De Misdaad van Dokier Marrignan
NUMMER ZO
ZEVENDE JAARGANG 1927
ING RATRI, DALOE ADI
Voor de
Weldra was hij uit het gezicht verdwe
nen.
Clotilde haalde dieper adem.
De aanwezigheid van haar broeder had
haar met angst vervuld.... Het doet haar
goed nu hij het kasteel voor eenige oogen-
blikken verlaten heeft.
Zij roept haar kamenier om haar bij het
kleeden behulpzaam te zijn.
Nauwelijks heeft deze het vertrek betre
den of ze roept haar toe:
„Juffrouw' Als u eeris wist was er van
nacht gebeurd is!"
Clotilde veinst niets te weten.... Ze
weet zelfs verwondering te huichelen,
„Wat dan, Sylvia?.... Waarom ben ie
zoo in de war?"
„O, juffrouw, het is vreeselijk! Ontzet
tend! En dan te weten dat hij gisteravond
nog met mij gesproken heeft, dat hii hel
toen nog had over zijn onverwoestbare
gezondheid.... en nu...."
„Ik begrijp niets van alles wat je mij ver
telt. Sylvia!"
„O juffrouw, de dokter.... dokter Ren-
neville?"
„Welnu.... wat is er met dokter Renne-
ville?"
„Vermoord juffrouw!.... Hij is ver
moord!"
Met een vloed van woorden begon het
meisje te verhalen wat er geschied was....
Gelukkig was het kind zoo opgewonden,
dat ze niet bemerkte, hoe ontroerd Clo
tilde was
Ze vertelde, hoe men het lijk b itde fa
briek gevonden had en hoe de moordenaars
den doktet op dat duistere punt waarschi'n-
lijk overvallen hadden en hem daar hadden
gewurgd
Achter elkaar sprak ze door, terwijl ze
het kapsel van Clotilde in orde maakte.
De gravin dacht er niet aan, haar te on
derbreken.... Ze werd te veel door haar
eigen gedachten in beslag genomen om op
de woorden van het meisje te letten
Ze had bijna geen verbazing getoond, op
gevaar af daardoor den argwa-" vn haar
kamenier op te wekken1. Nauwelijks had ze
eenige woorden van deelneming gesproken.
Het eenigste wat ze zeide was: „O, die
arme man!.... Hoe vreeselijk!"
Waar dacht ze dan aan?
Za dacht aan hetgeen ze dezen nacht
met eigen oogen gezien had, ze dacht er
aan hoe ze zelf had aanschouwd hoe en
"waar Renneville gewurgd was.
Ze begreep dat de moordenaar na het
bedrijven van zijn afschuwelijke daad het
slachtoffer niet op de plaats zelf had wil
len achterlaten....
Waarom had haar broer het lijk zoon
eind weggesleept?
Wat. had hij daarmede voor?
Ongetwijfeld had hij de stille hoop ge
koesterd dat niemand langs de achterzijde
der fabriek zou gekomen zijn en men het Siik
eerste vele dagen later zou gebonden heb
ben. De moed had hem schiinbaar ontbro
ken cm den doode nog verder te sleuren
naar het dichte kreupelhout.
Ziedaar de reden waarom Mathis niets had
gevonden, toen hij naar het lijk vas gaan
zoeken.
De kamenier was gereed.
Clotilde stond op en wierp een blik in den
spiegel om te zien of ze gereed was.
Ze schrikte van zich zelf.
Thans is ze niet meer de zegevierende
schoonheid van den vorigen avond.
De verschrikkingen van dezen nacht schij
nen haar eenige jaren ouder gemaakt te
hebben.
Haar gelaatskleur is wasbleek, om haar
oogen bemerkt ze diepe blauwe kringen....
Hare lippen hebben haar frissche kleur
verloren en zijn bijna even bleek als haar
gelaat.
De kamenier schijnt het ook te zien.
„Voelt u zich niet wel, juffrouw," vraagt
het meisje deelnemend.
„Neen, dat is het niet.... Het nieuws dat
je mij zoo juist verteld hebt, heeft mij over
stuur gemaakt"
Clotilde is zelfs verwonderd over haar
koelbloedigheid, dat ze in staat is zoo kalm
deze woorden te spreken.
O, Sylvia moest eens weten wat zij wist...
Het meisje moest eens weten dat de vrouw,
die hier voor haar stond, getuige was ge
weest van het nachtelijk drama....
O, hoe spoedig zou het dan door den ge-
heelen omtrek bekend zijn. Geen oogenblik
zou ze wachten om het tegen iedereen te
vertellen, die het maar weten wilde.
Daarom moest ze op haar hoede zijn.
Ze kan niet genoeg oppassen.
Eén woord, één gebaar zou haar kunnen
verraden.
Tot nog toe was alles goed gegaan.
Noch haar broeder, noch het meisje ver
moedden, dat zij iets wist....
Plotseling was het haar of er een schok
door haar lichaam ging....
..O, juffrouw," zei het meisje, „ik hoop
maar dat ze den moordenaar gauw zullen
vinden."
Clotilde sloot de oogen en beet zich de
lippen ten bloede....
Ze beefde over haar geheele lichaam....
Het scheen haar toe, dat haar hart zoo
onstuimig klopte, dat Sylvia het hooren kon.
Clotilde ging zitten en bedekte het gelaat
met de handen.
„Verdenkt men iemand," waagde zij nog
te vragen
..Ja, juffrouw.... Iedereen meent de da
der te kennen.... Alle menschen zijn van
dezehde meening....
„Men zegt
De kamenier begon te fluisteren, als
▼reesde zij, dat iemand haar zou hooren.
„Men zegt, dat de drankduivelin hem gis-
ri^uu verTnoord heeft...."
Clotilde slaakte een diepen zucht....
Eensklaps werd haar gelaat vuurrood....
God .ank.... Er bestond dus geen direct
gevaar.
Ze dacht er niet aan dat deze beschuldi
ging valsch was, zij dacht er niet aan dat
DE SCHRIK SLOEG 'M OM Z'N HART.
Zij (vol bewondering voor de demonstra
tie van kunstrijden op de schaa-s)„y>
Sjaak, daar moeten wij ons vast ook m
oefen eaj"
het een afschuwelijke misdaad was om nog
te blijven zwijgen, ze dacht er niet aan, dat
hier een onschuldige vrouw nog dieper ir
haar ongeluk gestort werd.
Haar eenigste gedachte was, dat ze ten
minste voorloopig gerust kon zijn, omdat de
verdenking van het volk niet op haar broer,
graal du Thielay, gevallen was.
Eensklaps drong de waarheid in al haar
afschuwelijkheid tot haar door.
Angstig vroeg ze: „Wie wijst deze.... on
gelukkige vrouw aan als daderes?"
„Iedereen!"
„Heeft men haar dan gezien?.... Heeft
men bewijzen?"
„Ik weet er nog niets van.... Ik had het
vreeselijke nieuws juist gehoord toen u mi;
belde om te komen.
Mijnheer de graaf is zoo juist heengegaan
naar de plaats waar de misdaad bedreven
is. Hij zal u wel nader kunnen inlichten."
Clotilde was gereed met zich te kleeden
en ze zond Sylvia heen.
Ze was blij dat ze weer eenige oogenblik-
ken alleen kon zijn.
„Waarom beschuldigd men die vrouw?"
En na de eerste opluchting van eenige
minuten geleden kwam een nieuwe angst
haar ziel vervullen.... Het eene gevaar war
geweken, maar het ander kwam er opda
gen.
Haar vrees was nog heel vaag en had
nog geen vaste vormen aangenomen. Niet
temin voelde ze dat een vreeselijk onheil
dreigde.
Zou men werkelijk dat ongelukkige schep
sel beschuldigen?
Wat zou die arme vrouw doen, als zij te
sveten komt, dat men haar verdenkt? Ah
die verdenkingen eenigen grond hebben, hn-
zal ze zich dan kunnen verdedigen?.... E-
7.ou niemand zijn die het voor de drankdui
velin op zou nemen.
Ze zou geheel alleen voor de rechters
staan, die arme vrouw.... alleen en hulpe
loos.
Niemand zou zich iets van haar lot aan
trekken, omdat iedereen haar minacht....
Zelfs zou zij niet bij machte zijn om zich
met overtuigende bewijzen te verdedigen...
0, hoe vreeselijk als bet volk, dat toch
reeds zijn woede op haar wilde koelen, zich
tegen haar zou richten....
O. hoe ontzettend zou dat zijn als zii
Clotilde en Mathis moesten zwilrfen, terwijl
re wisten dat Charlotte onschuldig was.
Clotilde gaat naar beneden en begeeft
zich te midden der menigte, welke zich voor
het kasteel verzameld heeft....
Haar eigen stem klinkt haar vreemd in de
ooren.
Het is haar of er een ander spreekt.
Ze begint de aanwezigen te ondervragen
om zich een houding te geven.
Opnieuw begint men haar het geheele ver
haal te vertellen. En iedereen voegt er
hoofdschuddend aan toe: „Het staat vast dat
de drankduivelin de misdaad begaan heeft!"
Ze begint pogingen aan te wenden om de
ongelukkige te verdedigen.
„Maar wie heeft haar gezien.... Waarom
beschuldigt men haar?"
„0, de rechters zu'len er wel achter ko
men. Dat is onze zaak niet."
Inmiddels verspreidt het gerucht zich al
meer en meer en het is telkens Charlotte
van der Mark die men voor de schuldige
houdt.
De geheele storm zal zich ontlasten boven
het arme, gemartelde hoofd van de ongeluk
kige Charlotte.
Ze weet welk een gevoelig en feeder ka
rakter de jonge vrouw heeft.
Al zou ze geen getuige zijn geweest van
de misdaad, dan nóg zou ze de laatste zijn
om aan de lasterpraatjes aandacht te schen
ken
Clotilde was de eenigste die kon bewijzen
"lat Charlotte niet schuldig was en met dit
bewiis zou ze haar broer aanklagen....
Ook Mathis wist alles, maar hij zou Hu-
bert du Thiellay sparen uit liefde voor diens
zuster.
Clotilde had behoefte om alleen te zijn....
Zij was bang voor al die menschen, die
overtuigd waren van de schuld van Char
lotte.
Eensklaps ontdekte ze Mathis, die bij het
tuinhek stond.
Ze ging hem tegemoet.... Het kostte haar
moeite om zich op de been te houden.
Hii kwam naderbij en reikte haar de hand.
Ook op ri»n gelaat lirft te lezen welk een
angst hii dezen nacht doorslaan heeft.
„Heb je hem gezien?"
„Ja."
„Fn?"
„Hij is even kalm als gewoonlijk.... Je
kunt niets aan hem merken."
„Hij schiint voorzorgsmaatregelen geno
men te hebben om de verdenking van zich
af te schuiven."
„M'n God, m'n GodHoe vreeselijk!"
„Moed houden Clotilde- Ik vreesde dat ge
niet sterk genoeg zoudt zijn.... Daarom
ben ik b'erheen gekomen
„Ja, ik dank je.... Je bent goed vooi
mij!
„Zwr'rf! 'n Godsnaam, zwijg! Onze liefde
IS Vervloeit*!"
„Clotilde!"
„Vervloekt, zeg ik jeSpreek mij on
het oogenblik niet van liefde Je riet dat
ik bijna krankz'nnirf van angst ben! V'cese-
liike schrikbeelden hebben mij dezen nacht
gekweld.... O.... ik voelde h<-e zijn vin
ders om miin ha's Hemde en ze Icngzram. o.
zoo langzaam dichtkneen-O. het is ont
vettend, Hij rflirelacbte daarbijPij gf'm-
'achte toen hij mij worgde!O, ik word
krankzinnig!
Ontzet zag Mathis het meisje aan....
Hii ken^e haar niet meer
Was dat nu de ionrfe vrouw. die hem gis
teren haar liefde h-d hek-ud?....
Was dat nnrf hetzelfJe meisje, dat gisle-
-en zoo vroolijk over de toekomst had ge
sproken?
Zouden al de droomen. die hij sedert zoo
'angen ti'd gekoesterd had, eensklaps zijn
werfrfevaagd.
C'otilde snakte naar adem....
Haar opgewondenheid van eenige oogen-
blikken geleden ontlastte zich in een vloed
van tranen.
Plotseling heerschte er een doodsche stilte
in den tuin van het kasteel....
Iedereen staarde in de richting waar Clo
tilde en Mathis stonden te praten. Aan
hunne verwonderde gezichten was het dui
delijk te zien, dat de eHeraarditfe houding
der jonge merscuen hen bevreemdde....
Mathis vond de~e n!ouwfiie-igb"id zeer
~ngepast en h'nder'i'k. Ot> deze wr'ze zen
den zii nog door de dorpelingen verdacht
'emnakt word~n.
„Kom," ze:de hii zacht, ,.lat~n wij naar
binnen gaan. Het ll'kt wel of die menschen
ons sUan te bespieden...."
I angzaam gingen zij het kasteel binnen
Toen ze alleen waren, hief Clotilde haar
betraande oogen tot hem op en zeide: „Je
weet nog niet alles.... of heb je het reeds
gehoord?"
„Wat dan?"
„Ze verdenken reeds iemand."
„Hem?"
„Neen...."
„Wie dan?"
„Die ongelukkige vrouw, Charlotte van
der Mark!"
„De drankd.
Hij had den tijd niet om het afschuwelijke
woord uit te spreken.... Clotilde sprong
•.voedend overeind.... Zij kon het niet ver-
'ragen dat iemand deze ongelukkige vrouw
oog langer neer zou halen dan reeds ge
beurd was.
Als men haar verdacht maakte, was dat
vuige laster.... Wie weet of dat met de
andere beschuldigingen ook niet het •'eva!
was.
Was ze wel altüd dronken.... Leed die
vrouw misschien niet aan de een of andere
ziekte?
Had ze haar eigen kindje wel vergiftigd?
Neen.... toen ze het voor het eerst hoor
de hrd ze het al niet kunnen gelooven....
Mathis durfde niet verder spreken....
Een diepe ontroering teekende zich op
zi'n gelaat af. Hij moest toegeven dat Clo-
iilde gelijk had.
Om zich eenigszins te redden, stamelde
hij: „Maar niemand kan bewijzen tegen haar
aanvoeren. De beschuldiging za] spoedi"'
ongegrond blijken.... Terwijl men de zaak
onderzoekt en daar zal wel geru'mzn tijd
mee heengaan heb je allzn tijd om weer
een weinig tot kalmte te komen en der
'.oestand te overzien."
Clotilde luisterde niet naar zijn woorden.
Ze werd teveel in beslag genomen door
haar eigen gedachten. In haar geest zag ze
-eeds haar broeder als hij voor het lijk zou
staan van den man dien hij zelf vermoord
had.... Zou hij niets laten blijken? Zouden
de mannen, die hem omringden, niet zien
dat hij verbleekte en dat zijne handen beef
den?
Wat zou hij doen? V/at zou hij zeggen?
Welke leugens zou hii bedenken?
Ze begaf zich naar het venster en staarde
in de verte.
Vrooliik scheen de zonDe hemel was
effen blauw en er was geen wolkje te be
kennen.
„O, alles, alles is mij liever dan die vree-
selu'ke onzekerheid!"
Smeekend zag zij Mathis aan.
Deze begreep haat*.
„Ja." zeide hü „ik ga naar de plaats des
onheils.en ik zal trachten te weten te
komen, wat er gebeurd is.... ik zal de
menschen ondervragen...."
„Goed.... en kom dan spoedig terug.
Tracht hier eerder te zijn dan mijn broer..
Zal je het doen?"
„Ja, ik beloof het je."
Mathis ging haastig heen.
VIJFDE HOOFDSTUi-,
Langeraume was alleen bij den vermoorde
achtergebleven.
Berthelin had het belangrijke nieuws
overal verspreid en de autoriteiten gewaar
schuwd.
Hij was echter nog niet teruggekeerd.
Uren waren heengesneldü
De heeren van het gerecht werden met
den middagtrein verwacht.
Van alle zijden stormden menschen naar
de plaats waar de vermoorde larf. Ze kwa
men niet alleen van Port de Ruan, maar
zelfs geheel uit Artannes.... Iedereen, die
den dokter gekend had, begaf zich naar de
beruchte plek.
Langeraume, een oud-strijder, bleef
trouw aan het bevel dat Berthelin hem
gegeven had en hield, zoo goed en zoo
kwaad als het ging, de nieuwsgierigen op
een afstand. Op de vragen die men hem
stelde gaf hij slechts korte antwoorden.
Met graaf Hubert du Thiellay maakte hij
echter een uitzondering.
Hij liet den graaf naderbij komen, die
rechtstreeks naar Renneville toeging.
Langeraume bleef op een eerbiedigen
afstand staan.
Hubert beschouwde den doode langen
tijd.
Hij scheen diep ontroerd
Hij knielde bij het lijk neer en onder
zocht het nauwkeurig
Aan den hals was het duidelijk te zien,
dat de oude man gewurgd was.
Hij trad op Larrferaume toe en vroeg hem
zeer bewogen: „Hoe heb je hem hier ge
vonden?.... Zeg mij alles wat je weet."
„Tk weet niets.... Toen ik naar de fa
briek ging vond ik hem hier op den gron-'
uitgestrekt. Hij was reeds koud en stijf.
Het stond vast dat de misdaad reeds uren
geleden gepleegd was.... misschien gis
teravond reeds."
„Mijnheer Berthelin heeft toch zeker een
dokter gewaarschuwd?"
„Ja, ik denk het wel.... dokter Marig-
nan misschien
De beide mannen zwegen.
Toen de graaf over de eerste ontroering
heen was, dacht hij ernstig na.
Langeraume bemerkte eensklaps dat ver
scheidene menschen juist on de plaats ston
den, waar de wind de vergiftige gassen de'
fabriek heendreef.
Zoo luid hij kon riep hij den menscher
toe: „Ge zoudt er ziek van worden!"
De menigte ontruimde de gevaarlijke
"laats en ging aan de andere züde staan...
Een groote opwinding had zich van de
menschen reeester gemaakt. Allen stonder
druk en zenuwachtig te fluisteren. Uit eer
bied voor den doode durfde niemand luid
te spreken.
Toch kon de graaf zoo nu en dan een en
kel woord onderscheiden en meermalen
hoorde hij den naam van mevrouw van der
Mark noemen.
Zoo nu en dan balde iemand zijn vuisten
in de richting van het huis, dat aan de an
dere ziide der fabriek lag en waarvan men
alleen het dak en de schoorsteenen kon on
derscheiden.
Inmiddels was Mathis gekomen.
Graaf du Thiellay zag niet dat deze
zich te midden der menigte begaf. De juist
aangekomene was even bleek als de graaf
„Welk een moed is daartoe noodig,"
dacht Mathis. „Welk een koelbloedigheid
om zoo zijn slachtoffer te durven naderen!"
Mathis voelde een huivering door zijn le
dematen gaan, toen hiji van verre het lijk
zag reet zijn verwrongen gelaatstrekken en
uitpuilende oogen.
Wat hij daar voor zich zag was hetzelfde
wat hij dezen nacht gezien had: Renneville
uitgestrekt aan de voeten van graaf du
Thiellay. t
Mathis voelde zich medeplichtig.
En werkri;'k, hij was medeplichtig,
hij was schuldig, omdat hij den grijsaard
niet te hulp was gesneld en omdat hij air
getuige van de misdaad niets gedaan had...
oredat hij laf was geweest.
Eensklaps klonken rondom hem luide
kreten.
Mathis zag dat men aan alle zijden de
vuisten balde in de richting van het huis
van Charlotte van der Mark,
„Zij heeft het gedaan!....**
„Zij heeft den moord gepleegd!"
„Giftmengster!"
„Moordenares!"
„Ja, zij heeft den dokter vermoord!"
„Ze heeft haar eigen kind ook vergiftigd!"
„Ze zal wel weer dronken zijn!"
Al deze kreten klonken op uit de woe
dende menigte.
Men dreigde haar weer met den dood,
evencis den vorigen avond.Van alle zij
den hoorde men razende kreten van men
schen, die naar haar doo-l verlangden.
Hij hooide de vreeselrke beschuldiging
tegen de toch al zoo zwaar beproefde
vrouw en hij wist maar al te goed, wat er
van deze zware verdenking w'aa.r was. Hij
voelde een siddering door zijn ledematen
gaan.
Hij was gekomen om den graaf te be
spieden, maar hij gevoelde dat hij daartoe
niet in staat was.... hii was hang.... hij
verwijderde zich om een toevlucht te zoe
ken achter de menigte.... Daar kwam hij
weer een weinig tot kalmte.
Op hetzelfde oogenblik hield beneden aan
den heuvel een rijtuig stil....
Het waren de heeren van het gerecht,
die een onderzoek zouden instellen.
Het rijtuig bleef beneden wachten en te
voet bestegen zii den heuvel.
Het waren de rechter van instructie Ba-
rellier, de procureur van de republiek, Cou-
dercy en deleter Marrigan.
Kalm, bijna onverschillig betraden ze
den weg, welke langs het huis van Char
lotte van der Mark voerde.
Toen ze de bewust» plaats naderden lie-
'en ze duidelrk binken, dat de menigte
hen hinderde. De nieuwsgierigen begrepen
'iet en weken ongeveer vijftig meter ach
teruit.
De rechters kenden den graaf du Thiella*'
te goed om hem eveneens te verwüderen.
Ze drukten hem vriendschappelijk de
hand.
De graaf wilde ongemerkt heengaan en
zeide: „Ik ben steeds te uwer beschik
king, want het is zeer goed mogeliik dat
'k straks, als ge met uwe eerste onderzoe
kingen pereed züt, in staat ben u eenige
belangrijke inlichtingen te geven."
„In dit geval is het eznvoudirfer, dat gij
hij ons blUft. miinheer du Thiellay", zeide
de heer Barillier.
De graaf aarzelde even.Hij scheen
een weinig verward, maar hii wist zich te
herstellen.
„Goed," zeide hii, „ik zal doen wat u het
beste oordeelt," en hit nam plaats on een
grootzn ste*"i. welke in de nabijheid lag.
Dokter Marrigan onderzocht het l'!k,
terwül de rechters, welke reeds eznigszins
ingelicht waren door Jean Berthelin, Lan
geraume begonnen te ondervragen.
'Deze wist echter niets anders te ver
tellen, dan dat hii het lijk hier toevallirf ge
vonden had.
De kleeding van den doode was geheel
in wanorde en met modder besmeurd. Dit
bewees dat de oude man zich tot het
uiterste verdedigd had....
Hoe de moordenaar ziin slachtoffer ge
dood had, was duideliik: „de bloedige
triemen om den hals, de indrukken der na-
rfels, de uitpuilende oogen... Alles bewees,
dat deze man geworgd was.
Er was geen geneesheer voor noodig om
'ulks te zien.
„De doodsoorzaak van dezen man springt
terstond in het oog," mompelde dokter Mar
rignan, „het is geen zaak, die de aandacht
van het publiek op mij zal trekken."
Want dit was de meest geliefkoosde
droom van den jongen dokter. om eens
naam te maken door de een of andere ge
heimzinnige misdaad op te helderen. Dat
beteekende voor hem immers roem en
geld.
Hij was jong en arm en woonde eerst se
dert eenige iaren te Tours, waar het voor
hem zeer moeilijk wos, opgenomen te wor
den in aristocratische kringen.
Korten tüd nadat hii zich te Tours ge
vestigd had, was hii in het huwelijk ge
treden met Jeanne Duverget, een meisje
van weinig beteekenis. dat slechts vermaak
vond in uitgaan en zoutelooze gesprekken.
Op den dag van hun huwelijk had een
rfroote slag hem getroffen. Haar vader had
hun een bruidschat beloofd van 300.000
francs, maar op denzelfd»n dag, dat Je
anne in het huwelük trad, werd hij fail
liet verklaard, zoodat ze niets ontvingen
van de hun toegezegde som.
Duverget overleefde dezen slog niet lang
en ook mevrouw Duverget stierf kort daar
op aan een ziekte, welke zij reeds lang
onder de leden h„d....
Dokter Mdrrigan en zijn vrouw waren
dus genoodzaakt te leven van hetgeen de
praktijk hun opleverde en dit was zeer
weinig. Geen wonder dus. dat hij naar een
rfelegenheid verlangde, die zijn naam meer
bekend zou doen worden.
Zijn kennis was slechts middelmatig en
bet scheen wel. dat de inwoners van
Tours zulks bevroedden.
Hij volbracht zim plicht als geneesheer,
i.'rof bi' een van weinig beteekenis
bekleedde en hii was er tevreden mede.
'at hij n;et als een gewoon Werkman werd
beschouwd.
Zoo vatte dokter Marrigan dus zijn ge
wichtige en zware taak op.
Maar b" was een man Van zijn tijd en
wist dat daar, waar zijn talent te kort
-choot, de een of andere toevallige ge
beurtenis in staat was, zijn succes te ver
zekeren.
Hii bod er alles voor over, om zijn doel
te bereiken.
De een of andeic belangrijke misdaad!
Een opzienbarend geva;| q, hoe verlang
de hi* daarnaar!.
O, hoe vc: angac hij er naar, rijn naam
gedrukt te zien ,n a]]e dagbladen.O.
boe gaarne wilde hij, dat de bladen zou
den melden, hoe hij zijn zienswijze te Pa
rijs had veraedigd en hoe men hem ver
eerde om ziin kennis en scherp/innigheid.
Dag en nacht dacht hii cr aan.... Hij
bereidde zien reeds voor op den dag, da*
luj geroepen zou worden om een misdaad
op te helderen....
Maar die dag scheen nooit te komen.
Het ongeluk scheen hem overal te ver
volg®11. want alle gevallen, welke het ge-
-ei'htshof hem voorlegde, waren eenvou
dig, zoodat hii daardoor niet in de. gele
genheid werd gesteld op de een of andere
manier te sc'ritleren.
Geen wonder dus, dat hii zeer ontevre-
Jzn was. wederom voor een zaak gesteld
te worden, waar geen eer aan te behalen
viel.
Toen hij na eenigen tijd opstond, bleek
zijn humeur er niet beter op geworden.
„Welnu, mijnheer Marignan," vroeg de
rechter.
Met twee woorden ha.d de dokter den
rechter de resultaten van zijn onderzoek
medegedeeld.
Toch voegde hij er een bijzonderheid aan
toe. welke de aandacht trok van mijnheer
Barillier.
„De binnenzak van ziin ias is gescheurd
?n bijna de heele voering is verdwenen.
Heeft u dat reeds gezien, mijnheer Baril
lier?"
Met een oogopslag had de rechter gezien,
Jat de dokter gelijk had.
Hubert du Thiellay had de laatste woor
den van den dokter gehoord en kwam na
derbij.
„Neem mij niet kwalijk," zeide hij tot
de rechters, „maar ik kan u iets mede-
deelen, dat. ongetwijfeld van zeer vael be
teekenis zal ziin."
„Vertelt u ons alles wat u weet, mijn
heer."
„Ik heb dokter Renneville gisteren ge-
zier..... Hij is bij mij te Fenestrel geweest
om eenige zaken te regelen. Het was reeds
vrij laat toen hii het kasteel verliet."
„Kunt u mii den tijd nauwkeurig zeg
gen?"
„Om negen uur."
„En daarna?"
„Heb ik hem vergezeld tot op eenige
stappen van hier.... Bii het huis v,an me
vrouw van der Mark heb ik hem verlaten."
De rechter vroeg Marrigan: „Hoe laat
veronderstelt u. dat de misdaad gepleegd
is?"
„Gisteravond tusschen negen en elf uur,
later in geen geval," zeide Marrigan op
onverschilligen toon.
„U hoort het. het is waarschijnlijk ge
beurd, eenige oogenbliklcen nadat u hem
verlaten heeft, miinheer."
„Ja," zer'e de graaf ontroerd, „hij stond
niet toe, dat ik hem verder zou verge
zellen.... Ja.... ik had hesi niet alleen
mogen laten gaanHet was mijn plicht
om verder mee te gaanMiin geheele
leven zal ik er spijt van hebb-n. Mijnheer
Renneville had een portefeuille bij zich
met 200.000 francs aan bankpapier, welke
ik hem nog denzelfden avond ter hand had
gesteld.
Mijnheer Barillier en de procureur wis
selden een blik van verstandhouding
Marrigan begon belang in de zaak te
stellen.
Tweehonderdduizend francs!.... Klaar
blijkelijk was dit bedrag gestolen.
„Een andera bijzonderheid, welke ik u
kan mededeelen," vervolgde graaf du
Thiellay, „dat is dat Renneville iemand
was, die allerlei voorzorgsmaatregelen trof.
Tk heb zelf gezisn, dat hij de portefeuille
in zijn zak deetl en deze met een speld
dichtmaakte om ta beletten, dat de porte
feuille er uit zou gliiden. De moordenaar
zal hem de portefeuille ontroofd hebben,
zonder de moeite te nemen, de speld los
te maken. Daarom is de voering ge
scheurd
„Uwe verklaring lijkt mij zeer waar
schijnlijk."
„Was er ook iemand, die wist dat u aan
dokter Rznneville een dergelijk groot be
drag ter hand heeft gesteld?"
De graaf gaf niet terstond antwoord.
Hij scheen zeer bewogen.
De boeren en Mathis Waren langzamer
hand weer naderbij gekomen. De laatste
had de bijzonderheid, welke Hubert du
Thillay gezegd had, gehoord. Hij zag ook,
hoe ontroerd de graaf was.
Omdat du Thiellay niet terstond ant
woord gaf, herhaalde de rechter zijn vraag
onder een anderen vorm.
(Wordt vervolgd.)
(STILLE NACHT, HEILIGE NACHT),
Het was in den avond van 24 op 25 De
cember. Langs de gioote wegen trokken
groepjes menschen naar de stad om er het
blijde Kerstfeest te vieren, 's Nachts om
twaalf uur zou de plechtige Nachtmis be
ginnen. Velen waren al 's middags vertrok
ken; vooral kinderen, die maar bang waren
'ets te missen van alles, wat de komende
nacht hun brengen zou. Van de oudere
menschen vertrokken zeer velen pas om 8
of 9 uur van hunne dessa; dan zouden zij
ongeveer half twaalf de stad bereikt heb
ben.
Zoo had zich ook uit de dessa K. een
kleine groep gevormd, 't Waren er nog
maar weinig, die dit jaar uit deze dessa
de uitnoodigende stem van den engel sche
nen gehoord te hebben. Zij gingen langs
de dorpen, waar nu alles stil was gewor
den. Alleen hoorde men het scherpe door
dringende geluid van een paar krekels en
het ruischen van bamboestruiken, wanneer
de wind hun hooge toppen langzaam heen
en weer bewoog. Slechts hier en daar
brandde nog een lichtje: ook bij het huis
van den loerah walmde bij den ingang van
zijn erf een klein pilje De sterren hadden
zich verborgen achter dikke donkere wol
ken, die zich traag langs den hemel opsta
pelden en langzaam voortschoven. Nu be
gon het te regenen in fijne druppeltjes, dan
harder. De menschen staken hun groote
geoliede pajoengs op, waarop de regen klet
terend terugspatte. ^Voorop liepen de kin
deren: Simin en Paidi, die al gedoopt wa
ren en Pardja, eer. broertje van Paidi.
Eerst had Padja niel mee mogen gaan; hij
was nog te klein pas zeven jaar; maar toen
hij zijn ouderen broei vertrekken zag. was
hij begonnen te huilen. Waarom moebt ook
hij niet meegaan, hij kon toch goed loopen
En mat de handen voir zijn oogen had
hij zich tegen zijn moeder aangevleid, tot
dat deze medelijden kieeg en toestemde.
Vol blijdschap stapte nu Pardja met kleine
pasjes naast zijn broertje en andere mak
kertjes, met G.min, die nog nimmer in de
kerk was geweest en Slamet en Toekiman
en Soehardi Deze laatrien waren jongens
uit een andere dessa en hadden zich op den
grooten weg bij hen aangesloten. Zij kwa
men altijd trouv op wanneer de pastoor
bij Simin les gaf Achter hen volgden de
mannen, dan de vro-iwcn. Er waren er hij
met gebogen rug en moeilijken gang, zooals
de twee oudjes van ove: d'e zeventig. Maar
hoe konden zij zoo n feest laten voorbij
gaan zonder getuiger. t" zijn geweest van
de vreugde, die Christus' geboorte weer
op aarde bracht Sorem gen twijlelden nog,
zooals sommige herdeis misschien ook ge
daan hadden. Ook Fak Karia, die nu voor
t eerst meeging ken dat groote geheim nog
maar niet gelooven Zou het waar zijn, dat
dat Kindje de Verlosser van het Mensch-
dom was, waarnaar hij en zijne voorouders
zoo lang verlangd hadden, een hemelsche ko
ning, die alle menschen gelukkig zou ma»
ken? Anderen herinnerden zich het vorige
Kerstfeest en spraken daar zachtjes over
met elkander, terwijl de regen nog op hun
pajoengs neertikte. „Nu zou Pak Karta on
dervinden een tevredenheid en een blijheid,
zooals hij nog nimmer ondervonden had."
Eindelijk bereikten zij de stad. De regen
had opgehouden, de wolken trokken weg.
Nieuwsgierig gluurden de sterretjes om te
zien, wie dit jaar opgingen naar het Kerst
feest. En 't was alsof zij blijder begonnen
te fonkelen, wanneer zij bemerkten, dat er
velen waren, die nu voor het eerst naar
Bethlehems stal optrokken.
Ons groepje liep door de stad, langs Je
winkels, waar electrische lampen brandden,
't Was zoo vreemd voor hen. Wat deden
die menschen hier nog zoo laat in den
nacht? En waar waren de anderen, die op
gingen naar het Kerstfeest? Warer zij dan
de eenigen? O neen, daar zagen zij ook
nog groepjes menschen en daar ook weer,
en daar ook. En toen zij bij de ke*k kwa
men, kwam er geen eind meer aan de me
nigte, die stil, bijna zonder praten voort
trok; allen g'ngen Jczus aanbidden te
Bethlehem Pardja en Gimin en Toekiman
bleven bij den ingang staan. Voor de kerk
was een bijgebouwtje van bamboe aange
bracht om ru'mte te bieden voor hen, die
binnen geen plaatsje zouden kunnen vinden.
Langs den rand stonden bogen van gereten
klapperbladeren, waartusschen gele en
witte en blauwe bloempjes staken. Tusschen
kerk en sacristie was de weg versierd met
een dubbele rij bogen, waaraan ook weer
gereten klapperbladeren en bloemen geves
tigd waren. „Hierlangs", zoo fluisterde
Paidi, wordt het Jezuskindje straks de
kerk binnengedragen." Dan stootte hij zijn
vriendjes aan, om naar binnen te gaan. Ze
•iepen langs de matten, waarop de men.
schen reeds dicht opeen gezeten waren.
Hier was nog wel een plaatsje, en daar
ook nog. En niet lang duurde het, of
Paidi en zijn vriendjes zaten tusschen de
biddende menigte. De mannen namen ach
teraan plaats. Pak Karta zat langs het mid
denpad, dan zou hij alles beter kunnen zien.
De vrouwen gingen naar voren, de twee
oudjes van over de zeventig dicht bij de
kribbe. Het altaar larf gedoken in een me
nigte van palmen. Daarachter hingen slin
gers in sierlijke bogen, waartusschen in
roode letters te lezen stond: Venite adore-
mus, Gimin begreep nog niet goed, wat
dat alles te beteekenen had.
Na eenigen tijd werden de kaarsen aan
gestoken, waarvan de vlammetjes flikker
den en dansten als van vreugde. Dan klon
ken de blijde tonen van het orgel. De pro
cessie volgde, waarbij het Kerstkindje
plechtig de kerk werd binnengedragen en
in het stalletje neergelegd. Nu konden de
jongens het duidelijk zien. Het Kerstkindje
bestraald door een helder licht. Daar Maria
en St. Jozef en daar de herdertjes en de
schaapjes, zooals de pastoor vroeger al ver
teld had De Nachtmis begon. Simin en
Paidi baden uit hun kerkboek. Padja, die
naast hen zat, keek rond, zag de men
schen een kruisteeken maken. KtJ deed
hen maar na en begon te bidden: Sembah
bekti, Dèwi Mariah. Wees gegroet, Maria.
Nog een weesgegroetje en dan gingen zijn
oogen weer open. En hij luisterde naar den
mooien zang uit de verte en keek naar de
wierookwolken, die kronkelend opwarrel-
den over het altaar. Dan zag hij weer naar
het stalletje en het Kindje met uitgespreide
armpjes en dan kwam weer het verhaal bij
hem op van Maria en Jozef, die opgingen
naar Bethlehem en geen plaatsje konden
vinden in den herberg. En hoe zij toen
verwezen werden naar een grot, een. eindje
buiten de stad en dat toen Jezus geboren
werd. En hij hoorde die engelen zingen en
zag weer de herders opgaan om Jezus te
aanbidden. Toen ook kon hij weer bidden.
Hij kneep zijn handjes samzn, zijn hoofdje
boog zich voorover en hij sprak met het
Kerstkindje. Het moet wel een hartellik
gebed geweest zijn, want toen hii weer op
zag, lag er een bljjde en gelukkige glans
op zijn gelaat. Hij zag naar Gimin 'en Toe
kiman, die schuin voor hepi zaten. Ook zij
baden. En hij ging weer dóór met bidden,
hij, stilletjes met Jezus
Na de eerste heilige Mis werd de
H. Communie uitgereikt. Een onafgebroken
rij van gelukkigen naderden naar voren,
keerden terug vol blijdschap en dankbaar
heid. Ook Simin en Paidi gingen naar vo
ren en verschillende van de oudere men
schen, die met hen samen waren opgetrok
ken. Ook de twee oudjes van over de ze
ventig. Nu voor het eeist van haar leven.
Hoe waren zij gelukkig! Ze konden O. L.
Heer maar niet genoeg bedanker voor al
les, wat Hij hun geschonken had. Hij was
te goed voor haar geweest.
Dan klonken weer de kerstliederen; het
eene scheen nog mooier dan het andere.
Alles was dien nacht zoo mooi.
De plechtigheden waren geëindigd. De
menschen schuifelden de kerk uit. Een ont
zaglijke menigte, midden in den nacht.
Troepjes van bekenden vormden zich, een
•acht gepraat, een bli' gezicht, nog vol van
ie vreugde ovei Jezus' gebcorte.
Pardja en Gimin en de andere «vriendjes
bleven in de kerk achter. Dan gingen ze
langzaam naar voren, naar het kribbetje
en knielden daar neer. Zij wisten nog zoo
weinig en toch schenen zij Jezus te begrij
pen. En zij baden in stilte v°or zichzelven
en voor hunne ouders en bloedverwanten,
die het geluk van den Kerstnacht nog niet
gesmaakt hadden. T Scheen hun kort toe,
die tijd zoo dicht bij Jezus. Simin fluisterde
iets; toen stonden de jongens op en ver
lieten de kerk.
't Was een heldere nacht geworden, vol
blinkende sterren. Naar alle kanten ver
spreidden zich de groepjes menschen. Onze
jongens schenen niet uitgepraat te komen
over alles, wat zij gezien hadden. En de
anderen die volgden, dankten in hun hart
God. Voroal de twee oudjes, die moeizaam
voortgingen langs den weg. En Pak Karta?
Nu geloofde hij, en nimmermeer had hij zulk
een tevredenheid en blijheid ondervonden.
(St. Claverbond).
P. CAM1NADA, S. J,
tfeVU1
K.-WV" V KÓ}
I r~-?.
SNUGGER.
„Zeg, ober, ik bestel versch brood en
nou breng je me dit! Hoe oud zijn dia
brccdjes al?"
„Ik weet 't niet, meneer; ik ben pa«;
aebt dagen hier."