e l i De Tooverfluit. 1 v Puzzles. n EL. n n n n hl n bl bl. DORUS EN KLORUS, DE VROOLIJKE JONGENS CHR. G. KNOL. DE SLIMME SCHEEPSKAPITEIN. 'f bl. bl. Y1 DE TWEE BALLEN. DOOR G. D. HOOGENDOORN Uit de Moppentrommel Dicht bij het Fichtelgebergte in Zuid- Duitschland ligt 'n bosch, dat al eeuwen en eeuwen oud is. Het is echt bergwond, ▼ol heuvels en kloven met hier en daar rotsklompen, en bestaande uit hemelhooge dennen, tusschen wier dichte donkere takken geen enkel zonnestraaltje door kan dringen. Hier en daar staan echter partijtjes loofboomen, dichtbemoste steenbrokken, doornige braamstruiken, paddestoelen en op de weinig zonnige plekjes bosch- Woemen van allerlei kleur. Wegen zijn er niet en de meeste ge deelten zijn nog nooit door menschen- voeten betreden. In dit bosch, zoo ver van de bewoon de wereld, leefden twee dwergen, Tip en Top, broederlijk samen. Het waren twee stokoude kereltjes. In 'n rotskloof, die zonniger was dan elk plekje in de ge- heele buurt, en die 's zomers dan ook op 'n klein tuintje leek, woonden ze in 'n hol, onder eenige rotsblokken, dat ze daar zelf uitgegraven en tot kamertje in gericht hadden. Tip was 'n vroolijke en knappe kabou ter, die uit boomtakken de kleine bed jes, de tafel en de stoelen en zelfs twee kleine kasten getimmerd bad; van klei had ie het noodige aardewerk gebakken. Hij maakte hun beider kleeren uit rellen van haasjes en konijnen, zoo keu rig, alsof ie z'n heele leven kleermaker geweest was. Bovendien hield ie het huis schoon en kookte den pot: kruid- en wortelgroente en bramensoep, want 't waren twee heel eenvoudige kabouters, die met 'n karig maal tevreden waren. De ander ,Top, was den heelen dag op stap. Hg zorgde voor de levensmid delen en den wintervoorraad; haalde met zijn mes wortels en knollen nit den grond, sneed de kruiden, zocht bessen en bramen, sleepte bet brandhout bij el kaar en haalde water uit de beek. De dieren in het bosch deden ze geen kwaad, ze leefden zelfs met hen op den besten voet en daar ze hun taal geleerd hadden, hadden ze gezelschap genoeg om mee te babbelen. Dit was voor de dieren zelf ook voordeeBg, want Tip was een halve dokter en wist allerlei middeltjes voor ziekte of verwondingen en Top zag •r zoo eerbiedwaardig uit, dat ie er altijd bijgeroepen werd, wanneer ze bij ruzie of oneenigheid 'n eerlijken scheidsrechter noodïg hadden. Zoo verliepen jaar en dag. Eens zat Tip voor de deur van hun klein huisje 'n paar winterpantoffeltjes nit moüenvelletjes te naaien, toen ie eensklaps in de verte getrappel hoorde. Hij hield op met werken en mompelde: „Zou dat Lampe zijn? Maar wat heeft ie 'n haast!" Warempel, het was Lampe, de haas. „Och hemeltje lief", riep deze en viel doodop in 't gras voor de kabouterwo- ning: „'t is gedaan, 't is gedaan! m'n lieve vrouw is dood!" „Wel gecondoleerd, hoor!" zei Tip medelijdend. „Kunnen wij haar vel krij gen? T op heeft 'n paar nieuwe water laarzen noodig!" „Ja, da's goed, vooruit maar!" ant woordde de haas en hij begon opnieuw te schreeuwen en te klagen: „Maar denk om je eigen huid. Er zit 'n vos in de buurt, die heeft mijn arme vrouw ook doodgebeten!" „Da's leelijk, da's leelijk!" zei Tip, „zoolang 't mij heugt, is hier nog nooit vos in de buurt geweest. Maar wan neer het werkelijk waar is, dan is het met ons rustig leventje gedaan, dat voor spel ik jullie!" Het was echter werkelijk zoo en toen Lampe 'n beetje over z'n zenuwen heen was, vertelde hij in bijzonderheden wat er gebeurd was. Hij was nog niet uitge praat, toen het eensklaps kraakte in de dennen boven hun hoofd en weinige se conden later Klauterbaas, de eekhoorn, halsoverkop langs een der stammen naar beneden sprong. Hij stond te trillen op z'n pootjes en kon er geen woord uit brengen: „O, o, o meneer Tip", begon ie plotseling, ,,d'r is hier 'n vos in 't bosch. M'n vrouw heeft ie al te pakken. Ze zat onder den bikken beuk, je weet wel, den dikken beuk bij den ouden hazelaar, rustig wat nootjes te knappen. Ik zag het ondier naderbij sluipen, maar van schrik kon ik geen geluid geven. Met 'n enkelen sprong had ie 't arme mensch te pakken. Wat moet ik nou toch begin nen. Wat moet ik toch beginnen?" „Hier is er nog een!" zei Tip en wees op Lampe. „Ik zie wel, van nu af aan is niemand z'n leven meer zeker!" Maar tegelijkertijd hoorden ze boven hun hoofd 't geklepper van twee bosch duiven, die hun nood kwamen klagen, dat hun jongen door den vos opgegeten waren. „Ja, beste vrinden, ik kan niets an ders doen dan jullie den goeden raad geven: kijkt goed uit en weest op ie hoedel Lampe jij hebt 'n paar groote lepels aan je hoofd en vier vlugge voe ten aan je lijf, die sneller zijn dan vos- sepooten. Klauterbaas, blijf jij boven in de boomen. Daar vind je voedsel genoeg en kan de vos je niet pakken. En jullie beiden, haalt je zaad maar wat verder uit de buurt en, als er gevaar dreigt, blijft in de lucht. Waarschuw alle vrinden in het bosch, maar vlug, voor er nog meer ongelukken gebeuren." „Ach, m'n arme vrouw!" zuchtte de baas en sprong'""Wëjf"tuscfieS "dt? dichte dennestammen. „O, "wat ben ik toch 'n ongelukkige kerel!" klaagde de eekhoorn en .was spoedig tusschen de boomtoppen ver dwenen. „Onze arme kindertjes! Onze arme kindertjes!" schreiden de duiven en vlo gen weg. Tip wilde weer aan z'n pantoffels be ginnen, maar 't werk wilde niet meer vlotten. „Was Top toch maar thuis. Waar blijft ie toch!" vroeg hij angstig. Gelukkig, daar kwam ie juist aan, op den eenen schouder 'n zak vol padde stoelen, op den anderen 'n zak bramen. „D'r is iets verschrikkelijks gebeurd!" riep Tip al uit de verte. D'r is 'n vos ons mooie bosch binnengedrongen en heeft de vrouwen van Lampe en Klauterbaas reeds vermoord en ook de kinderen van de boschduiven!" „Potdikkie!" verschrok Top en smeet de zakken van den schouder. „Da's me ook wat! Maar kunnen we daar niets tegen doen? 't Is 'n sluwe sinjeur. Maar misschien kunnen we hem door 'n list er in laten loopen. We moeten d'r eerst maar eens rustig over slapen, dan zullen we morgen verder zien!" Ze hadden matrasjes met mos in hun bedden en vellen als dekens er over en toen ze gegeten en gedronken hadden, kropen ze naar hun slaapkamertje en sliepen weldra in. Doch midden in den nacht schrok Tip wakker; hij hoorde snuiven en krabben aan de voordeur. „Top! Top!" en hij schudde z'n kame raad wakker; „d'r is iets niet in orde. Ze zitten aan onze voordeur te peuteren." „Top sprong 't bed uit, stak de lamp aan, terwijl Tip naar de deur liep, om door het sleutelgat te loeren. Doch eensklaps klonk 'n geweldig ge kraak, de deurpaneelen vlogen naar bin nen en 'n spitse snuit met twee gloeien de oogen stak door de opening. „Hé! hé!" riep Tip dapper, „hier wo nen fatsoenlijke lui. Je kunt toch zeker wel behoorlijk aanbellen. Top, haal 'n spaander uit 't vuur, dan kunnen we me neer de vos bijlichten!" Want het was de vos in eigen persoon. En waar 'n vos met z'n kop doorheen is, komt de staart vanzelf en met een beetje duwen' en wringen stond ie mid den in de kamer. „O", zei ie verwonderd, „had ik ge- weten, dat hier zulke menschen woon den, dan had ik me niet zoo druk be hoeven te maken. Nou, als je je behoor lijk kunt gedragen, kun je hier bij me blijven wonen. Wat? Kijk je leelijk? Wil je niet? Dan als de deksel d'r uit en vlug ook, anders eet ik je met huid en haar op, dat er geen botje meer over blijft!" „Nou, nou!" antwoordde Tap dapper, k moet zeggen, 't is buitengewoon vriendelijk." Toch schoof ie den grendel van de deur en gevolgd door zijn ka meraad stapte hij in den donkeren nacht naar buiten, waarop de vos de wo ning achter hen sloot. De twee kabouters liepen op goed ge luk af een eind het bosch in en gingen toen het hoofd in de handen op 'n rotsblok zitten. „Ja, wat hadden we anders moeten doen! Tegen zoo'n vent helpt geen vech ten!" zei Top, „Wij waren heelemaal ongewapend en hij heeft zijn tanden al tijd bij zich. We weten nu toch in ieder geval, dat ie niet tegen twee tegelijk durft te beginnen en we hebben tenminste altijd nog tijd, om over 'n list te prakki- zeeren, om dien sinjeur onschadelijk te maken. Maar één ding is zeker: we mogen niet tegelijk gaan slapen; om de beurt zullen we de wacht moeten houden." Het verdere deel van den nacht deden ze dit dan ook en toen Top 's morgens wakker werd, riep ie verheugd: „Ik heb t! We moeten als ie slaapt, door het gat in de deur rijshout aansteken; dan stikt ie in den rook!" „Dat kunnen we in ieder geval pro- beeren", zei Tip. „Laten w dan maar direct rijshout gaan zoeken!" Ze wachtten tot den middag toen de vos weer naar huis was gegaan om zijn middagdutje te doen. Stilletjes legden ze het rijshout voor de opening, staken het aan en klommen in 'n boom, om te zien, hoe 't af zou loopen. Maar 't duurde niet lang, of ze zagen de deur opengaan en hoestend en nie zend kwam de vos naar buiten, keek naar het vuur, zag toen in het rond en riep woedend: „Dat kan niemand anders dan die kabouters gedaan hebben; maar dat zal ik ze betaald zetten." Den geheelen dag durfden de twee ka bouters hun hooge schuilplaats niet meer verlaten, maar toen het donker werd, gingen ze er vandoor, tippelden een flink eind weg en sliepen dan weer 'n poosje, maar natuurlijk om de beurt, Tip werd 't laatst wakker. „Moet je hooren," zei ie, „wat ik nou gedroomd heb. We moeten het groote net nemen, waarin onze paddestoelen hangen te drogen en dat voor de deur opening spannen. Als ie er inspringt, trek ik het touwtje aan en mijnheer is ge vangen. „Ja, maar da's een gevaorlijk ding!" zei Top. „Maar als je 't wilt doen, zal ik in den boom de wacht houden!" Ze keerden naar hun huisje terug en toen de vos dien middag uitging sloop Tip naar binnen, haalde het paddestoe- lennet en spande het voor het gat in de deur, terwijl hij het touwtje aan 'n den- neboom vastbond. Toen klom hij naar boven, naar Top, die al boven in den boom zat. Eerst tegen den avond kwam de vos terug, over de rotsblokken, waaronder de kabouterwoning gebouwd was en stiet bij het naar beneden springen met z'n snuit tegen bet touw. „Hé! wat is dat?" bromde de vos, ,,'k geloof, dat hier iets niet pluis is!" Hij hekeek het gat in de deur, trok aan de lus en stak er eindelijk voorzichtig z'n poot in. Maar hij zag, welke poets ze hem had den willen spelen en woedend brulde hij: „Wanneer ik die twee gekken tusschen de tanden krijg, ken ik geen sikkepitje genade meer." Hij trok het net voor de deur vandaan en kroop toen voorzichtig naar binnen. Tip en Top boven in den boom keken elkaar beteuterd aan. „Droomen da's ook al bedrog!" mop perde Top. „Maar weet je wat ik doe? Ik ga naar den auerhaan 1) om hem te vragen, hoe we dien leelijken vos hier uit ons bosch moeten jagen. Hij weet 'n hee- leboel en ik weert hem te wonen!" Toen het donker geworden was, klom men ze stilletjes weer naar beneden en trokken het bosch in. De wandeling duurde bijna den geheelen nacht tot ze eindelijk bij 'n ouden denneboom kwa men. „Hier heb ik hem dikwijls zien zitten!" zei Top. „Wacht jij hier dan maar," zei Tip, „dan ga ik 'n deurtje verder, want ik ben bang voor dien toovenaar." Ieder ging nog 'n dutje doen, Top onder den ouden den, Tip vijftig meter verderop. Eensklaps werd Top wakker door 'n helsch spektakel boven zijn hoofd en toen ie omhoog keek, zag ie bij het eerste morgenlicht in den boom den auerhaan onder 'n akelig geschreeuw, met uitgespreiden staart op een der tak ken heen en weer springen. Top kreeg het eerst wel 'n beetje be nauwd en kon van angst bijna geen woord uitbrengen, maar eipdelijk vatte hij moed en kwam met z'n verzoek om raad voor den dag. De auerhaan hoorde hem rustig eft kalm aan, maar zijn oogen fonkelden, dat je er naar van werd. „Loop 'n eind naar 't Oosten de zon tegemoet," zei hij eindelijk: „daar zal je een kleinen heuvel vinden, waaronder 'n muzikant begraven ligt. Boven op den heuvel groeit 'n groote gele brem. Van deze struik snij je een takje af, maak er_ een fluitje van en daar kom je over drie dagen mee hier. Ik zal eerst 'n tijdje op je muziek dansen en je dan vertel len, wat je te doen hebt. Maar maak nu als de deksel, dat je uit m'n oogen komt!" Top kwam met 'n beteuterd gezicht bij Tip en zuchtte: „Als 'tons niet.lukt van de brem 'n fluitje te snijden, dan helpt ons alles niets." „O, maak je maar. niet bezorgd," zei Tip, „dat kan ik wel." „Maar 't moet 'n dwarsfluit zijn, heeft ie gezegd!" „Komt in orde!" stelde Tip hem gerust. Ze gingen de zon tegemoet, vonden den heuvel en de bremstruik en Top gaf Tip z'n wortelmesje. Twee dagen lang werkte de kleine kabouter aan z'n in strument en toen hij klaar was, zette hij de fluit dwars voor z'n mond en begon te blazen. Nauwelijks had ie den eersten toon gehoord of Top zette 'n verheugd ge zicht, beurde z'n rechterbeen op en op de volgende tonen begon ie te dansen en te springen, dat Tip het uitschaterde van 't lachen en de blazerij staken moest. „Om 's hemels wil, blaas niet meer!" riep Top half-boos, „dat is met die fluit niet in den haak. D'r schoot me iets in m'n beenen, ik weet niet wat, dat 'n mensch gek maakt I" „Kameraad!" riep Tip opgetogen, „ik begrijp het. Met deze fluit ben 'k voor de heele wereld niet bang meer," Den volgenden morgen stond Top na tuurlijk onder den ouden denneboom te blazen en onmiddellijk kwam de auerhaan aangevlogen, knikte hem heel genadig toe en begon boven op een der dikste takken als 'n dolle heen en weer te springen. Toen dat zoo ongeveer 'n uur geduurd had, liet de vogel zich met uitgespreide vleugels uit den boom vallen, zoodat Top van schrik met fluiten ophield. „Zie zoo!" sprak de auerhaan, „als je Toen hij echter op had gehouden met z'n fluiterij, had de vos er niet lang over geprakkizeerd, maar hals over kop de beenen genomen en was er als de wind vandoor gegaan. Het hielp niet, dat Tip weer begon te fluiten; van den vos was er niets meer te hooren of te zien. „Hallo!" riep de kabouter tot de dui den vos ziet, begin dan maar te fluiten. De rest komt dan wel vanzelf. De fluit mag je houden. Je kunt er alle onrust stokers en ruziemakers mee buiten 't bosch houden, maar maak er geen mis bruik van, anders verdwijnt de fluit en ik kan je voor den tweeden keer niet meer helpen." Rrrrt rrrrt en weg was ie! „Tip, ik houd die blazerij niet lang vol," zei Top 'n beetje angstig, toen ie bij z'n kameraad terug was. „Zou jij niet voor den vos willen fluiten; jij hebt 'n langeren adem dan ik." „Met alle pleizierl" antwoordde deze. „Ik zal blazen, tot ie zich de longen uit 'tlijf gedanst heeft, want dansen moet ie, dat zal je zien. Dat is het geheim der fluit. Pas op, laten we het nog één keer even probeeren!" Er vlogen namelijk 'n paar boschdui ven boven hun hoofd. Tip zette de fluit aan den mond en begon, en direct kwa men de vogels naar beneden. Ze wilden iets zeggen, maar ze hadden er geen ge legenheid meer voor, want op 't zelfde oogenblik lieten ze hun koppen op zij hangen en met uitgespreide vleugels maakten ze de gekste bokkesprongen, zoodat Top krom sloeg van het lachen; onderwijl ie zelf als 'n dolle in het rond moest springen, dat ie bijna geen adem meer halen kon. „Nou," riep Tip, „wat dunkt je er van? En daarmee gaan we nou den vos te lijf. Vliegen jullie even 't bosch in om te zien waar Lampe en Klauterbaas zijn en breng ze naar ons huisje. Ze moeten er getuigen van zijn, hoe we dien rooie z'n verdiende loon zullen uitbetalen." De duiven vlogen weg en de kabouters stapten verder. Onderweg zeide Top: „Ik ga liever 'n beetje op zij staan en doe 'n paar watjes in m'n ooren, want ik moet van die danserij niets meer heb ben/. Ik merk wel, dat dat heelemaal niet goed meer is voor m'n oude botten. Ik blijf hier achter en als je hem het laatste liedje uitgeblazen hebt, laat mij dan maar even roepen: dan stroop ik hem z'n vel af." Tip ging alleen verder en onderweg voegden zich de boschduiven en de beide viervoeters Lampe en Klauterbaas bij hem, die vreeselijk nieuwsgierig waren naar wat er ging gebeuren. „Jullie behoeft heelemaal niet bang te zijn!" zei Tip trotsch. „Hij kan je niets doen, als ik er bij ben!" 't Was juist middag, toen ze bij de kabouterswoning aankwamen. Tip kroop brutaal naar binnen, maar verscheen direct weer en meldde, dat de vos nog niet present was. Hij ging zoolang op 'n dikken boom wortel zitten, dicht bij de huisdeur en maakte zich gereed, den vos te ontvan gen. De overige dieren waren eerst 'n beetje benauwd, maar toen Tip hen ge rustgesteld had, beloofden ze eveneens de komst van den vos af te wachten. De boschduiven zochten zich 'n boom tak uit, Klauterbaas 'n hoogen stam, dien hij uit verveling op en af tippelde en Lampe ging dicht bij Top op den grond zitten. Eindelijk kwam de vos, keek eerst roet nijdige oogen naar den kabouter, toen naar den bevenden Lampe en sprong op hen toe. Maar Tip had de fluit voor den mond gezet en begon uit alle macht te blazen. Hè, wat was dat? De vos draaide zich om, ging op z'n achterpooten staan, draaide met z'n oogen en begon op en neer te trippelen. Maar warempel, Lampe begon ook en deed hetzelfde. Dit was 'n polka, zooals er op de heele wereld nog geen gedanst was. De vos nam zijn rooden staart in zijn linker- voorpoot en zweefde als 'n volleerde dansmeester over 't mos. De haas deed er niet veel voor onder en ook de dui ven op hun boomtak dansten, dat het 'n lieve lust was, zoodat ze moeite hadden, niet naar beneden te tuimelen. Klauterbaas sprong als 'n dolle van den eenen boom op den anderen. „Sjonge, sjonge," bedacht Tip zich, „da s eigenlijk 'n stommiteit van me. W anneer de vos het langer volhoudt dan de anderen, dan moet ik om hun nentwille wel ophouden en dan ontsnapt ie ons nog!" Hij blies en blies ondertusschen maar door. Ja. hoe zou dat afloopen? Maar plotseling riep een der bosch duiven: „Kabouter, houd er in 's hemels naam mee op, 't Is mijn dood!" J'P hield even op en schreeuwde: „Vooruit, maak dat je wegkomt; de an deren houden 't wel vol!" ven, „vliegt wat je kunt en kijkt waar de vent gebleven is." t Maar afleen de dofier kon nog maar vliegen en het duurde 'n heelen tijd eer deze terugkwam. „We zien dien vos niet terug," zei Tip verdrietig. „Nou is ie toch nog zijn wel verdiende straf ontloopen. Maar 'tis eigenlijk allemaal mijn eigen schuld." „Ik had het wel volgehouden," pochte Klauterbaas. „Ik, geloof ik, ook," zei de haas, maar hij snakte naar adem. Tip ging Top halen. Hij dacht: „die zal aardig mopperen, als ie hoort hoe het ge gaan is." Maar dat viel mee. En zoo betrokken ze vergenoegd weer hun woning onder den dikken boom, hielden er eerst groote schoonmaak, stop ten het gat dicht en gaven den volgen den avond groot bal, waarop al de dieren van het bosch uitgenoodigd waren. En er werd uitbundig feestgevierd, nu ze den ongenooden gast weer kwijt waren, die wel nooit meer terug zou komen. 1) 'n boschvog^L (Oplossing). Zoo was de kring samengesteld, waar door werd uitgemaakt, dat alle blanken gespaard bleven ingeval de kapitein be gon te tellen en telkens de negende man moest te water springen, waarna diens linkerbuurman weer met 1 begon. n. beteekent neger en bl. beduidt blanke. Een minder bekende puzzle is die der twee ballen. In Engelsche speelgoedwinkels de Fa. Perry importeert die dingen ook in ons land kun je naast vele andere ook dit instrumentje koopen. Maar met een beetje moeite fabriceer je d'r zelf een. Luister: In een 30-40 c.M. langen lineaal boor je drie gaatjes, twee kleine aam het eind en een dubbel zoo groot in het midden. Je neemt nu een iets meer dan twee keer zoo lang touwtje, schuift daar twee doorboorde houten balletjes aan, waarvan de grootte d'r niet op aan komt en maakt daarna de uiteinden van het touw met een Hinken knoop in de buitenste gaatjes van onzen lineaal Vast. Is dat gebeurd, dan moet je toestel er uit zien als in het hieronder staande fi guurtje A. Nu neem je het touw tusschen de bei de balletjes beet, steekt dit daarna door het middelste gat dat daarvoor wijd genoeg is, want we maakten het immers tweemaal zoo groot en trekt het touw er nu zoover doorheen als maar mogelijk is. De ballen zijn dan natuurlijk vast tegen de lineaal gedrukt. (Zie de volgende figuur). Nu trekken we de touw-lus om het eene uiteind van de lineaal en daarna over het andere, zooals het volgende teekeningetje aangeeft. Trekken we nu de houten balletjes weer naar beneden, dan krijgen we de yj Cl? fin 1%. De psychiaters kwamen aan, Met meters enzoovoorts En maten met hun instrument Hun beider hersenkoorts. De eene dokter vond: „Bedrog", Een tweede: „Fantasie". De derde meende; ,,'t Verhaal is waar En een ander: t Is geen van drie-" 197. Toen werden zij tezamen in Een bedje neergelegd, Tot door de Hooggeleerden straks Hun lot zou zijn beslecht, 'un bedje was wel heerlijk, maa rij-zijn gaat boven al, n al dat morrelen aan je hoofd Maakt je ten slotte mal. r8. De arme Klorus zuchtte maar En vond: „Eerlijk gezegd, Hadden we 't bij ons bazen toch Bij lange niet zoo slecht." „Kom kom," sprak Dorus, „niet getreu' Kijk daar eens, naast ons bed, Zie ik een mooie luchtpomp staan: Ha, ha! Nu opgelet!" (WorHl «fvr puzzle compleet als ik hierboven voor jullie teekende en zooals je ze ia de winkels kunt koopen. Nu laat je het ding aan vrienden en kennissen zien met het verzoek de beide houten balletjes bij elkaar aan een zelfde lus te krengen (dus zooals in de bovenste figuur). En ik wed om 'n' halven cent, dat het eerste half uur d'r niemand iets van te recht brengt. Jij zelf kunt het natuurlijk wel, als je dezelfde bewegingen, die we boven be schreven hebben, nu maar in omgekeer de volgorde uitvoert WIST JE DAT? 't Zaakje maar blauw, blauw laten. Deze uitdruking hoor je honderd keer gebruiken en ik wed, dat de meesten van jullie niet weten waar ze vandaan komt. Nou heel precies weten zelfs de taal geleerden het niet, maar daar zijn een tweetal vertelsels, die ons mededeelen, wat de eigenlijke oorsprong van dat „blauw, blauw" zijn zou. Zeker winkelier had 'n uithangbord tentoongesteld, waarop bezems waren geschilderd. (Volgens een andere lezing echter was het een tabakshandelaar, die de vorige eeuw in de Peperstraat te Groningen woonde). Het waren bezems met lange, en korte stelen en daaronder stond te lezen. Groote stelen en kleine stelen Groote stelen het meest. De overheid liet den man aanzeggen, dat zulk een opschrift niet paste en dat hij dus 't bord moest wegnemen of die woorden veranderen. 'n Paar dagen later las men op het uithangbord: Aan het zeggen der Heeren van 't Stad- (huis. Is dat van de groote stelen abuis. Het gevolg van deze nieuwe beschil dering was, dat van overheidswege het heele bord nu met blauwe verf werd be streken, .zoodat er noch van de teeke- ning, noch van het gedicht iets meer te zien was. De winkelier echter niet tevreden, liet nu over het blauw heenschilde ren Om met de heeren van 't stadhuis niet te kijven, Zullen we het blauw maar blauw laten blijven. Zooals ik zei, er is ook nog 'n ander verhaal over deze uitdrukking. Het was n.l. de gewoonte, dat votfltri en schippers je ziet het tegenwoor dig nog wel eens een enkelen keer op hun wagens of schuiten een of ander versje lieten schilderen. Zoo had zeker bootje het volgend ge dicht. De groote dieven rijden te paarde De kleine hangt men tusschen hemel en aarde. En als de groote genoeg hebben gestolen Wordt hen nog stad en land aanbevolen. Toen de magistraat, op straffe van zware boete, den boer verbood, hier mee weer ter markt te komen ,liet de boer het wegmaken met blauwe verf, met welke kleur zijn heele wagen ge schilderd was. Echter liet hij er in lichter blauw op zetten. „Omdat ik de waarheid niet mag schrijl (ven Zal ik dit blauw maar blauw laten blij- (ven", Gevat, Een vischvrouw, die al haar visch had verkocht, nam plaats in een tram. Haar leege mand rook sterk naar de visch die er had ingezeten. Een jongmensch naast haar trok met een benauwd gezicht zijn jas weg en toonde zóó openlijk zijn afkeer. „U had zeker liever een heer naast u gehad?" vroeg zij. „Ja," ant-voordde hij. ,,Orn o de waarheid te zeggen, ik ook".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 10