De Misdaad van Dokier Marrignan NUMMER ZO ZEVENDE JAARGANG 1927 ING RATRI, DALOE ADI Voor de Weldra was hij uit het gezicht verdwe nen. Clotilde haalde dieper adem. De aanwezigheid van haar broeder had haar met angst vervuld.... Het doet haar goed nu hij het kasteel voor eenige oogen- blikken verlaten heeft. Zij roept haar kamenier om haar bij het kleeden behulpzaam te zijn. Nauwelijks heeft deze het vertrek betre den of ze roept haar toe: „Juffrouw' Als u eeris wist was er van nacht gebeurd is!" Clotilde veinst niets te weten.... Ze weet zelfs verwondering te huichelen, „Wat dan, Sylvia?.... Waarom ben ie zoo in de war?" „O, juffrouw, het is vreeselijk! Ontzet tend! En dan te weten dat hij gisteravond nog met mij gesproken heeft, dat hii hel toen nog had over zijn onverwoestbare gezondheid.... en nu...." „Ik begrijp niets van alles wat je mij ver telt. Sylvia!" „O juffrouw, de dokter.... dokter Ren- neville?" „Welnu.... wat is er met dokter Renne- ville?" „Vermoord juffrouw!.... Hij is ver moord!" Met een vloed van woorden begon het meisje te verhalen wat er geschied was.... Gelukkig was het kind zoo opgewonden, dat ze niet bemerkte, hoe ontroerd Clo tilde was Ze vertelde, hoe men het lijk b itde fa briek gevonden had en hoe de moordenaars den doktet op dat duistere punt waarschi'n- lijk overvallen hadden en hem daar hadden gewurgd Achter elkaar sprak ze door, terwijl ze het kapsel van Clotilde in orde maakte. De gravin dacht er niet aan, haar te on derbreken.... Ze werd te veel door haar eigen gedachten in beslag genomen om op de woorden van het meisje te letten Ze had bijna geen verbazing getoond, op gevaar af daardoor den argwa-" vn haar kamenier op te wekken1. Nauwelijks had ze eenige woorden van deelneming gesproken. Het eenigste wat ze zeide was: „O, die arme man!.... Hoe vreeselijk!" Waar dacht ze dan aan? Za dacht aan hetgeen ze dezen nacht met eigen oogen gezien had, ze dacht er aan hoe ze zelf had aanschouwd hoe en "waar Renneville gewurgd was. Ze begreep dat de moordenaar na het bedrijven van zijn afschuwelijke daad het slachtoffer niet op de plaats zelf had wil len achterlaten.... Waarom had haar broer het lijk zoon eind weggesleept? Wat. had hij daarmede voor? Ongetwijfeld had hij de stille hoop ge koesterd dat niemand langs de achterzijde der fabriek zou gekomen zijn en men het Siik eerste vele dagen later zou gebonden heb ben. De moed had hem schiinbaar ontbro ken cm den doode nog verder te sleuren naar het dichte kreupelhout. Ziedaar de reden waarom Mathis niets had gevonden, toen hij naar het lijk vas gaan zoeken. De kamenier was gereed. Clotilde stond op en wierp een blik in den spiegel om te zien of ze gereed was. Ze schrikte van zich zelf. Thans is ze niet meer de zegevierende schoonheid van den vorigen avond. De verschrikkingen van dezen nacht schij nen haar eenige jaren ouder gemaakt te hebben. Haar gelaatskleur is wasbleek, om haar oogen bemerkt ze diepe blauwe kringen.... Hare lippen hebben haar frissche kleur verloren en zijn bijna even bleek als haar gelaat. De kamenier schijnt het ook te zien. „Voelt u zich niet wel, juffrouw," vraagt het meisje deelnemend. „Neen, dat is het niet.... Het nieuws dat je mij zoo juist verteld hebt, heeft mij over stuur gemaakt" Clotilde is zelfs verwonderd over haar koelbloedigheid, dat ze in staat is zoo kalm deze woorden te spreken. O, Sylvia moest eens weten wat zij wist... Het meisje moest eens weten dat de vrouw, die hier voor haar stond, getuige was ge weest van het nachtelijk drama.... O, hoe spoedig zou het dan door den ge- heelen omtrek bekend zijn. Geen oogenblik zou ze wachten om het tegen iedereen te vertellen, die het maar weten wilde. Daarom moest ze op haar hoede zijn. Ze kan niet genoeg oppassen. Eén woord, één gebaar zou haar kunnen verraden. Tot nog toe was alles goed gegaan. Noch haar broeder, noch het meisje ver moedden, dat zij iets wist.... Plotseling was het haar of er een schok door haar lichaam ging.... ..O, juffrouw," zei het meisje, „ik hoop maar dat ze den moordenaar gauw zullen vinden." Clotilde sloot de oogen en beet zich de lippen ten bloede.... Ze beefde over haar geheele lichaam.... Het scheen haar toe, dat haar hart zoo onstuimig klopte, dat Sylvia het hooren kon. Clotilde ging zitten en bedekte het gelaat met de handen. „Verdenkt men iemand," waagde zij nog te vragen ..Ja, juffrouw.... Iedereen meent de da der te kennen.... Alle menschen zijn van dezehde meening.... „Men zegt De kamenier begon te fluisteren, als ▼reesde zij, dat iemand haar zou hooren. „Men zegt, dat de drankduivelin hem gis- ri^uu verTnoord heeft...." Clotilde slaakte een diepen zucht.... Eensklaps werd haar gelaat vuurrood.... God .ank.... Er bestond dus geen direct gevaar. Ze dacht er niet aan dat deze beschuldi ging valsch was, zij dacht er niet aan dat DE SCHRIK SLOEG 'M OM Z'N HART. Zij (vol bewondering voor de demonstra tie van kunstrijden op de schaa-s)„y> Sjaak, daar moeten wij ons vast ook m oefen eaj" het een afschuwelijke misdaad was om nog te blijven zwijgen, ze dacht er niet aan, dat hier een onschuldige vrouw nog dieper ir haar ongeluk gestort werd. Haar eenigste gedachte was, dat ze ten minste voorloopig gerust kon zijn, omdat de verdenking van het volk niet op haar broer, graal du Thielay, gevallen was. Eensklaps drong de waarheid in al haar afschuwelijkheid tot haar door. Angstig vroeg ze: „Wie wijst deze.... on gelukkige vrouw aan als daderes?" „Iedereen!" „Heeft men haar dan gezien?.... Heeft men bewijzen?" „Ik weet er nog niets van.... Ik had het vreeselijke nieuws juist gehoord toen u mi; belde om te komen. Mijnheer de graaf is zoo juist heengegaan naar de plaats waar de misdaad bedreven is. Hij zal u wel nader kunnen inlichten." Clotilde was gereed met zich te kleeden en ze zond Sylvia heen. Ze was blij dat ze weer eenige oogenblik- ken alleen kon zijn. „Waarom beschuldigd men die vrouw?" En na de eerste opluchting van eenige minuten geleden kwam een nieuwe angst haar ziel vervullen.... Het eene gevaar war geweken, maar het ander kwam er opda gen. Haar vrees was nog heel vaag en had nog geen vaste vormen aangenomen. Niet temin voelde ze dat een vreeselijk onheil dreigde. Zou men werkelijk dat ongelukkige schep sel beschuldigen? Wat zou die arme vrouw doen, als zij te sveten komt, dat men haar verdenkt? Ah die verdenkingen eenigen grond hebben, hn- zal ze zich dan kunnen verdedigen?.... E- 7.ou niemand zijn die het voor de drankdui velin op zou nemen. Ze zou geheel alleen voor de rechters staan, die arme vrouw.... alleen en hulpe loos. Niemand zou zich iets van haar lot aan trekken, omdat iedereen haar minacht.... Zelfs zou zij niet bij machte zijn om zich met overtuigende bewijzen te verdedigen... 0, hoe vreeselijk als bet volk, dat toch reeds zijn woede op haar wilde koelen, zich tegen haar zou richten.... O. hoe ontzettend zou dat zijn als zii Clotilde en Mathis moesten zwilrfen, terwijl re wisten dat Charlotte onschuldig was. Clotilde gaat naar beneden en begeeft zich te midden der menigte, welke zich voor het kasteel verzameld heeft.... Haar eigen stem klinkt haar vreemd in de ooren. Het is haar of er een ander spreekt. Ze begint de aanwezigen te ondervragen om zich een houding te geven. Opnieuw begint men haar het geheele ver haal te vertellen. En iedereen voegt er hoofdschuddend aan toe: „Het staat vast dat de drankduivelin de misdaad begaan heeft!" Ze begint pogingen aan te wenden om de ongelukkige te verdedigen. „Maar wie heeft haar gezien.... Waarom beschuldigt men haar?" „0, de rechters zu'len er wel achter ko men. Dat is onze zaak niet." Inmiddels verspreidt het gerucht zich al meer en meer en het is telkens Charlotte van der Mark die men voor de schuldige houdt. De geheele storm zal zich ontlasten boven het arme, gemartelde hoofd van de ongeluk kige Charlotte. Ze weet welk een gevoelig en feeder ka rakter de jonge vrouw heeft. Al zou ze geen getuige zijn geweest van de misdaad, dan nóg zou ze de laatste zijn om aan de lasterpraatjes aandacht te schen ken Clotilde was de eenigste die kon bewijzen "lat Charlotte niet schuldig was en met dit bewiis zou ze haar broer aanklagen.... Ook Mathis wist alles, maar hij zou Hu- bert du Thiellay sparen uit liefde voor diens zuster. Clotilde had behoefte om alleen te zijn.... Zij was bang voor al die menschen, die overtuigd waren van de schuld van Char lotte. Eensklaps ontdekte ze Mathis, die bij het tuinhek stond. Ze ging hem tegemoet.... Het kostte haar moeite om zich op de been te houden. Hii kwam naderbij en reikte haar de hand. Ook op ri»n gelaat lirft te lezen welk een angst hii dezen nacht doorslaan heeft. „Heb je hem gezien?" „Ja." „Fn?" „Hij is even kalm als gewoonlijk.... Je kunt niets aan hem merken." „Hij schiint voorzorgsmaatregelen geno men te hebben om de verdenking van zich af te schuiven." „M'n God, m'n GodHoe vreeselijk!" „Moed houden Clotilde- Ik vreesde dat ge niet sterk genoeg zoudt zijn.... Daarom ben ik b'erheen gekomen „Ja, ik dank je.... Je bent goed vooi mij! „Zwr'rf! 'n Godsnaam, zwijg! Onze liefde IS Vervloeit*!" „Clotilde!" „Vervloekt, zeg ik jeSpreek mij on het oogenblik niet van liefde Je riet dat ik bijna krankz'nnirf van angst ben! V'cese- liike schrikbeelden hebben mij dezen nacht gekweld.... O.... ik voelde h<-e zijn vin ders om miin ha's Hemde en ze Icngzram. o. zoo langzaam dichtkneen-O. het is ont vettend, Hij rflirelacbte daarbijPij gf'm- 'achte toen hij mij worgde!O, ik word krankzinnig! Ontzet zag Mathis het meisje aan.... Hii ken^e haar niet meer Was dat nu de ionrfe vrouw. die hem gis teren haar liefde h-d hek-ud?.... Was dat nnrf hetzelfJe meisje, dat gisle- -en zoo vroolijk over de toekomst had ge sproken? Zouden al de droomen. die hij sedert zoo 'angen ti'd gekoesterd had, eensklaps zijn werfrfevaagd. C'otilde snakte naar adem.... Haar opgewondenheid van eenige oogen- blikken geleden ontlastte zich in een vloed van tranen. Plotseling heerschte er een doodsche stilte in den tuin van het kasteel.... Iedereen staarde in de richting waar Clo tilde en Mathis stonden te praten. Aan hunne verwonderde gezichten was het dui delijk te zien, dat de eHeraarditfe houding der jonge merscuen hen bevreemdde.... Mathis vond de~e n!ouwfiie-igb"id zeer ~ngepast en h'nder'i'k. Ot> deze wr'ze zen den zii nog door de dorpelingen verdacht 'emnakt word~n. „Kom," ze:de hii zacht, ,.lat~n wij naar binnen gaan. Het ll'kt wel of die menschen ons sUan te bespieden...." I angzaam gingen zij het kasteel binnen Toen ze alleen waren, hief Clotilde haar betraande oogen tot hem op en zeide: „Je weet nog niet alles.... of heb je het reeds gehoord?" „Wat dan?" „Ze verdenken reeds iemand." „Hem?" „Neen...." „Wie dan?" „Die ongelukkige vrouw, Charlotte van der Mark!" „De drankd. Hij had den tijd niet om het afschuwelijke woord uit te spreken.... Clotilde sprong •.voedend overeind.... Zij kon het niet ver- 'ragen dat iemand deze ongelukkige vrouw oog langer neer zou halen dan reeds ge beurd was. Als men haar verdacht maakte, was dat vuige laster.... Wie weet of dat met de andere beschuldigingen ook niet het •'eva! was. Was ze wel altüd dronken.... Leed die vrouw misschien niet aan de een of andere ziekte? Had ze haar eigen kindje wel vergiftigd? Neen.... toen ze het voor het eerst hoor de hrd ze het al niet kunnen gelooven.... Mathis durfde niet verder spreken.... Een diepe ontroering teekende zich op zi'n gelaat af. Hij moest toegeven dat Clo- iilde gelijk had. Om zich eenigszins te redden, stamelde hij: „Maar niemand kan bewijzen tegen haar aanvoeren. De beschuldiging za] spoedi"' ongegrond blijken.... Terwijl men de zaak onderzoekt en daar zal wel geru'mzn tijd mee heengaan heb je allzn tijd om weer een weinig tot kalmte te komen en der '.oestand te overzien." Clotilde luisterde niet naar zijn woorden. Ze werd teveel in beslag genomen door haar eigen gedachten. In haar geest zag ze -eeds haar broeder als hij voor het lijk zou staan van den man dien hij zelf vermoord had.... Zou hij niets laten blijken? Zouden de mannen, die hem omringden, niet zien dat hij verbleekte en dat zijne handen beef den? Wat zou hij doen? V/at zou hij zeggen? Welke leugens zou hii bedenken? Ze begaf zich naar het venster en staarde in de verte. Vrooliik scheen de zonDe hemel was effen blauw en er was geen wolkje te be kennen. „O, alles, alles is mij liever dan die vree- selu'ke onzekerheid!" Smeekend zag zij Mathis aan. Deze begreep haat*. „Ja." zeide hü „ik ga naar de plaats des onheils.en ik zal trachten te weten te komen, wat er gebeurd is.... ik zal de menschen ondervragen...." „Goed.... en kom dan spoedig terug. Tracht hier eerder te zijn dan mijn broer.. Zal je het doen?" „Ja, ik beloof het je." Mathis ging haastig heen. VIJFDE HOOFDSTUi-, Langeraume was alleen bij den vermoorde achtergebleven. Berthelin had het belangrijke nieuws overal verspreid en de autoriteiten gewaar schuwd. Hij was echter nog niet teruggekeerd. Uren waren heengesneldü De heeren van het gerecht werden met den middagtrein verwacht. Van alle zijden stormden menschen naar de plaats waar de vermoorde larf. Ze kwa men niet alleen van Port de Ruan, maar zelfs geheel uit Artannes.... Iedereen, die den dokter gekend had, begaf zich naar de beruchte plek. Langeraume, een oud-strijder, bleef trouw aan het bevel dat Berthelin hem gegeven had en hield, zoo goed en zoo kwaad als het ging, de nieuwsgierigen op een afstand. Op de vragen die men hem stelde gaf hij slechts korte antwoorden. Met graaf Hubert du Thiellay maakte hij echter een uitzondering. Hij liet den graaf naderbij komen, die rechtstreeks naar Renneville toeging. Langeraume bleef op een eerbiedigen afstand staan. Hubert beschouwde den doode langen tijd. Hij scheen diep ontroerd Hij knielde bij het lijk neer en onder zocht het nauwkeurig Aan den hals was het duidelijk te zien, dat de oude man gewurgd was. Hij trad op Larrferaume toe en vroeg hem zeer bewogen: „Hoe heb je hem hier ge vonden?.... Zeg mij alles wat je weet." „Tk weet niets.... Toen ik naar de fa briek ging vond ik hem hier op den gron-' uitgestrekt. Hij was reeds koud en stijf. Het stond vast dat de misdaad reeds uren geleden gepleegd was.... misschien gis teravond reeds." „Mijnheer Berthelin heeft toch zeker een dokter gewaarschuwd?" „Ja, ik denk het wel.... dokter Marig- nan misschien De beide mannen zwegen. Toen de graaf over de eerste ontroering heen was, dacht hij ernstig na. Langeraume bemerkte eensklaps dat ver scheidene menschen juist on de plaats ston den, waar de wind de vergiftige gassen de' fabriek heendreef. Zoo luid hij kon riep hij den menscher toe: „Ge zoudt er ziek van worden!" De menigte ontruimde de gevaarlijke "laats en ging aan de andere züde staan... Een groote opwinding had zich van de menschen reeester gemaakt. Allen stonder druk en zenuwachtig te fluisteren. Uit eer bied voor den doode durfde niemand luid te spreken. Toch kon de graaf zoo nu en dan een en kel woord onderscheiden en meermalen hoorde hij den naam van mevrouw van der Mark noemen. Zoo nu en dan balde iemand zijn vuisten in de richting van het huis, dat aan de an dere ziide der fabriek lag en waarvan men alleen het dak en de schoorsteenen kon on derscheiden. Inmiddels was Mathis gekomen. Graaf du Thiellay zag niet dat deze zich te midden der menigte begaf. De juist aangekomene was even bleek als de graaf „Welk een moed is daartoe noodig," dacht Mathis. „Welk een koelbloedigheid om zoo zijn slachtoffer te durven naderen!" Mathis voelde een huivering door zijn le dematen gaan, toen hiji van verre het lijk zag reet zijn verwrongen gelaatstrekken en uitpuilende oogen. Wat hij daar voor zich zag was hetzelfde wat hij dezen nacht gezien had: Renneville uitgestrekt aan de voeten van graaf du Thiellay. t Mathis voelde zich medeplichtig. En werkri;'k, hij was medeplichtig, hij was schuldig, omdat hij den grijsaard niet te hulp was gesneld en omdat hij air getuige van de misdaad niets gedaan had... oredat hij laf was geweest. Eensklaps klonken rondom hem luide kreten. Mathis zag dat men aan alle zijden de vuisten balde in de richting van het huis van Charlotte van der Mark, „Zij heeft het gedaan!....** „Zij heeft den moord gepleegd!" „Giftmengster!" „Moordenares!" „Ja, zij heeft den dokter vermoord!" „Ze heeft haar eigen kind ook vergiftigd!" „Ze zal wel weer dronken zijn!" Al deze kreten klonken op uit de woe dende menigte. Men dreigde haar weer met den dood, evencis den vorigen avond.Van alle zij den hoorde men razende kreten van men schen, die naar haar doo-l verlangden. Hij hooide de vreeselrke beschuldiging tegen de toch al zoo zwaar beproefde vrouw en hij wist maar al te goed, wat er van deze zware verdenking w'aa.r was. Hij voelde een siddering door zijn ledematen gaan. Hij was gekomen om den graaf te be spieden, maar hij gevoelde dat hij daartoe niet in staat was.... hii was hang.... hij verwijderde zich om een toevlucht te zoe ken achter de menigte.... Daar kwam hij weer een weinig tot kalmte. Op hetzelfde oogenblik hield beneden aan den heuvel een rijtuig stil.... Het waren de heeren van het gerecht, die een onderzoek zouden instellen. Het rijtuig bleef beneden wachten en te voet bestegen zii den heuvel. Het waren de rechter van instructie Ba- rellier, de procureur van de republiek, Cou- dercy en deleter Marrigan. Kalm, bijna onverschillig betraden ze den weg, welke langs het huis van Char lotte van der Mark voerde. Toen ze de bewust» plaats naderden lie- 'en ze duidelrk binken, dat de menigte hen hinderde. De nieuwsgierigen begrepen 'iet en weken ongeveer vijftig meter ach teruit. De rechters kenden den graaf du Thiella*' te goed om hem eveneens te verwüderen. Ze drukten hem vriendschappelijk de hand. De graaf wilde ongemerkt heengaan en zeide: „Ik ben steeds te uwer beschik king, want het is zeer goed mogeliik dat 'k straks, als ge met uwe eerste onderzoe kingen pereed züt, in staat ben u eenige belangrijke inlichtingen te geven." „In dit geval is het eznvoudirfer, dat gij hij ons blUft. miinheer du Thiellay", zeide de heer Barillier. De graaf aarzelde even.Hij scheen een weinig verward, maar hii wist zich te herstellen. „Goed," zeide hii, „ik zal doen wat u het beste oordeelt," en hit nam plaats on een grootzn ste*"i. welke in de nabijheid lag. Dokter Marrigan onderzocht het l'!k, terwül de rechters, welke reeds eznigszins ingelicht waren door Jean Berthelin, Lan geraume begonnen te ondervragen. 'Deze wist echter niets anders te ver tellen, dan dat hii het lijk hier toevallirf ge vonden had. De kleeding van den doode was geheel in wanorde en met modder besmeurd. Dit bewees dat de oude man zich tot het uiterste verdedigd had.... Hoe de moordenaar ziin slachtoffer ge dood had, was duideliik: „de bloedige triemen om den hals, de indrukken der na- rfels, de uitpuilende oogen... Alles bewees, dat deze man geworgd was. Er was geen geneesheer voor noodig om 'ulks te zien. „De doodsoorzaak van dezen man springt terstond in het oog," mompelde dokter Mar rignan, „het is geen zaak, die de aandacht van het publiek op mij zal trekken." Want dit was de meest geliefkoosde droom van den jongen dokter. om eens naam te maken door de een of andere ge heimzinnige misdaad op te helderen. Dat beteekende voor hem immers roem en geld. Hij was jong en arm en woonde eerst se dert eenige iaren te Tours, waar het voor hem zeer moeilijk wos, opgenomen te wor den in aristocratische kringen. Korten tüd nadat hii zich te Tours ge vestigd had, was hii in het huwelijk ge treden met Jeanne Duverget, een meisje van weinig beteekenis. dat slechts vermaak vond in uitgaan en zoutelooze gesprekken. Op den dag van hun huwelijk had een rfroote slag hem getroffen. Haar vader had hun een bruidschat beloofd van 300.000 francs, maar op denzelfd»n dag, dat Je anne in het huwelük trad, werd hij fail liet verklaard, zoodat ze niets ontvingen van de hun toegezegde som. Duverget overleefde dezen slog niet lang en ook mevrouw Duverget stierf kort daar op aan een ziekte, welke zij reeds lang onder de leden h„d.... Dokter Mdrrigan en zijn vrouw waren dus genoodzaakt te leven van hetgeen de praktijk hun opleverde en dit was zeer weinig. Geen wonder dus. dat hij naar een rfelegenheid verlangde, die zijn naam meer bekend zou doen worden. Zijn kennis was slechts middelmatig en bet scheen wel. dat de inwoners van Tours zulks bevroedden. Hij volbracht zim plicht als geneesheer, i.'rof bi' een van weinig beteekenis bekleedde en hii was er tevreden mede. 'at hij n;et als een gewoon Werkman werd beschouwd. Zoo vatte dokter Marrigan dus zijn ge wichtige en zware taak op. Maar b" was een man Van zijn tijd en wist dat daar, waar zijn talent te kort -choot, de een of andere toevallige ge beurtenis in staat was, zijn succes te ver zekeren. Hii bod er alles voor over, om zijn doel te bereiken. De een of andeic belangrijke misdaad! Een opzienbarend geva;| q, hoe verlang de hi* daarnaar!. O, hoe vc: angac hij er naar, rijn naam gedrukt te zien ,n a]]e dagbladen.O. boe gaarne wilde hij, dat de bladen zou den melden, hoe hij zijn zienswijze te Pa rijs had veraedigd en hoe men hem ver eerde om ziin kennis en scherp/innigheid. Dag en nacht dacht hii cr aan.... Hij bereidde zien reeds voor op den dag, da* luj geroepen zou worden om een misdaad op te helderen.... Maar die dag scheen nooit te komen. Het ongeluk scheen hem overal te ver volg®11. want alle gevallen, welke het ge- -ei'htshof hem voorlegde, waren eenvou dig, zoodat hii daardoor niet in de. gele genheid werd gesteld op de een of andere manier te sc'ritleren. Geen wonder dus, dat hii zeer ontevre- Jzn was. wederom voor een zaak gesteld te worden, waar geen eer aan te behalen viel. Toen hij na eenigen tijd opstond, bleek zijn humeur er niet beter op geworden. „Welnu, mijnheer Marignan," vroeg de rechter. Met twee woorden ha.d de dokter den rechter de resultaten van zijn onderzoek medegedeeld. Toch voegde hij er een bijzonderheid aan toe. welke de aandacht trok van mijnheer Barillier. „De binnenzak van ziin ias is gescheurd ?n bijna de heele voering is verdwenen. Heeft u dat reeds gezien, mijnheer Baril lier?" Met een oogopslag had de rechter gezien, Jat de dokter gelijk had. Hubert du Thiellay had de laatste woor den van den dokter gehoord en kwam na derbij. „Neem mij niet kwalijk," zeide hij tot de rechters, „maar ik kan u iets mede- deelen, dat. ongetwijfeld van zeer vael be teekenis zal ziin." „Vertelt u ons alles wat u weet, mijn heer." „Ik heb dokter Renneville gisteren ge- zier..... Hij is bij mij te Fenestrel geweest om eenige zaken te regelen. Het was reeds vrij laat toen hii het kasteel verliet." „Kunt u mii den tijd nauwkeurig zeg gen?" „Om negen uur." „En daarna?" „Heb ik hem vergezeld tot op eenige stappen van hier.... Bii het huis v,an me vrouw van der Mark heb ik hem verlaten." De rechter vroeg Marrigan: „Hoe laat veronderstelt u. dat de misdaad gepleegd is?" „Gisteravond tusschen negen en elf uur, later in geen geval," zeide Marrigan op onverschilligen toon. „U hoort het. het is waarschijnlijk ge beurd, eenige oogenbliklcen nadat u hem verlaten heeft, miinheer." „Ja," zer'e de graaf ontroerd, „hij stond niet toe, dat ik hem verder zou verge zellen.... Ja.... ik had hesi niet alleen mogen laten gaanHet was mijn plicht om verder mee te gaanMiin geheele leven zal ik er spijt van hebb-n. Mijnheer Renneville had een portefeuille bij zich met 200.000 francs aan bankpapier, welke ik hem nog denzelfden avond ter hand had gesteld. Mijnheer Barillier en de procureur wis selden een blik van verstandhouding Marrigan begon belang in de zaak te stellen. Tweehonderdduizend francs!.... Klaar blijkelijk was dit bedrag gestolen. „Een andera bijzonderheid, welke ik u kan mededeelen," vervolgde graaf du Thiellay, „dat is dat Renneville iemand was, die allerlei voorzorgsmaatregelen trof. Tk heb zelf gezisn, dat hij de portefeuille in zijn zak deetl en deze met een speld dichtmaakte om ta beletten, dat de porte feuille er uit zou gliiden. De moordenaar zal hem de portefeuille ontroofd hebben, zonder de moeite te nemen, de speld los te maken. Daarom is de voering ge scheurd „Uwe verklaring lijkt mij zeer waar schijnlijk." „Was er ook iemand, die wist dat u aan dokter Rznneville een dergelijk groot be drag ter hand heeft gesteld?" De graaf gaf niet terstond antwoord. Hij scheen zeer bewogen. De boeren en Mathis Waren langzamer hand weer naderbij gekomen. De laatste had de bijzonderheid, welke Hubert du Thillay gezegd had, gehoord. Hij zag ook, hoe ontroerd de graaf was. Omdat du Thiellay niet terstond ant woord gaf, herhaalde de rechter zijn vraag onder een anderen vorm. (Wordt vervolgd.) (STILLE NACHT, HEILIGE NACHT), Het was in den avond van 24 op 25 De cember. Langs de gioote wegen trokken groepjes menschen naar de stad om er het blijde Kerstfeest te vieren, 's Nachts om twaalf uur zou de plechtige Nachtmis be ginnen. Velen waren al 's middags vertrok ken; vooral kinderen, die maar bang waren 'ets te missen van alles, wat de komende nacht hun brengen zou. Van de oudere menschen vertrokken zeer velen pas om 8 of 9 uur van hunne dessa; dan zouden zij ongeveer half twaalf de stad bereikt heb ben. Zoo had zich ook uit de dessa K. een kleine groep gevormd, 't Waren er nog maar weinig, die dit jaar uit deze dessa de uitnoodigende stem van den engel sche nen gehoord te hebben. Zij gingen langs de dorpen, waar nu alles stil was gewor den. Alleen hoorde men het scherpe door dringende geluid van een paar krekels en het ruischen van bamboestruiken, wanneer de wind hun hooge toppen langzaam heen en weer bewoog. Slechts hier en daar brandde nog een lichtje: ook bij het huis van den loerah walmde bij den ingang van zijn erf een klein pilje De sterren hadden zich verborgen achter dikke donkere wol ken, die zich traag langs den hemel opsta pelden en langzaam voortschoven. Nu be gon het te regenen in fijne druppeltjes, dan harder. De menschen staken hun groote geoliede pajoengs op, waarop de regen klet terend terugspatte. ^Voorop liepen de kin deren: Simin en Paidi, die al gedoopt wa ren en Pardja, eer. broertje van Paidi. Eerst had Padja niel mee mogen gaan; hij was nog te klein pas zeven jaar; maar toen hij zijn ouderen broei vertrekken zag. was hij begonnen te huilen. Waarom moebt ook hij niet meegaan, hij kon toch goed loopen En mat de handen voir zijn oogen had hij zich tegen zijn moeder aangevleid, tot dat deze medelijden kieeg en toestemde. Vol blijdschap stapte nu Pardja met kleine pasjes naast zijn broertje en andere mak kertjes, met G.min, die nog nimmer in de kerk was geweest en Slamet en Toekiman en Soehardi Deze laatrien waren jongens uit een andere dessa en hadden zich op den grooten weg bij hen aangesloten. Zij kwa men altijd trouv op wanneer de pastoor bij Simin les gaf Achter hen volgden de mannen, dan de vro-iwcn. Er waren er hij met gebogen rug en moeilijken gang, zooals de twee oudjes van ove: d'e zeventig. Maar hoe konden zij zoo n feest laten voorbij gaan zonder getuiger. t" zijn geweest van de vreugde, die Christus' geboorte weer op aarde bracht Sorem gen twijlelden nog, zooals sommige herdeis misschien ook ge daan hadden. Ook Fak Karia, die nu voor t eerst meeging ken dat groote geheim nog maar niet gelooven Zou het waar zijn, dat dat Kindje de Verlosser van het Mensch- dom was, waarnaar hij en zijne voorouders zoo lang verlangd hadden, een hemelsche ko ning, die alle menschen gelukkig zou ma» ken? Anderen herinnerden zich het vorige Kerstfeest en spraken daar zachtjes over met elkander, terwijl de regen nog op hun pajoengs neertikte. „Nu zou Pak Karta on dervinden een tevredenheid en een blijheid, zooals hij nog nimmer ondervonden had." Eindelijk bereikten zij de stad. De regen had opgehouden, de wolken trokken weg. Nieuwsgierig gluurden de sterretjes om te zien, wie dit jaar opgingen naar het Kerst feest. En 't was alsof zij blijder begonnen te fonkelen, wanneer zij bemerkten, dat er velen waren, die nu voor het eerst naar Bethlehems stal optrokken. Ons groepje liep door de stad, langs Je winkels, waar electrische lampen brandden, 't Was zoo vreemd voor hen. Wat deden die menschen hier nog zoo laat in den nacht? En waar waren de anderen, die op gingen naar het Kerstfeest? Warer zij dan de eenigen? O neen, daar zagen zij ook nog groepjes menschen en daar ook weer, en daar ook. En toen zij bij de ke*k kwa men, kwam er geen eind meer aan de me nigte, die stil, bijna zonder praten voort trok; allen g'ngen Jczus aanbidden te Bethlehem Pardja en Gimin en Toekiman bleven bij den ingang staan. Voor de kerk was een bijgebouwtje van bamboe aange bracht om ru'mte te bieden voor hen, die binnen geen plaatsje zouden kunnen vinden. Langs den rand stonden bogen van gereten klapperbladeren, waartusschen gele en witte en blauwe bloempjes staken. Tusschen kerk en sacristie was de weg versierd met een dubbele rij bogen, waaraan ook weer gereten klapperbladeren en bloemen geves tigd waren. „Hierlangs", zoo fluisterde Paidi, wordt het Jezuskindje straks de kerk binnengedragen." Dan stootte hij zijn vriendjes aan, om naar binnen te gaan. Ze •iepen langs de matten, waarop de men. schen reeds dicht opeen gezeten waren. Hier was nog wel een plaatsje, en daar ook nog. En niet lang duurde het, of Paidi en zijn vriendjes zaten tusschen de biddende menigte. De mannen namen ach teraan plaats. Pak Karta zat langs het mid denpad, dan zou hij alles beter kunnen zien. De vrouwen gingen naar voren, de twee oudjes van over de zeventig dicht bij de kribbe. Het altaar larf gedoken in een me nigte van palmen. Daarachter hingen slin gers in sierlijke bogen, waartusschen in roode letters te lezen stond: Venite adore- mus, Gimin begreep nog niet goed, wat dat alles te beteekenen had. Na eenigen tijd werden de kaarsen aan gestoken, waarvan de vlammetjes flikker den en dansten als van vreugde. Dan klon ken de blijde tonen van het orgel. De pro cessie volgde, waarbij het Kerstkindje plechtig de kerk werd binnengedragen en in het stalletje neergelegd. Nu konden de jongens het duidelijk zien. Het Kerstkindje bestraald door een helder licht. Daar Maria en St. Jozef en daar de herdertjes en de schaapjes, zooals de pastoor vroeger al ver teld had De Nachtmis begon. Simin en Paidi baden uit hun kerkboek. Padja, die naast hen zat, keek rond, zag de men schen een kruisteeken maken. KtJ deed hen maar na en begon te bidden: Sembah bekti, Dèwi Mariah. Wees gegroet, Maria. Nog een weesgegroetje en dan gingen zijn oogen weer open. En hij luisterde naar den mooien zang uit de verte en keek naar de wierookwolken, die kronkelend opwarrel- den over het altaar. Dan zag hij weer naar het stalletje en het Kindje met uitgespreide armpjes en dan kwam weer het verhaal bij hem op van Maria en Jozef, die opgingen naar Bethlehem en geen plaatsje konden vinden in den herberg. En hoe zij toen verwezen werden naar een grot, een. eindje buiten de stad en dat toen Jezus geboren werd. En hij hoorde die engelen zingen en zag weer de herders opgaan om Jezus te aanbidden. Toen ook kon hij weer bidden. Hij kneep zijn handjes samzn, zijn hoofdje boog zich voorover en hij sprak met het Kerstkindje. Het moet wel een hartellik gebed geweest zijn, want toen hii weer op zag, lag er een bljjde en gelukkige glans op zijn gelaat. Hij zag naar Gimin 'en Toe kiman, die schuin voor hepi zaten. Ook zij baden. En hij ging weer dóór met bidden, hij, stilletjes met Jezus Na de eerste heilige Mis werd de H. Communie uitgereikt. Een onafgebroken rij van gelukkigen naderden naar voren, keerden terug vol blijdschap en dankbaar heid. Ook Simin en Paidi gingen naar vo ren en verschillende van de oudere men schen, die met hen samen waren opgetrok ken. Ook de twee oudjes van over de ze ventig. Nu voor het eeist van haar leven. Hoe waren zij gelukkig! Ze konden O. L. Heer maar niet genoeg bedanker voor al les, wat Hij hun geschonken had. Hij was te goed voor haar geweest. Dan klonken weer de kerstliederen; het eene scheen nog mooier dan het andere. Alles was dien nacht zoo mooi. De plechtigheden waren geëindigd. De menschen schuifelden de kerk uit. Een ont zaglijke menigte, midden in den nacht. Troepjes van bekenden vormden zich, een •acht gepraat, een bli' gezicht, nog vol van ie vreugde ovei Jezus' gebcorte. Pardja en Gimin en de andere «vriendjes bleven in de kerk achter. Dan gingen ze langzaam naar voren, naar het kribbetje en knielden daar neer. Zij wisten nog zoo weinig en toch schenen zij Jezus te begrij pen. En zij baden in stilte v°or zichzelven en voor hunne ouders en bloedverwanten, die het geluk van den Kerstnacht nog niet gesmaakt hadden. T Scheen hun kort toe, die tijd zoo dicht bij Jezus. Simin fluisterde iets; toen stonden de jongens op en ver lieten de kerk. 't Was een heldere nacht geworden, vol blinkende sterren. Naar alle kanten ver spreidden zich de groepjes menschen. Onze jongens schenen niet uitgepraat te komen over alles, wat zij gezien hadden. En de anderen die volgden, dankten in hun hart God. Voroal de twee oudjes, die moeizaam voortgingen langs den weg. En Pak Karta? Nu geloofde hij, en nimmermeer had hij zulk een tevredenheid en blijheid ondervonden. (St. Claverbond). P. CAM1NADA, S. J, tfeVU1 K.-WV" V KÓ} I r~-?. SNUGGER. „Zeg, ober, ik bestel versch brood en nou breng je me dit! Hoe oud zijn dia brccdjes al?" „Ik weet 't niet, meneer; ik ben pa«; aebt dagen hier."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 12