oorOmze. EÜGD {- I De elf wilde zwanen. iidm Ai® ixg.a:. DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL Teeken je mee? Redenatie. Geheugenkunstje. 'n Spring-speHefje. DOOR G. D. HOOGENDOORN. s Naar Hans Andersen. (Slot.) „Je broeders kunnen verlost worden!" vrprak zij. „Maar heb je genoeg moed en geduld? De zee is wel zachter dan je fijne handen, en toch vervormt ze harde steenen, maar ze voelt de pijn niet, die jouw vingers zullen voelen, ze heeft geen hart, en lijdt den angst en de smart niet, die iij moet ondervinden. Zie je deze brandnetels, die ik in mijn hand heb? Van deze soort groeien er veel rondom de spelonk, waar je slaapt, alleen deze en de soort, die tusschen de graven ojj de kerkhoven groeit, is bruikbaar, onthoud dat goed; die moet je plukken, al bran den ze ook blaren in je huid, trap ze met je voeten stuk, dan krijg je vlas; daar van moet je twaalf hemden weven met lange mouwen, werp die over de elf zwa den, dan is de betoovering verbroken. M aar bedenk wel, dat je, van het oogen- blik af, dat je aan het werk begint, tot 't voltooid is, geen woord moogt spreken, al moesten er ook jaren verloopen. 't Eerste geluid, dat je geeft, zal als een scherpe dolk door 't hart van je broe ders gaan; van jouw tong hangt hun le ven af. Onthoud dit alles goed!" En meteen raakte zij haar hand met de netels aan; ze schroeiden als vuur en Elsa werd er wakker van. Het was hel der dag, en dicht naast haar lag een brandnetel, zooals ze in haar droom ge zien had. Ze viel op haar knieën, dankte Onzen Lieven Heer en ging de spelonk uit om haar werk te beginnen. Met haar fijne handen plukte zij de af schuwelijke netels; ze waren als vuur en brandden groote blaren op haar handen en armen, maar dat wilde ze graag ver duren, als ze haar lieve broers maar ver lossen kon. Ze trapte ze allemaal met haar bloote voeten stuk, en spon het groene vlas. Toen de zon was ondergegaan, kwa men de broers, en schrokken erg, toen ze haar stom vonden; ze dachten eerst, dat 't een nieuwe streek van haar booze stiefmoeder was, maar toen ze haar han den zagen, begrepen ze, wat ze om hun nentwille verduurde, en de jongste broe der schreide, en waar zijn tranen vielen, voelde ze geen pijn meer, en verdwenen de brandende blaren. Den heelen nacht werkte ze door, want ze had geen rust, eer ze haar lieve broers verlost had, en ook den heelen volgenden dag, terwijl de zwanen weg waren, spon ze in haar eenzaamheid; nooit was de tijd haar zóó vlug omge vlogen. Een hemd was al klaar; nu be gon zij aan het tweede. Daar klonk een jachthoorn in de ber gen, zoodat ze opschrok; het geluid kwam steeds nader, honden blaften, en angstig vluchtte ze in de spelonk, bond de brandnetels en het gesponnen vlas in een bundeltje samen, en ging daarop zitten. Daar stonden alle jagers al buiten voor den ingang, en de mooiste van allemaal, die de koning van het land was, trad op Elsa toe; nooit had hij een liever meisje gezien. „Hoe zijt ge hier toch gekomen, mijn wondermooi kind?" vroeg hij. Elsa schudde het hoofd, ze mocht im mers niet spreken; en haar handjes ver borg ze onder haar kleedje, zoodat de koning niet zien kon, wat ze lijden moest. „Kom met mij mee!" zei hij. „Hier mag je niet blijven! Ben je even goed als mooi, dan zal ik je in zijde en fluweel kleeden, en je mijn gouden kroon op het hoofd zetten!" En hij tilde haar op zijn paard; zij schreide en wrong haar han den, maar de koning zei; „Ik wil alleen je geluk! Eens zul je me ervoor danken!" En zoo reden ze de bergen door, met aJle jagers achter zich, tot ze tegen den avond in de prachtige koningsstad kwamen, en in het gouden kasteel, waar Elsa zich door de kamermaagden in kostbare gewaden moest laten kleeden, terwijl ze fijne handschoenen van echte kant over haar verbrande vingers scho ven. Toen ze daar in al haar pracht stond, was ze zóó verblindend mooi, dat allen zich nog dieper voor haar bogen, en de koning haar tot zijn bruid koos, hoewel ziin raadsheer het hoofd schudde en fluisterde, dat het mooie meisje uit de grot zeker een heks was, en met haar kunsten den koning en het heele volk betooverd had. Maar de koning luisterde daar niet naar; hij liet de heerlijkste feesten voor Elsa geven, en haar met alle pracht en eer omringen. Doch er kwam geen lachje op haar gezicht, en een diepe bekommering sprak uit haar oogen. Ein delijk bracht de koning haar naar een klein vertrekje dicty bij haar slaapka mer; dat was met prachtige, groene ta pijten behangen, en leek precies op de spelonk waar zij gewoond had; op den grond lag de bundel vlas, die zij uit de netels gesponnen had, en aan den muur hing het eene hemd, dat al klaar was; dat alles had een der jagers als merk waardigheid meegenomen. „Hier kun je je in je vroegere woning terugdroomenl" zei de koning. „Hier is het werk waarmee je daarginds bezig waart; temidden van al je pracht zal het een genoegen voor je zijn, aan dien tijd terug te denken!" Toen Elsa het werk zag, dat haar zoo dierbaar was, gleed er een glimlach over haar gezicht en haar oogen keken weer blij; zij dacht aan de verlossing van haar broeders, kuste de hand van den koning, en hij d.ukte haar aan zijn hart, en Het de kerkklokken het huwelijksfeest inlui den. Het mooie, stomme meisje uit het bosch werd de koningin van het land. De raadsheer fluisterde den koning booze woorden in het oor, maar zij dron gen niet door tot zijn hart. Elsa kreeg hem iederen dag meer lief, want hij deed alles om haar maar blij te maken. Ach, had ze hem haar leed maar kunnen kla gen; maar ze moest stom zijn, en stom haar werk voltooien! Daarom sloep ze 's nachts telkens stil weg, en £ing naar haar eigen kleine kamertje, dat was in gericht als de grot; en daar weefde zij het eene hemd na het andere af; maar toen ze met het zevende begon, had ze geen vlas meer. Op het kerkhof, dat wist zij, groeiden de brandnetels, die zij noodig had, en die ze zelf plukken moest, maar hoe zou ze daar komen? „O, wat is de piin in mijn vingers, ver-' geleken bij wat mijn hart moet uitstaan!" dacht ze. ,.Tk moet het wagen! God zal mii Zijn hulp niet onttrekken!" Met een angst, of ze iets kwaads in 't schild voerde, sloop zij in den helderen manenacht naar beneden in den tuin, en ging door de lange lanen en de een zame straten naar het kerkhof. Daar zag ze op den grooten, grafsteen een groep afschuwelijke heksen zitten, in lompen gekleed; ze moest dicht langs haar voor bij, en ze richtten haar booze oogen op haar, en schudden haar vuisten. Maar Elsa sprak een gebed, plukte haar netels, en bracht ze naar het paleis. Slechts één enkel mensch had haar gezien; de raadsheer; hij was wakker, toen de anderen sliepen. Nu kreeg hij dan toch gelijk in zijn meening,dat het met de koningin niet zóó was als het zijn moest; ze was een heks, en had den koning en het heele volk betooverd. Hij zei den koning, wat hij gezien had, en dat het nu toch wel heel zeker was, dat hij van het begin af aan gelijk had gehad met zijn waarschuwingen. Toen rolden twee brandende tranen over de wangen van den koning, de twijfel kwam in zijn hart; en 's nachts deed hij of hij sliep, en zag, hoe Elsa opstond, iederen nacht opnieuw, en in het kleine kamer tje verdween. Dag aan dag werd zijn blik donkerder, Elsa zag het, maar kon het niet begrij pen; toch maakte het haar angstig, en wat stond ze daarbij niet uit, wanneer ze aan haar broeders dacht! Op het koninklijk purper en hermelijn van haar mantel vielen haar heete tranen; ze lagen daar als glinsterende diamanten, en allen, die de rijke pracht zagen, wenschten, koningin te zijn. Intusschen was zij bijna met haar werk klaargekomen, slechts één hemd ontbrak er nog; maar zij had geen vlas meer, en ook niet één enkele brandnetel. Eens nog, en nu voor den allerlaatsten keer, moest zij dus naar het ke'khof gaan, en een paar handen vol plukken. Ze dacht met schrik aan den eenzamen tocht en de vreeselijke heksen, maar haar wil was even sterk als haar vertrouwen op God. Elsa ging, maar de koning en de raads heer volgden haar; ze zagen haar door het traliehek van het kerkhof verdwij nen, en toen zij zelf bij het hek waren aangekomen, zagen zij de heksen op den zerk zitten, juist als Elsa ze gezien had. En de koning keerde zich af, want hij dacht, dat zij één van haar was, zij, wier hoofd nog denzelfden avond aan zijn hart gerust had. „Laat het volk haar oordeelen!" zei hij, en het oordeelde: „Zij moet sterven op den brandstapel!" Uit de prachtige zalen van het paleis werd zij naar een donkeren, vochtigen kerker gebracht, waar de wind door de verroeste -vensters blies; inplaals van zijde en fluweel gaven ze haar den bos brandnetels, dien ze geplukt had, om er haar hoofd op neer te leggen; de harde, stekelige hemden, die zij geweven had, moesten haar als kussens en dekens die nen, maar ze hadden haar niets kunnen geven, dat haar gelukkiger zou gemaakt hebben; ze nam haar werk weer ter hand, en bad tot God. Buiten zongen de straat jongens spotliedjes op haar, en niemand troostte haar met een vriendelijk woord. Daar ruischte tegen den avond een zwanenvleugel dicht langs het tralie venster voorbij; het was de jongste broe der, hij had t eindelijk zijn zuster gevon den, en zij snikte luid van vreugde, hoe wel zij wist, dat de nacht, die aan ging breken, waarschijnlijk de laatste zou zijn, dien zij beleven mocht. Maar nu was het werk dan ook bijna voltooid, en haar broeders waren bij haar. De raadsheer kwam, om in haar laatste oogenblikken bij haar te zijn; dat had hij den koning beloofd, maar zij schudde haar hoofd, en verzocht hem met blik ken en gebaren, heen te gaan; in dezen nacht moest zij immers haar werk vol tooien, anders was alles vergeefsch, het leed, de tranen en al de slapelooze nach ten. De raadsheer verliet haar met booze woorden, maar de arme Elsa wist, j dat zij onschuldig was, en ging met haar werk dóór. De kléine muisjes liepen over den vloer en sleepten brandnetels aan, om toch een beetje te helpen, en de nachte gaal zong den heelen nacht voor het tralievenster zoo luid hij kon, opdat Elsa den moed maar niet verliezen zou. Het schemerde nog, en pas over een uur zou de zon opgaan; daar stonden al le elf broeders voor de poort van het paleis, en vroegen bij den koning toege laten te worden; maar men gaf hun ten antwoord, dat dat onmogelijk was, het was immers nog nacht, de koning sliep en mocht niet gestoord worden. Ze smeekten, dreigden, de heele wacht liep uit, ja, zelfs de koning kwam naar buiten en vroeg wat dat te beteekenen had; daar ging de zon op, en geen der broe ders was meer te zien, maar hoog over het slot vlogen elf witte zwanen. Al het volk stroomde naar de poorten van de stad, om de terechtstelling van de heks te zien. Een ellendig paard trok de kar, waarop zij zat; men had haar 'n grove kiel aangetrokken, haar prachtig haar hing los om haar heen en haar wan gen waren doodsbleek, maar haar vin gers vlochten het groene vlas, zelfs op weg naar haar dood liet ze het werk niet rusten, tien hemden lagen aan haar voe ten, en aan 't elfde was zij bezig. „Kijk de heks!" riep het volk. „Ze is nog altijd bezig met haar tooverkunsten en haar kruidenbezweringen; rukt ze haar uit de handen en scheurt ze in duizend stukken!" En ze drongen allemaal op de kar aan, en wilden de hemden verscheu ren; daar kwamen elf wilde zwanen ge vlogen, die zich rondom haar op de kar zetten en met hun groote vleugels sloe gen, zoodat het volk verschrikt ter zij de week. „Dat is een teeken van den hemel! Ze is vast en zeker onschuldig!" fluisterden velen, maat ze durfden het niet hardop zeggen. Nu greep de beul haar bij de handen, maar haastig wierp ze de eif hemden over de zwanen, en daar stonden elf mooie prinsen; de jongste had een zwa nenvleugel in plaats van zijn linkeram, want aan zijn hemd ontbrak nog één mouw; die had zij niet meer klaar kun nen krijgen. „Nu mag ik spreken!" zei ze. „Ik ben onschuldig!" En het volk zag, wat er gebeurde, en boog diep voor haar neer, maar zij zonk bewusteloos in de armen van h^ar broe ders; spanning, angst en verdriet had den haar te sterk aangegrepen. i „Ja, zij is onschuldig!" zei de oudste broer en toen vertelde hij alles, wat er gebeurd was, en terwijl hij sprak, kwam er een geur in de lucht als van duizenden rozen want ieder stuk hout van den brandstapel had wortel geschoten en groene takken voortgebracht en nu stond er een geurige haag, hoog en breed, vol prachtige roode rozen, maar bovenin was één enkele, verblindend-witte bloem, die straalde als een ster, die plukte de koning en stak ze op Elsa's borst, en ze ontwaakte met blijdschap en zaligheid in haar borst. En alle kerkklokken begonnen van zelf te luiden, en de vogels kwamen in groote scharen aangevlogen; en er ging een bruidstoet naar het kasteel terug, zooals geen koning ooit had aanschouwd. MACHTELD. Van een mijner lezers uit Gouda kreeg ik het verzoek in dit hoekje ook 'ns 'n paar dingen te geven om na te teeke nen. Ik heb daar, eerlijk gezegd, zelf ook al eens over gedacht, maar ik geef zoo nu en dan nog wel eens teekenles en ik kon, vooral op de gewone school en zelfs op 'n H. B. S. heel dikwijls, of laat ik liever zeggen, bijna altijd, constatee- ren, dat 'n groot deel der leerlingen niet in staat was, ook maar de eenvoudigste dingen in 'n paar typeerende lijnen weer te geven. En dat is toch zoo aardig, wanneer je ziet, hoe 'n leerling in 'n paar markante lijnen het karakteristieke van 'n ding of 'n dier of 'n plant kan schetsen. Daarom nu men om „teekeningen" vraagt, zal ik in dit hoekje geregeld wat teekeningetjes geven, die jullie "n beetje wegwijs zulen maken, en zullen leeren op eenvoudige manier allerlei dingen te schetsen. Je moogt deze teekeningetjes natuur lijk gerust 'n paar keer vlug nateeke- nen. Maar dat is toch eigenlijk niet de hoofdzaak. Ge moet echter zooals ik schreef aifll de hand van deze voorbeelden gaan probeeren zelf allerlei dingen te schetsen. Ik zal m'n teekeningetjes opzettelijk allemaal in rechte lijnen maken, dan kun je des te gemakkelijker en des te scher per de markante punten en lijnen on derscheiden. Maak ook geen doezellij- nen, doch kantig en scherp, desnoods met O. I. inkt, ofschoon 'n potlood met ronde punt de voorkeur verdient. Door bepaalde vlakjes te arceeren, kun je dan desnoods nog wat afwisseling brengen. Maar nu redeneeren we niet langer en vallen maar direct met de deur in huis. Als jullie 't goedvinden, beginnen we vandaag maar met 't menschelijk „aan schijn" en de verschillende „gezichten", die ie zooal kan „trekken". Nou moet je eens goed opletten op 't typeerende in de teekening, en probeert dat er nu eens uit te zoeken. Als „kop" nemen we 'n rechthoekje op z'n kant, waar we de punten afgeno men hebben, onderaan wat grootere dan boven. Wil je 'n kindersnuitje teekenen, dan neem je de hoogte iets minder. In bovenstaanden kop teekenen we nu oogen, neus en mond op de normale hoogte. Wil je 'n gezicht teekenen, gewoon, kalm, rustig; 'n gezicht, waarop niets „te lezen" valt, dan doe je 't zóó: Wil je er nu een ernstig man van maken, 'n kerel, die weet, wat ie wil; 'n halve h«erscher, of laat ik zeggen zoo'n Mussolini-type, dan zoek je dit in den stand der wenkbrauwen en der mondlijnen. 't Volgende teekeningetje laat je dit duidelijk zien. open. 'n Enkelè traan voltooit het ge heel. (zie fig. VI). Als we nu nog even 't verwonderde gezicht teekenen, den man. die „g oote oogen opzet", dan is, wal de hoofdzaak betreft, de serie compleet. D'r zijn na tuurlijk nog honderden nuances tus- schen, net zooals bij de kleuren, maar dat kun je vinden door de markante lijnen meer of minder schuin te doen loopen. Dus nu nog als fig. VII. de man, die „zich 'n aap schrikt". slw Heb je dus een gezicht „van voren" te teekenen, dan vindt ge hierboven de hoofdlijnen. Natuurlijk wil je 't graag 'n beetje aankleeden. Daar zal ik je ook nog 'n paar voorbeelden voor teekenen. Eerst 'n jongenssnuit. Denk er om, de kop mo^t Éorter. Ook kun je de lood rechte lijnen (waar de ooren aan zitten) naar onderen 'n beetje verwijden. Bij oude menschen doe je 't omgekeerde. 't Zelfde doe je, als je 'n gemoedelijk type moet hebben. Dan moet het hem vooral de mond „doen". Zie maar. Ook de oogen knijp je toe. Na dezen lachenden snuit komt natuur lijk 'n pruilend gezicht heel eenvou dig te fabriceeren door wenkbrauw- en 'mondlijnen naar beneden te doen loo pen. 't Volgende je duidelijk. teekeningetje maakt het Denk er bij het teekenen van het oor aan; bij 'n normaal mensch zit de boven kant-oor ter hoogte van de wenkbrauw- lijn. Nu komt 'n meneer aan de beurt met baard en snor. Dan weet je meteen, hoe je die dingen aan moet pakken. Moet je 'n juffrouw, dan kijk je naar fig. X. Wordt het gaat de mond 'n hevige huilpartij, dan er natuurlijk wagenwijd Dat je vooral met rechte lijntjes heel typische en vooral „teekenende" din gen kunt schetsen, zal ik je nog even laten zien in no. 11, 'n gemoedelijke boer, pijp-smokend en glunderend om 'n grapje, dat ze hem vertelden. Ap A3 A3 A3 A3 A3 A3 A3 A3 |3^cA5,A3cA5rA3c^A3cA3cA3 It). E.1U.C. „wam en ae duiten Oome Joppie achterna, En Job dacht; „Kom, dat ik eerst eens Bij vriend Jacobs binnenga." Jacobs riep; „Wel Job, kom binnen! Welkom, welkom, brave vrind! Maar ik hoop, dat, nu gij rijk bent. Jij je toch eens goed bezint. Kijk eens hier, je zuster Joilie Is een goede, brave vrouw. Maar geloof mij, nu je rijk bent, Krijg jij last van hare trouw. Zij zal op je duiten zitten En jij, vriend, jij krijgt geen cent, Laat dus mij je geld bewaren, En je bent uit de ellend!" „Eed'le vriend," sprak Job bewogen, „Waarlijk, 't is te mooi gezegd. Want zus Jol haar macht en eerzucht Is iets, waar ik steeds mee vecht. Wil dus, vriend, mijn geld bewaren! 't Is je stellig toevertrouwd, En ik zal je dankbaar blijven En beloonen met veel goud. fWordt vervolgd.) Voor degenen, die het met m'n rechte lijnen nog niet eens zijn, zal ik hieron der nog even laten zien, dat we op deze manier minstens even goed het karak-'" teristieke en het typeerende uit kunnen laten komen. Bij A. zie je een gewoon geteekenden leeuwinnenkop. Als je nu naar den veel gemakkelijker te teekenen B-kop kijkt, zal je zien, dat de teekening, op deze manier vervaar digd, niets van het leeuwin-achtige verloren heeft. a Ziezoo, dat was onze eerste teekenles. Heb je zin, teeken dan mee; schets de voorbeelden 'n paar keer na; doe het daarna uit het hoofd en probeer dan eens wat variaties op onze voorbeelden te maken. J. STEEN. DE SLIMME KADI. De grootvizier had aan de poort van zijn prachtigen rozentuin een wachter geplaatst, met de volmacht van iederen bezoeker twee piasters te vorderen. „ALs er een echter 'n waarheid zegt, vraag er dan maar één!" In de stad leefde echter ook een kadi, die even sluw als slecht was en die den groot-vizier een poets wilde bakken en zonder betaling den tuin wilde bezoeken. Hij ging dus naar den wachter en zeide; Beste vriend, ik moet om in den tuin te komen twee piasters betalen, wanneer ik echter een waarheid zeg, slechts één. Betaal ik je de twee piasters, dan heb ik* een waarheid gesproken; be taal ik echter slechts één piaster, dan is dat geen waarheid en ik moet je dus twee piasters betalen. Ik kan dus noch één, noch twee piasters betalen. Want betaal ik er twee, dan heb ik een waar heid gezegd en betaal ik er slechts één, dan heb ik er geen gesproken en moet dus twee piasters betalen. Wanneer ik echter noch één, noch twee piasters be taal, dan kan ik je heelejnaal niets be talen. Den eenvoudigen wachter duizelde het voor de oogen en hij liet den slimmen kadi maar voor niets in den rozentuin. Je teekent op 'n stukje papier zoo als ik dat hieronder gedaan heb vier punten en verbindt die op de aangege ven manier door lijnen Je laat het je vrienden 'u paar secon den zien en vraagt hun dan, nadat je het papier met het teekeningetje natuurlijk weggenomen hebt, het figuur uit 't hoofd even na te teekenen. Tien tegen één dat ze er niets van te recht brengen. Hierboven zie je 'n rond plankje ge- teekend met een kruisfiguur er op. De lijnen van dit laatste heb ik er met een scherp mesje opgekrast. Als dat ge beurd is, boor je op de snijpunten ga- ten van ongeveer 1 c.M. diep en daarna maak je 32 pennetjes, die 2Vi c.M. lang zijn en in die gaatjes passen. Je steekt in ieder gaatje 'n pennetje. Alleen no. 17 blijft open. Nu begin je te „springen" d.w.z. je neemt 'n pennetje „springt" daarmee over 'n ander en zet het dan in het vol gende. Het „geslagen" pennetje mag je er uit trekken. Ik zal je dit even met 'n voorbeeld duidelijk maken. De pennetjes staan er dus aillemaal .-in (behalve in 17). Nu spring je met pennetje 19 over 18 in 17. 18 mag er dan uit. Nu bijv. met 30 over 25 in 't leege 19. No 25 mag er dan uit, enz., enz. Zoo moet je probeeren, alle pennetjes op één na van je plankje weg te „slaan". Als alle pennen op één na zijn gesla gen, moet die laatste pen in 17 eia-ïa. Probeeren jullie 't eensi

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 8