De Misdaad van Dokter Marrignan
TM
NUMMER IS ZEVENDE JAARGANG 1927
Voor de Hulskamer
Het speet hem dat hij aan de uitnoodiging
van den dokter geen gevolg had gegeven.
Maar hij wilde niet alleen heengaan.
Clara en Louise, de beide kinderen, zou
den hem vergezellen.... Hij wJde niet
dat ze nog langer bij zoo'n moeder zouden
blijven.... Hij wilde niet, dat zij een
slachtoffer zouden worden van die vrouw.
De moeder bestaat voor hen niet meer
Hij zal haar hare kinderen ontnemen....
'In zijn nog jong.... Ze zullen haar spoe-
tjig vergeten zijn.
Charlotte ziet haar man aan.... Zijn
zwijgen maakt haar bang.... Waar denkt
hij over.... Wat wil hij doen..
Zijn stem begeeft den armen man als hij
roept:
„Louise!.... Clara!"
Ze gehoorzamen, maar angstig zien ze
hun moeder aan.
De moeder geeft hun een teeken, dat ze
moeten doen wat hun gezegd wordt.
„Clara.... Louise. ..koml.... Je gaat
met mij mee!"
Een vreeselijke angst grijpt' de beide arme
meisjes aan. Ze zijn nog zoo jong, en hun
teere zieltjes weten nog zoo weinig van de
smart.
Maar hier voelen ze dat een vreeselijk
onheil hen bedreigt, hen en hun „moeke..."
Ze voelen dat hier iets ontzettends ge
beuren gaat.
Want is het niet het vreeselijkste wat
er ter wereld bestaat als men een liefheb
bende goede moeder haar kinderen ontsteelt?
En dan nog wel aan deze moeder, ct;e geen
ander geluk meer kent op de wereld, die
slechts gelukkig kon zijn als ze hare kinde
ren hoorde lachen: aan deze moeder die
verguisd en veracht werd door een booze
menschenmenigte; aan deze moeder die be
schuldigd werd haar eigen kind vergiftigd
te hebben.
Niets immers zou deze arme vrouw hier
meer bezitten....
Haar man ging haar verlatenOok hij
verachtte haar en wenschte niets liever dan
dat ze haar rechtmatige straf zou ondet-
gaan
„Clara en Louise.... jullie gaan met mij
mee," herhaalde hij.
„Waar wilt u ons dan heen brengen,
vader?"
Het was den armen man of zijn keel werd
dichtgeknepen. Hij trachtte te spreken,
doch hij kon slechts een heesch geluid
voortbrengen
Angstig zagen vier kinderoogen hem aan.
„Ik^ weet het nietMaar 'k wil niet
dat je nog langer hier blijft...."
De arme vrouw had de gewaarwording ol
men haar een vuistslag in het gelaat gaf....
Dus de kinderen mochten niet bij haar
blijven, omdat zij een slechte moeder zou
zijn?Dacht hij dan dat zij zóó slecht en
ontaard was?l Vertrouwde hij haar de kin
deren niet meer toe?
O, het was vreeselijk.
„Gaat moeke dan mee, vader?" vroegen
de on schuld'ge kleinen, niet besef'end dat
ieder woord dat de vader nog spreken zou,
een nieuwen dolksteek beteekende in het
gefolterde hart der onschuldig verdachte
moeder.
„Gaat moeke dan mee, vader, herhaal
den Clara en Louise....
„Neen!"
„Waarom niet?"
„Omdat moeder hier moet blijven om op
de mannen te wachten, die haar morgen
komen ondervragen."
„We willen moeke niet verlaten.... Ze
is zoo goed voor ons!.... Wij willen wel
met u meegaan al: moeder ons vergezelt!"
Doodsbleek wankelt de ongelukkige moe
der, de geknakte teedere bloem, naar hem
toe en stamelt:
„Je wilt m'n kinderen wegnemen?"
„Ja!"
Zij bijt hare lippen ten bloede.... Mis
schien dat haar l chamelijke pijn haar zie-
lesmart kan stillen
Langen tijd zien ze elkander recht in de
oogen.... Een zee van smart lezen ze in
elkanders bl'kken
Beiden lijden ontzettend....
En toch is er niets wat deze beide on
gelukkige menschen bijeen kan brengen.
„Je wilt hen dus aan mij ontstelen," zegt
ze met zacht klagende stem.
En heel zacht, maar met een klank van
matelooze droefheid in haar stem snikt zij:
„M'n Godm'n Goden bewuste
loos zijgt ze ineen aan de voelen van haar
echtgenoot.
Woest springt de man overeindHij
tilt de beide luid schreiende me sjes op zijn
arm en ondanks hun weenen. ondanks hun
hulpgeroep voert hij hen in wilde vaart
met zich mede door de duisternis....
Hij weet zelf Vet waarheen....
Waarlijkhij gelijkt een dief die een
schat gestolen heeft....
Zoo snelt hij de duisternis in.... den
nacht tegemoet
Niets hoort hij meer....
Hij hoort niet meer de verwenschingen
der boeren.
Hij hoort niet meer het kletteren der
zeisen.
Niets meer dringt tot hem door.
In de verte klinkt zacht-weenende mu
ziek van violen en het parelende lachen
der feestvierende gasten van graaf du
Thiellay.
De donkere nacht omhult den man die
daar voortijlt, een donkere toekomst te
gemoet.
Eenige oogenbl'kken later keert Char
lotte tot het bewustzijn terugNog
dringt het niet tot haar door wat er ge
beurd is.
Ze ziet alles even vaag als in een droom.
IN HET JAAR 2000.
Per auto van Amerika naar Holland.
Ze ziet het blanke wiegje in het fantasti
sche licht der beide kaarsen....
Het flikkerende licht beschijnt het was-
bleeke gezichtje van haar dooden lieveling
Het is of het leeft.... Ze schrikt even...
maar het is de speling van het licht....
Het kindje blijft onbeweeglijk.... koud
en stijf....
Het kost haar moeite om op te staan....
Haar geheele lichaam is zwaar als lood...
Het is of een ontzettende last op hare
schouders drukt
Het schijnt haar toe dat er dagen en
nachten waren heengesneld tijdens haar
verdooving.Ze weet niet dat haar man
en hare kinderen haar nau-.velijks een mi
nuut geleden verlaten hebben.
Ze beseft nog niet geheel dat alles om
haar heen nu leeg is.... evenals haar ziel
evenals haar hersenen.
Niemand bevindt zich meer bij haar....
geen echtgenoot.... geen kinderen.... Er
klinkt geen lachen en juichen.... Alleen
de dood was daar.
„Wat vreemd is toch alles om mij heen,"
fluisterde ze.... „het is mij of alles héél
héél ver van mi; verwijderd is.... of
mijne voeten den grond niet meer raken...
of mijne handen in het onzekere tasten...."
Ze grijpt naar haar stevig bonzend hoofd.
Een oogenblik strekt de waanzin zijn
klauwen naar haar uit.
Ze gaat langzaam op haar teenen slui
pend naar het wiegje en kust den kleine
op het bleeke kopje.
„Slaap, lieve kleine jongen, slaap zacht,"
flu stert ze met haar moederlijke teedere
stem.
Uit haar oogen straalt een teeder licht....
Dan gaat ze het kindje wegen, zachtkens
heen en weer en ze neuriet lieve wijsjes....
Ze weet niet meer wat ze doet en wat ze
zegt
Eenige oogenblikken heerscht er een vol
komen verwarring in haar hoofd
Alles woelt dooreen: Ze ziet George weer
in den tuin bij Clara en Louise.... ze hoort
weer de valsche beschuldigingen der woe
dende menigte.... en de woeste kreten
daarbuiten: „DrankduiveLn!.Giftmeng-
ster." Ze verbeeldt zich dat Anton weer
gaat leven.... dat hij zijn kleine armpjes
naar haar uitstrektdat hij ligt te woe
len in zijn kleine bedje, ten prooi aan de
hev'gste pijnen.
Ze ziet zichzelve daarbuiten op de straat
ten spot aan de booze menschen die haar
verachten
Dan ziet ze eensklaps weer voor zich
Clara en Louise, toen deze haar een Woe-
menkransje op het hoofd legden en juich
ten: ,Wat bent u zoo toch lief, moeke...."
Wat was er in dien tijd toch veel veran
derd.
Niets was er meer overgebleven van de
verwachtingen die zij zoo teeder gekoesterd
had.
Alles was haar ontnomen....
Niemand is er meer gebleven om haar te
troosten.
Slechts het lijkje van den kleinen Anton
heeft men haar gelaten....
Haar koorts-visioenen verdwijnen in den
nevel.
Alles danst en tolt in haar hoofd door
een.
Trillend klinkt een teeder wiegeliedje
van haar bevende bleeke lippen.... Ze
weet niet dat ze zingt, noch waarom zij
zingt bij het lieve kind dat voor eeuwig
ingesluimerd is....
Zonder het zelf te weten, begint ze een
nieuw lied te neuriën....
Het is hetzelfde lied dat ze eens Jean
Berthelin heeft hooren zingen:
In 't nachtelijk duister fonk'len de
sterren,
Zacht schijnt het zilveren licht van
de maan,
Heel de natuur ligt in sluimering
verzonken
En we vangen de reis weer naar het
droomenland aan.
Ze zwijgt en ziet om zich heen....
„Wie zong daar", denkt ze vaag.
„Wie heeft de heilige stilte hier ver
stoord?"
Haar verstand keer» terug....
Een vreeselijke gil snerpt door de ka
mer.
,M'n kinderen!?.... Clara!.... Louiscl
Maar zij zijn heen....
Hij heeft ze haai ontstolen....
Op den grond ligt de jonge vrouw, be
schenen door het gele licht der knetterende
waskaarsen bij het gestorven kind.
De kaarsen branden langzaam op....
DERDE HOOFDSTUK.
Haar eigen echtgenoot had haar dus haar
kinderen ontnomen.... Onbarmhartig had
hij haar het dierbaarste op aarde ontroofd.
Waar zou hij hen heenbrengen....?
Als Charlotte weer tot het bewustzijn
terugkeert, ziet ze weer het eerste het
witte wiegje met de brandende kaarsen....
Dan dwalen haar gedachten naar dokter
Renneville.
Alles was de schuld van dien man!
„Hij is degeen die mij beschuldigt mijn
eigen kind vergiftigd te hebben....
Hij heeft het praatje rondgestrooid, dat
ik een giftmengster ben!
O.... vervloekt zij die man.... Ver
vloekt!
Daardoor heeft mijn man mij mijn kinde
ren ontroofd.... daardoor heeft hij mijne
lievelingen van mij weggerukt en mijn hart
verscheurd
.Kinderenlieve kinderen", snikt zij,
„zullen jullie dan nooit meer je moeke
weerzien.... Zullen wij voor altijd van
elkaar gescheiden zijn.... Zal ik dan nooit
meer een kus kunnen drukken op je lieve
kopjes.... zal ik je dan nooit meer in je
heldere oogjes kunnen zien en daarin lezen,
dat jullie veel van moéke oudt?"
Wankelend staat ze op.... gaat naar de
deur en treedt naa; buiten....
Als een spookverschijning gaat haar
blanke gestalte door de duisternis
Haar zachte schreien verbreekt de nach
telijke stilteDe wind voert de klanken
der muziek aan uit de richting van het kas
teel Fenestiel
Welk een tegenstelling! Hier die
schreiende, hulpelooze vrouw wie men
haar kostbaarste bezit ontnomen heeft^ en
ginds de vreugde.... hier het leed, ginds
de blijdschaphier diepe moedersmart
en ginds het feestrumoer....
Een nachtegaal doet zijn zoete klanken
trillen door de zoete lenteluchten....
Heerlijk geurt het jonge groen....
De arme moeder dwaalt den tuin uit en
den straatweg opHaar gelaat is even
wit als haar kleed....
Heur gouden haren zijn losgegaan en val
len met breede golven op haar teedere
schouders.... Zooals zij daar gaa in het
blauwe maanlicht, gelijkt ze een verschij
ning uit een sprookje van matelooze men-
schelijke smart....
Op goed geluk schrijdt ze voorwaarts en
klemt zich vast aan de takken der heesters
om niet neer te storten....
Zoo verdwijnt ze in dén nacht....
Nog eenmaal klinkt haar snikken door de
stilte, maar nu zachter en meer verwijderd.
„Mijn kinderen!.... Mijn kinderen!.
Waar zijn mijn eigen vleesch en bloed!
Waar zijn mijn kinderen?"
Dof dreunen tien zware slagen door de
avondstilte.
Welk een vreeselijk drama speelde zich
af in het anders zoo rustige dorpje Pont de
Ruan! Ginds snelt een man als een wanho
pige door het nachtelijk duister met zijn
beide kinderen die klagend schreien om
heur moeke. Hier wankelt een vrouw, in
diepen rouw gedompeld om het verlies van
al hare kinderen, dcor het struikgewas....
Telkens en telkens struikelt zij over stroo-
ken en boomwortels.... Hare handen bloe
den reeds. In de du:sternis kan zij immers
niet zien waar ze grijpt en dikwijls tast ze
midden in felfe doornen.... Somtijds wor
den haar vliegende haren gegrepen door
uitstekende takken.... Ze gaat echter ver
der.... ze schijnt niet te weten dat heur
haren uit haar hoofd worden gerukt....
Ze voelt thans geen lichamelijke pijn.
Haar zielesmart is grooter....
Bij de bouwvallen bevinden zich een paar
rustige wandelaars. Het zijn Mathis en Clo-
tilde, die het feestrumoer ontvlucht zijn om
rustig te kunnen spreken over hun jong
geluk
Alles in den omtrek is eenzaam en ver
laten.
Op de velden heerschte de diepste
stilte.
Zacht fluisterend gaan de beide wande
laars de bouwvallen oorbij.,.. Nieuwsgie
righeid voert hen echter naar de groote
poort, die toegang geeft lot een ruïne,
een bouwvallige zaal....
Vleermuizen fladderen rond onder de
steenen gewelven....
In het zilveren maanlicht ontwaren de
beide menschen tallobze reusachtige spin-
newebben, die van rib tot rib gespannen
zijn....'
In plaats van de reeds lang gebroken
ruiten, hebben de spinnen hier een fijn net
werk geweven in de verweerde vensters
van de abdij
Een andere vrouw zou gehuiverd hebben
deze geheimzinnige bouwvallen des nachts
te betreden.
Vroeger bevond zich vóór de abdij een
breede straatweg. Deze was echter in don
loop der tijden geheel verdwenen en bij het
minste onweer geleek dit pad wel een
beek.... Al het water dat van de heuvelen
fvloeide kwam op dit punt dan samen en
stroomde met kracht over den ouden
straatweg naar beneden naar de wijngaar
den.
's Winters stond er bijna geregeld water
tusschen de beide bermen.
Het woud van Velandry grensde onmid
dellijk aan den grond, welke bij de abdij
behoorde....
Clotilde was het eerst op de afgesproken
plaats gekomen. Moedig had ze zich in de
duisternis op weg begeven....
Het feestrumoer had haar ditmaal sterk
gehinderd. Ze verlangde niets liever dan al
leen te zijn en te droomen van hare
lief da....
Onderweg had ze niemand ontmoet.
Toen was Mathis gekomen.. Beiden
hadden een onweerstaanbaar verlangen ge
had om de vervallen, spookachtige abdij
eens in den avond te bezichtigen.
Clotilde die pleizier had in het geheim
zinnige van het geval, duwde een zware
vermolmde deur open en trad binnen in een
reusachtig donkere ruimte bedekt met som
bere steenen gewelven.
Vleermuizen fladderden vlak boven baar
hoofd.... Op den grond klonk een geraas
als van honderden ratten, die naar alle zij
den wegvluchtten
Uilen verlieten bun hooge zitplaats en
naderden haar zoo dicht dat ze den wind
van haar vleugelslag in het gelaat voelde....
Voor het eerst huiverde ze even....
Ze schrikte een oogenblik voor het
nachtelijk leven der dieren.... Het was een
eigenaardige gewaarwording.... terwijl
alles doodstil scheen te zijn.... dan eerst
ontwaakte er een heel n euwe wereld
Plo seling beduidde Mathis haar stil te
zijn. Clotilde wilde hem nog iets zeggen.
„Stil," beval Mathis. „Ik hoor iemand
naderen.
„Wie kan het zijn....?"
Clotilde zag door een der vensters naar
buiten.
In de verte naderde een gestalte.... Ze
kon hem gemakkelijk onderscheiden in het
heldere maanlicht. De man was echter nog
te ver verwijderd om hem te kunnen her
kennen
Booze bedoelingen schenen hem hierheen
te drijven. Van tijd tot tijd zag hij immers
oehoedzaam om zich heen en zocht een
schuilplaats in het kreupelhout om eens
klaps weer op te springen en haas'ig in de
richting der bouwvallen te snellen....
Toen hij dichterbij gekomen was bemerk
en Clotilde en Mathis, dat de man ge
wone kleeding der boeren uit den omtrek
droeg.
„Het zal een boerenarbeider zijn,"
merkte Clotilde op.
„Maar dan voert hij niet veel goeds in
het schild! Anders heeft hij geen reden om
zoo geheimzinnig te zijn.
Eensklap zeide Ma his: „Ik geloof dat het
je broer isEen oogenblik geleden dacht
ik het al maar nu ben is er zeker van dat
het graaf Hubert is
„Wat zou hem hierheen voeren.... Wat
voor reden kan hij hebben om zoo verdacht
rond te sluipen?"
„Toch is hij het!"
„Dat is onmogelijk.... Ik heb hem daar
straks zien heengaan in gezelschap van
dokter Renneville.... Hij heeft den tijd
niet gehad om naar het kas cel terug te
keeren en zich te verkleeden.
„Jamaar toch
Ze tuurden weer door het venster maar
slaagden er niet in den eenzamen wande
laar weer te ontdekken.
Behoedzaam opende Mathis de vermolm
de deur en lep naar buiten.... Hij stond
op de plaats waar vroeger het kerkhof
was geweest. Hier en daar lagen eenige
verweerde en verbrokkelde grafs'eenen.
Verschillende beenderen, welke op den
grond verspreid lagen, deden vermoeden,
dat het kerkhof een eeuw geleden nog
dienst had gedaan. De zegen echter had
de aarde weggespoeld en daar niemand
z'ch ooit van deze bouwvallen iets had
aangetrokken, waren de beenderen lang
zamerhand boven gekomen....
Mathis luisterde aandachtig.... Alleen
't klagend geluid der uilen verbrak de
doodsche beklemmende stilte.
Na enkele oogenblikken ging hij weer
naar binnen.
„Ik zie niets meer, misschien heb ik mij
vergist in mijn meening, dat het je broer
was.
Mathis had de deur van de kapel open
laten staan en het blauwe maanlicht dat
schuins naar binnen viel. deed zeer ondui
delijk de hooge gewelven onderscheiden.
Geruimen tijd bleven ze droomer.g voor
zich uit staren, overweldigd door de
plechtige stelte onder deze eeuwenoude
gewelven.
Plotseling schrikten ze hevig.
Ze vernamen het geluid van steenen die
van den weg in he. ravijn stortten....
Daar was iemand....
Beiden snelden naar de deur en zagen
naar buiten.... Ze hadden zich niet ver
gist... Ze hoorden het geluid van nade
rende voetstappen.... Weldra zien ze in
hun onmiddellijke nabijheid een man, die
behoedzaam voortsluip'.Blijkbaar tracht
hij zich ergens te verbergen.
„Hij is het," fluisterde Mathis, het is
je broer, Hubert de Thiellay!"
De man s.aat stil. ziet om zich heen en
luistert. Hij verschuilt zich achter eenige
heesters.
^/at kwam de graaf hier doen? Waarom
deed hij zoo geheimzinnig?
Het is Hubert niet, zooals Clotilde hem
kort geleden nog gezien had. in zijn cos-
tuum uit den tijd van Lodewijk XV, maar
zooals hij gewoonlijk verscheen te midden
zijner arbeiders.
Tot op dit oogenblik hadden ze hem slechts
herkend aan zijn breede gestalte en for-
schen tred, maar toen hij zich even op
richtte om den omt rek al te loeren en het
maanlicht recht op zijn gelaat viel, konden
zij ook zijn gelaatstrekken duidelijk on
derscheiden.
Ja, het was het gelaat van graaf Hubert!
Hij ging languit op den grond liggen
Wederom klonk het geluid van nade
renden voetstappen.
Het is dokter Renneville. die langzaam
naderbij kpmt.... Onbezorgd komt hij aan
wandelen met zijn stok op den schouder.
Het is de dokter, die eenige oogenblik
ken geleden den graaf heeft verlaten en
die naar huis terugkeert, nog steeds onder
den indruk van het vreeselijk drama bij de
familie van der Mark.
Nauwelijks heeft hij het heesterboschje
bereikt of de man, die zich daar verborgen
heeft, springt op en valt als een woedende
hond op hem aan.
De beide mannen rollen over den weg....
Ze vechten op leven en dood.... Dokter
Renneville is nog sterk en zal zich tot het
uiterste verdedigen....
Toch vermindert zijn kracht met iedere
seconde.
„Help!.... Help!...."
Clotilde en Mathis beven van ontzet
ting.... Waanzinnig van angst zien ze el
kaar aan.
Ze kunnen hun oog niet gelooven.... zou
het dat alles waar zijn?.... Is het geen
vreeselijke nachtmerrie?....
Renneville biedt bijna geen weerstand
meer.
Nogmaals klinkt zijn hulpgeroep door den
stillen nacht en doet de vogels ontwaken..
Angstig fladderen zij rond....
„Help.... Help!...."
Mathis is jong en sterk.
Waarom snelt hij den grijsaard niet te
hulp?
Eensklaps ijlt hij naar de detir.... Hij
kan het niet aanz en dat die oude man
daar vermoord wordt als een hulpeloos
dier
Maar Clotilde houdt hem tegen.... Zij
wil niet dat hij zich nu in gevaar zal be
geven die haar zijn liefde bekend heeft.
Mabin tracht zich los te rukken....
„Neen," kreet Clotilde, „laat mij hier niet
alleen in dit donkere hol...."
„Luister!.... Je broer vermoort hem!...
Laat mij los!.... O.... het is ontzettend!"
Maar de angst verdubbelde de krachten
van het jonge meisje. Ze slaat haar armen
om zijn hals en weet met bovenmenschelij-
ke inspanning hem elke beweging te belet
ten.
„Ik wil niet dat je er heen gaat," snikte
zij. „Hij zal ook jou dooden!...."
Maar hetgeen Mathis daar voor zijn
oogen ziet gebeuren is zoo ontzettend, dat
hij het jonge meisje dat hem tegenhoudt,
van zich af wil werpen....
Eindelijk heeft hij de polsen gegrepen van
Clotilde en draait deze om, zoodat ze ge
noodzaakt is hem los te laten..
Hij wil Renneville te hulp snellen.
Maar weder klemt het jonge meisje zich
als een waanzinnige aan hem vast.... Om
de vechtenden te bereiken zou hij haar
met zich mede moeten sleuren.
Ze weert zich als een bezetene....
Buiten de kapel klinkt het gereutel van
een stervende....
Voor het laatst tracht dok!er Renneville
zich op te richten om den moordenaar die
zijn keel omklemt van zich ai te stooten....
Maar de grijsaard voelt reeds dat alles
-fgeloopen isdat hij zal sterven
Het struikgewas ont rekt het vreeselijk
gebeuren aan de oogen van Clotilde en
MathisMaar zij hooren thans wat er
verder plaats heeft.
Renneville is overeind gerezen.... hij
heeft zich aan zijn belager vastgeklemd en
zijn stervende stem verbreekt de doodsche
stilte: „ElencWing, zoo spreekt hij met
een stem, als kwam deze van gene zijde
van het graf.
Ellendeling!.... Wee u!.... Mijn schim
zal U overal vervolgen.... overal
overal..,. Dat zal mijn wraak zijn....
Mijn wraak zal eens op je gelaat te lezen
s'aan..Denk aan mijne woorden...."
Hij zwijgt.... Er heerscht een beklem
mende stilte....
De grijsaard is achterover gestort.... De
vinger8' die zijn hals omklemden, laten hem
los."-
Hij is een lijk.
Gravin Clotilde ligt bewusteloos in de
armen van Math's...
Als een krankzinnige zag Mathis om zich
heen.-" Zijn tanden klapperden..., wan
hopig verborg hij zijn gelaat in de handen,
uit schaamte voor zijn lafheid....
Waarom was hij dokter Renneville niet
te hulp gekomen?
Waarom had hij zich gestoord aan de
smeekbeden van deze vrouw, die bewus
teloos in zjjn armen lag.
Het is of Clotilde beweegt....
Mathis tracht haar te doen opstaan....
maar hare voeten missen de noodige kracht.
Hij plaatst haar od dec grond....
Ze huivert van koude.
Werktuigelijk hult hll haar in een wijden
mantel en trekt de kan over haar hoofd.
«Je bent koud....*
Hij sprak deze woorden zonder dat hij
zelf wist wat hij zeide....
Hii beefde bii het hooren van zijn eigen
stev. Zii kwam hem zoo vreemd voor. Het
was of een ander gesproken had....
Clotilde richtte hare blikken naar de
deur, welke nog steeds open stond.
Angstig wendde ze haar gelaat af.
Mathis begreep dat alles reeds gebeurd
was.
De stilte deed hem huiveren....
„Ik hoor niets meer." fluisterde hij.
„Ga eens zien
Math's beefde. Hij was bang om naar dat
lijk te gaan.
Ze stond op.
„Neendoe het niet.... Laten wij
liever vluchten, kom mede...."
„Misschien kunnen we den ouden man
nog redden.
„Ja, goed.... ga dan!"....
Mathis ging naar bu ten.... hij liet Clo
tilde een oogenblik alleen....
Dwars door het kreupelhout heen snelde
hij naar de plaats der misdaad....
Hij zocht overal, maar kon niets vin
denzelfs geen sporen van den strijd.
Alles zag er uit als gewoonlijk....
Toen hij dit aan Clorilde vertelde zeide
ze: „We hebben niets gezien.... Het is
alles slechts verbeelding geweest.... De
nacht en de duisternis hebben ons m:sleid.
Deze geheimzinnige bouwvallen met de
fladderende vleermuizen, glinterende spin
nen en zwarte ratten hebben ons bang ge
maakt."
„We moeten naar bet kasteel terugkee-
ren", mompelde MathisMisschien
worden we daar reeds gezocht.... Anders
verdenkt men ons nog van den moord."
Clotilde begon te weenen
„Ik herhaal het," snikte zij tusschen hare
tranen door, „dat het „en vreeselijke
nachtmerrie is geweest...."
„Helaas!.... Herinner je je dan niet wat
wij gehoord hebben?" En fluisterend her
baalde Mathis de eigenaardige bedreiging
welke de stervende had u'tgesproken
„Ellendeling! Wee u! Mijn schim zal u
overal vervogen.... Dat zal mijn wraak zijn
Mijn wraak zal eens op je gelaat te
lezen staan...."
„Ja.... ja.... Ik heb bet gehoord....
Zwüg!.... Zwijg!"
„Kom!.Laten wij naar Fenstrel terug-
keeren.... Laten wij ons haasten!"
„Neen!.... Nooit!.... Ik voel dat de
kracht daarvoor mij ontbreekt.... Ik zal
mij niet goed kunnen h„uden.... Men zal
den doorstanen angst op mijn gelaat kun
nen lezen.... Hoe zou ik mijn broer on
der de oogen kunnen komen.... Ik zal hem
niet durven aanzien.... Zijn hand is met
bloed bevlekt.... en bij den dans zal ik die
hand moeten aanraken!.... Neen!...
NooitL... ik wil hem niet meer zien...
Ik wil niet mijn eigen broer in de gevan
genis brengen.... Als hij weet dat ik zijn
vreeselijk geheim ken, zal hij mij dooden
evenals hij het den dokter heeft gedaan..
Ik weet nu dat hij niet terugdeinst voorde
vreeselijkste aller misdaden!"
„Moed, Clot'ldel.Hij weet toch niet
dat je hem gezien hebt?Vermijd hem
zooveel mogelijk, dan zal hij niets bemer
ken.... Wat heb je te vreezen?"
„Laat mij dan niet alleen gaan.Deze
eenzaamheid maakt mij bang.... De duis
ternis beklemt mij. Hoor de uilen.... hun
geluid klinkt als het huilen van den doode.
De vleermuizen fladderen reeds om het lijk
en verzadigen zich aan zijn bloed.... Ik
zie reeds in mijn geest hoe de glinsterende
wormen over dat bleeke gelaat krioelen...
De padden vreten aan zijn vingers en voe
ten! Oh!...."
„Kom! Zet die schrikbeelden van je af..
Laten wij maken dat niemand te weten
komt dat wij getuige zijn geweest van den
moord. Als men ons hier vindt, zal de ver
denking op jou vallen, of op mij! Denk
daaraan! Natuurlijk zal ik je naar huis ver
gezellen. Ik zal over je waken. Onder mijn
hoede zal je geen leed geschieden."
„Jabescherm mij.... Ik ben zoo
angstig in de duisternis."
Ze huiverde en hulde zich dieper in haar
wijden mantel
Clotilde snakte naar adem.... Haar voe
ten waren zoo krachteloos dat Mathis haar
moest ondersteunen.... Bij lederen stap
dreigde ze neer te storten..-.
In de verte klonken weer de blijde tonen
van opgewekte muziek.... Ginds was het
feest.... Niemand vermoedde daar welk
een vreeselijk drama zich op een gen af
stand had afgespeeld.... Niemand ver
moedde daar dat hier een man was ge
doodOok dacht niemand er aan dat
men in de onmiddellijke nabijheid een moe
der hare kinderen had ontrukt en dat die
moeder, waanzinnig van verdriet, door het
woud snelde met loshangende haren en
bloedende handen....
In de verte zagen Clotilde en Mathis
reeds de rijen lampions, waaronder gra
cieuze paren zich wiegden op de maat der
muziek.
Clotilde stond aan den grond vastgena
geld. Ze durfde niet verder gaan.
Welk een tegenstelling met hetgeen ze
eenige minuten geleden gez'en had....
O, hoe gaarne had ze willen vluchten in
plaats van te verschijnen te midden van
die vroolijke menigte.... O, hoe wensch
te ze het bal niet verlaten te hebben en
niets gezien te hebben van den vreeselijken
moord
O, liet haar geheugen haar maar in den
steek, zoodat ze zich niets meer zou her
inneren van hetgeen ze gezien had....
Maar neen.... onuitwischbaar staat de
misdaad in haar hersens gegrift.... telkens
is het haar of ze alles weder voor zich ziet
gebeuren....
Zou ze zich kunnen beheerschen, als ze
haar broer zou ontmoeten?Zou heur
gelaat haar niet verraden.... Zou-hij niet
bemerken dat haar handen beefden? Neen.
ze mag niets laten blijkenZe zal ge
noodzaakt zijn eeuwig te blijven veinzen en
huichelen.... Ze moet hem naderen met
een glimlach om de lippen, terwijl ze wel
zou willen schreien.... Ze moet zwijgen en
vainzen, want als hij weet dat zij alles
gezien heeft, zal hij haar als een groot ge
vaar beschouwen en zich van haar trach
ten te ontdoen....
Ook wil ze hem niet verraden en hem
zoodoende in de gevangenis brengen.
Hij zou voor haar en alle menschen
moeten veinzen. Hij zou zich blijven uitge
ven voor een eerlijk en goedhartig man
en zij zou niets kunnen zcééen.*.. ze zou
verplicht zijn te zwijgen.
Voor altijd zijn hare l'ppen gesloten...,
en ook Mathis zal zwijgen, om haar, om-
Jat hij haar geen leed wil doen....
Wat er ook moge gebeuren.... beiden
zullen genoodzaakt zijn voor altijd hun ge
heim te bewaren....
Een eeuwig geheim. dat zal haar leven
worden.
Maar ze moet naar Fenestrcl terugkeer en.
GEEN KWESTIE VAN!
Postambtenaar: „Die brie! is te zwaar,
'uifrouw, daar moet nog 'n postzegel van
5 cent bii."
Oude dame: „Ik denk er niett over. Ik heb
de post al zooveel voordeeltjes bezorgd
met brieven die nog niet aan hun gewicht
kwamen voor een dubbeltje, dat ze voor die
enkele keer deze brief maar zoo moeten
doorlaten."
Men zou haar en Mathis misschien reeds
zoeken.
In geen geval mocht men zien, dat ze
uit de richting van de bouwvallen kwa
men.... Dat zou de verdenking op hun
kunnen laden
O, ze kan die feestvierende menigte niet
langer aanzien. Welk een tegenstelling met
de donkere droefheid in heur hart
Behoedzaam verdwijnen ze tusschen de
donkere boomenDaar heerscht een
ondoordringbare duisternis. Ze kunnen zelfs
geen hand voor de oogen z enNergens
dringt het maanlicht door het dichte gebla
derte heen.... Onbevreesd kunnen ze ver
der gaan.... Toch is het Clotilde of haar
keel wordt dichtgeknepen.... Telkens
moet ze even stilstaan.
Wat zal er straks geschieden, als ze te
genover haar broer komt te staan.... Zal
hij haar gejaagdhe'd niet bemerken
Ze naderen de feestvierende menigte....
Hun stemmen zijn reeds te onderscheiden.
Clotilde herkende de gezichten.... ieder
een is verheugd....
Waarom moest het juist haar treffen dat
ze getu'ge moest zijn van die vreeselijke
misdaad?
Eindelijk bevinden ze zich in den tuin..
Clotilde blijft verward staan. Ze verbeeld
zich, dat aller oogen zich op haar richten,
Zouden ze aan haar gelaat zien, dat er iets
onzettends gebeurd was?...
Maar neen. ze leest slechts bewondering
in die blikken. Wat laat de wereld zich
toch gemakkelijk misleiden!
Als men haar nadert en omringt, is het
niet omdat zij bleek is of omdat zij beeft,
maar om haar geluk te wenschen, omdat
zij de koningin van dit schitterend feest is.
Naarmate ze verder schrijdt, temidden
der gasten, keert haar moed weer terug.
Eensklaps, terwijl ze de gelukwenschen
der gasten in ontvangst neemt, bemerkt ze,
dat iemand haar oplettend aanziet.
Het is Mathis. Hij tracht tegen haar te
glimlachen.
Hunne blikken ontmoeten elkaar.Hun
oogen spreken boekdeelen. In een oogen
blik hebben beide menschen begrepen welk
een ontzetting hun ziel vervult, welk een
storm er woedt onder hun rustig uiterlijk.
Ze trachten niet meer elkaar te ont
moeten.
Integendeel, ze ontwijken elkaar. Ieder
gevoelt, dat hij behoefte heeft aan de een
zaamheid, om weer eenigszins tot kalmte te
komen, om zich op elke mogelijke gebeurte
nis voor te bereiden.
Tevergeefs tracht Clotilde haar broeder
te ontdekken. Ze weet geen weerstand te
bieden aan het verlangen om hem te zien,
ondanks haar angst dat hij haar zal aan
spreken en zij dan zal moeten veinzen niets
gezien te hebben van het nachtelijk drama.
Ze snelt den tuin door.. de paden op..
ze zoekt op de eilandjes in de Lndre...
Daarna volgt ze de oevers der rivier. Ner
gens kan zij Hubert du Thiellay ontdekken.
„Zou hij zich misschien in het kasteel be
vinden? Ze keert naar Fenestriel terug en
ondervraagd het personeel of men hem niet
gezien had.... Maar neenalles is ver-
geefsch. Men weet haar slechts te vertellen
dat de graaf een uur geleden het feest ver
laten heeft om dokter Renneville naar huis
te vergezellen... Daarna had niemand hem
meer gezien.
„Het is dan toch waar..." stamelde ze
huiverend, „het is dan toch werkelijk waar!
Hij is met den dokter heengegaan.. daar
na heelt hij hem verlaten.vervolgens
heeft hij zijn gewone kleeding aangetrok
ken, hem achtervolgd en gemaakt, dat hij
zich vóór den dokter bij de bouwvallen
bevond... en daar heeft hij hem gedood.
Straks zal hij terugkeeren, zijn feestcostuum
aantrekken en weer vroolijk en lachend te
midden der gasten verschijnen... Maar
waarom zou hij die misdaad bedreven heb
ben?.. Wat had hij daarmee voor? Waar
om?.. Waarom..? Waarom toch?...
Ze treedt een klein vertrek binnen en
neemt plaats in een fauteuil. Ze is doodmoe.
Met angst denkt ze aan de dingen die dezen
nacht zullen gebeuren.ja, misschien
straks reeds.. Ze zou willen dat dit nacht
feest jaren en jaren zou durven en dat ge
heel Fenestiel in het feest zou deelen, zoo
dat niemand de misdaad zou ontdekken.
Een half uur blijft ze hier zitten.. Alleen
de bedienden wisten, dat ze zich hier be
vond en droegen zorg haar niet in haar
droomen te storen...
Ten slotte gaat ze heen om zich opnietrar
onder de feestvierenden te begeven.
Zou haar broer reeds zijn teruggekeerd?
Ja, ze hoort zijn stem achter het dichte
geboomte.. Ze kan hem echter nog niet
zien. Hij staat met eenige vrienden te pra
ten. 'Ze blijft een oogenblik stilstaan om te
luisteren.
Waar heeft hij het over?... Zouden zijn
woorden hem niet verraden... Beefde zijn
stem niet?
Neen.. niets van dat alles.
Uiterst kalm spreekt de graaf over de
visch in zijn vijvers.
„Wat kan hij goed veinzen", dacht ze bij
zichzelven.Ze meende hem te kennen en
nu blijkt het dat ze hem in het geheel nog
njet kent. Wie weet hoevele geheimen
die man nog meer verborg onder een rustig
uiterlijk.
Ze liep hem voorbij om zijn aandacht te
trekken, doch hij bemerkte haar niet.
Uren snelden voorbij.
Mathis naderde haar. „Ik ga heen", zeide
hij, „maar ik blij! in de buurt... Den ge-
heelen nacht zal ik in de omgeving van
Fénestrel blijven. Als de gasten heen zijn
zal ik mij in den tuin verbergen. Mocht er
soms iets gebeuren dan heb je slechts te
roepen en dan ben ik bij je.Ik wil je
niet onbeschermd achterlaten bii dien—