NUMMER IQ ZEVENDE JAARGANG 1927 pijnluk. EEN MISVERSTAND. Voor de Huiskamer „Stil..- Ik dank je... Ja, ik zou den angst niet kunnen dragen, als ik niet wist dat er iemand in de nabijheid was die mij zal beschermen. Dat geeft mij weer moed!" Zeer zacht fluisterde Clotilde: „Heb je hem nog gezien?" „Ja, enkele minuten geleden." „En?" „Hij houdt zich goed... Hij is zelfs nog vroolijker gestemd dan in het begin van den avond.. Ik heb niets aan hem kunnen merken „Ja hij schijnt een bijzondere zelfbeheer- sching te bezitten." „Dus je hebt mij goed begrepen.. je hebt slechts te roenen en ik snel je te hulp.. Denk er steeds aan dat ik je bemin!" Dezen keer geeft ze hem geen antwoord. Zij denkt op het oogenblik niet aan haai pas ontloken liefde... Wat scheelt haar?.. Het is haar eensklaps of er niets meer is dat haar aantrekt in dien man.. Dacht ze misschien dat ze hem beminde, terwijl het slechts de ve velmg, de eentonigheid var haar bestaan was, welke haar tot Mathis voelde aangetrokken?.. Mathis ziet haar een oogenblik verwon derd aan Hij begrijpt haar niet, maar schrijft baar vreemde handelwijze toe aan de ontroering der laatste uren.. Langzamerhand beginnen de gasten heen te gaan. Rijtuigen rollen af en aan.de tuin en de salens stroomen leeg.. Toen de kerk van Port de Ruan drie uren sloeg was Fenestrel weer even rustig en eenzaam als altijd. Dichte wolken bedekten de maan... In den tuin heerschte de diepste duisternis... De bedienden van het kasteel waren allen naar bed gegaan om nog eenige uren rust te genieten voordat ze hun dagelijkschen arbeid hervatten. Aan den horizon verkondigt het verblee- ken van dec donkerblauwen hemel reeds den naderenden dag.. De sterren begin nen te verbleeken.Weldra zullen reeds de hanen kraaien Boven in de Indre hangt een dichte damp... welke de zon spoedig zal verdrijven. Clotilde schrijdt langzaam door de breede gangen van het kasteel... Ze had nog veel te deen vóór ze zich ter ruste kon be geven.. Toen ze zich in haar kamer bevond, liet ze zich vermoeid en iusteloos in een stoel neerzinken cc liet haar kapsel door haar kamenier ir orde brengen. Vervolgens be ijverde zij zich om de poeder van haar gelaat U verwijderen. Eensklaps zag ze in den spiegel dat h. ar broeder, graaf Hubert de Tkiellay, haar naderde. ,.J* if et er niet goed uit", zeide hij zacht tot haar, je bent zoo bleek.. „Ik ben vermoeid.een weinig hoofd pijn." Ze week achteruit naarmate hij haar na derde. Angst en vrees vervulden haar ziel., n huivering ging door haar leden.. Daar stond hij vóór haar, de moordenaar, de man wiens handen met bloed bevlekt waren, de man, die eenige uren geleden zijn besten vriend gedood had.... Afschuwelijk! Kleefde het bloed misschien nog aan zijn handen?.. Maar neen dat zou niet zijn.. Hij zou alle voorzorgsmaatregelen getrotfen hebben om de speren van zijn misdaad te verwijderen.. Hij had den dokter trouwens gewurgd.. E4 had geen druppel bloed ge vloeid „Wat scheelt er toch aan", vroeg de graaf. „Het lijkt wel of je van mij geschrok ken bent." „Hoe kom je daarbij" zeide ze en ze trachtte te glimlachen. Doch dit gelukte haar niet.haar gelaat vertoonde slechts een grijns Clotilde begaf zich ongemerkt naar het venster Ze schoof de gordijnen opzij en ■wierp een blik in den donkeren tuin, in de richting van de hepsters, waar iemand zich gemakkelijk schuil kon houden... Ondanks ce duisternis ontdekte ze een donkere gestalte, die eenige cogenblikken het hoofd ophiet en in haar richting staarde. Mathis bevond zich daar. Hij had dus woord gehouden. Clotilde voelde haar kalmte weerkeeren. Maaf zij ziet weer de handen van haar broetfer.ze ziet naar zijn vingers.Zou er waarlijk geen bloed meer aan kleven.... Zou hij alle sporen van den moord zorgvul dig verwijderd hebben.... Maar zijne han den zijn blank.... De oogen van dezen ■wordenaar zijn rustig.... Hartelijk ziet hij haar aan en schudt het fceofd om haar zonderlingen angst. Nogmaals tracht ze haar eigenaardig ge drag te verontschuldigen. „Ik ben zoo zenuwachtig" zeide ze,1 „en zoo vermoeid." Hare oogen vulden zich met tranen Graaf Hubert ging heen. Misschien dat de eenzaamheid zijn zuster goed zou doen. Clotilde zag hem na, en toen hij de deui achter zich gesloten had stamelde ze: „Waar haalt hij de kracht vandaan om zóó te kun nen veinzen!" Zorgvuldig deed ze de deur op slot Nu kon ze weer dieper adem halen.... Buiten kondigde een grauwe schemering den dageraad aan.... Geheel gekleed wierp ze zich op bed en barstte in hevig snikken uit. VIERDE HOOFDSTUK. Uren lang was Charlotte door de duister nis voortgesneld, struikelend over takken ei> boomwortelsoveral roepende om hare kinderen. „Mijne kinderen- Clara!.... Louise!.. O, men heeft mij mijne kinderen ontnomen! Hij: „Wat is dat voor 'n snijboon, aie aaar weggaat? pie kerel heeft me den heelen avond zoo brutaal zitten op te nemen. Zij; „O, dat is die beroemde dokter Brotsky, de specialist voor zwakzinnige*. Zoo was ze, dwars over de landerijen, dwars door het kreupelhout gesneld en in het bosch van Vilandry gekomen.... Dt abdij van Relay lag reeds achtei haar. Deze wilde vlucht had haar de laatste krachten die haar nog restten, ontnomen. „O, snikte ze nogmaals.... hij is weg, hij heeft ze met zich meegevoerd.en ik zai geen van allen meer weerzien, noch hem, noch mijn lieve kleinen.... Clara!... Louise! Toen zonk ze neer aan den kant van den weg.... Het was de weg welke langs de bouwvallen voerde.... Zoo bleef ze liggen aan den voet van een boom. Het was haar of het leven langzamerhand van haar heenging.... of hare opwinding be daarde en plaats maakte voor een zonder linge kalmte. Kalm strekte ze zich in haar volle lengte uit. „Nu ga ik sterven" dacht zij.... „mis schien dat dan mijn rust zal weerkeeren... Misschien dat ik nu gelukkig za! worden... M'n God, ge weet hoeveel ik geleden heb.... en dat ik onschuldig ben.... Wees mijn arme ziel genadig...." Rustig wachtte ze op den dood.... Er bestond niets meer voor haar.Het was of alles week en weldra had ze het* bewustzijn verloren. Ze verkeerde weer in denzelfden toe stand, waarin men haar reeds zoo dikwijls aan den kant van den weg had aangetrof fen.Ze zag niet welk een ontzettend drama zich in haar nabijheid afspeelde. Ze hoorde niet het gereutel van een stervende, het hulpgeroep van dokter Renneville, die wreed vermoord werd. Weder gingen er uren voorbij.... Nóch de moordenaar, noch diens slacht offer hadden haar ontdekt.... Ook Mathis en Clotilde, de geheime getuigen van het nachtelijk drama, hadden Charlotte niet ge zien of gehoord. De breede bladerenkroon van den boom waaronder zij zich had uitgestrekt hulde haar in een -diepe duisternis, en toen de ochtend begon te gloren, duurde het tame- Ujk lang, voor men de blanke gestalte van de arme vrouw kon onderscheiden. Heel vroeg in den morgen klonken voet- staopen. Steenen rolden neer in het ravijn.... Met vluggen tred naderde een man, die boven op den heuvel stil bleef staan om even na te denken. Na eenige oogenblikken zette hij zijn wandeling voort. Onbewust liep hij rechtstreeks naar den boom waaronder Charlotte lag uitgestrekt. - Plotseling zag hii haar liggen. „Charlotte!.... 0, Hemel.... zou ze dood zijn?" Hij buigt zich over haar heen en knielt vervolgens bij haar neer. Haar pols klopt nog.... Zij is dus niet dood.Maar er is niets meer in haar ge laat, hetgeen zegt dat er iri dat arme, afge martelde lichaam nog een ziel huist.... „Neen, zij is niet dood," mompelt hij, „ze is slechts dronken, zooals altijd.... ze slaapt haar roes uit..Arme, ongelukkige vrouw!" Langen tijd blijft hij haar vol medelijden beschoowen.In zijn blikken ligt een matelooze smart te lezen.... Vroeger had hij haar zoo goed gekend. Ze hadden eens samen gespeeld toen ze nog heel jong waren.... Eens had hij de hoop gekoesterd dat Charlotte hem zou bemin nen, zooals ook hij haar liefhad. Helaas, het had niet mogen zijn. Daarom werd hij van een ontzaglijke droefheid vervuld nu hij haar in dezen toestand vond Hij zag haar weer in den geest zooals hij haar vroeger gekend had, jong, vroolijk, frisch en met een uitdrukking van edele fierheid op het gelaat, welke nog schooner was geworden toen ze eenmaal moeder wasMaar nu!.... Haar vroeger zoo schoon gelaat droeg thans de sporen van overmatig drankgebruik.... Zij deed hem denken aan een verwelkte bloem.... Zie daar wat er van haar géworden was.... Ziedaar hot hij haar weerzag. Maar hoe had hij haar hier gevonden?... Welke toevallige omstandigheid had hem in deze richting gevoerd.... Het was geen toeval, maar de gewoonte die hem hier had gebracht.... Het was voor hem een behoefte geworden om des nachts in de bosschen rond te dwalen.... Hij deed het biina iederen nacht.... Hij hield van duisternis. Vroeger smokkelde hij, omdat hij gaarne avonturen beleefde, maar nu hij rijk gewor den was, bad hij de gewoonte niet kunnen afleken om er 's nachts op uit te trekken Hij hield er een eigenaardige dagverdeelin* op na. Overdag werkte h'i oo z"n landgoed, want het werk van eenige beteekenis liet hii niet gaarne aan anderen over. 's Avonds ging hij vroeg naar bed 's Nachts stond hij op en doolde over zijr landgoed rond met zijn geweer over der -chouder, trachtte allerlei wild onder scho' te krijgen. Met hartstocht gaf hij zich aan de jacht over en hij was de nachtmerrie van zijn beide jachtopzieners Patairnel en Musard, die geen flauw vermoeden hadden van de eigenaardige liefhebberijen van hun mees ter en hem iederen nacht onder schot tracht ten te krijgen. Zoo ondervond Berthelin dan werkelijk de sensatie, vervolgd te worden. Patairnel en Musard, die zich iederer nacht op hun post bevonden, begrepen, er niets van Hot ze ook loerden, hoe ze ook de omheiningen van het landgoed bewaak ten, ze slaagden er niet in den brutalen .trooper te ontdekken. Als zij de schoten uit Berthelin's geweet hoorden knallen zagen ze elkaar aan met een uitdrukking van onmachtige woede. „Krijgen we hem dan nooit? „Het lijkt wel of hij uit den hemel neer daalt-" „Tk begin te gelooven dat het een spook is." „Het duurt nu al maanden dat die brutale strooper ongestoord zijn gang gaat!" „Hij neemt een loople met ons! „Ja," zeide Patairnel, wiens stem beefde van ingehouden toorn, „ik ben het nog niet vergeten dat wij verleden week een patrijs venden welke pas was neergeschoten er waarop hij een brief e had bevestigd:^„Eer geschenk voor mijn besten Pata'-neL „Ik zeg je dat het de duivel is!" „Merscb of duivel, dat komt er riet op aan, maar vandaag of ^morgen zal ik hem wel order schot krijgen Een jaar geleden hadden de ''acbtonzienerr eenige maanden rust gehad. De geheimzin nige strooper scheen het land plotseling verlaten te hebben. De beide mannen kenden hun rust niet. Eindelük was'bet d"s afgeloopen, einde lijk korden ze dan rustig slaoen._ En Musard zeide tot Patairnel: „Hij zal bang voor ons zijn geworden." Hun voldoening was echter slechts van korten duur. De rustige tijd voor de beide :achtopzieners viel samen met den tijd dat Charlotte de eerste teekenen van dronken schap begon te vertoonen. die de aandach1 op de arme vrouw vestigden. Toen Jean Berthelin de geruchten ver nam, welke overal rondg ngen, was hij ge- hel in de war. Zou zoo iets dan mogelijk zijn? Was dat alles dan geen gemeene laster? De aan- tijgingen waren zoo ontzettend en zoo grof, dat hij in den beginne slechts de schouders ophaalde.... Maar de laster nam zulk een omvang aan dat hij er meer aandacht aan was gaan schenken. Later had Jean Bertheling haar meerma len over den weg zien waggelen in st-rk beschonken toestand. Meermalen ook had hij haar moeten beschermen tegen de kwaadwillende en op schandaaltjes beluste menigte. Hij twijfelde dus niet meer aan de waar heid der geruchten, welke in omloop -va ren. Maar omdat hij afleiding noodig had om zijn leed te onderdrukken, was hij weer begonnen met zijn nachtelijke strooptoch ten öp eigen grondgebied. Patairnel en Musard waren weer even razend en wanhopig als eenige maanden terug. Op een van deze nachtelijke tochten nu was het dat Jean Bertheling Charlotte bewusteloos vond in den nacht dat haar echtgenoot hare kinderen ontroofd had. Hij vond haat dus bij het krieken van den ochtend aan den voet van een grooten boom. Hij deed alle mogelijke moeite. opdat zij tot bewustzijn zou terugkeeren en weldra smaakte hij de voldoening dat het leven bij haar terugkeerde.... Eindelijk richtte zij zich op en ging overeind zitten met haar rug tegen den boom geleund. Maar helaas, hare oogen stonden niet helder.... Haar verstand scheen nog steeds beneveld. Hoewel ze Jean Bertheling wel zag, scheen ze hem echter geheel als een vreemde te beschouwen Ze zag hem aan met een kinderlijke nieuwsgierigheid en de eerste woorden die zij sprak waren dezelfde die ze gesproken had op het oogenblik dat zij het bewustzijn verloor: „Nu ga ik sterven.... misschien dat dan mijn rust zal weerkeeren.... Misschien dat ik nu gelukkig za! worden!" „Neen, mijn arme Charlotte", zei Ber thelin, „ge zult niet sterven De klank van deze .stem deed haar be ven. Eindelijk herkende ze hem. „Jean!.... Ben jij hel? „Wat doe je hier. op dit uur, Charlotte." „Mijn man is teruggekeerd!" „Ik weet het. fk ben hem tegengekomen!" „Hij heeft niet willen gelooven dat ik onschuldig was..., en hij heeft mij mijne kinderen ontnomen.... hij heef4 ze van mij gestolen en is met hen heengevlucht... Tk.heb hem willen volgen.... Maar mijne krachten schoten te kort en ik ben hier neergevallen Ik meende dat mijn einde reeds gekomen was „Kom mede. Steun maar «p mijn arm ik zal je naar huis terugbrengen." Charlotte sidderde. Thuis immers zou ze haar gestorven kindje weervinden, even stijf en onbeweeg lijk als zij het verlaten had Ze greep zijn arm en zenuwachtig vroeg ze: „Weet je, Jean. wat ze van mij zeggen? Weet je wat de ellendelingen onder mijne vensters komen schreeuwen? Weet je waarvan de menschen mij beschuldigen en de dokter bevestigt hun laster.... Ze zeggen dat mijn lieveling vergiftigd is.... en dat.... O hoe is het mogelijk.... dat ik het gedaan heb.... Jean!...." JaJean wist het waarvan men haar beschuldigde Hij wilde haar verdedigen, maar hij kon het niet. Hij wist reeds meer dan Charlotte.... Hij wist dat de justitie een onderzoek zou instellen, naai sanleiding van hetgeen er van haar gezegd werd. Dokter Renneville wilde het gerecht van het geval in kennis stellen. Langzaam naderden zij het huis van Charlotte. Toen zij er aankwamen, was het reeds volop dag De deur en de vensters van Charlotte's kamer stonder nog steeds open.De beide kaarsen bij het gestorven kindje wa'en opgebrand Jean Berthelin kor zich niet langer meer inhouden. Tranen stroomden over zijn ge laat..,. Hij snelde naar buiten.... Dezen morgen heeft hij er geen lust meer in zijn tocht voort te zetten: dezen mor gen hadden Patairnel en Musard het rus tig. Nauwelijks had hij Chariotte verlaten of hij ontmoette Langeraume, den arbeider aan da spir tusfabriek. .Goeden morgen, mijnheer Berthelin! U bent vanmorgen al vroe* op stap!" E'erthelin is zoo in gedachten verzonken dat hii geen antwoord geeft. Eenige minuten gaan de beide mannen -v'k-'end naas4 elkander voort. Bij de fabriek zegt I.angeraume glim lachend tot Berthelin: „Bent u vanmorgen niet vrcoliik gestemd, mijnbeer Jean?" „Neen. Langeraume, neen.... Ik ben zeer bedroefd." Ieder gaat zijns weegs. Berthelin vervolg' -iin weg en doet een tiental stappen. Plotseling blüft H' staan. Hii hoor' een luiden kreet.... Hij komt it de richting van de fabriek. „Help, mijnbeer Berthelin, help. Het is f angeraume die hem te hulp roept.... Terstond snelt hii naar hem toe. Lange raume beeft over zijn geheele lichaam. Jean behoeft hem niet naar de oorzaak van zi-'n schrik te vra"en. Zelf wijkt hii eveneens achteruit met een kreet van afgrijzen.... Hij is doodsbleek geworden. Daar.... op eenige mefers afs4ands.,.. ligt een Ink.... Beiden herkennen den doode terstond: 't :s dokter Renneville. Wat was er gebeurd? De grond was hier -fieri.... Aan een ongeluk viel niet te den ken. Een val had hier niet zulke ernstige ■'e-olgen kunnen hebban. Langeraume en Berf-ePn echter kwamen niet op de gedachte dat hier een misdaad *eplee,'d was. Toen de eerste ontroering voorhij was boog Perthelin zich over het lichaam en trachtte het op te pchten. Fet was reeds koud en stuf- Nergens kon hij een verwonding ontdek ken. Ze zochten er tevergeefs naar. Plot seling ontdekte Langeraume de indrukken van nagels rondom den hals van den ouden man. „O", riep hij uit. „hier hebben we het al!.... Men heeft hem gewurgd!" „We moeten het gerecht en de gendar men waarschuwen!" „Ik zal er heengaan!.... Blijf jij hier bij t lijk, Langeraume.. Maar zorg vooral, dat alles in denzelfden toestand bijf4, zooals we het gevonden hebben.... Houd nieuws gierigen zooveel mogeii k op een afstand." Jean Berthelin ging heen De zon stond reeds vrij hoog. De vallei baadde in weelde van licht. Toen hij voorbij het vriendelrke landhuis ging, hoorde hij dat daar iemand bad. Het was Charlotte, die bij het wiegje zat -n haar eigen leed ve-^eten was en slechts dacht aan haar lieveling, die was heenge gaan. Hij naderde het venster en zeide: „Charlotte!" Ze hief bet gelaat op. Jean Ber'helin schrikte van haar, zooveel leed lag op haar gezicht te lezen. t „Langeraume heeft zoo juist het lijk van dokter Renneville gevonden. Hii is ach'er de fabriek vermoord geworden!'" Hij zeide verder niets meer en begaf zich op weg naar Artannes. Het duurde eenige oogenblikken vóó' het 'ot haar doordrong wat hij gezegd had. Toen ze er vervolgens aan dacht, welk een vrceselijke beschuldiging de dokter op haar geladen had, kwam er een woord van haat over hare lippen: „Fet is Gods hand.... Hij heeft hem ge straft! Is dan eindelijk het uur der gerech tigheid gekomen.... zal dan eindelük het uur geslagen zijn, dat mijn eer hers'.eld gaat worden?" Qveral vertelde Jean Berthelin het nieuws. Alle boe-en, die van Artannes kwamen en Jean Berthelin ontmoet had den, wisten reeds wat er geschied was, toen ze Port de Ruan bereikten. Binnen een uur had de mare de rónde gedaan. Het werd van huis tot huis verder verteld, van ka steel tot kasteel en van dorp tot dorp: „Dokter Renneville is vermoord!" Sedert ziin studiejaren te Parijs had dok ter Renneville het platleland niet verlaten. Iedereen kende hem.... Hij was overal zeer bemind.... Nog laat in den ochtend lag Clotilde, op het kasteel van Fenestrel, le bed.... Ze trachtte de herinnering te verdrijven aan de vreesehjke gebeurtenis, waarvan ze dezen nacht getuige was geweest Het kwam haar voor of zij alles in een afgrijselijke nachtmerrie had zien gebeu ren.Het kwam haar allemaal zoo we zenlijk voor.... Wederom zag ze die sluipende gestalte voor oogen.... wederom hoorde ze het doodsgereutel van den stervende, wederom was het of die vreeselijke woorden in hare ooren klonken, die ontzettende woorden van wraak, welke het weerlooze slachtof fer gesproken had.... Langzamerhand verdwenen deze afschu- welke schrikbeelden in een diepen nevel, maar dan zag zij eensklaps de gestalte van haar broeder voor zich oprijzen.... met zijne verwarde haren, zijn verwrongen ge laatstrekken, zijn woest rollende oogen.... Dan strekte hij zijne handen naar haar uit en Het zijn handpalmen zien.... Zij waren met bloed bevlekt.... Langzaam kwam hij op haar af.... Zij voelde zijn vingers om haar slanken halsZijne vingers trok ken krampachtig samen.... Ze kon geen adem meer halen.... Ze verweerde zich tot het uiterste.... Met een gil werd ze wakker.... Telkens en telkens had deze akelige droom zich bij haar herhaald Eindelijk was de zon gekomen.... die zon, die met haar helder licht de duister nissen verdreef en met die duisternissen de verdwazende spookgestalten deed ver dwijnen Het was reeds volop dag.... De zon viel door het bovenlicht schuin naar beneden en brandde recht op haar gelaat. Ze kon de ootfen niet openen, we gens de sterkte van het licht. Op de boerderijen was het leven reeds in vollen gang.... „Ze zullen het lijk van den ongelukkige straks v:nden", mijmerde zij. „Misschien hebben ze het reeds gevon denWat zal er dan gebeuren?" Ze trachtte te vernemen, wat er buiten voorviel. Aandachtig luisterde ze naar alle geluiden, welke zwakjes tot haar doordrongen Het had lang geduurd voor het gewone leven op het kasteel weer aan den gang was. Niemand bleek nog uitgerust te zijn van de vermoeienissen van het nacht feest. Langzamerhand hoorde ze echter de ge wone geluiden van iederen morgen; het piepen van de pompen, het ratelen van de karren en het scherpen van tuingereed schappen Ze hoorde de bedienden be hoedzaam door de gangen sluipen om de rust van hun mees-ter niet te verstoren.... Buiten kraakte het kiezel.... Er gebeurde niets buitengewoons. Ongetwijfeld had nog niemand het lijk gevonden Misschien. ja.... misschien was alles dan toch slechts een droom geweest! Wie weet of ze straks niet bij hare ge wone bezoeken aan de zieken van het dorp plotseling den gemoedelijken man zou ontmoeten, dien zij vermoord waande. De klok van Port de Ruan sloeg tien ti"i\ Clotilde rees op Haar gelaat was nog doodsbleek van de vermoeienissen en den angst van dezen nacht. Eensklaps meent ze buiten, in den tuin, verwonderde en angstige uitroepen te hoo- ren. Daarna hoort ze aan het kraken van de kiezelsteenen dat men haastig heen en weer loopt. Haastige voetstappen klinken in de gang, vervolgens gaan zij naar boven.... Ze heb ben de eerste verdieping bereikt. Wat is er aan de hand? Zou men de misdaad ontdekt hebben? Deuren worden opengedaan en weer dicht geslagen Vervolécrs heerscht overal stilte.... een beklemmen de, onheilspellende stilte.... Clotilde had begrepen, dat de tijding van den moord op dokter Renneville het kasteel had bereikt,' en dat men het ge beurde nu aan haar broer kwam mede- de elen. Aan haar broeder.... die evenals zij ook door schrikbeelden gekweld zou zijn. Aan haar broeder, wiens handen nog moesten beven van inspanning van dezen nacht van de inspanning, die hij noodig had om den grijsaard te bestrijden en hem te wurgen. Ze had den moed niet meer om nog lan ger te blijven liggen Zijn misschien de mannen van het ge recht daar om den graaf gevangen te ne men? Ze staat op en hult zich in een och tendjapon. Vervolgens begeeft ze zich naar het venster en licht een punt van een der gordijnen op. In den tuin staan vele menschen opge wonden met elkaar te praten.... Het zijn boeren en bedienden van het kasteel. Ze zien naar boven, naar de vensters en wachten blijkbaar tot de graaf zal verschij nen. Al de menschen die daar staan, kent zii. De justitie zal dus nog niet gewaar schuwd zijn Men kon daar nog geen tijd voor gevonden hebben. Opnieuw klinken voetstappen in de gang Er staat iemand stil voor de deur van haar kamer.... Ja, er luistert iemand. Het zal haar broer zijn, die weten wil of zij nog slaapt. Hij klopt behoedzaam aan de deur om haar niet wakker te maken, indien ze soms nog mocht slapen. Clotilde geeft geenantwoord. Ze houdt den adem in. De stappen verwijderden zich weer.... Door een kier van het gordijn ziet ze dat de graai zich temidden der verzamelde menigte mengt en zich met hen •ader- houdt en hen ondervraagt. Herhaaldelijk ziet hij naar boven, naar de vensters van Clotilde's kamer. Ze ziet hem recht in het- gelaat. De graaf is bleek als een doode. Het ontzettende nieuws heeft hem ver schriktzijn gelaat zegt het duidelijk. Verbeeldde hij zich misschien dat men het lijk van den vermoorde nooit zou vinden? Vervolgens verwijdert hij zich aan het hoofd van de boeren en de knechts. Waar gaan zij heen? Zij ziet dat hij de richting van de Indre inslaat. Zou die man den moed bezitten, de vree selijke wilskracht om naar dat lijk te gaan zien en het recht in het gelaat te schou wen? fWordt vervolgd.) Och, wat had hij haar Lef. onuitspreke lijk lief. Hoe geheel anders gevoelde hij zich dan vroeger, ja, toen schaatste hij ook wel eens g aag met een me sje, toen maakte hij zelfs wel een groot onderscheid met wie, maar overigens.... hahaha, hij zou verl efd kunnen geraken? Hij. de vroo- lijke gast, zou zich het hoofd van streek laten brengen? Onzin, een hart hield hij er immers niet op na. En des avonds dachi hij nog minder aan die zaken dan aan zijn fiets of schaatsen, zijn boterham of sigaar. En nu, ja ja, honderdmaal ja, hij be minde innig, innig, met zijn denken en voeT len Hoe kon het ook anders? Ze was niet zooals anderen, die met haar schoonheid pronkten, met haar bevall gheden woeker den, met haar oogen manoeuvreerden, d e... hem naliepen. Neen, Anny was zoo niet... Haar lief, onschuldig, rein figuurtje.... maar neen, hij kon haar niet beschrijven.... Had hij ze wel ooit bekeken? Hij wist het n et, maar een nooit gevoelde onweerstaan bare kracht had hem tot haar getrokken.... heerlijk was dat. En als hij in de gezellige kamer bij haar zat, als hij met de viool haar pianospel begeleidde, dan was hij zalig dan voelde hij zijn ziel met de hare ver smelten, dan ia, dan eerst beg: een hij dat hij liefhad, eindeloos bem'nde.... Wat waren die dagen gelukkig geweest. Nooit had hij met haar gesproken van zijn zoete gevoe lens, hij durfde het niet. Maar ze had hem ook lief.... hij wist het zeker. An ders.... ja hij'geloofde het steli'g Ach, hij had geloofd. Toen kwam dat he'llooze gesprek over trouwen. Mijn dochter, had papa gezegd, mijn dochter zal zoo maar niet los te kriigen zijn.... die moet een kapitalen man krij gen. Die woorden hadden hem droevig ge klonken, maar eerst 's avonds, bij het naar huis gaan, had hij het volle gewicht er van gevoeld. Hij immers had geen vermogen... hij had n ets dan zijn hoofd en zijn boeken, een goede betrekking, ja, maar kapitaal.... Toen was de wanhoop in zijn hart ge daald, toen had hij zich ellendig gevoeld, tot stervensverlangen toe. O, Anny, Anny, mijn zielsdierbare engel.... Nooit, nooit zult ge de mijne kunnen zijn.... Hij was er plots weggebleven hij had haar n'et meer gesproaen, gezien.... ja, gezien nog wel, maar in de verte, dan ontweek zij hem. Somber en droef als ze er voortaan uitzag, nam zij een anderen weg of veinsde hem niet te zien. Maar waarom zou ze zoo treurig zijn? Zij, steeds zoo vroolijk en opgeruimd, zou ze maar neen, hij mocht, hij wilde n el meer hopen. Haar terughoudendheid kwel de hem, haar somberheid sneed hem door de ziel, maar hij wilde z-ch verzetten, haar trachten te vergeten. En als krankzinnig wierp hij z'ch oo zijn studie, geen oogen blik van den dag wilde hij meer zonder zün boeken zijn, tot laat in den nacht zat hij over zijn werk gebogen, slapen kon hij niet, wandelen deed bij niet meer: zijn eten liet bij bijna onaangeroerd staan. Wer ken, blokken, wilde hii. Zün gedachten dwingrn, zijn geest vol cijfers en regels nroooen, dan.... Maar, o wanhooo, hoe d kwijls betraote hij zich od verstrooidheid, hoe men'gmaal s'ooen ziine gedachten raar het groote koopmans huis, raar haar die zoo had men verteld met een ion* dokter, rog wel een zijner vroegere vri°"den verloofd was. Dan stoof hii oo, stormde de kamer op en neer, g'ng zün hoofd wass'-hen, stak cm sigaar op. om die weer dadelijk weg te leg gen, en p'onsde zich weer hartstochtelijk in ri'n arbe d. M-ar spoed g kon zijn verzw-kte uitgevaste lichaam, den overspannen, afge- -natten geest "-'et wem- zat hii soms lang, lang met het hoofd op de vuisten, de oogen strak op het boek ge richt, maar de geest. arh.... Hii was w~er ginds bij de piano, bij het kle'ne tafeltje, '--ar tat-lfie, bii b"t kaa-ten-Mh'**-4, k1 doorleefde weer een voor een die bemel- sche oog""bl:k'-en Er. ris bii z'cb die d-oo- merimn, die z'eke]jjlre fantasie bewust werd, kwam over zün P-oris-ch'"* g'oe'end ge laat de sombere glimlach: „Dwaas, maar k kan er niets aan doen, ik moet me over- Dek thans weer ziin d*e onwil! ge ge dachten verre van zün heek en rost de nan, die hii in de hand heeft reed, lang 'öti starende bi k met iets h»"r1:;ka. Wari! bü "limlacht geü'kkiu. O bii denkf z'ch "inds en een der kamers havri: zij z«t de kofüa zach'ies on de tafel, ziet beg aan en kt-m-t. wern4 een te-deren blik ma hem: hii wil UeeTt w»er om. "adert weer. *s naast b-m, haar boezem 'aagt geweld'*: ze bukt zich 0ver hem been, trekt sehielijk temg, bukt n"g eens en raakt met haar ro-enH-cen vluchtig zün voorhoofd aan. Een electrische schok vaart hem door de leden, maar hij houdt zich goed. Als zij vlug wil verdwijnen, wordt hij wakker maar hij weet van niets. Zij staat onthutst en blozend in het midden der ka mer. Ach, Anny, ik had daar zoo n heer lijken droom. Een engel kwam uit den hemel en drukte mij een kus op het voorhoofd, (Zij zonk op een stoel neder). Ik dacht ten minste, dat het een engel was, maar toen ik opkeek, was het een lief, engelachtig meis je Mijnheer. \Vaariijk, als het morgenlicht zoo schoon, rein als de dauw. Ik bem'nde haar reeds dadelijk; ik stond op en vertellende deed hij, wat hij zeide, eti ging op haar toe, ik wist niet, hoe ik haar zeggen zou wat ik gevoelde, plots knielde ik voor haar neer en zei, ik bemin u. ik bemin u, meer dan mij zelve.... Karei, wat zijt ge wreed.... Neen, duizendmaal neen, Ar.ny, hier voor u neergeknield zeg ;k u en alleen, al leen Anny, ik hou zoo vurig van u, zeg, zoudt ge mij ook kunnen beminnen? Anny, wilt ge de mijne worden? En als „Karei, ge weet wel dat ik van u hou" van haar 1 pp en ruischte, duizelde hij van geluk en Was het hem alsof zijn z'el met de hare heenjubelde en vloog boven het aardsche, in een schoon licht, in een zoeten geur, waar hemelsche zangen in on eindig zoete harmonie hem toezweefden. Niets dan overspanning, juffrouw, te hard gewerkt; hij moet zijn boeken een tijdje aan kant leggen. Ik dacht 't wel, dokter, hij zat daar op zijn kn eën voor dien stoel, met zijn pen nog in de hand. Zeker gek geworden. Moet ik naar zijn huis schrijven of Neen, alleen die boeken omsluiten. Dit gedeelte van het gesprek aan zijn bed ving hij nog ilauw op. Flauw slaat hij de oogen op, en dan als plotsel ng besef fend, wat de dokter beval, richt hij zich wild overeind en roept ruw; Waarom? Kom, Karei, houd u bedaard, ge zoudt u dopd werken, kerel. Waarvoor dat? toch geen examen in 't zicht? Of.... Gij hier. Ja ziet ge dat nu eerst? Ge zult uw boeken opsluiten, hé Karei? Gij h'erEn z'ch nogmaals uit zijn hoofdkussen oprichtend, schreit hij het bij na uit; O, Hein, ik had haar zoo lief. Gij kunt haar n et zoo beminnen, als ik. O, Anny.... en snikkend woelt hij. zijn hoofd in de kus sens. De dokter geeft de hu:svrouw een wenk de kamer te verlaten, sluit de deur en plaatst zich op een stoel voor het bed, waar zijn arme patiënt nog .teeds worstelt met zijn wanhopige smart. Karei, ben ik niet steeds uw vriend geweest, zoolang we elkaar kennen? Waar om me dan op zulk een manier in uw ver trouwen genomen? Toe, kerel, spreek nu eens openhartig met me.... Ja, spot maar met mij, tart me uit, martel mij dood dan.... Niet driftig wo den, Ka.... Hu'chelaar. N^en, razend gek zal ik worden. Ga heen, raar Anny, uw aanstaan den en zeg haar; Eerst heb 'k hem u ont nomen, hem het hart uit het lijf gerukt en toen heb ik met zijn leed gespot.... En terwijl ziin gansche lichaam schokt en trilt, wentelt hij zich als onder wreede martelingen door het bed. Hein staat plotseling op en verlaat de kamer, bleek maar vastberaden; hij heeft begrepen. Een treurige verg'ss'ng. Een half uur later treedt de vader van Anny binnen. Hoe nu, jonge vriend? Hangt ge den zieke uit? V/as dat de reden van uw weg blijven? We missen u en uwe viool, maar ik wist waarlijk n'et, dat ge ziek waart. Anders. Maar ik ben niet ziek, mijnheer. Karei is onthutst. Neen, dat kan ik waarachtig wel zien. Hebt ge het al lang? Neen, p. Plotsel'ng herstelde hij zich over dat on verwachte bezoek. Laat ik u alles bekennen, mijnheer. En met de ncodige zelfverwijtingen en verontschuldigingen verhaalt hii in korte trekken zijn ongelukkige liefde. Als hij ech ter gekomen is aan de verlov'ng van zijn vriend Hein met Anny, kijkt de andere verbaasd cp. Koe komt ge daaraan? De dokter gaat onder de hand trouwen met mijn dochter. Maar beste jongen, als ge van een meis'e houdt, is dan treuren en terugkruipen den weg om haar te krijgen? Maar, mijnheer..., Ge schijnt in die zaken een raar in- z'cht te hebben U hadt gezegd, dat ze een kapitalen man moet hebben en.... vermogen.... heb ik nie!Niets dan Haha, is 't 'm dat, een kapitale,... Ahahaha. En toen, smakelijk lachend: Zoo'n geschiedenis om een enkel woord Karei, kijk eens hier, ik ken mijn dochter en beoog alleen haar geluk. Ik wist, dat ze van u hield, dat gij alleen haar ge lukkig kunt maken; daarom wilde ;k u aan moedigen. Welaan, wat ik als een aanmoe dig ng bedoeld heb, hebt gij opgeromen ala een afschrikking. Met een kapitalen man bedoelde ik niet een man met kap'taal in geld, maar een die door zijn gedrag, zijn ijver, door zijn rosjie en streven, door zijn verleden, in het heden en de toekomst een waarborg is voor het geluk van mijn eenig kind. En zoo iemand zijt gij, beste vriend..,. Neen, neen, bedank mij maar niet; ik han del eigenlijk u t zelfzucht bedank alleen uw o"den vriend den dokter, die mü ;uist ;s komen waarschuwen en mij hierheen heeft gezonden. GE. ZOO ALS GEBRUIKELIJK.... Portier van de sociëteit! „Ik heb gehoord, mijnheer, dat u vorige maand getrouwd bent en ik heb u daarom ook maar op de lijst gezet. Sociëteitslid; „Op wat voor 'n lijst, Jo- han?" Portier; „Op de lijst van de leden, die hier niet zijn, als mevrouw opbelt."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 14