De Misdaad van Dokter Marrignan TM NUMMER IS ZEVENDE JAARGANG 1927 Voor de Hulskamer Het speet hem dat hij aan de uitnoodiging van den dokter geen gevolg had gegeven. Maar hij wilde niet alleen heengaan. Clara en Louise, de beide kinderen, zou den hem vergezellen.... Hij wJde niet dat ze nog langer bij zoo'n moeder zouden blijven.... Hij wilde niet, dat zij een slachtoffer zouden worden van die vrouw. De moeder bestaat voor hen niet meer Hij zal haar hare kinderen ontnemen.... 'In zijn nog jong.... Ze zullen haar spoe- tjig vergeten zijn. Charlotte ziet haar man aan.... Zijn zwijgen maakt haar bang.... Waar denkt hij over.... Wat wil hij doen.. Zijn stem begeeft den armen man als hij roept: „Louise!.... Clara!" Ze gehoorzamen, maar angstig zien ze hun moeder aan. De moeder geeft hun een teeken, dat ze moeten doen wat hun gezegd wordt. „Clara.... Louise. ..koml.... Je gaat met mij mee!" Een vreeselijke angst grijpt' de beide arme meisjes aan. Ze zijn nog zoo jong, en hun teere zieltjes weten nog zoo weinig van de smart. Maar hier voelen ze dat een vreeselijk onheil hen bedreigt, hen en hun „moeke..." Ze voelen dat hier iets ontzettends ge beuren gaat. Want is het niet het vreeselijkste wat er ter wereld bestaat als men een liefheb bende goede moeder haar kinderen ontsteelt? En dan nog wel aan deze moeder, ct;e geen ander geluk meer kent op de wereld, die slechts gelukkig kon zijn als ze hare kinde ren hoorde lachen: aan deze moeder die verguisd en veracht werd door een booze menschenmenigte; aan deze moeder die be schuldigd werd haar eigen kind vergiftigd te hebben. Niets immers zou deze arme vrouw hier meer bezitten.... Haar man ging haar verlatenOok hij verachtte haar en wenschte niets liever dan dat ze haar rechtmatige straf zou ondet- gaan „Clara en Louise.... jullie gaan met mij mee," herhaalde hij. „Waar wilt u ons dan heen brengen, vader?" Het was den armen man of zijn keel werd dichtgeknepen. Hij trachtte te spreken, doch hij kon slechts een heesch geluid voortbrengen Angstig zagen vier kinderoogen hem aan. „Ik^ weet het nietMaar 'k wil niet dat je nog langer hier blijft...." De arme vrouw had de gewaarwording ol men haar een vuistslag in het gelaat gaf.... Dus de kinderen mochten niet bij haar blijven, omdat zij een slechte moeder zou zijn?Dacht hij dan dat zij zóó slecht en ontaard was?l Vertrouwde hij haar de kin deren niet meer toe? O, het was vreeselijk. „Gaat moeke dan mee, vader?" vroegen de on schuld'ge kleinen, niet besef'end dat ieder woord dat de vader nog spreken zou, een nieuwen dolksteek beteekende in het gefolterde hart der onschuldig verdachte moeder. „Gaat moeke dan mee, vader, herhaal den Clara en Louise.... „Neen!" „Waarom niet?" „Omdat moeder hier moet blijven om op de mannen te wachten, die haar morgen komen ondervragen." „We willen moeke niet verlaten.... Ze is zoo goed voor ons!.... Wij willen wel met u meegaan al: moeder ons vergezelt!" Doodsbleek wankelt de ongelukkige moe der, de geknakte teedere bloem, naar hem toe en stamelt: „Je wilt m'n kinderen wegnemen?" „Ja!" Zij bijt hare lippen ten bloede.... Mis schien dat haar l chamelijke pijn haar zie- lesmart kan stillen Langen tijd zien ze elkander recht in de oogen.... Een zee van smart lezen ze in elkanders bl'kken Beiden lijden ontzettend.... En toch is er niets wat deze beide on gelukkige menschen bijeen kan brengen. „Je wilt hen dus aan mij ontstelen," zegt ze met zacht klagende stem. En heel zacht, maar met een klank van matelooze droefheid in haar stem snikt zij: „M'n Godm'n Goden bewuste loos zijgt ze ineen aan de voelen van haar echtgenoot. Woest springt de man overeindHij tilt de beide luid schreiende me sjes op zijn arm en ondanks hun weenen. ondanks hun hulpgeroep voert hij hen in wilde vaart met zich mede door de duisternis.... Hij weet zelf Vet waarheen.... Waarlijkhij gelijkt een dief die een schat gestolen heeft.... Zoo snelt hij de duisternis in.... den nacht tegemoet Niets hoort hij meer.... Hij hoort niet meer de verwenschingen der boeren. Hij hoort niet meer het kletteren der zeisen. Niets meer dringt tot hem door. In de verte klinkt zacht-weenende mu ziek van violen en het parelende lachen der feestvierende gasten van graaf du Thiellay. De donkere nacht omhult den man die daar voortijlt, een donkere toekomst te gemoet. Eenige oogenbl'kken later keert Char lotte tot het bewustzijn terugNog dringt het niet tot haar door wat er ge beurd is. Ze ziet alles even vaag als in een droom. IN HET JAAR 2000. Per auto van Amerika naar Holland. Ze ziet het blanke wiegje in het fantasti sche licht der beide kaarsen.... Het flikkerende licht beschijnt het was- bleeke gezichtje van haar dooden lieveling Het is of het leeft.... Ze schrikt even... maar het is de speling van het licht.... Het kindje blijft onbeweeglijk.... koud en stijf.... Het kost haar moeite om op te staan.... Haar geheele lichaam is zwaar als lood... Het is of een ontzettende last op hare schouders drukt Het schijnt haar toe dat er dagen en nachten waren heengesneld tijdens haar verdooving.Ze weet niet dat haar man en hare kinderen haar nau-.velijks een mi nuut geleden verlaten hebben. Ze beseft nog niet geheel dat alles om haar heen nu leeg is.... evenals haar ziel evenals haar hersenen. Niemand bevindt zich meer bij haar.... geen echtgenoot.... geen kinderen.... Er klinkt geen lachen en juichen.... Alleen de dood was daar. „Wat vreemd is toch alles om mij heen," fluisterde ze.... „het is mij of alles héél héél ver van mi; verwijderd is.... of mijne voeten den grond niet meer raken... of mijne handen in het onzekere tasten...." Ze grijpt naar haar stevig bonzend hoofd. Een oogenblik strekt de waanzin zijn klauwen naar haar uit. Ze gaat langzaam op haar teenen slui pend naar het wiegje en kust den kleine op het bleeke kopje. „Slaap, lieve kleine jongen, slaap zacht," flu stert ze met haar moederlijke teedere stem. Uit haar oogen straalt een teeder licht.... Dan gaat ze het kindje wegen, zachtkens heen en weer en ze neuriet lieve wijsjes.... Ze weet niet meer wat ze doet en wat ze zegt Eenige oogenblikken heerscht er een vol komen verwarring in haar hoofd Alles woelt dooreen: Ze ziet George weer in den tuin bij Clara en Louise.... ze hoort weer de valsche beschuldigingen der woe dende menigte.... en de woeste kreten daarbuiten: „DrankduiveLn!.Giftmeng- ster." Ze verbeeldt zich dat Anton weer gaat leven.... dat hij zijn kleine armpjes naar haar uitstrektdat hij ligt te woe len in zijn kleine bedje, ten prooi aan de hev'gste pijnen. Ze ziet zichzelve daarbuiten op de straat ten spot aan de booze menschen die haar verachten Dan ziet ze eensklaps weer voor zich Clara en Louise, toen deze haar een Woe- menkransje op het hoofd legden en juich ten: ,Wat bent u zoo toch lief, moeke...." Wat was er in dien tijd toch veel veran derd. Niets was er meer overgebleven van de verwachtingen die zij zoo teeder gekoesterd had. Alles was haar ontnomen.... Niemand is er meer gebleven om haar te troosten. Slechts het lijkje van den kleinen Anton heeft men haar gelaten.... Haar koorts-visioenen verdwijnen in den nevel. Alles danst en tolt in haar hoofd door een. Trillend klinkt een teeder wiegeliedje van haar bevende bleeke lippen.... Ze weet niet dat ze zingt, noch waarom zij zingt bij het lieve kind dat voor eeuwig ingesluimerd is.... Zonder het zelf te weten, begint ze een nieuw lied te neuriën.... Het is hetzelfde lied dat ze eens Jean Berthelin heeft hooren zingen: In 't nachtelijk duister fonk'len de sterren, Zacht schijnt het zilveren licht van de maan, Heel de natuur ligt in sluimering verzonken En we vangen de reis weer naar het droomenland aan. Ze zwijgt en ziet om zich heen.... „Wie zong daar", denkt ze vaag. „Wie heeft de heilige stilte hier ver stoord?" Haar verstand keer» terug.... Een vreeselijke gil snerpt door de ka mer. ,M'n kinderen!?.... Clara!.... Louiscl Maar zij zijn heen.... Hij heeft ze haai ontstolen.... Op den grond ligt de jonge vrouw, be schenen door het gele licht der knetterende waskaarsen bij het gestorven kind. De kaarsen branden langzaam op.... DERDE HOOFDSTUK. Haar eigen echtgenoot had haar dus haar kinderen ontnomen.... Onbarmhartig had hij haar het dierbaarste op aarde ontroofd. Waar zou hij hen heenbrengen....? Als Charlotte weer tot het bewustzijn terugkeert, ziet ze weer het eerste het witte wiegje met de brandende kaarsen.... Dan dwalen haar gedachten naar dokter Renneville. Alles was de schuld van dien man! „Hij is degeen die mij beschuldigt mijn eigen kind vergiftigd te hebben.... Hij heeft het praatje rondgestrooid, dat ik een giftmengster ben! O.... vervloekt zij die man.... Ver vloekt! Daardoor heeft mijn man mij mijn kinde ren ontroofd.... daardoor heeft hij mijne lievelingen van mij weggerukt en mijn hart verscheurd .Kinderenlieve kinderen", snikt zij, „zullen jullie dan nooit meer je moeke weerzien.... Zullen wij voor altijd van elkaar gescheiden zijn.... Zal ik dan nooit meer een kus kunnen drukken op je lieve kopjes.... zal ik je dan nooit meer in je heldere oogjes kunnen zien en daarin lezen, dat jullie veel van moéke oudt?" Wankelend staat ze op.... gaat naar de deur en treedt naa; buiten.... Als een spookverschijning gaat haar blanke gestalte door de duisternis Haar zachte schreien verbreekt de nach telijke stilteDe wind voert de klanken der muziek aan uit de richting van het kas teel Fenestiel Welk een tegenstelling! Hier die schreiende, hulpelooze vrouw wie men haar kostbaarste bezit ontnomen heeft^ en ginds de vreugde.... hier het leed, ginds de blijdschaphier diepe moedersmart en ginds het feestrumoer.... Een nachtegaal doet zijn zoete klanken trillen door de zoete lenteluchten.... Heerlijk geurt het jonge groen.... De arme moeder dwaalt den tuin uit en den straatweg opHaar gelaat is even wit als haar kleed.... Heur gouden haren zijn losgegaan en val len met breede golven op haar teedere schouders.... Zooals zij daar gaa in het blauwe maanlicht, gelijkt ze een verschij ning uit een sprookje van matelooze men- schelijke smart.... Op goed geluk schrijdt ze voorwaarts en klemt zich vast aan de takken der heesters om niet neer te storten.... Zoo verdwijnt ze in dén nacht.... Nog eenmaal klinkt haar snikken door de stilte, maar nu zachter en meer verwijderd. „Mijn kinderen!.... Mijn kinderen!. Waar zijn mijn eigen vleesch en bloed! Waar zijn mijn kinderen?" Dof dreunen tien zware slagen door de avondstilte. Welk een vreeselijk drama speelde zich af in het anders zoo rustige dorpje Pont de Ruan! Ginds snelt een man als een wanho pige door het nachtelijk duister met zijn beide kinderen die klagend schreien om heur moeke. Hier wankelt een vrouw, in diepen rouw gedompeld om het verlies van al hare kinderen, dcor het struikgewas.... Telkens en telkens struikelt zij over stroo- ken en boomwortels.... Hare handen bloe den reeds. In de du:sternis kan zij immers niet zien waar ze grijpt en dikwijls tast ze midden in felfe doornen.... Somtijds wor den haar vliegende haren gegrepen door uitstekende takken.... Ze gaat echter ver der.... ze schijnt niet te weten dat heur haren uit haar hoofd worden gerukt.... Ze voelt thans geen lichamelijke pijn. Haar zielesmart is grooter.... Bij de bouwvallen bevinden zich een paar rustige wandelaars. Het zijn Mathis en Clo- tilde, die het feestrumoer ontvlucht zijn om rustig te kunnen spreken over hun jong geluk Alles in den omtrek is eenzaam en ver laten. Op de velden heerschte de diepste stilte. Zacht fluisterend gaan de beide wande laars de bouwvallen oorbij.,.. Nieuwsgie righeid voert hen echter naar de groote poort, die toegang geeft lot een ruïne, een bouwvallige zaal.... Vleermuizen fladderen rond onder de steenen gewelven.... In het zilveren maanlicht ontwaren de beide menschen tallobze reusachtige spin- newebben, die van rib tot rib gespannen zijn....' In plaats van de reeds lang gebroken ruiten, hebben de spinnen hier een fijn net werk geweven in de verweerde vensters van de abdij Een andere vrouw zou gehuiverd hebben deze geheimzinnige bouwvallen des nachts te betreden. Vroeger bevond zich vóór de abdij een breede straatweg. Deze was echter in don loop der tijden geheel verdwenen en bij het minste onweer geleek dit pad wel een beek.... Al het water dat van de heuvelen fvloeide kwam op dit punt dan samen en stroomde met kracht over den ouden straatweg naar beneden naar de wijngaar den. 's Winters stond er bijna geregeld water tusschen de beide bermen. Het woud van Velandry grensde onmid dellijk aan den grond, welke bij de abdij behoorde.... Clotilde was het eerst op de afgesproken plaats gekomen. Moedig had ze zich in de duisternis op weg begeven.... Het feestrumoer had haar ditmaal sterk gehinderd. Ze verlangde niets liever dan al leen te zijn en te droomen van hare lief da.... Onderweg had ze niemand ontmoet. Toen was Mathis gekomen.. Beiden hadden een onweerstaanbaar verlangen ge had om de vervallen, spookachtige abdij eens in den avond te bezichtigen. Clotilde die pleizier had in het geheim zinnige van het geval, duwde een zware vermolmde deur open en trad binnen in een reusachtig donkere ruimte bedekt met som bere steenen gewelven. Vleermuizen fladderden vlak boven baar hoofd.... Op den grond klonk een geraas als van honderden ratten, die naar alle zij den wegvluchtten Uilen verlieten bun hooge zitplaats en naderden haar zoo dicht dat ze den wind van haar vleugelslag in het gelaat voelde.... Voor het eerst huiverde ze even.... Ze schrikte een oogenblik voor het nachtelijk leven der dieren.... Het was een eigenaardige gewaarwording.... terwijl alles doodstil scheen te zijn.... dan eerst ontwaakte er een heel n euwe wereld Plo seling beduidde Mathis haar stil te zijn. Clotilde wilde hem nog iets zeggen. „Stil," beval Mathis. „Ik hoor iemand naderen. „Wie kan het zijn....?" Clotilde zag door een der vensters naar buiten. In de verte naderde een gestalte.... Ze kon hem gemakkelijk onderscheiden in het heldere maanlicht. De man was echter nog te ver verwijderd om hem te kunnen her kennen Booze bedoelingen schenen hem hierheen te drijven. Van tijd tot tijd zag hij immers oehoedzaam om zich heen en zocht een schuilplaats in het kreupelhout om eens klaps weer op te springen en haas'ig in de richting der bouwvallen te snellen.... Toen hij dichterbij gekomen was bemerk en Clotilde en Mathis, dat de man ge wone kleeding der boeren uit den omtrek droeg. „Het zal een boerenarbeider zijn," merkte Clotilde op. „Maar dan voert hij niet veel goeds in het schild! Anders heeft hij geen reden om zoo geheimzinnig te zijn. Eensklap zeide Ma his: „Ik geloof dat het je broer isEen oogenblik geleden dacht ik het al maar nu ben is er zeker van dat het graaf Hubert is „Wat zou hem hierheen voeren.... Wat voor reden kan hij hebben om zoo verdacht rond te sluipen?" „Toch is hij het!" „Dat is onmogelijk.... Ik heb hem daar straks zien heengaan in gezelschap van dokter Renneville.... Hij heeft den tijd niet gehad om naar het kas cel terug te keeren en zich te verkleeden. „Jamaar toch Ze tuurden weer door het venster maar slaagden er niet in den eenzamen wande laar weer te ontdekken. Behoedzaam opende Mathis de vermolm de deur en lep naar buiten.... Hij stond op de plaats waar vroeger het kerkhof was geweest. Hier en daar lagen eenige verweerde en verbrokkelde grafs'eenen. Verschillende beenderen, welke op den grond verspreid lagen, deden vermoeden, dat het kerkhof een eeuw geleden nog dienst had gedaan. De zegen echter had de aarde weggespoeld en daar niemand z'ch ooit van deze bouwvallen iets had aangetrokken, waren de beenderen lang zamerhand boven gekomen.... Mathis luisterde aandachtig.... Alleen 't klagend geluid der uilen verbrak de doodsche beklemmende stilte. Na enkele oogenblikken ging hij weer naar binnen. „Ik zie niets meer, misschien heb ik mij vergist in mijn meening, dat het je broer was. Mathis had de deur van de kapel open laten staan en het blauwe maanlicht dat schuins naar binnen viel. deed zeer ondui delijk de hooge gewelven onderscheiden. Geruimen tijd bleven ze droomer.g voor zich uit staren, overweldigd door de plechtige stelte onder deze eeuwenoude gewelven. Plotseling schrikten ze hevig. Ze vernamen het geluid van steenen die van den weg in he. ravijn stortten.... Daar was iemand.... Beiden snelden naar de deur en zagen naar buiten.... Ze hadden zich niet ver gist... Ze hoorden het geluid van nade rende voetstappen.... Weldra zien ze in hun onmiddellijke nabijheid een man, die behoedzaam voortsluip'.Blijkbaar tracht hij zich ergens te verbergen. „Hij is het," fluisterde Mathis, het is je broer, Hubert de Thiellay!" De man s.aat stil. ziet om zich heen en luistert. Hij verschuilt zich achter eenige heesters. ^/at kwam de graaf hier doen? Waarom deed hij zoo geheimzinnig? Het is Hubert niet, zooals Clotilde hem kort geleden nog gezien had. in zijn cos- tuum uit den tijd van Lodewijk XV, maar zooals hij gewoonlijk verscheen te midden zijner arbeiders. Tot op dit oogenblik hadden ze hem slechts herkend aan zijn breede gestalte en for- schen tred, maar toen hij zich even op richtte om den omt rek al te loeren en het maanlicht recht op zijn gelaat viel, konden zij ook zijn gelaatstrekken duidelijk on derscheiden. Ja, het was het gelaat van graaf Hubert! Hij ging languit op den grond liggen Wederom klonk het geluid van nade renden voetstappen. Het is dokter Renneville. die langzaam naderbij kpmt.... Onbezorgd komt hij aan wandelen met zijn stok op den schouder. Het is de dokter, die eenige oogenblik ken geleden den graaf heeft verlaten en die naar huis terugkeert, nog steeds onder den indruk van het vreeselijk drama bij de familie van der Mark. Nauwelijks heeft hij het heesterboschje bereikt of de man, die zich daar verborgen heeft, springt op en valt als een woedende hond op hem aan. De beide mannen rollen over den weg.... Ze vechten op leven en dood.... Dokter Renneville is nog sterk en zal zich tot het uiterste verdedigen.... Toch vermindert zijn kracht met iedere seconde. „Help!.... Help!...." Clotilde en Mathis beven van ontzet ting.... Waanzinnig van angst zien ze el kaar aan. Ze kunnen hun oog niet gelooven.... zou het dat alles waar zijn?.... Is het geen vreeselijke nachtmerrie?.... Renneville biedt bijna geen weerstand meer. Nogmaals klinkt zijn hulpgeroep door den stillen nacht en doet de vogels ontwaken.. Angstig fladderen zij rond.... „Help.... Help!...." Mathis is jong en sterk. Waarom snelt hij den grijsaard niet te hulp? Eensklaps ijlt hij naar de detir.... Hij kan het niet aanz en dat die oude man daar vermoord wordt als een hulpeloos dier Maar Clotilde houdt hem tegen.... Zij wil niet dat hij zich nu in gevaar zal be geven die haar zijn liefde bekend heeft. Mabin tracht zich los te rukken.... „Neen," kreet Clotilde, „laat mij hier niet alleen in dit donkere hol...." „Luister!.... Je broer vermoort hem!... Laat mij los!.... O.... het is ontzettend!" Maar de angst verdubbelde de krachten van het jonge meisje. Ze slaat haar armen om zijn hals en weet met bovenmenschelij- ke inspanning hem elke beweging te belet ten. „Ik wil niet dat je er heen gaat," snikte zij. „Hij zal ook jou dooden!...." Maar hetgeen Mathis daar voor zijn oogen ziet gebeuren is zoo ontzettend, dat hij het jonge meisje dat hem tegenhoudt, van zich af wil werpen.... Eindelijk heeft hij de polsen gegrepen van Clotilde en draait deze om, zoodat ze ge noodzaakt is hem los te laten.. Hij wil Renneville te hulp snellen. Maar weder klemt het jonge meisje zich als een waanzinnige aan hem vast.... Om de vechtenden te bereiken zou hij haar met zich mede moeten sleuren. Ze weert zich als een bezetene.... Buiten de kapel klinkt het gereutel van een stervende.... Voor het laatst tracht dok!er Renneville zich op te richten om den moordenaar die zijn keel omklemt van zich ai te stooten.... Maar de grijsaard voelt reeds dat alles -fgeloopen isdat hij zal sterven Het struikgewas ont rekt het vreeselijk gebeuren aan de oogen van Clotilde en MathisMaar zij hooren thans wat er verder plaats heeft. Renneville is overeind gerezen.... hij heeft zich aan zijn belager vastgeklemd en zijn stervende stem verbreekt de doodsche stilte: „ElencWing, zoo spreekt hij met een stem, als kwam deze van gene zijde van het graf. Ellendeling!.... Wee u!.... Mijn schim zal U overal vervolgen.... overal overal..,. Dat zal mijn wraak zijn.... Mijn wraak zal eens op je gelaat te lezen s'aan..Denk aan mijne woorden...." Hij zwijgt.... Er heerscht een beklem mende stilte.... De grijsaard is achterover gestort.... De vinger8' die zijn hals omklemden, laten hem los."- Hij is een lijk. Gravin Clotilde ligt bewusteloos in de armen van Math's... Als een krankzinnige zag Mathis om zich heen.-" Zijn tanden klapperden..., wan hopig verborg hij zijn gelaat in de handen, uit schaamte voor zijn lafheid.... Waarom was hij dokter Renneville niet te hulp gekomen? Waarom had hij zich gestoord aan de smeekbeden van deze vrouw, die bewus teloos in zjjn armen lag. Het is of Clotilde beweegt.... Mathis tracht haar te doen opstaan.... maar hare voeten missen de noodige kracht. Hij plaatst haar od dec grond.... Ze huivert van koude. Werktuigelijk hult hll haar in een wijden mantel en trekt de kan over haar hoofd. «Je bent koud....* Hij sprak deze woorden zonder dat hij zelf wist wat hij zeide.... Hii beefde bii het hooren van zijn eigen stev. Zii kwam hem zoo vreemd voor. Het was of een ander gesproken had.... Clotilde richtte hare blikken naar de deur, welke nog steeds open stond. Angstig wendde ze haar gelaat af. Mathis begreep dat alles reeds gebeurd was. De stilte deed hem huiveren.... „Ik hoor niets meer." fluisterde hij. „Ga eens zien Math's beefde. Hij was bang om naar dat lijk te gaan. Ze stond op. „Neendoe het niet.... Laten wij liever vluchten, kom mede...." „Misschien kunnen we den ouden man nog redden. „Ja, goed.... ga dan!".... Mathis ging naar bu ten.... hij liet Clo tilde een oogenblik alleen.... Dwars door het kreupelhout heen snelde hij naar de plaats der misdaad.... Hij zocht overal, maar kon niets vin denzelfs geen sporen van den strijd. Alles zag er uit als gewoonlijk.... Toen hij dit aan Clorilde vertelde zeide ze: „We hebben niets gezien.... Het is alles slechts verbeelding geweest.... De nacht en de duisternis hebben ons m:sleid. Deze geheimzinnige bouwvallen met de fladderende vleermuizen, glinterende spin nen en zwarte ratten hebben ons bang ge maakt." „We moeten naar bet kasteel terugkee- ren", mompelde MathisMisschien worden we daar reeds gezocht.... Anders verdenkt men ons nog van den moord." Clotilde begon te weenen „Ik herhaal het," snikte zij tusschen hare tranen door, „dat het „en vreeselijke nachtmerrie is geweest...." „Helaas!.... Herinner je je dan niet wat wij gehoord hebben?" En fluisterend her baalde Mathis de eigenaardige bedreiging welke de stervende had u'tgesproken „Ellendeling! Wee u! Mijn schim zal u overal vervogen.... Dat zal mijn wraak zijn Mijn wraak zal eens op je gelaat te lezen staan...." „Ja.... ja.... Ik heb bet gehoord.... Zwüg!.... Zwijg!" „Kom!.Laten wij naar Fenstrel terug- keeren.... Laten wij ons haasten!" „Neen!.... Nooit!.... Ik voel dat de kracht daarvoor mij ontbreekt.... Ik zal mij niet goed kunnen h„uden.... Men zal den doorstanen angst op mijn gelaat kun nen lezen.... Hoe zou ik mijn broer on der de oogen kunnen komen.... Ik zal hem niet durven aanzien.... Zijn hand is met bloed bevlekt.... en bij den dans zal ik die hand moeten aanraken!.... Neen!... NooitL... ik wil hem niet meer zien... Ik wil niet mijn eigen broer in de gevan genis brengen.... Als hij weet dat ik zijn vreeselijk geheim ken, zal hij mij dooden evenals hij het den dokter heeft gedaan.. Ik weet nu dat hij niet terugdeinst voorde vreeselijkste aller misdaden!" „Moed, Clot'ldel.Hij weet toch niet dat je hem gezien hebt?Vermijd hem zooveel mogelijk, dan zal hij niets bemer ken.... Wat heb je te vreezen?" „Laat mij dan niet alleen gaan.Deze eenzaamheid maakt mij bang.... De duis ternis beklemt mij. Hoor de uilen.... hun geluid klinkt als het huilen van den doode. De vleermuizen fladderen reeds om het lijk en verzadigen zich aan zijn bloed.... Ik zie reeds in mijn geest hoe de glinsterende wormen over dat bleeke gelaat krioelen... De padden vreten aan zijn vingers en voe ten! Oh!...." „Kom! Zet die schrikbeelden van je af.. Laten wij maken dat niemand te weten komt dat wij getuige zijn geweest van den moord. Als men ons hier vindt, zal de ver denking op jou vallen, of op mij! Denk daaraan! Natuurlijk zal ik je naar huis ver gezellen. Ik zal over je waken. Onder mijn hoede zal je geen leed geschieden." „Jabescherm mij.... Ik ben zoo angstig in de duisternis." Ze huiverde en hulde zich dieper in haar wijden mantel Clotilde snakte naar adem.... Haar voe ten waren zoo krachteloos dat Mathis haar moest ondersteunen.... Bij lederen stap dreigde ze neer te storten..-. In de verte klonken weer de blijde tonen van opgewekte muziek.... Ginds was het feest.... Niemand vermoedde daar welk een vreeselijk drama zich op een gen af stand had afgespeeld.... Niemand ver moedde daar dat hier een man was ge doodOok dacht niemand er aan dat men in de onmiddellijke nabijheid een moe der hare kinderen had ontrukt en dat die moeder, waanzinnig van verdriet, door het woud snelde met loshangende haren en bloedende handen.... In de verte zagen Clotilde en Mathis reeds de rijen lampions, waaronder gra cieuze paren zich wiegden op de maat der muziek. Clotilde stond aan den grond vastgena geld. Ze durfde niet verder gaan. Welk een tegenstelling met hetgeen ze eenige minuten geleden gez'en had.... O, hoe gaarne had ze willen vluchten in plaats van te verschijnen te midden van die vroolijke menigte.... O, hoe wensch te ze het bal niet verlaten te hebben en niets gezien te hebben van den vreeselijken moord O, liet haar geheugen haar maar in den steek, zoodat ze zich niets meer zou her inneren van hetgeen ze gezien had.... Maar neen.... onuitwischbaar staat de misdaad in haar hersens gegrift.... telkens is het haar of ze alles weder voor zich ziet gebeuren.... Zou ze zich kunnen beheerschen, als ze haar broer zou ontmoeten?Zou heur gelaat haar niet verraden.... Zou-hij niet bemerken dat haar handen beefden? Neen. ze mag niets laten blijkenZe zal ge noodzaakt zijn eeuwig te blijven veinzen en huichelen.... Ze moet hem naderen met een glimlach om de lippen, terwijl ze wel zou willen schreien.... Ze moet zwijgen en vainzen, want als hij weet dat zij alles gezien heeft, zal hij haar als een groot ge vaar beschouwen en zich van haar trach ten te ontdoen.... Ook wil ze hem niet verraden en hem zoodoende in de gevangenis brengen. Hij zou voor haar en alle menschen moeten veinzen. Hij zou zich blijven uitge ven voor een eerlijk en goedhartig man en zij zou niets kunnen zcééen.*.. ze zou verplicht zijn te zwijgen. Voor altijd zijn hare l'ppen gesloten..., en ook Mathis zal zwijgen, om haar, om- Jat hij haar geen leed wil doen.... Wat er ook moge gebeuren.... beiden zullen genoodzaakt zijn voor altijd hun ge heim te bewaren.... Een eeuwig geheim. dat zal haar leven worden. Maar ze moet naar Fenestrcl terugkeer en. GEEN KWESTIE VAN! Postambtenaar: „Die brie! is te zwaar, 'uifrouw, daar moet nog 'n postzegel van 5 cent bii." Oude dame: „Ik denk er niett over. Ik heb de post al zooveel voordeeltjes bezorgd met brieven die nog niet aan hun gewicht kwamen voor een dubbeltje, dat ze voor die enkele keer deze brief maar zoo moeten doorlaten." Men zou haar en Mathis misschien reeds zoeken. In geen geval mocht men zien, dat ze uit de richting van de bouwvallen kwa men.... Dat zou de verdenking op hun kunnen laden O, ze kan die feestvierende menigte niet langer aanzien. Welk een tegenstelling met de donkere droefheid in heur hart Behoedzaam verdwijnen ze tusschen de donkere boomenDaar heerscht een ondoordringbare duisternis. Ze kunnen zelfs geen hand voor de oogen z enNergens dringt het maanlicht door het dichte gebla derte heen.... Onbevreesd kunnen ze ver der gaan.... Toch is het Clotilde of haar keel wordt dichtgeknepen.... Telkens moet ze even stilstaan. Wat zal er straks geschieden, als ze te genover haar broer komt te staan.... Zal hij haar gejaagdhe'd niet bemerken Ze naderen de feestvierende menigte.... Hun stemmen zijn reeds te onderscheiden. Clotilde herkende de gezichten.... ieder een is verheugd.... Waarom moest het juist haar treffen dat ze getu'ge moest zijn van die vreeselijke misdaad? Eindelijk bevinden ze zich in den tuin.. Clotilde blijft verward staan. Ze verbeeld zich, dat aller oogen zich op haar richten, Zouden ze aan haar gelaat zien, dat er iets onzettends gebeurd was?... Maar neen. ze leest slechts bewondering in die blikken. Wat laat de wereld zich toch gemakkelijk misleiden! Als men haar nadert en omringt, is het niet omdat zij bleek is of omdat zij beeft, maar om haar geluk te wenschen, omdat zij de koningin van dit schitterend feest is. Naarmate ze verder schrijdt, temidden der gasten, keert haar moed weer terug. Eensklaps, terwijl ze de gelukwenschen der gasten in ontvangst neemt, bemerkt ze, dat iemand haar oplettend aanziet. Het is Mathis. Hij tracht tegen haar te glimlachen. Hunne blikken ontmoeten elkaar.Hun oogen spreken boekdeelen. In een oogen blik hebben beide menschen begrepen welk een ontzetting hun ziel vervult, welk een storm er woedt onder hun rustig uiterlijk. Ze trachten niet meer elkaar te ont moeten. Integendeel, ze ontwijken elkaar. Ieder gevoelt, dat hij behoefte heeft aan de een zaamheid, om weer eenigszins tot kalmte te komen, om zich op elke mogelijke gebeurte nis voor te bereiden. Tevergeefs tracht Clotilde haar broeder te ontdekken. Ze weet geen weerstand te bieden aan het verlangen om hem te zien, ondanks haar angst dat hij haar zal aan spreken en zij dan zal moeten veinzen niets gezien te hebben van het nachtelijk drama. Ze snelt den tuin door.. de paden op.. ze zoekt op de eilandjes in de Lndre... Daarna volgt ze de oevers der rivier. Ner gens kan zij Hubert du Thiellay ontdekken. „Zou hij zich misschien in het kasteel be vinden? Ze keert naar Fenestriel terug en ondervraagd het personeel of men hem niet gezien had.... Maar neenalles is ver- geefsch. Men weet haar slechts te vertellen dat de graaf een uur geleden het feest ver laten heeft om dokter Renneville naar huis te vergezellen... Daarna had niemand hem meer gezien. „Het is dan toch waar..." stamelde ze huiverend, „het is dan toch werkelijk waar! Hij is met den dokter heengegaan.. daar na heelt hij hem verlaten.vervolgens heeft hij zijn gewone kleeding aangetrok ken, hem achtervolgd en gemaakt, dat hij zich vóór den dokter bij de bouwvallen bevond... en daar heeft hij hem gedood. Straks zal hij terugkeeren, zijn feestcostuum aantrekken en weer vroolijk en lachend te midden der gasten verschijnen... Maar waarom zou hij die misdaad bedreven heb ben?.. Wat had hij daarmee voor? Waar om?.. Waarom..? Waarom toch?... Ze treedt een klein vertrek binnen en neemt plaats in een fauteuil. Ze is doodmoe. Met angst denkt ze aan de dingen die dezen nacht zullen gebeuren.ja, misschien straks reeds.. Ze zou willen dat dit nacht feest jaren en jaren zou durven en dat ge heel Fenestiel in het feest zou deelen, zoo dat niemand de misdaad zou ontdekken. Een half uur blijft ze hier zitten.. Alleen de bedienden wisten, dat ze zich hier be vond en droegen zorg haar niet in haar droomen te storen... Ten slotte gaat ze heen om zich opnietrar onder de feestvierenden te begeven. Zou haar broer reeds zijn teruggekeerd? Ja, ze hoort zijn stem achter het dichte geboomte.. Ze kan hem echter nog niet zien. Hij staat met eenige vrienden te pra ten. 'Ze blijft een oogenblik stilstaan om te luisteren. Waar heeft hij het over?... Zouden zijn woorden hem niet verraden... Beefde zijn stem niet? Neen.. niets van dat alles. Uiterst kalm spreekt de graaf over de visch in zijn vijvers. „Wat kan hij goed veinzen", dacht ze bij zichzelven.Ze meende hem te kennen en nu blijkt het dat ze hem in het geheel nog njet kent. Wie weet hoevele geheimen die man nog meer verborg onder een rustig uiterlijk. Ze liep hem voorbij om zijn aandacht te trekken, doch hij bemerkte haar niet. Uren snelden voorbij. Mathis naderde haar. „Ik ga heen", zeide hij, „maar ik blij! in de buurt... Den ge- heelen nacht zal ik in de omgeving van Fénestrel blijven. Als de gasten heen zijn zal ik mij in den tuin verbergen. Mocht er soms iets gebeuren dan heb je slechts te roepen en dan ben ik bij je.Ik wil je niet onbeschermd achterlaten bii dien—

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 12