bo i\Onz 81 88 D mi 1 m 1 ®j m lil m Hf O n H m 3. m if De Slimmelingen. O %J/< O O lÉÉ O p 1 Puzzles. Wt DORUS EN KLORUS, DE VROOLlJKE JONGENS 4 "N ratl||,1"""l""l<|1HÏÏ Wa WA wA W/A, AA, "AA WA Am DOOR G. D. HOOGENDOORN p m i kM lïi I Uitde Moppentrommel Naar Grimm. Op een dag haalde een boer zijn stok van beukenhout uit den hoek, en zei tegen zijn vrouw: „Trientje, ik ga uit, en kom pas over drie dagen terug. Als er in dien tusschentijd soms een veehande laar voorbijkomt, en onze drie koeien knopen wil, kun je toeslaan, maar alleen voor tweehonderd rijksdaalders, niet minder, versta je." „Ga maar, en goeie reis!" antwoordde de vrouw, „ik zal er wel netjes voor zorgen." „Ja, jij!" zei de man, „je bent als klein kind eens op je hoofd gevallen, en daar heb je altijd iets uit gehouden. Maar dat zeg ik je, als je domme dingen uithaalt, dan zal ik je rug eens blauw schilde ren, en dat nog wel zonder verf, alleen maar met dezen stok, dien ik hier in mijn hand heb, en de verf zal er een heel jaar lang niet afgaan, daar kun je op rekenen." Daarmee ging de boer. Den volgenden morgen kwam de vee handelaar, en de vrouw hoefde niet lang met hem te onderhandelen. Zoo gauw hij de koeien bekeken had, en den prijs gehoord, zei hij: „Dat geef ik er graag voor, zooveel zijn ze, onder ons gezegd en gezwegen, best waard. Ik zal de beestjes meteen meenemen." Hij maakte ze van den ketting los en dreef ze den stal uit. Toen hij er het erf mee af wilde gaan, hield de vrouw hem aan een slip van zijn jas vast en zei: „Je moet me eerst de tweehonderd rijksdaalders geven, anders kan ik je er niet mee laten ver trekken." „Wat je gelijk hebt!" zei de man, „maar nu heb ik ongelukkig vergeten, mijn leeren beurs bij me te steken. Maar maak je maar niet bezorgd, je zult vol doende zekerheid hebben tot ik betaal. Twee koeien neem ik mee en de derde laat ik hier, dan heb je een goed pand". Dat vond de vrouw een schitterend idéé; ze liet den man met zijn koeien vertrekken en dacht: „Wat zal Hans blij zijn, als hij ziet hoe slim ik het aange legd heb." x De 'boer kwam den derden dag thuis, zooals hij gezegd had, en vroeg dadelijk, of de koeien verkocht waren. „Zeker, lieve Hans," antwoordde de vrouw, „en juist zooals je gezegd hebt, voor twee honderd rijksdaalders. Zooveel zijn ze eigenlijk niet waard, maar de man nam ze zonder tegenspraak of afdingen, vind je dat niet heerlijk?" een binnen, zooals je wel uit het sprookje weet." „Wie had dat toch kunnen denken?" riep de vrouw. „Maar weet je wat? Ik zal zijn Zondagsche jas halen, die thuis nog in de kast hangt; die kan hij daar met eere dragen. Wees zoo goed en neem die van hem meel" „Dat kan ik niet goed doen," antwoordde de boer, HIJ ging naar Kuïs en vertelde aan zïfri moeder, wat er gebeurd was: en dat hij het paard naar zijn vader gestuurd had, zoodat die niet altijd te voet die lange, lange rozenhaag hoefde af te werken. „Daar heb je wel aan gedaan!" antwoord de zij, „jij hebt nog jonge beenen, en kunt beter loopen dan hij!"* Toen de boer thuisgekomen was, zette hij het paard in den stal naast de ver pande koe, ging daarna naar zijn vrouw, en zei;. „Trientje, dat is je geluk geweest; ik heb er twee gevonden, die nog on- noozeler zijp dan jij; voor dit keer kom je er zonder slaag af, ik zal 't kwastje blauwe verf voor een andere gelegen- „kleeren mag men niet in den hemel brengen; alle aardsche spullen moet je vóór de poort afgeven." „Hoor dan eens hier," zei de vrouw, „ik heb gisteren mijn mooie boekweit verkocht, en er een aardig duitje voor gekregen; dat zal ik hem sturen. Als je de beurs tusschen je buis verstopt, merkt geen mensch er iets van." „Als 't dan niet anders kan," zei de boer, „dan wil ik je dat pleiziertje wel doen!" „Blijf daar maar zitten," hernam zij, „ik zal vlug naar huis rijden, én mijn buideltje halen; ik ben weer gauw terug. Ik ga niet op 't stroo zitten, zie je, maar ik blijf op den wagen staan, dan hebben de ossen niet zoo zwaar te trekken." Ze keerde met haar spannetje om, en de boer dacht: „Die heeft werkelijk aan leg! Als ze me 't geld werkelijk brengt, kan mijn vrouw van geluk spreken en ik ook, want dan krijgt ze geen slaag." 't Duurde niet lang, of de vrouw kwam er weer aan, bracht het geld mee, en stopte het zelf tusschen zijn buis. Vóór ze_ weer wegging, dankte ze hem nog duizendmaal voor zijn moeite. Toen de vrouw weer thuiskwam, vond ze daar haar zoon, die juist van het veld was teruggekomen. Ze vertelde hem, wat voor onverwachte dingen haar overkomen waren, en voegde er bij: „Ik ben echt blij, dat ik een gelegenheid gevonden heb, mijn armen man iets te sturen; wie had kunnen denken, dat hij in den hemel nog ergens gebrek aan zou lijden?" De zoon was uiterst verwonderd. „Moeder," zei hij, „zoo iemand uit den hemel kom je niet alle dagen tegen; ik ga meteen op weg en zal zien, dat ik den man nog vind; hij moet me eens pre cies vertellen hoe 't er daarboven uit ziet, en hoe het werk er verdeeld is." Hij zadelde zijn eenig paard en reed in galop weg. Hij vond den boer onder een wilgenboom langs den weg zitten; hij was juist van plan, het geld dat in den buidel was, te gaan tellen. „Heb je mis schien ook den man gezien, die uit den voor den wagen heen en weer, als hemel gevallen is?" vroeg de jongeman hem. „Ja," antwoordde de boer, die is weer op de terugreis gegaan,, en ginds op dien berg geklommen: dan was hij er een beetje dichter bij! Je kunt hem nog heid bewaren." Toen stak hij zijn pijpje aan, ging in zijn gemakkelijken leunstoel zitten en zei: „Dat was me een goed zaakje, voor twee oude magere koeien een vurig paard, en nog een stevigen buidel vol geld op den koop toel Als domheid altijd zooveel inbracht, zou ik ze graag in eere houden!" Zoo dacht de boer, maar ik voor mij heb liever met die onnoozele halzen te doen, dan met zoo'n slimmerd als hij. Al zou 'k ze ook niet afzetten op zoo'n lee- lijke manier! PIERROT. „Waar heb je het geld?" vroeg de boer. ,'t Geld o, dat heb ik nog heelemaal niet!" antwoordde de vrouw, „hij had juist zijn leeren beurs" vergeten, maar hij zou het gauw brengen; hij heeft me een goed pand achtergelaten." „Wat voor een pand?" vroeg de boer. „Een van de drie koeien; die krijgt hij niet eer, voordat hij de andere betaald heeft. Ik heb 'tsiim aangelegd en de kleinste gehouden, die eet 't minste!" Haar man werd woedend, hief zijn stok op, en wilde haar daarmee het beloofde verfkwastje geven. Maar opeens liet hij hem weer zakken en zei: „Je bent de domste gans, die er op Gods aardbodem rondschommelt, maar je gaat me toch aan m n hart. Ik zal den weg op gaan, en drie dagen lang wachten, ol ik iemand vind, die nóg onnoozeler is dan jij. Ge lukt me dat, dan kom je er zoo af, maar vind ik er geen, dan zul je je welver diende straf niet ontgaan." Hij ging naar buiten op den landweg, ging langs den kant op een steen zitten cn wachtte op de dingen die komen zou den. Daar zag hij een boerenwagen aan komen, en een vrouw stond daar midden op, inplaats van op het stroo te gaan zit ten, dat er ook nog oplag, o£ naast de ossen te loopen en ze te leiden. De man dacht: „Dat schijnt er wel zoo eentje te zijn, als je zoekt," sprong op en liep voor den wagen heen en weer, als iemand, die niet goed bij 't hoofd is. „Wat wil je, vriend?" vroeg de vrouw, „ik ken je niet, waar kom je vandaan? „jk ben uit den hemel gevallen," antwoordde de boer, „en weet niet hoe ik weer naar boven moet komen; kun je me er niet heenrijden?" „Neen," zei de vrouw, ,,'k weet den weg niet. Maar als je uit den hemel komt, kun je me misschien wel zeggen hoe mijn man het maakt; die is er al drie jaar en heeft nog nooit bericht gestuurd; je hebt hem zeker wel eens gezien?" „Ik heb hem wel gezien, maar het kan niet alle menschen voor den wind gaan. Hij moet de rozenhaag verzorgen, die rondom den heelen hemel loopt, en hij ziet er vreeselijk rafelig uit van al de doornen, waaraan hij telkens blijft han gen. Zijn kleeren zullen hem wel gauw van zijn lijf vallen. Kleermakers zijn er boven niet; de heilige Petrus laat er geen inhalen, als je hard rijdt!" „Och," zei de jongen, „ik heb me den heelen dag afgesloofd op het veld, en de rit hierheen heeft me heelemaal dood moe gemaakt. Jij kent den man; wees zoo goed en rijd er op mijn paa-d heen, en zie hem te overreden, dat hij nog eens hier komt!" „Aha," dacht de boer, „dat is er wéér zoo één, die geen pit in zijn lamp heeft! „Waarom zou ik je dat pleiziertje niet doen?" zei hij, steeg op en reed in vol len draf weg. De jongen bleef zitten, tot de nacht inviel, maar de bóer kwam niet terug. „De man uit den hemel heeft zeker erge haast gehad, en niet willen omkeeren, en nu heeft de boer hem be paald het paard meegegeven om aan mijn vader te brengen!" RAADSELS NO, 31—35. 31. Dikwijls ben ik het eenige wat de menschen weten; de dooven hooren mij en de blinden zien mij; wie mij bezit, geraakt tot den bedelstaf; velen leggen er zich op toe om iets voort te brengen en tot hun spijt schenken zij aan mij het bestaan. Velen verkrijgen mij echter kosteloos en zonder veel moeite. Ik ben de oor spronkelijke stof der wereld. 32. Ik heb twee hoofden en een staart, twee armen en zes voelen; om te loopen gebruik ik er echter slechts vier. 33. Met a. ben ik lang en dun of dik en ga van land tot land; met e. ben ik dik of dun en w^rdt uitgespreid over vel den en weiden; met i. ben ik soms dik en zweef over bergen en dalen, over bosschen en zeeën. 34. Er zit een mannetje op het dak En rookt een pijp, maar geen tabak; Van steen is zijn huid en zwart zijn mond; Nu eens vierkant, dan eens rond. 35. Zoo lang mijn lichaam is, is nok mijn haar. DE HANDIGE FABRIKANT. (Puzzle.) Een fabrikant, die 30 man aan 't werk had, was wegens slapte in 't bedrijf ver plicht 15 werklui te ontslaan. Maar wie zou hij wegsturen? Ze waren allemaal even ijverig en ge willig. Natuurlijk wilde hij het liefst de bekwaamsten houden en om nu de ande ren niet voor 't hoofd te stooten, besloot ie op 'n slimme manier zich van de 15 minder bekwamen te voldoen. Hij zette het heele personeel op de binnenplaats der fabriek op 'n rij en zou nu bij het aftellen telkens den negenden man laten wegvallen. En zoo gebeurde het: hij begon voor aan te tellen en telkens werd no. 9 aan gewezen, als een der ontslagenen. Daar na vervolgde hij de tellerij en wanneer hij aan 't eind van de rij gekomen was, begon ie telkens weer van voren af aan. Je snapt, dat ie, zonder dat de werk lui er eigenlijk iets van in de gaten had den, de volgorde in de rij der bekwamen en minder bekwamen geregeld had. Maar hoe? Dat moeten jullie nou dit keer eens even uitzoeken. j Probeer de 30 werklui ook eens op n rijtje te zetten. Je kunt bijv. de be kwamen aanduiden met 1 en de minder bekwamen met 0. v°'£ende week krürf je de oplos sing. Kijk dan maar eens na, of die van jullie daarmee klopt. ZIGEUNERSTREKEN. In Hongarije is het liegen en bedriegen der Zigeuners en hun stelen en afkeerig- heid van werken spreekwoordelijk. Zoo zegt men daar: „Hij liegt als 'n Zigeuner Een Zigeuner willen verbe teren is den moriaan gewasschen Zelfs 'n Zigeuner zou ploegen, als ie er zich aan gewend had, enz., enz. Ontelbare schelmstukken worden er dan ook van de Zigeuners verhaald. Wie in hun handen valt, is het kind van de rekening en zelfs als ze elkaar 'n poets kunnen bakken, laten ze het niet. Eens werd een Zigeunerbende bij den schout van een dorpje geroepen, om bij gelegenheid eener danspartij muziek te maken. In de zaal werd gedanst en de Zigeu ners waren in het voorvertrek geplaatst, waar de basspeler al heel gauw achter de kachel een flesch met een verlokke lijk fijn merk in de gaten kreeg. Hij twijfelde geen oogenblik, of een knecht had die flesch gekaapt en daar voorloopig weggezet. Een blik van ver standhouding tusschen de bruine muzi kanten was genoeg en het besluit werd genomen den diefachtigen knecht beet te nemen en de flesch .soldaat" te maken. Ongelukkig was er geen fijne wijn in, maar vloeibaar schoensmeer. De basspe ler nam het eerst 'n flinke teug, zette groote oogen op en reikte zonder een woord te spreken zijn buurman de flesch toe. Deze, de klarinettist, stikte bijna in den slok, dien ie nam, maar verloor zijn tegenwoordigheid van geest niet: „De duivel hale den schoft, die zulken nectar drinkt!" bromde ie in z'n eigen. De eerste viool greep toen de flesch uit de hand; van dezen was het bekend, dat ie de flesch altijd tot den bodem toe leegdronk. De paukenslager keek dan ook met afgunstige blikken naar 't fijne fleschje, maar tot zijn groote verbazing had de eerste viool aan één slok genoeg en kreeg hij ook nog 'n kansje. Nadat alle Zigeuners gedronken had den, wisselden ;ze weer een zwijgenden blik, maar toen kon de basspeler zich toch niet meer goed houden en hij zei tot zijn makkers: „Zeg, jongens, zullen we nu ook maar niet 'n borsteltje toe eten?" GIJNTJE§. Talenkennis. .Twee Hagenaars en een Amsterdam mer zitten in een café te praten. De Hagenaars bluffen verschrikkelijk op hun ervaringen, verre reizen, avonturen, enz. De eene Hagenaar schept vooral op met zijn talenkennis. Allen luisteren, maar als 't den Am sterdammer te bont wordt, valt ie uit: „Da's allemaal nog niks, mén, ik spreek drie talen: Hollandsch, Amsterdamsch- en door de neus!" KLEIN MAAR DAPPER. Kareltje, zes jaar oud, speelt erg op z'n poot tegen de kindermeid. „Zeg eens, ventje," roept z'n vader: „wil je wel eens aanstonds stil zijn of moet ik soms met de zweep koipen?" „Ik heb geen zweep noodig, papa," roept Kareltje, „ik zal d'r zonder zweep wel klein krijgen." 'N KNOOPEN-PUZZLE. V/77Ï7/ Hierboven zie je afgebeeld 'n schaak bord, waarop ik een achtal witte knoo- pen heb gelegd. Als je goed kijkt, zie je echter dat noch in een vertikale rij hokjes, noch in een horizontale rij, noch in een diagonale rij meer dan één knoop ligt. Hoe je ook n lijn over je schaakbord trekt, steeds vind je maar 1 knoop. Maar nou de puzzle. Je moet nu 3 knoopen verleggen, maar zoodanig, dat er wederom horizontaal, noch verticaal, noch diagonaal (let vooral op dit laatste) meer dan één knoop op iedere rij ligt. Probeer jullie daar je krachten eens op. 'k Wed, dat 't nog niet mee zal val len. 'N VLIEGMACHINE VAN PAPIER. Vroeger liepen we als jongens 'n paar uur als we de kans zagen, 'n vliegma chine in de lucht te zien. Dat was toen nog zoo'n half mirakel. Vandaag aan den dog is het in 't geheel niets bijzonders meer en zit je er net zoo veilig in als m n ouwerwetsche trekschuit. Er ons zelf een aanschaffen, zooals 'n vliegende Hollander, of 'n trekwagen, zal echter niet gaan. Daar zijn die dingen nog veel te duur voor. Maar daarom maken we er vandaag zelt eentje, al is het er maar een van papier, waarmee we echter allerlei moei lijke toeren als glij- en spiraalvluchten en nog veel meer kunnen uithalen. Let maar even op. Je begint met 'n stuk papier van 18 C'M. lang en 11 c.M. breed. Geen kar ton, maar gewoon dun papier. Zorg er echter voor, dat er geen kreukels in zit ten. i,7» K t<'h 207. „Kom Dorus broer, hier is een plek, Waar 't heerlijk rusten is, Komt ledigen wij nu de flesch, Want anders gaat t weer mis." En beiden dronken in één teug, Het tooverdrankje op. En waarlijk, na een half kwartier Zoemde het in hun kop. 208. Het leek a's z°emde 't in hun oor, „Slaapt, Dorus, Klorus, voort, Slaapt en rus' uit van 't avontuur, Slaapt jaren ongestoord," En in Eet zilv'ren manelicht, Klinkt nachtegaal gezang, Slaapt wel! m n jongens, Goeden nacbtl Slaapt vele jaren lang!" Nri vouw je een der lange kanten f c.M. om en daarna vouw je dit randje nog eens naar binnen, (zie de stippellijn op de teekening). De meisjes snappen het direct, want 'n „zoom" maken ze, geloof ik, net zoo. lö CM. De persoon in den kring mag nu drie maal raden, in wiens handen de ring of sleutel is. Ieder der genoemde personen moet da handen loslaten, om te bewijzen, dat hi) O Daarna vouwen we het papier in tweeën met het omgebogen randje aan den buitenkant, terwijl we dan de twee helften weer terugvouwen (zie de vol gende teekeningen). We hebben dan 'n soort stevige ribbe gemaakt (b.bi) KraKisnmiiifiiifliiiifOi Buigen we daarna de beide zijvlakken weer terug, zooals de pijltjes aangeven, dan komt de kiel van onze vliegma chine naar buiten. Op de volgende figuur kun je 'm dui delijk zien. De stippellijn op deze tee kening geeft je aan hoe de vorm der z.g. draagvlakken is. Langs deze stippel lijn knip je dus je machine uit. Het ding krijgt dus ongeveer den vorm van een vliegende zwaluw. Om te zorgen, dat de beide draagvlakken precies even wicht maken, wordt 'n lucifer in de lengte in tweeën gespleten en daarna aan een der einden eveneens van een inkeping voorzien (zie de teekening). lllllllTI LOCIPBQ X - f z* N JEE 1 O De laatste teekening vertelt je pre cies, hoe je de gespleten halve lucifer aan de kiel der vliegmachine moet be vestigen, Op het juiste plaatsen van dit houtje berust' hoofdzakelijk het gelukken der vluchten. Of het houtje loodrecht of in de rich ting van het pijltje geplaatst moet wor den, iets naar rechts of iets naar links, dat moet je zelf maar probeeren. Vliegt je machine over den kop, dan kun je hem dwingen tot mooie glijvluchten, wanneer je de staart iets naar boven buigt. Afijn, dat vind je vanzelf. Is ie klaar, dan pak je hem met uit- gestr?kten arm bij de kiel c. en je slin gert hem, niet als een gewonen papieren 'pijl omhoog, maar recht vooruit. Je moet niet ongeduldig worden, wanneer de eerste paar worpen mislukken, na 'n paar oefeningen gooi je zóó, dat je machine allerlei keurige glij- en spiraalvluchten onberispelijk uitvoert. OPLOSSINGEN RAADSELS 31—3.5. 31. Niets. 32. Paard en ruiter. 33. Mast, mest, mist. 34. Schoorsteen. 35. Strijkstok. *N PAAR AARDIGE SPELLETJES. I. Het Bandspel. Alle medespelenden gaan in één kring staan, behalve één, die midden in den kring plaats neemt. Men knoopt de einden van een band of touw aan elkaar. De band moet zóó lang zijn, dat allen het gemakkelijk met beide handen kunnen vasthouden. Het gezelschap laat den band, door de vingers glijden. Degene, die midden in den kring staat, mag den band niet aan raken. Hij moet probeeren iemand van het gezelschap op de vingers te tikken. Degene, naar wiens vingers geslagen is, mag, als hij niet geraakt is, dadelijk den band weer vasthouden. Wie geraakt is, moet in 't midden gaan staan. II. De ring aan het koord. Evenals bij het vorige spel knoopt men de einden van een band of koord aan elkaar, maar men schuift er vah te voren 'n ring of sleutel aan. Eén uit het gezelschap gaat staan mid den in den kring, die door de overige medespelers gevormd wordt. Allen hou den het koord vast en schuiven den ring of sleutel naar hun buurman. Allen moeten natuurlijk voortdurend de beweging maken, of zij den ring (of sleutel) verschuiven, totdat de .meneer" of „juffrouw" in 't midden „halt" roept, waarop alle handen dadelijk stil moeten zijn. den ring of sleutel niet heeft. Heeft deze hem echter wel, dan moet hij in den kring gaan staan en het spel wordt dan op dezelfde manier voortge zet. HL Het rondgaande geldstuk is een variatie op het vorige spelletje. Het gezelschap gaat in een kring zit ten; één gaat er midden in den kring staan. De spelers geven voortdurend 'n cent van den een naar den ander en zingen daarbij: „Centje, centje, maak wat voort Ga weer naar een ander oord." Terwijl het geldstuk van de eene hand in de andere overgaat, moeten alle han den in beweging zijn om den rader te misleiden. r Meent deze te weten, wie het geld stuk heeft, dan gaat hij maar dezen toe, en last hem de handen te openen om zich te overtuigen of ie goed geraden heeft. Heeft ie goed geraden, dan moet de aangewezene in den kring gaan saan. Was het mis, dan wordt het spelletje op de zelfde wijze voortgezet. OPLOSSING DER PERE- EN APPEL- BOOM PUZZLE. Natuurlijk hebben jullie allemaal de Californisqben farmer uil den nood ge holpen, M'n oudste bengel teekende de beg zoo: Hadden jullie de oplossing ook ge vonden? EEN GOED RENDEERENDE ZAAK. Een arm boertje, dat heel afgelegen woonde, werd ziek. 'n Ernstige huiduit- slag plaagde hem met een vreeselijke jeuk. De dokter werd ontboden en schreef baden in zeewater voor. De zoon van den boer werd nu uitgezonden met paard en wagen om in twee vaten aan het vier uur ver gelegen strand zee water te halen. Toen Teun eindelijk het strand had bereikt, zag hij er een vis- scher staan e# meenend, dat deze de „baas" was van al dat water, vroeg hij hoeveel 't kostte. De snuggere visscher antwoordde: „3 cent per emmer" en nadat de onnoozele boerenjongen de vaten gevuld had, betaalde hij den vis scher het aantal emmers water, dat hij van de zee had afgeschept. De baden in het zeewater bleken ge neeskrachtig te werken en nogmaals werd daarom Teun uitgezonden om twee vaten zeewater te halen. Jn tegenstel ling met de vorige maal, toen het vloed was, trof Teun tban9 ebgetij, en hij was verbaasd te zien, dat de zee zoo'n stuk „kleiner" geworden was. Hij keek uit naar den vischer, waarvan hij de vorige maal het water gekocht had en het toe val wilde, dat hij hem op het strand bezig vond met het repareeren van net ten. Vriendelijk zei Teun den vischer goedendag en met zijn duim naar de zee wijzend, zei hij bewonderend: „Ge het hier 'n reuze goei zoakie, baas!" HET TOPPUNT VAN LUIHEID. Een ruiter zag langs den weg drie mannen lui in 't gras iiggen. Hij hield z'n paard in en zeide: „Wie^ de luiste van julie is, krijgt een gulden!" Een sprong er haastig op en zei: „Dat ben ik, mijnheer!" De tweede stak alleen z'n arm uit en zei: „Geef maar hier, meneer!" En de derde deed niets en zei gapend: „Steek hem maar in m'n zak meneer." Deze laatste won den gulden. HIJ HAD ER GENOEG VAN. Cavalerist (tot een Zondagsruiter, die zich angstig aan de manen van zijn paard vastklemt): U rijdt zeker voor het eerst, niet waar? Zondagsruiter: Voor het eerst nieï maar wel voor het laatst.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 10