EÜGD l M m de erfenis van oome job en tante jol '«ïtjr v Hoe de Giraffe aan zoo'n langen hals kwam HIAWATHA, DE ROODE INDIAAN. OM NA TE TEEKENEN EN TE KLEUREN De verdwenen kruisjes. 0 w DOOR G. D. HOQGENDOORN- P5J3A3D DflHa 3-3p SI zeel uaf0ljaA t •SL schriftelijke toestemming verboot;». door Quiteria. Hebben jullie wel eens een degenslik ker gezien? Neen? Welnu, een degenslikker is een man, die een mes, zoo groot als een paraplu, in zijn keelgat kan laten verdwijnen. Hier in ons land zie je 2e niet zoo veel, maar in warme streken, waar negers en apen groeien, komen er meer voor. Mid den in Afrika heb je het zoogenaamde Nyassa-mee-, waar een heel beroemde degenslikker woonde, die niet alleen voor de negers zijn kunsten verkocht, maar naar wien ook de wilde bee.ten kwamen kijken. mee mocht naar Juffrouw van Geelen, die een verre nicht van zijn Vader was. Dien avond werd het nog al laat, eigenlijk veel te laat voor ons Cris,c, en omdat Moeder met juffrouw van Geelen een druk gesprek was begonnen over Mevrouw vm Maanen, de Leeuwin van den hoek, die iedere maand bij Liffbriin ter. nieuwe huid bestelde, was Cris heelemaal aan zijn lot overgelaten en trachtte hij zich te vermaken in 't boschje aan den overkant. In 't begin ging het goed: hij knikkerde met klap pernoten en speelde verstoppertje met „Hebben jullie wel eens'n degenslikker gezien?" Niet ver van zijn huis, een klein, on ooglijk tentje van rie ten palmbladeren, woonde rustig en tevreden een giraffe- lamilie. Vader moest natuurlijk iederen dag naar zijn werk, zoodat MoeJer heel wat te stellen had met haar kleintjes, voorai als ze erg stout waren, hetgeen nog al eens voorkwam. In 't bizonder Cris, de oudste, was een eerste belhamel, die zijn Moeder menig benauwd oogenblik be zorgde. Later had hij.er dan wel. spijt van en beloofde, het nooit meer te zullen doen, maar den volgenden dag was hét weer net zoo. Zoo gebeurde het op eëii Woensdagmiddag, dat de giraffenschool uitging, dat onze Cris, in plaats van rechtstreeks naar huis te gaan, naar den degenslikker bleef staan kijken. Hij vond een paar sfraatapen> waarmede hij gauw kennis had aangeknoopt. Toen dezen echter naar bed moesten, en C isje dus alleen achterbleef, De^on hij zie 1 danig te vervelen. „Maar wacht eens," dacht hij: „wat die degenslikker vanmiddag kon, kan ik natuurlijk ook wel. 't Is maar hoe je het aanlegt." Weliswaar had Cris geen degen bij de hand, maar een gladde stok is even goed, dacht hjj. Hij nam dus een stevi- gen bamboe-stengel en stak 't puntje daarvan in zijn mond. In 't begin had hij een naar gevoel, alsof hij te veel limonade h-d gedronken, maar dat wen de gauw. Hoe bij echter ook duwde en wrong, de stok ging niet verder dan tien centimeter door zijn keelgat heen. vroeg ze hem: „Heb je Cris ook ergens gezien?" bet natuurlek prachtig en toen de degen slikker, inplaats van één, twee degens opslokte, was hij er niet meer vandaan te krijgen. Er ging wel een uur voorbij, en zijn Moeder begon al ongerust te worden. Herhaaldelijk reeds had ze geroepen: „Cris, Cris, waar zit je!" Maar er kwam geen ander antwoord dan 't brullen van de leeuwen en 't krij- schen der papert~aien. Ze had al drie keer geroeoen, n er juist een nijl paard voorbijkwam, en daar ze dien goed kende, vroeg ze hem, of hij Cris ook ergens gezien bad. Deze wist baa- te vertellen, hoe bij Cris met eenige kameraden naar de woning van den degenslikker had zien gaan. „Is 't weer zoo laat!" riep Moeder uit, die nu toch heusch boos begon te werden. „Wanneer zal die jongen toch eens wat gehoorzamer worden?" Haastig wierp zij haar boezelaar af, zette haa- hoed op en trok haar daag- sche mantelpak aan. En iawe! hoor, in de verte zag ze al, ^ris diep met zijn handen in de zakken van zijn broek1 en z'n pet schuin op t hoofd aandachtig de kunsten van den degenslikker volgde. Mevrouw Giraffe was al vlakbij, toen Cris haar pas^ iri de gaten kreeg. Hij bloosde tot m t purtje van zijn staart, en verschrikt dacht hij: „Daar zit was voor -e 0pf" Maar Cris loosde-, die ;n stilte over wogen had. dat b--< -»ffen t0Ch niets hielp, vertelde hem. dat zij en yader er zoo vreeselijk vee' yerd-iet van hadden, als Cris zoo ,®r?"nc' was' en het duu"de niet lang of dikke tranen stroom den* lanrfs zijn blozende wangen Gewillig ging hii nice n->ar buis, en omdat hii oprecht .rouw betoonde, beloofde Moeder hem, dat hij van avond „Maar wat ben ik toch dom," riep hij uit, „een degenslikker slik' natuur- lijk, en dat moet ik dus ook °-n- En Cris slikte en slikte net zoo lang, tot de heele stok verdwenen was. Nee maar, nu hadden jullie onzen Cris eens moeten zien, zijn hals ee wel een kachelDÏio. SS- m. Mevrouw van Maanén, die iedere maand een nieuwe huid bestelde. Hij wilde schreeuwen en zijn Moeder roepen, want de stok was heelemaal naar binnen geschoten en hij wist geen raad, hoe hem er weer uit te krijgen. Toen zijn Moeder, die was gaan kijken, waar haar Crisje nu weer uithing, hem zoo zag, sch-ok ze zóó hevig, dat ze de eerste oogenblikken geen woord kon uitbrengen. Maar Juffrouw van Geelen, die altijd nog al bij de hand was, trad aanstonds handelend op en snelde naar Mevrouw van Maanen om den dokter op te bellen. Deze, een geweldige baviaan, was aanstonds ter plaatse. Hij schudde 't hoofd en mompelde geleerd: „Zoo iets heb ik nog nooit meegemaakt," De dokter echte- was een kundig man en het duurde niet lang, of met behulp van een nijptang had hij Cris van den lastigen slok bevrijd. Mair toen deze zich even later in net Nyassameer spiegelde, kwam hij tot de vreeseli ke ontdekking, dat zijn hals wel tweemaal zoo lang was geworden. Zijn Moeder huilde tranen met tuiten: was dat nou haar lieve jongen, haar b'ave Crisje, óp wien ze altijd zoo trotsch was geweest en die op den laatsten schoonbeidswedstriid den eersten prijs behaalde? Crisje kreeg geen straf, want zoowel zijn Vader als zijn Moeder hadden erg mét hem te doen. Levenslang moest hij nu met zob'n langen hals blijven loopen en sindsdien hebben al zijn nakomelingen hetzelfde gebrek, dat erfelijk geworden is in de familie- De dokter echter was een kundig man. Uit het Engelsch vertaald door L. B IV. Op zekeren dag ging Hiawatha vis schen op het groote wate-, ZVlct zich nrm hij zijn sterke vischÜ!0 van gestrengelde cederbast, want hij wfenschte den steur Nahma, den Koning aller visschen, te vangen. Door het kristalhelder® water heen kon hij de visschen zien zwemmen, en kon hij rivie-kreeft zien zitten op he' witte zand van de rivierbedding. Ook zag hij de gele fo-el, Sahma, die als een zonnestraal door het water schoot. Hiawatha zat op de roeiplaats van zijn kano. De wind speelde in z'n veeren hoofdtooisel en speelde in het zijachtig0 haar vsn zijn kleinen varensgezel, Adji' daumo, het eekhoorntje, dat op den boeg zat, den staart omhoog. Hiawatha keek in het water en op he' ?and Zag hij den vreeselijken steur, Nahma, dien hij was komen vangen. Hij daar in zijn wapenrusting van schuD- ben en stekels, in alle kleu~en, rood geel. blauw, bruin en zwart. Hij roerde z'n purperen vinnen en zag Hiawatha vanuit zijn kano naar hem kijken. ,fPak het aas," riep Hiawatha, terwijl hij het snoer in het water liet vieren „Pak het beet, Koning der visschen!" Maar er volgde geen antwoord. Nahma schonk er geen aandacht aan en rustte nog op den zandbodem kijkende n~ar Hiawatha. Maar ten slotte verveelde dat geschreeuw den steur en hij riep naar Maskenozha, den snoek: „Grijp het aas van dien ruwen vent!" De snoek hapte in het aas en Hia watha voelde z'n lijn gespannen. Hij haalde ze in, maar de snoek trok zóó ha~d, dat de kano met haar punt om laag dook! Toen kwam Hiawatha tot de ontdek king, dat hij den snoek en niet den steur had gevangen. „Schaam je!"' riep hij. „Jou heb ik ijst noodig; ik moet den Koning der visschen hebben!" En de snoek dook weer in bet water De stenr zag hem en riep tot Ugudwash, den Koningsvisch: „Ugudwash, luister eens, verscheur de lijn eens van dien groolen snoever!" Langzaam steeg ca koningsvisch naar boven, glinsterend in het water. Hij greep het snoer en trok eraan met aile geweld. Hij deed de kano rondtollen, zoo snel, dat Adjidaumo, het eekhoorn tje, zich zeer onbehaag!i,k begon te ge voelen. Maar toen Hiawatha zag, dat hij alleen maar den koningsvisch en niet den steur beet had, riep hij toornig uit: „Schaam je! Jij bent Ugudwash, de koningsvisch, je bent echter niet de Koning der visschen!" En de koningsvisch verdween weer in het water en opnieuw rien Hiawatha tot Nahma, den steur, om te voorschijn te komen en in het aas te bijten. Toen werd Nahma boos en steeg naar de oppervl. kte van het water, terwijl z'n schildplaten rammei-len. In z'n boos heid sprong hij boven het water uit en glinste de in het zonlicht. Toen opende hij z'n groote kaken en verzwolg Hiawatha, het eekhoorntje en de kano! Hiawatha kroop door de donkere keel van den visch. Hij bevond zich in de uiterste duisternis en tastte hulpeloos om zich heen. Plots voelde hij in 't duis ter een groot hart kloppen,'het hart van den steur. Hiawatha sloeg er boos tegenaan mei z'n machtige vuist. Nahma beefde en sidde-de en gevoel de zich onwel worden in de hartstreek Hij wentelde en keerde zich in t water en Hiawtha werd daarbinnen heen en weer geslingerd. Hij werd bang dat Nahma hem uit zou laten in het wie lende water en dus trachtte hij z'n kano terug te vinden, die ook daarbinnen heen en weer tuimelde, 't Fekhoorntjc babbelde vriendelijk en hielp hem. Opnieuw beefde en sidderde Nahma er, toen was hij plotseling rustig. Hij dreef naar den kant en ten laatsU meeuwen daar waren, om zich te vergas ten aan den doocen steu'. Al spoedig hadden hun sterke bekken zooveel vleesch weggescheurd, dat Hiawatha plotseling door een kiertje licht zag en ook hoe de glinsterende oi^gen van de '■'erbaasde meeuwen naar hem keken. „Daar heb je onzen breeder Hiawa tha!" riepen zij cnlstcld uit. „O mijne broeders!" riep H'awatha, „verlost mij uit dezen somberen kerke:!" Toen begonnen dé wilde en rumoerige zeemeeuwen met bek en k'auwen te werken en ze maakten aldra zoo'n groote opening in den vtscb. dat Fiawatba en Adjidaumo er uit konden klauteren. En toen' bevend Hiawatha tot z'n groote ve-wondcrintf, d-f hij naast z'n eUen wigwam stond. Een èind verder stond Nokomis! Hij riep haar en toonde haar den doo- den steur. „Ik heb den Koning der visschen ver slagen,' riep hii, „Jaag de meruwen niet weg, want zij hebben mij uit een groot gevaar gered. Haal varavonJ alic prtten en ketels hier en berg de traan uit den viscb daarin, opdat wij genoeg hebben, als we ze noodig hebben." Drie dagen lang vie den de meeuwen [eest en drie nachten gaarde Nckomis hoorde Hiawatha het doode visschsnli.f sc' r-n over de steentjes van den oever Toen hoorde hij het geklap en geflap van vele vleugels en wist hij, dat de zee- traan en toen bleef er op den oever niets anders over dan groote graten van Nahma, die eens de Koning der visschen was. (Voor de grooteren.j OM NA TE TEEKENEN. (Voor de kleineren.) VERBORGEN BUITENLANDSCHE STEDEN. Wie haalt uit lede- der vier volgende zinnetjes een buitenlandsche slad. 1. Hij kwam tegen twaalf uur thuis 2. Dit paard is mak en gehoorzaam 3. Verleden jaar is deze brug geverfd. 4. Dit is geen spar maar een den. j—1 will II II1MBmi„li-M—— 11 Hierboven zie je een zestal zwarte cirkels en twee zwa-te ringen: knip de ze figuurtjes uit en probeer ze dan op onderstaanden rechthoek te leggen, maar zóó, dat: 1, alle kruisjes bedekt worden; 2, geen enkel der cirkels of ringen elkaar rackt; 3, en tevens geen enkel der 8 figuur tjes buiten den rechthoek komt. riraa tusschern-F as J-coDs Ontwaakt met veel gegaaP- En keek eens geeuwend in het rond, Nog suffend van den slaap- „M^ar hemel! Zie ik dat wel goed7 Kreet hij met open mond En tuurde vo! ontzetting naast Zich op den leegen grond. 'v" n~i Op het/ift-'i o .inblik, Werd aan zijn 4fur geklopt, En riep de dirfc,er?^..cobse! J" hebt hW 'vï „O, neen! O, m^Si' ^strenge Heer, 'liep a cob's, "zoek maar rörici. D Dat zij niets bij mij vomd! we-t itont, zei-lef wel, r\er> re i -mui* „Kom menschen, aan het werk. 'n w' e at- k hier lets van bedrog bemerk." Toen z-chlen zij het huisje rond Van boven tot benée En diep bedroefd zat Jacobse, le huilen, ach en wee! e (Wordt vervolgd.) 'BzlICJ aap uaa JeeyW yyjs "33? si p •apjn 3 '-U3i[y meezjootiap N3 xvul s, paEcd s!ntH Jrm J[eCMJL OlCMlj tiy 'l ('3uiss0[d O) 'N3IMVNSXVVld 3H0SCINVlN3Iina KZOUCaSSA A-J 1 v.»" Si*?*'* X

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 9