den goeden raad
geven: kijkt goed uit en weest op ie
hoedel Lampe jij hebt 'n paar groote
lepels aan je hoofd en vier vlugge voe
ten aan je lijf, die sneller zijn dan vos-
sepooten. Klauterbaas, blijf jij boven in
de boomen. Daar vind je voedsel genoeg
en kan de vos je niet pakken. En jullie
beiden, haalt je zaad maar wat verder
uit de buurt en, als er gevaar dreigt,
blijft in de lucht.
Waarschuw alle vrinden in het bosch,
maar vlug, voor er nog meer ongelukken
gebeuren."
„Ach, m'n arme vrouw!" zuchtte de
baas en sprong'""Wëjf"tuscfieS "dt? dichte
dennestammen.
„O, "wat ben ik toch 'n ongelukkige
kerel!" klaagde de eekhoorn en .was
spoedig tusschen de boomtoppen ver
dwenen.
„Onze arme kindertjes! Onze arme
kindertjes!" schreiden de duiven en vlo
gen weg.
Tip wilde weer aan z'n pantoffels be
ginnen, maar 't werk wilde niet meer
vlotten.
„Was Top toch maar thuis. Waar blijft
ie toch!" vroeg hij angstig.
Gelukkig, daar kwam ie juist aan, op
den eenen schouder 'n zak vol padde
stoelen, op den anderen 'n zak bramen.
„D'r is iets verschrikkelijks gebeurd!"
riep Tip al uit de verte. D'r is 'n vos ons
mooie bosch binnengedrongen en heeft
de vrouwen van Lampe en Klauterbaas
reeds vermoord en ook de kinderen van
de boschduiven!"
„Potdikkie!" verschrok Top en smeet
de zakken van den schouder. „Da's me
ook wat! Maar kunnen we daar niets
tegen doen? 't Is 'n sluwe sinjeur. Maar
misschien kunnen we hem door 'n list
er in laten loopen. We moeten d'r eerst
maar eens rustig over slapen, dan zullen
we morgen verder zien!"
Ze hadden matrasjes met mos in hun
bedden en vellen als dekens er over en
toen ze gegeten en gedronken hadden,
kropen ze naar hun slaapkamertje en
sliepen weldra in.
Doch midden in den nacht schrok Tip
wakker; hij hoorde snuiven en krabben
aan de voordeur.
„Top! Top!" en hij schudde z'n kame
raad wakker; „d'r is iets niet in orde. Ze
zitten aan onze voordeur te peuteren."
„Top sprong 't bed uit, stak de lamp
aan, terwijl Tip naar de deur liep, om
door het sleutelgat te loeren.
Doch eensklaps klonk 'n geweldig ge
kraak, de deurpaneelen vlogen naar bin
nen en 'n spitse snuit met twee gloeien
de oogen stak door de opening.
„Hé! hé!" riep Tip dapper, „hier wo
nen fatsoenlijke lui. Je kunt toch zeker
wel behoorlijk aanbellen. Top, haal 'n
spaander uit 't vuur, dan kunnen we me
neer de vos bijlichten!"
Want het was de vos in eigen persoon.
En waar 'n vos met z'n kop doorheen
is, komt de staart vanzelf en met een
beetje duwen' en wringen stond ie mid
den in de kamer.
„O", zei ie verwonderd, „had ik ge-
weten, dat hier zulke menschen woon
den, dan had ik me niet zoo druk be
hoeven te maken. Nou, als je je behoor
lijk kunt gedragen, kun je hier bij me
blijven wonen. Wat? Kijk je leelijk?
Wil je niet? Dan als de deksel d'r uit en
vlug ook, anders eet ik je met huid en
haar op, dat er geen botje meer over
blijft!"
„Nou, nou!" antwoordde Tap dapper,
k moet zeggen, 't is buitengewoon
vriendelijk." Toch schoof ie den grendel
van de deur en gevolgd door zijn ka
meraad stapte hij in den donkeren
nacht naar buiten, waarop de vos de wo
ning achter hen sloot.
De twee kabouters liepen op goed ge
luk af een eind het bosch in en gingen
toen het hoofd in de handen op 'n
rotsblok zitten.
„Ja, wat hadden we anders moeten
doen! Tegen zoo'n vent helpt geen vech
ten!" zei Top, „Wij waren heelemaal
ongewapend en hij heeft zijn tanden al
tijd bij zich. We weten nu toch in ieder
geval, dat ie niet tegen twee tegelijk
durft te beginnen en we hebben tenminste
altijd nog tijd, om over 'n list te prakki-
zeeren, om dien sinjeur onschadelijk te
maken.
Maar één ding is zeker: we mogen niet
tegelijk gaan slapen; om de beurt zullen
we de wacht moeten houden."
Het verdere deel van den nacht deden
ze dit dan ook en toen Top 's morgens
wakker werd, riep ie verheugd: „Ik
heb t! We moeten als ie slaapt, door
het gat in de deur rijshout aansteken;
dan stikt ie in den rook!"
„Dat kunnen we in ieder geval pro-
beeren", zei Tip. „Laten w dan maar
direct rijshout gaan zoeken!"
Ze wachtten tot den middag toen de
vos weer naar huis was gegaan om zijn
middagdutje te doen. Stilletjes legden ze
het rijshout voor de opening, staken het
aan en klommen in 'n boom, om te zien,
hoe 't af zou loopen.
Maar 't duurde niet lang, of ze zagen
de deur opengaan en hoestend en nie
zend kwam de vos naar buiten, keek
naar het vuur, zag toen in het rond en
riep woedend: „Dat kan niemand anders
dan die kabouters gedaan hebben; maar
dat zal ik ze betaald zetten."
Den geheelen dag durfden de twee ka
bouters hun hooge schuilplaats niet
meer verlaten, maar toen het donker
werd, gingen ze er vandoor, tippelden
een flink eind weg en sliepen dan weer 'n
poosje, maar natuurlijk om de beurt,
Tip werd 't laatst wakker.
„Moet je hooren," zei ie, „wat ik nou
gedroomd heb. We moeten het groote
net nemen, waarin onze paddestoelen
hangen te drogen en dat voor de deur
opening spannen. Als ie er inspringt, trek
ik het touwtje aan en mijnheer is ge
vangen. „Ja, maar da's een gevaorlijk
ding!" zei Top. „Maar als je 't wilt doen,
zal ik in den boom de wacht houden!"
Ze keerden naar hun huisje terug en
toen de vos dien middag uitging sloop
Tip naar binnen, haalde het paddestoe-
lennet en spande het voor het gat in de
deur, terwijl hij het touwtje aan 'n den-
neboom vastbond.
Toen klom hij naar boven, naar Top,
die al boven in den boom zat.
Eerst tegen den avond kwam de vos
terug, over de rotsblokken, waaronder
de kabouterwoning gebouwd was en
stiet bij het naar beneden springen
met z'n snuit tegen bet touw.
„Hé! wat is dat?" bromde de vos, ,,'k
geloof, dat hier iets niet pluis is!" Hij
hekeek het gat in de deur, trok aan de
lus en stak er eindelijk voorzichtig z'n
poot in.
Maar hij zag, welke poets ze hem had
den willen spelen en woedend brulde hij:
„Wanneer ik die twee gekken tusschen
de tanden krijg, ken ik geen sikkepitje
genade meer."
Hij trok het net voor de deur vandaan
en kroop toen voorzichtig naar binnen.
Tip en Top boven in den boom keken
elkaar beteuterd aan.
„Droomen da's ook al bedrog!" mop
perde Top. „Maar weet je wat ik doe?
Ik ga naar den auerhaan 1) om hem te
vragen, hoe we dien leelijken vos hier uit
ons bosch moeten jagen. Hij weet 'n hee-
leboel en ik weert hem te wonen!"
Toen het donker geworden was, klom
men ze stilletjes weer naar beneden en
trokken het bosch in. De wandeling
duurde bijna den geheelen nacht tot ze
eindelijk bij 'n ouden denneboom kwa
men.
„Hier heb ik hem dikwijls zien zitten!"
zei Top.
„Wacht jij hier dan maar," zei Tip,
„dan ga ik 'n deurtje verder, want ik ben
bang voor dien toovenaar."
Ieder ging nog 'n dutje doen, Top
onder den ouden den, Tip vijftig meter
verderop.
Eensklaps werd Top wakker door 'n
helsch spektakel boven zijn hoofd en
toen ie omhoog keek, zag ie bij het
eerste morgenlicht in den boom den
auerhaan onder 'n akelig geschreeuw,
met uitgespreiden staart op een der tak
ken heen en weer springen.
Top kreeg het eerst wel 'n beetje be
nauwd en kon van angst bijna geen
woord uitbrengen, maar eipdelijk vatte
hij moed en kwam met z'n verzoek om
raad voor den dag.
De auerhaan hoorde hem rustig eft
kalm aan, maar zijn oogen fonkelden, dat
je er naar van werd.
„Loop 'n eind naar 't Oosten de zon
tegemoet," zei hij eindelijk: „daar zal
je een kleinen heuvel vinden, waaronder
'n muzikant begraven ligt. Boven op den
heuvel groeit 'n groote gele brem. Van
deze struik snij je een takje af, maak
er_ een fluitje van en daar kom je over
drie dagen mee hier. Ik zal eerst 'n tijdje
op je muziek dansen en je dan vertel
len, wat je te doen hebt. Maar maak nu
als de deksel, dat je uit m'n oogen
komt!"
Top kwam met 'n beteuterd gezicht
bij Tip en zuchtte: „Als 'tons niet.lukt
van de brem 'n fluitje te snijden, dan
helpt ons alles niets."
„O, maak je maar. niet bezorgd," zei
Tip, „dat kan ik wel."
„Maar 't moet 'n dwarsfluit zijn, heeft
ie gezegd!"
„Komt in orde!" stelde Tip hem gerust.
Ze gingen de zon tegemoet, vonden
den heuvel en de bremstruik en Top gaf
Tip z'n wortelmesje. Twee dagen lang
werkte de kleine kabouter aan z'n in
strument en toen hij klaar was, zette hij
de fluit dwars voor z'n mond en begon
te blazen.
Nauwelijks had ie den eersten toon
gehoord of Top zette 'n verheugd ge
zicht, beurde z'n rechterbeen op en op
de volgende tonen begon ie te dansen en
te springen, dat Tip het uitschaterde van
't lachen en de blazerij staken moest.
„Om 's hemels wil, blaas niet meer!"
riep Top half-boos, „dat is met die fluit
niet in den haak. D'r schoot me iets in
m'n beenen, ik weet niet wat, dat 'n
mensch gek maakt I"
„Kameraad!" riep Tip opgetogen, „ik
begrijp het. Met deze fluit ben 'k voor
de heele wereld niet bang meer,"
Den volgenden morgen stond Top na
tuurlijk onder den ouden denneboom te
blazen en onmiddellijk kwam de auerhaan
aangevlogen, knikte hem heel genadig
toe en begon boven op een der dikste
takken als 'n dolle heen en weer te
springen.
Toen dat zoo ongeveer 'n uur geduurd
had, liet de vogel zich met uitgespreide
vleugels uit den boom vallen, zoodat
Top van schrik met fluiten ophield.
„Zie zoo!" sprak de auerhaan, „als je
Toen hij echter op had gehouden met
z'n fluiterij, had de vos er niet lang over
geprakkizeerd, maar hals over kop de
beenen genomen en was er als de wind
vandoor gegaan.
Het hielp niet, dat Tip weer begon te
fluiten; van den vos was er niets meer
te hooren of te zien.
„Hallo!" riep de kabouter tot de dui
den vos ziet, begin dan maar te fluiten.
De rest komt dan wel vanzelf. De fluit
mag je houden. Je kunt er alle onrust
stokers en ruziemakers mee buiten 't
bosch houden, maar maak er geen mis
bruik van, anders verdwijnt de fluit en
ik kan je voor den tweeden keer niet
meer helpen."
Rrrrt rrrrt en weg was ie!
„Tip, ik houd die blazerij niet lang
vol," zei Top 'n beetje angstig, toen ie
bij z'n kameraad terug was. „Zou jij niet
voor den vos willen fluiten; jij hebt 'n
langeren adem dan ik."
„Met alle pleizierl" antwoordde deze.
„Ik zal blazen, tot ie zich de longen uit
'tlijf gedanst heeft, want dansen moet
ie, dat zal je zien. Dat is het geheim der
fluit. Pas op, laten we het nog één keer
even probeeren!"
Er vlogen namelijk 'n paar boschdui
ven boven hun hoofd. Tip zette de fluit
aan den mond en begon, en direct kwa
men de vogels naar beneden. Ze wilden
iets zeggen, maar ze hadden er geen ge
legenheid meer voor, want op 't zelfde
oogenblik lieten ze hun koppen op zij
hangen en met uitgespreide vleugels
maakten ze de gekste bokkesprongen,
zoodat Top krom sloeg van het lachen;
onderwijl ie zelf als 'n dolle in het rond
moest springen, dat ie bijna geen adem
meer halen kon.
„Nou," riep Tip, „wat dunkt je er van?
En daarmee gaan we nou den vos te lijf.
Vliegen jullie even 't bosch in om te
zien waar Lampe en Klauterbaas zijn en
breng ze naar ons huisje. Ze moeten er
getuigen van zijn, hoe we dien rooie z'n
verdiende loon zullen uitbetalen."
De duiven vlogen weg en de kabouters
stapten verder. Onderweg zeide Top: „Ik
ga liever 'n beetje op zij staan en doe
'n paar watjes in m'n ooren, want ik
moet van die danserij niets meer heb
ben/. Ik merk wel, dat dat heelemaal
niet goed meer is voor m'n oude botten.
Ik blijf hier achter en als je hem het
laatste liedje uitgeblazen hebt, laat mij
dan maar even roepen: dan stroop ik
hem z'n vel af."
Tip ging alleen verder en onderweg
voegden zich de boschduiven en de beide
viervoeters Lampe en Klauterbaas bij
hem, die vreeselijk nieuwsgierig waren
naar wat er ging gebeuren.
„Jullie behoeft heelemaal niet bang
te zijn!" zei Tip trotsch. „Hij kan je niets
doen, als ik er bij ben!"
't Was juist middag, toen ze bij de
kabouterswoning aankwamen. Tip kroop
brutaal naar binnen, maar verscheen
direct weer en meldde, dat de vos nog
niet present was.
Hij ging zoolang op 'n dikken boom
wortel zitten, dicht bij de huisdeur en
maakte zich gereed, den vos te ontvan
gen. De overige dieren waren eerst 'n
beetje benauwd, maar toen Tip hen ge
rustgesteld had, beloofden ze eveneens
de komst van den vos af te wachten.
De boschduiven zochten zich 'n boom
tak uit, Klauterbaas 'n hoogen stam,
dien hij uit verveling op en af tippelde
en Lampe ging dicht bij Top op den
grond zitten.
Eindelijk kwam de vos, keek eerst
roet nijdige oogen naar den kabouter,
toen naar den bevenden Lampe en sprong
op hen toe.
Maar Tip had de fluit voor den mond
gezet en begon uit alle macht te blazen.
Hè, wat was dat?
De vos draaide zich om, ging op z'n
achterpooten staan, draaide met z'n
oogen en begon op en neer te trippelen.
Maar warempel, Lampe begon ook en
deed hetzelfde.
Dit was 'n polka, zooals er op de
heele wereld nog geen gedanst was. De
vos nam zijn rooden staart in zijn linker-
voorpoot en zweefde als 'n volleerde
dansmeester over 't mos. De haas deed
er niet veel voor onder en ook de dui
ven op hun boomtak dansten, dat het 'n
lieve lust was, zoodat ze moeite hadden,
niet naar beneden te tuimelen.
Klauterbaas sprong als 'n dolle van
den eenen boom op den anderen.
„Sjonge, sjonge," bedacht Tip zich,
„da s eigenlijk 'n stommiteit van me.
W anneer de vos het langer volhoudt
dan de anderen, dan moet ik om hun
nentwille wel ophouden en dan ontsnapt
ie ons nog!"
Hij blies en blies ondertusschen maar
door.
Ja. hoe zou dat afloopen?
Maar plotseling riep een der bosch
duiven: „Kabouter, houd er in 's hemels
naam mee op, 't Is mijn dood!"
J'P hield even op en schreeuwde:
„Vooruit, maak dat je wegkomt; de an
deren houden 't wel vol!"
ven, „vliegt wat je kunt en kijkt waar
de vent gebleven is." t
Maar afleen de dofier kon nog maar
vliegen en het duurde 'n heelen tijd eer
deze terugkwam.
„We zien dien vos niet terug," zei Tip
verdrietig. „Nou is ie toch nog zijn wel
verdiende straf ontloopen. Maar 'tis
eigenlijk allemaal mijn eigen schuld."
„Ik had het wel volgehouden," pochte
Klauterbaas.
„Ik, geloof ik, ook," zei de haas, maar
hij snakte naar adem.
Tip ging Top halen. Hij dacht: „die zal
aardig mopperen, als ie hoort hoe het ge
gaan is."
Maar dat viel mee.
En zoo betrokken ze vergenoegd weer
hun woning onder den dikken boom,
hielden er eerst groote schoonmaak, stop
ten het gat dicht en gaven den volgen
den avond groot bal, waarop al de dieren
van het bosch uitgenoodigd waren.
En er werd uitbundig feestgevierd, nu
ze den ongenooden gast weer kwijt
waren, die wel nooit meer terug zou
komen.
1) 'n boschvog^L
(Oplossing).
Zoo was de kring samengesteld, waar
door werd uitgemaakt, dat alle blanken
gespaard bleven ingeval de kapitein be
gon te tellen en telkens de negende man
moest te water springen, waarna diens
linkerbuurman weer met 1 begon.
n. beteekent neger en bl. beduidt
blanke.
Een minder bekende puzzle is die der
twee ballen.
In Engelsche speelgoedwinkels de
Fa. Perry importeert die dingen ook in
ons land kun je naast vele andere ook
dit instrumentje koopen. Maar met een
beetje moeite fabriceer je d'r zelf een.
Luister:
In een 30-40 c.M. langen lineaal boor
je drie gaatjes, twee kleine aam het
eind en een dubbel zoo groot in
het midden.
Je neemt nu een iets meer dan twee
keer zoo lang touwtje, schuift daar
twee doorboorde houten balletjes aan,
waarvan de grootte d'r niet op aan
komt en maakt daarna de uiteinden van
het touw met een Hinken knoop in de
buitenste gaatjes van onzen lineaal Vast.
Is dat gebeurd, dan moet je toestel er
uit zien als in het hieronder staande fi
guurtje A.
Nu neem je het touw tusschen de bei
de balletjes beet, steekt dit daarna
door het middelste gat dat daarvoor
wijd genoeg is, want we maakten het
immers tweemaal zoo groot en trekt
het touw er nu zoover doorheen
als maar mogelijk is. De ballen zijn dan
natuurlijk vast tegen de lineaal gedrukt.
(Zie de volgende figuur).
Nu trekken we de touw-lus om het
eene uiteind van de lineaal en daarna
over het andere, zooals het volgende
teekeningetje aangeeft.
Trekken we nu de houten balletjes
weer naar beneden, dan krijgen we de
yj Cl? fin
1%. De psychiaters kwamen aan,
Met meters enzoovoorts
En maten met hun instrument
Hun beider hersenkoorts.
De eene dokter vond: „Bedrog",
Een tweede: „Fantasie".
De derde meende; ,,'t Verhaal is waar
En een ander: t Is geen van drie-"
197. Toen werden zij tezamen in
Een bedje neergelegd,
Tot door de Hooggeleerden straks
Hun lot zou zijn beslecht,
'un bedje was wel heerlijk, maa
rij-zijn gaat boven al,
n al dat morrelen aan je hoofd
Maakt je ten slotte mal.
r8. De arme Klorus zuchtte maar
En vond: „Eerlijk gezegd,
Hadden we 't bij ons bazen toch
Bij lange niet zoo slecht."
„Kom kom," sprak Dorus, „niet getreu'
Kijk daar eens, naast ons bed,
Zie ik een mooie luchtpomp staan:
Ha, ha! Nu opgelet!"
(WorHl «fvr
puzzle compleet als ik hierboven voor
jullie teekende en zooals je ze ia de
winkels kunt koopen.
Nu laat je het ding aan vrienden en
kennissen zien met het verzoek de
beide houten balletjes bij elkaar aan een
zelfde lus te krengen (dus zooals in de
bovenste figuur).
En ik wed om 'n' halven cent, dat het
eerste half uur d'r niemand iets van te
recht brengt.
Jij zelf kunt het natuurlijk wel, als je
dezelfde bewegingen, die we boven be
schreven hebben, nu maar in omgekeer
de volgorde uitvoert
WIST JE DAT?
't Zaakje maar blauw, blauw laten.
Deze uitdruking hoor je honderd keer
gebruiken en ik wed, dat de meesten
van jullie niet weten waar ze vandaan
komt.
Nou heel precies weten zelfs de taal
geleerden het niet, maar daar zijn een
tweetal vertelsels, die ons mededeelen,
wat de eigenlijke oorsprong van dat
„blauw, blauw" zijn zou.
Zeker winkelier had 'n uithangbord
tentoongesteld, waarop bezems waren
geschilderd. (Volgens een andere lezing
echter was het een tabakshandelaar, die
de vorige eeuw in de Peperstraat te
Groningen woonde). Het waren bezems
met lange, en korte stelen en daaronder
stond te lezen.
Groote stelen en kleine stelen
Groote stelen het meest.
De overheid liet den man aanzeggen,
dat zulk een opschrift niet paste en dat
hij dus 't bord moest wegnemen of die
woorden veranderen.
'n Paar dagen later las men op het
uithangbord:
Aan het zeggen der Heeren van 't Stad-
(huis.
Is dat van de groote stelen abuis.
Het gevolg van deze nieuwe beschil
dering was, dat van overheidswege het
heele bord nu met blauwe verf werd be
streken, .zoodat er noch van de teeke-
ning, noch van het gedicht iets meer te
zien was.
De winkelier echter niet tevreden,
liet nu over het blauw heenschilde
ren
Om met de heeren van 't stadhuis niet
te kijven,
Zullen we het blauw maar blauw laten
blijven.
Zooals ik zei, er is ook nog 'n ander
verhaal over deze uitdrukking.
Het was n.l. de gewoonte, dat votfltri
en schippers je ziet het tegenwoor
dig nog wel eens een enkelen keer op
hun wagens of schuiten een of ander
versje lieten schilderen.
Zoo had zeker bootje het volgend ge
dicht.
De groote dieven rijden te paarde
De kleine hangt men tusschen hemel en
aarde.
En als de groote genoeg hebben gestolen
Wordt hen nog stad en land aanbevolen.
Toen de magistraat, op straffe van
zware boete, den boer verbood, hier
mee weer ter markt te komen ,liet de
boer het wegmaken met blauwe verf,
met welke kleur zijn heele wagen ge
schilderd was.
Echter liet hij er in lichter blauw op
zetten.
„Omdat ik de waarheid niet mag schrijl
(ven
Zal ik dit blauw maar blauw laten blij-
(ven",
Gevat,
Een vischvrouw, die al haar visch had
verkocht, nam plaats in een tram. Haar
leege mand rook sterk naar de visch die
er had ingezeten.
Een jongmensch naast haar trok met
een benauwd gezicht zijn jas weg en
toonde zóó openlijk zijn afkeer.
„U had zeker liever een heer naast u
gehad?" vroeg zij.
„Ja," ant-voordde hij.
,,Orn o de waarheid te zeggen, ik ook".