De Misdaad van DokterMarrignan
Daar ligt een man
op sterven.
NUMMER
ZEVENDE JAARGANG 1&2.7
Voor die
De ademhaling welke in den beginne zeer
snel was, nam meer en meer al, en zeer
zeker zou de dood zijn ingetreden, indien
ik er niet tijdig bij was geweest.
Nu was ik nog in staat hei te redden.
Als het kind gestorven zou zijn en men
het lijk geschouwd had, dan zou men in
de nabijheid van het spinnewebvlies een
bloeduitstorting ontdekt hebben zooals men
meestal aantreft bij individuen die in staat
van dronkenschap gestorven zijn.
Den 23sten Augustus en den 15den Septem
ber daaropvolgende werd ik. weder bij het
kind#geroepen. Wederom ontdekte ik de
zelfde verschijnselen.
Met groote moeite en met inachtneming
van de uiterste voorzichtigheid slaagde ik
er in het kind in het leven te houden.
Zou het kind gezond en sterk genoeg zijn
om te blijven leven? fk wist het niet.
Zouden de gevolgen van het drankmis
bruik der moeder, die, zooals algemeen be
kend is, aan een ingewortelde gewoonte van
dronkenschap lijdt, met de jaren toenemen
of niet? Ook was het mogelijk, dat het
kind steeds zwakzinnig zou blijven.
De toekomst zou het leeren.
Ik gaf mevrouw van der Mark strenge
orders.
In de maanden, welke daarop volgden,
hoorde ik niets meer. Ik vernam dat de
zieke het beter maakte.
In de lente van dit jaar echter trad er
plotseling een verandering in. Dezellde
verschijnselen keerden terug. Mevrouw van
der Mark liet mij opnieuw roepen.
Ik bezocht den zieke den 5den, den 12den
en den 30sten April en den 3 den en 15 Mei.
Telkens kwam ik nog juist op lijd om
het kind te redden; den 15 den Mei echtei
kwam ik te laat. Het kleine lichaam was
reeds*geheel verstijfd. Die verstijving duurde
ongeveer drie uren, vervolgens scheen die
kramp te verdwijnen en een half uur later
stierf het kind. De huid en de slijmvliezen
van mond, neus en tong waren spierwit,
maar hier en daar vertoonde zich kleine
roode plekjes.
Verder kon ik mijn onderzoekingen niet
voortzetten. Wil men echter zeer nauw
keurige bewijzen, dat het kind vergiftigd is,
dan zal het lijk geschouwd moeten worden.
Ik kan hier geen beschuldiging uitspreken.
Deze brief .beschuldigd niemand.
Het is alleen bestemd om de aandacht
van de justitie op dit geval te vestigen.
Laat het gerecht de zaak verder onderzoe
ken.
Ik beweer niets anders dan dat de ver
schillende verschijnselen mij onverklaarbaar
voorkomen, zoodat ik vermoedj dat hier-
een misdaad is gepleegd."
Hier volgde de handteekening van doktei
Renneville.
Op de tafel van den dokter lag tevens
een enveloppe, geadresseerd aan den heer
Baullier, rechter van instructie te Tours.
Verder had hij alle aanteekeningen, welke
op de ziekte van het gestorven kind be
trekking hadden, op de schrijftafel gereed
gelegd.
Klaarblijkelijk had dokter Renneville den
brief dezen morgen willen verzenden.
De heer Baullier stak hem bij zich.
Nu mocht er niet langer meer gewacht
worden.
In de eerste plaats moesten zij Charlotte
ondervragen.
De beide mannen stegen weer in het rij
tuig en reden in de richting van de kleine,
vriendelijke villa, welke daar zoo vredig lag
te midden van de rijke lenteweelde.
ZESDE HOOFDSTUK.
Toen graaf Hubert du Thiellay te Fene-
striel was tertmgekeerd begaf hij zich ter
stond naar zijn kamer. Eerst toen men hem
belde voor den maaltijd kwam hij beneden.
Den geheelen middag scheen hij zeer
neerslachtig te zijn.
Hij ging wandelen in den tuin van het
kasteel.
Telkens stond hij stil om na te denken.
Omstreeks vier uur keerde hij naar het
kanteel terug.
Daar vroeg hij waar Clotilde zich bevond.
Men zeide hem dat zij in het salon ver
toefde.
Ze had eenige vriendinnen op visite.
De misdaad had in den geheelen omtrek
een groote opschudding verwekt.
Mathis was haar eveneens komen bezoe
ken.
Toen de vriendinnen van Clotilde ver
trokken waren, bleef zij met den jongen
man alleen achter. Met groote spanning
hadden zij op dit oogenblik gewacht.
Ben je naar de plaats gegaan, waar
men het lijk gevonden heeft?Heb je
mijn broer gezien?
Ja.... Hij heeft den treurigen moed
gehad om zijn slachtoffer weer te zien....
Ik heb Hubert zien staanIk heb zelfs
gehoord dat hij de justitie verschillende aan
wijzingen heeft gegeven, natuurlijk met de
bedoeling om het gerecht te misleiden en
de verdenking zooveel mogelijk van zich af
te wentelen.
Was er dan niets aan hem te bemer
ken?
Integendeel, hij was zeer ontroerd
Ik heb hem geen oogenblik uit het gezicht
verloren. Ik zag dat hij verscheidene malen
het zweet van zijn voorhoofd afwischte en
eenmaal dacht ik, dat hij het bewustzijn
zou verliezen.... Dat was op het oogen
blik, dat Patairnel, een van de jachtop
zieners van Berthelin, eenige verklaringen
kv/amen aelfggen.
Wat had die boschwachter te vertel
len?
Ik weet het nietDe man sprak
zeer zacht. Ik vermoed echter, dat zijn ge
tuigenis van zeer ernstigen aard was, want
je broer scheen zeer onder den indruk te
zijn. Toen Patairnel uitgesproken was,
slaakte Hubert een diepen zucht, alsof hij
zich van een grooten angst bevrijd voelde.
Heb jij zelf al over dien moord na
gedacht?
DE VERSTROOIDE PORTRETSCHILDER
„Ziezoo mevrouw, nog even n beetje
schaduw bij den neus en t portret is
klaar."
Ja.
Heb je je zeiven al eens afgevraagd
wat de beweegreden kan zijn?
Ja, maar ik heb geen enkele reden kun
nen vinden.... Je weet, dat men den dok
ter een bedrag van 200.000 francs ontroofd
heeft, welke je broer hem gisterenavond
overhandigde.
De gravin bedekte haar gelaat met de
beide handen
De zaak wordt steeds raadselachtiger..
Ik vraag mijzelf ai, of hij het wel geweest
is, dien wij gezien hebben!
Mathis haalde de schouders op.
Alsof daaromtrent nog eenige twijfel
mogelijk is.
Helaas!O, het is ontzettend!....
Ja.. hij was het wel!
Ze hoorde buiten het geluid van nade
rende voetstappen en snelde naar het
venster.
Het was Hubert du Thiellay die naar. het
kasteel terugkeerde.
Voordat hij de villa binnentrad hield hij
stil en staarde geruimen tijd de laan in die
naar den straatweg voerde.
Zijn rug was eenigszins gekroml onder
den zwaren last dien op zijn schouders rust
te. Want hij had reden om te vreezen....
Zijn anders zoo open en vriendelijk gelaat
scheen plotseling eenige jaren ouder gewor
den.
„Stil," zeide Clotilde tot Mathis, „zie,
daar staat hij weer evenals dezen nacht....
Het is dezelfde houding.... dezelfde ge
stalte.
Een huivering voer door haar leden.
Neen, wat ze dezen nacht gezien had
was geen spel der verbeelding geweest....
het was geen droom, maar de vreeselijke
'werkelijkheid. Het was dezellde stoere
kop geweest, dezelfde stoere schouders....
Eensklaps bukte Hubert om aandachtig
naar en bloem te kijken.
Clotilde sidderde.
„Heb je dat gezien?.Zag je die bewe
ging?.... Zag je hoe hij zijn handen vooruit
stak? Is het niet hetzelfde gebaar, dat wij
hem dezen nacht zagen maken, toen hij
over den grijsaard heenboog en zijn vin
gers om den hals van den grijsaard samen
kneep....
En dan zijn kleerenHet is dezelfde
kleeding, welke hij. dezen nacht droeg, toen
hij de misdaad bedreefHet zijn dezelfde
kleeren!
„Ja.... het zijn dezelfde kleeren-"
De graaf had een der pas ontloken rozen
geplukt en stak haar in zijn knoopsgat.
De gravin huiverde.
„Zijn koelbloedigheid maakt mij bang,"
zeide Clotilde.
Hubert trad het huis binnen.... Aan-
tonds zal hij hier de kamer binnentreden....
Blijf bij mij! Ik ben bang voor hem!...."
De graaf trad binnen.
Glimlachend zag hij zijn zuster aan.
Hij drukte Mathis vriendschappelijk de
hand.
Op zijn gelaat lag een diepe droefheid te
lezen. Overigens was er niets bijzonders aan
hem te bemerken.
Hoe was het mogelijk!
Hij had de gravin dezen nacht, toen het
feest afgeloopen was, voor het laatst gezien.
Dezen morgen, toen men hem den dood
van dokter Renneville had medegedeeld,
had hij zachtjes aan de kamer van Clotilde
geklopt; maar deze had geen antwoord ge
geven.
Daarna was hij naar de plaats gegaan
waar men het lijk van den dokter gevonden
had.
Clotilde?"
„Weet ge het treurige nieuws reeds
„Ja, de dokter is dood!"
„Men heeft den dokter vermoord ge
vonden in de nabijheid van de spiritus
fabriek. Het moet gebeurd zijn kort nadat
ik hem verlaten heb.... Het is een roof
moord.
Clotilde vatte moed, hoewel haar stem
zenuwachtig beefde.
„Dat lijkt mij zeer onwaarschijnlijk."
„Waarom?"
„Omdat de dokter alleen vermoord kan
worden door een ellendiging die hem ken
de en wist dat hij op ons feest aanwezig
was. De moordenaar heeft op hem geloerd
en hem overvallen....
„Welnu?"
„Welnu, ik bedoel dat het zeer onwaar
schijnlijk is, dat men hem vermoord heeft
om hem te bestelen, want de verstrooid
heid van den dokter was spreekwoordelijk
en er is geen boer in den omtrek die niet
weet, dat de dokter meestal zijn portemon-
naie vergeet als bij uitgaat.
Hoe dikwijls is het niet gebeurd, dat hij
zich in verlegenheid bevond.Hoe dik
wijls had hij geld noodig voor zijn patiën
ten om versterkende middel.-n te kocpen.
Dan bleek het meestal dat hij niets bij
zich had..i. Degene die nem vermoord
heeft kon bijna vooruit weten, dat de vree
selijke misdaad, die hij ging bedrijven,
niets zou opleveren."
„De dokter had 200.000 francs bij zich.
„Hoe weet ie dat?"
„Ik heb ze hem zelf gegeven.
„Was het 't geld voor 't landgoed, dat
je van hem gekocht heb?"
„Ja."
„Ik dacht dat je hem daarvoor 300.000
francs schuldig waart."
„Dat is ook zooIk heb hem echter
slechts 200.000 francs gegeven.... De rest
had ik morgen of overmorgen wel be
taald.... Op het laatste oogenblik had ik
nog eenige betalingen te doen, waar ik
niet op gerekend had"....
„En wat is er met het geld gebeurd?"
„Dat is weggestolen ongetwijfeld.
Mathis en Clotilde zagen elkander aan.
Het was doodstil in de kamer.
Clotilde vond het eenigszins bevreem
dend dat haar broer onverwachts een zoo
belangrijk bedrag, 200.000 francs, had be
taald.
Zij wilde er verder op in gaan, maar
Mathis gaf haar te verstaan dat ze een
onvoorzichtigheid beging.
De graaf werd zoozeer door zijn eigen
gedachten in beslag genomen, dat het
scheen dot hij de aanwezigheid van Clo
tilde en Mathis geheel vergeten was.
Hij schrikte op, toen de gravin vroeg:
„En wie is de schuldige?"
„Iedereen verdenkt die ongelukkige
vrouw, Charlotte van der Mark!"
„En jij?" vroeg ze, terwijl het was of
haar hnrt in haar keel klopte, „en wie
verdenk jij?"
„Ik?" antwoordde hij sidderend.
Clotilde beefde zenuwachtig.
Bijna had zij zich verraden....
Toch wist ze zich te herstellen en met
nauw-hoorbare stem zeide ze: „Ja jij?'
Wat ben jij van meening.... Zouden de
menschen gelijk hebben?Zou.
Zij zweeg plotseling,
Hubert gaf haar geen antwoord.
Hij trad op haar toe en na;n hare han
den in de zijne
Zijn gelaat is zoo dicht bij het hare, dat
zij zijn warme ademhaling langs zich heen
voelt gaan.
Een ontzettende angst ligt eensklaps op
zijn gelaat te lezen.
Bevend over al ziin ledematen vraagt
hij met heesche sten.: „Wat wil je daar
mee zeggen?!"
Hij heeft gevoeld dat onder hare woor
den een andere bedoeling schuilt.
Zonder dat hij het zelf bemerkt, om
knelt hij haar teedere vingers zoo heftig
met zijn sterke handen, dat zij een kreet
van pijn niet weerhouden kan.
„Vergeving," zegt hij nederig, „ik vraag
je vergeving!"
Ze ziet hare vingers.... Ze bloeden op
de plaatsen waar hij hare ringen in het
vleesch gekneld heeft.... Ze tracht haar
koelbloedigheid te herwinnen,
„Ik bedoelde niets bijzonders.... Wat
dacht je dan dat ik zeggen wilde? Dacht
je soms dat ik jou van den moord wilde
beschuldigen?"
Ze barstte uit in een heeschen schater
lach
Het is haar alsof zij in nevel verdwijnt,
of er tusschen haar en den graaf een sluier
neerdaalt.
Ze herinnert zich de woorden, welke
dc dokter sprak toen hij gedood werd....
Een oogenblik schijnt ze krankzinnig te
worden.
Ze verliest geheel en al het besef welk
een gevaar haar bedreigt., want zij weet
dat hij haar dooden zal, als hij te weten
komt, dat zij van de misdaad getuige is
geweest.
Zou ze hem die vreeselijke bedreiging
naar het hoold slingeren, de bedreiging
welke zij dezen nacht gehoord had: „El
lendeling! Wee u! Mijn schim zal u overal
vervolgen.... overal! Dat zal mijn wraak
zijn.... Mijn wraak zal eens op je gelaat
te lezen staan! Denk aan mijn woorden, op
dien dag, die de gelukkigste dag uws le
vens zal zijn!
Denk aan mijne woorden!
Niettegenstaande de graaf de grootste
koelbloedigheid toonde, niettegenstaande
er niets aan hem te bemerken was, moes
ten deze woorden toch in zijn hart gegrift
staan.Hij zou ze nooit meer kunnen
vergeten.
Zou ze hem deze vreeselijke woorden
in het gelaat slingeren? De indruk welken
zij op hem zouden maken, zou ontzettend
zijn.
Ze stamelt: „Wee u!.... Mijn schim zal
u overal vervolgen!"
Maar ze kan niet verder spreken.... Zij
heeft er de kracht niet toe....
Hij schijnt deze woorden niet begrepen
te hebben.
Op zijn gelaat ligt 'n buitengewone ver
bazing te lezen.... Het is of hij zich
ongerust maakt over zijn zuster.
„Wat zeg je, Clotilde?.... Wat bedoel
je?.... Wat scheelt er aan?"
Ze gaat zitten en tracht zichzelf te
beheerschen.
Toen zij zag dat hij geen argwaan koes
terde, ontstond er tweestrijd in haar ziel.
Het speet haar bijna dat hij haar niet
begrepen had, maar tegelijkertijd voelde
zij zich verlicht, omdat hij niet verder op
hare woorden inging.
Toen ze eenigen tijd later met Mathis
alleen was. bewaarden ze beiden langen
tijd het stilzwiigen.
Mathis was de eerste, die de stilte ver
brak: „Je hebt ons beiden bijna in het
ongeluk gestort
„Ja, ik was een oogenblik bijna krank
zinnig. Ik stond op het punt om alles
te zeggen.... Maar dat is nu afgeloopen..
Ik beloof je dat ik voortaan zal veinzen.,
dat ik zal zwijgen als een graf
„Ja dat moet!"
„Laten we eens overleggen wat ons te
doen staat."
„Later.. Je bent nog veel te veel over
stuur...'. Later, als ie wat kalmer bent."
„Neen, neen, ik ben kalm.... Luister..
De moordenaar zal waarschijnlijk onge
straft blijven, want de verdenking rust op
een onschuldige, Charlotte van der Mark.
Hoe zal het gerecht denken over de be
schuldiging van een heele landstreek?.
Ik weet het niet. Wij zullen het echter
weldra vernemen. Maar hoogstwaarschijn
lijk, als het waar is wat dokter Rennevil
le gisteren zeide. zal men denken dat
die ongelukkige den dokter gedood heeft
om te maken dat hij haar niet kon be
schuldigen, het kind vergiftigd te hebben.
Als zij schuldig wordt bevonden.... als
het waar is dat zij haar eigen kind ver
moord heeft.... welnu, wat geeft het dan
om de heele misdaad oo naar rekening te
schuiven?.... Men zal er haar niet meer
of minder om minachten.... Het was iets
anders als het een onschuldige vrouw be
trof.... neen, dan zou ik niet langer aar
zelen om de justitie op het' juiste spoor te
brengen. Maar nu het. de drankduivelin
betreft, kunnen wij beter zwijgen.... Wat
denk jij er van?"
„Ik?.... Wat ik er van denk?"
Mathis had de oogen gesloten.. Het was
of er een vreeselijk visioen voor zijn
geest opdoemde....
Toen hit geruimen tijd bleef zwiirfen,
vroeg Clotilde voor de tweede maal: „Wel
nu, wat denk je er van?"
Ziine oogen waren vochtig geworden
Hij scheen zich fe schamen.... te scha
men voor zijn lafheid.
Het was ontzettend om wetens en wil
lens de verdenking op een onschuldige, on
gelukkige vrouw te laten rusten.... op 'n
vrouw die niet in staat was zich te ver
dedigen, terwijl alle bewijzen tegen haar
waren
Maar dan dacht hij er weer aan dat
het zijn plicht was geweest om het slacht
offer te hulp te snellen.. dat ook hu
schuldig was, omdat hij geen hand had
uitgestoken om dien grijsaard te redden..
Ja, hij was laf geweest, en om ziin laf
heid zou hij als medeplichtig beschouwd
worden.
Hij was laf geweest.... en nu zou hij
weer een nieuwe lafheid begaan.
Nog aarzelde hij.Nog trachtte hij als
een eerlijk man zifn lot in de oogen te zien
Zouden vreese'ijke gewetenswroegingen
hem niet komen kwellen, ind'en hij het toe-
1 iet, dat een apne, ongelukkige vrouw in
het ongeluk werd gestor'?
Altijd zou hij het beeld van die ongeluk
kige voor oogen zien zweven....
Telkens en telkens zou hij haar voor zich
zien achter zware traliën met het verwijt
op de lippen: „Wat heb ik u gedaan.
Arme vrouw.... Vol medelijden schudde
'ril het hoofd.
Het was hem. of die zachte, teedere
oogen hem smeekend aanstaarden.... of ze
smeekten haar te redden....
Maar deze gedachte verdween in de ne
velen, en een ander beeid doemde voor
zijn geest op.... Hij zag zichzelven in dc
rechtzaal op het oogenblik dat de rechter
hem vroeg, waarom hij niets gedaan had
om de ongelukkige te redden....
Hij was toch getuige geweest van de
heele misdaad.
Wat zou hij dan moeten zeggen?
Dat hij laf was geweest?
Zijn hart klopte hem in de keel....
En Clotilde dan?
Als hij haar broer zou verraden.... als
hij Hubert du Thiellay aan het gerecht zou
overleveren.... wat zou er dan van hun
iiefde worden....
Alles zou tusschen hen uit zijn....
En hij wilde haar niet verliezen....
Een ontzettende strijd woedde in zijne
ziel.
„M'n Hemel, wat moet ik doen?....
Wat zai ik kiezen....de schande?....
Zal ik eenzaam achterblijven.... Zal ik
Clotilde moeten verliezen?....
Of zal ik er in toestemmen dat de straf
van die ongelukkige vrouw nog ver
zwaard wordt?"
Hij zag Clotilde aan...,
Hij zag hoe zij hem angstig aanstaarde.
Hij zag hoe hare teedere handen beef
den.
Toen sprak hij zacht: „Ik zal zwijgen."
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Het lot van Charlo'.te van der Mark zou
beslist worden!
Alle beschuldigingen, alle bewijzen wa
ren tegen haar.
Wat zou ze kunnen aanvoeren om zich te
verdedigen? Niets!
Ze zou zelfs niet in staat zijn om de be
schuldigingen te weerleggen, die men haar
voor de voeten wierp.
Het rijtuig, waarin de rechter van in
structie en de procureur gezeten waren,
kwam aanrollen, en hield stil voor den
heuvel, vlak voor de kle ne, vriendelijke
vi'la van de ongelukkige moeder.
De beide rechters bestegen het pad, dat
naar de woning voerde. De deur was open
blijven staan....
Zonder geraas te maken, gingen zij de
gang binnen en bleven op den drempel
staan van de kamer waar Charlotte zich
bevond.
Midden in het vertrek stond een wiegje,
gehuld in wolken witte kant en bij dat
wiegje lag een vrouw geknield.
Ze bad....
Zelfs toen men eenig gedrufsch maakte,
slaagde men er niet in haar aandacht te
trekken.
De oudste rechter was genoodzaakt naar
haar toe te gaan en zijn hand op haar
schouder te leggen.
Ze wendde zich om en zag hen aan, zon
der een blik van verrassing.
Ze kende deze gezichten niet
Alsof ze zeer vermoeid was. stond ze
langzaam op en vroeg met zachte stem:
„Wie zijt gij, heeren.... Wat verlang'
gij?"
Ondanks al haar lijden, ondanks alle ont
zettende gebeurtenissen, welke over haar
heen waren gegaan, was er nog iets van
haar vroegere schoonheid overgebleven.
Hare groote, smartelijke oogen, rood om
rand door de tranen die ze sinds gisteren
geschreid had bleven op de rechters
rusten.
Dezen hadden haar nog nooit gezien.
Daarstraks, toen zij buiten gekomen was,
en de woedende menigte haar uitjouwde,
hadden zij geen gelegenheid gehad, haar
goed op te nemen
Zij zouden deze vrouw dus moeten on
dervragen.
Deze vrouw was het dus. die beschuldigd
werd van twee vreeselijke misdaden: het
vermoorden van een ouden man en het
vergiftigen van haar kind
Zwijgend zagen de rechters haar aan.
Ze durfden bijna geen begin maken.
Ze durfden deze moeder niet beschuldi
gen bij dat wiegje, waarin haar gestorven
kindje lag.
Het kwam hun als een heiligschennig
voor.
Hun aarzeling duurde echter slechts
kort
Ze hadden iets dergelijks al zoo dikwijls
meegemaakt.... reeds zoo dikwijls hadden
zij gezien, hoe men zich onder het masker
van goedheid en lijden de vreeselijkste mis
daden trachtte te verbergen.
Reeds zoo dikwijls hadden zij opgemerkt
hoe goed moordenaars konden huichelen
en veinzen.
Hun aarzeling was zeer verklaarbaar,
want de jonge vrouw geleek zoo weinig
meer op het portret, dat zij bij het be
wijsmateriaal op de schrijftafel van dokter
Renneville hadden gevonden, dat mijn
heer Baullier zich genoodzaakt zag te
vragen.
"9'ï„Zl^ wel Charlotte van der
Mark?
Ja.., de drankduivelinJa, zij was
het wel
Zou dan haar geheele verschijning een
leugen zijn?
Zou dat bleeke gelaat een leugen zijn?...
Was dat diezelfde vrouw, die men reeds
twee jaren lang bijna iederen dag beschon
ken over de straten zag waggelen?
Was dat dezelfde vrouw, die zoo schan
delijk aan den drank verslaafd was, dat zij
zich ten sotte niet had ontzien zulke vree
selijke misdaden te plegen?
„Ik ben de rechter van instructie aan de
rechtbank te Tours en dit is de procureur
van de Repubiek."
Ze zag ieder van hen langen tijd aan,
alsof ze hunne bedoelingen trachtte te ra
den,alsof ze op hun gelaat wilde lezen, hoe
deze mannen haar gezind waren.
Ze had zich niet vergist, ze had op hun
gezicht een uitdrukking van medelijden
gezien.
Waren het twee vrienden of vijanden
die daar voor haar stonden?
,n,?,zaam zeide ze: „Ik verwachtte u
reeds!
De beide mannen voelden een huivering
over hunne leden gaan.
I oen hun eerste verwondering voorbij
was, begon de rechter haar koel te onder
vragen.
„U verwachtte c-ns reeds!.... Dat zal de
zaak ongetwijfeld vereenvoudigen."
„Misschien.... Bent u hier gekomen, om
n^j ongelukkig te maken, evenals de ande
ren dat doen? Zijt gij vijanden? Of zijt ge
gekomen om mij te beschermen? Vind ik
,n u einde'ijk eenige vrienden, die mij zul
len verdedigen en die mij onpartijdig mijn
geluk zullen teruggeven, zonder te luis
teren naar de vreeselijke lasterpraatjes,
zonder te letten op de geheimen, welke mij
omringen?"
„Mevrouw, wij zijn noch uwe vrienden,
noch uwe vijanden.... Wij willed slechts de
waarheid doen zegevieren.... Wij willen
slechts rechtvaardigheid.de schuldige
moet gestraft woroende onschu dige
wordt in eere hersteld!"
„Welnu, verdedig mij dan. bescherm mij,
want ik ben de ongelukkigste vrouw die er
bestaat.... Verdedig mij, want ik ben het
onschuldige slachtoffer der omstandig
heden.
Verdedig mij, want alles wat ik gedaan
heb, in de overtuiging naar waarheid en
geweten gehandeld te hebben, wordt door
de menschen miskend, men heeft mij be-
letdigd, zonder dat iemand het recht ertoe
had en de onrechtvaardigheid waarmede
men mij behandelt, zal mijn dood zijn....
Allen zijn onrechtvaardig jegens mij, al
en.... allen....!"
„Het is onze plicht u te beschermen als
ge onschuldig zijt, evenals het onze plicht
s u "te straffen, als ge schuldig wordt be
vonden."
Ze bleef zwijgend voor zich uit staan
staren, ongetwijfeld wikte en woog ze
hare kansen.
Zachtjes stamelde zij voor zich u:t:
Zouden ze mij geiooven? O, mijn
Godmaak dat ze mij geiooven!"
Vervolgens nam ze plaats, legde hare
handen op de knieën en wachtte op de
dingen die komen zouden.
„Neem het mij niet kwalijk," zeide ze,
„ik kan zoo moeilijk langer blijven staan...
Ik ben zoo vermoeid!... Toch kan ik van
daag vrij goed denken.... Ik heb m'nder
pijn.... Mijn angst is ook eenigszins min
der.... Ik bezweer u bij het kleine on
schuldige wezentje, dat daar in de wieg
ligt, en da', men .straks zal komen halen, dat
ik niet zal liegen.... Want alleen de
waarheid kan mij redden-"
De beide heeren hadden eveneens plaats
genomen.
Ze zouden eerst een voorloopig onder
zoek instellen, maar toch was d:t van het
groo'ste belang.
Daarna zouden ze Charlotte gevangen
nemen.
Mijnheer Bauillier had een plaats gezocht
in een hoek van het vertrek, zoodat hij
eenigszins in het donker zat, terwijl het
volle licht op het gelaat van Charlotte viel.
De beide vensters en de deur van de ka
mer «waren open blijven staan....
De zon straalde aan den hemel in haar
vollen glansZoover het oog reikte was
de lucht smetteloos blauwDe vogels
zongen hun hoogste lied.
Het was een heerlijke lentemorgen.
Heerlijke bloemengeuren zweefden door
de open vensters naar binnengemengd
met de prikkelende geuren der wouden
we ke de zachte lentewind met zich mede-
voerde.
(Wordt vervolgd.)
Het was in Suriname.... Ik bevond mij in
de Boven Saramacca, een half uur ongeveer
boven de Betkreek, twee dagreizen van de
stad, ik en Frans, de Indiaansche jongen,
die altijd bij me is. t Had meer lui bij me,
maar die waren voor 't oogenblik aan t jagen
in het bosch en zouden eerst over vijf, zes
uur terug keeren, als 't getij tot verder varen
ons weer gunstig was.
Bij de menschen van Saramacca ben je
altijd welkom, en een kamer en een stoel
geven ze je gaarne en als ze aan het eten
zijn, een portie van het maal ook al. De
vrouw bij wie we voor een half uur aan wal
gekomen waren, was insgelijks zeer vriende
lijk. Toch had ze 't druk. Ze stond alleen
voor alles. Haar man en drie groote jongens
van 'er, zei ze, waren al van den morgen af,
aan den overkant der rivier op den grond.
Zoo waren we dus goed daar, en gingen,
na wat met de vrouw te hebben gekout, er
gemakkelijk bij liggen onder een bamboe
struik aan den rivierkant en.... luierden.
Plots schoot een Indianencorjaal aan. Toen
de mannen ons zagen, sloeg er een blij ge
roep uit hen op. Ze hielden de parels in,
stopten, parelden krachtig achteruit, kwamen
bij ons.
Pater! Maitiawé heeft een ongeluk ge
kregen. Hij is uit een boom getuimeld en ligt
op sterven. Hij vraagt naar u.
Maitiawé is een Koraib. Voor vier, vijf jaar
heb ik hem getrouwd, we zijn vrienden; als
ik boven op de Saramacca voor de een of
andere karwei iemand noodig heb, is hij de
man. Kon ik hem aan zijn lot overlaten?
Thansnu hij wellicht te sterven lag?
Maar hoe gegaan? Mijn roeiers, of parelaars
als ge wilt, waren in 't bosch. De man mijner
gastvrouw en haar jongens op den grond. De
Indianen, die het bericht brachten....
Willen jelui met me mee?
Pater, kijk!
Onder de troelieblaren, die ze ophieven,
lag 'n dooie buffel.
We moeten hem vtrkoopen in Santig-
rors, (een Djoekaplaatsje meer beneden
waarts). We hebben onzen tijd noodig.
Mee stieten ze van wal en hun stemmen
steierven al spoedig weg.
Frans, wat nu?
We moeten gaan.
Maar hoe?
Met ons tweeën.
Zes uur ver.... en tegen den stroom
op?
Ze vragen naar u.
Druf je 't aan?
't Moet.
Frans zegt gewoonlijk niet veel, en dat
iets niet gaat, zegt hij nooit. Ik vraag dan dé
vrouw, die het zeer mooi vindt dat we naar
Maitiawé gaan, om mijn lui, als ze straks van
de jacht terugkeeren, voor den nacht op te
nemen in baar huis, wat ze gaarne doen wil,
beloven den volgenden morgen terug te kee
ren en stappen naar de boot.
't Kan mijn boot met één woord beschrij
ven, door te zeggen, dat zij een Marowijn-
sche corjaal is, maar voor u zegt die beschrij
ving niets. Welnu dan, 't is een corjaal, ver
vaardigd uit één stuk, gelijk alle corjalen van
't land, gehouwen n.l. uit een boom. maar
haar zijflanken fen hierdoor verschilt zij van
de andere corjalen) zijn door het vuur zoo
wijd mogelijk uitgezet. Door dat uitzetten in
de breedte verliest de boot weliswaar in de
diepte. Doch dit wordt wederom vergoed
door twee zijplanken, papays genaamd, welke
over de geheele lengte der boot aan de zij
kanten zijn vastgehecht. Deze corjaal in
vletvorm ligt vaster oo 't water, kan zelf dra
gen en vaart over kalme zee.
We vertrokken dan.
't Eerste uur vorderen wij tamelijk goed.
't Tweede uur deed de vermoeienis zich
voelen. Daarenboven begonnen mijn handen
danig pün te doen. Ongewoon aan den parel
waren zij tegen zulk een krachtig halen er
vooral aanhoudend halen, als het parelen is,
niet bestand. Er vormden zich blaren, twee,
drie.... ze sprongen open. Dat gaf een bran
dende pijn. Maar wij vorderen niettemin- Wij
hadden hoop tegen den nacht aan te komen.
Omstreeks half vier schrok ik plotseling op.
Een grieljebie schreeuwde in een boom,
vlak aan den oever.... maar zoo vreemd
Klonk dat plotseling geroep, zoo triestig
Wat is het ,stii-
'k Merkte nu eerst, nu de vogel floot, dat
alles stil geworden pm ons heen.
Frans trok zijn parel in, en wij keeken d »ar
het bosch. Bewegingloos stonden de hoornen.
Geen blad woei op en neer. Geen zacht ge-
ruisch suisde er uit op. Als dood stond het
bosch, als uitgestorven. Voelde het, dat ei
iets verschrikkelijks op komst was?
We keken naar de lucht. Strak.Ko
perkleurig.venijnig was ze.
Daar komt onweer!
Het komt, ja.
't Is er al.
Een donderdende slag viel plotseling op
ons neer en 't gedruisch verdoofde onze
stem. Dan rolde hij voort over den stroom,
weerkaatste links en rechts door den hoogen
oever en dreunde breed weg in de verte. Een
tweede slag volgde. Een derdeEen
stormwind stak op.De regen kletste neer
't Onweer brak los.
We keken elkaar 'n oogenblik aan.
'n Oogenblik maar! Frans aan den kop der
boot sprong al op. We hadden beiden dezelf
de .gedachte.
't Zeil Frans! Hijsch het zeil op!
Wat zouden we anders doen! Schuilen voor
den regen? Waarvoor? We waren al nat tot
op 't gebeente. Schuilen voor 't onweer?
Was 't op de rivier niet veiliger dan onder de
hooge boomen van den oever? En moesten
we niet juist vooruit.vooruit naar 'n ster
vende? Konden we hem zoo overlaten aan
zijn lot? Neen er zat geen vermetelheid in.
Vooruit
Frans lachte, wierp z'n parel in de boot,
stond in 'n wip naast de mast, trok 't drie
hoekig schoenerszeil op en bond het touw
stevig aan de zeilbank vast.
Ah! Wat dat zeil een* wind pakte!
'n Geluk dat het touw, 't welk hel uitein
de van den zeilboom met dc stuurbank ver
bond, niet knapte!
Houden!!.... Houd de boot-.... Hou
zei schreeuwde Frans.
Wees niet bezorgd!
't Was anders 'n toer, dat verzeker ik u!
De ruwe wind sprong in 't zeil als 'n gewel
denaar, als 'n kolos die niets ontziende
voortgaat met brute kracht, met massief ge
wicht, omverre werpt, wat durft weerstaan.
Hij duwde. Hij sliet.... Maar mijn breede,
sterke parel stond hem en hield de boot
recht voor hem uit. De storm hield aan en
duwde in 't zeil sterker en sterker. Hij wierp
de boot op haar zijde linkerpapaya
dompelde in 't water en telkens ruischte een
stroom water de boot in.... 't zeil, 't uit
einde er van, lag op den stroom, maar wen
den.... de boot omkeeren....
Houd ze stevig! We schieten vooruit.
Ik houd de boot. Haar omdraaien zal
de wind wel.
't Water voor aan den kop bruiste op, en
met geraas viel het aan weerszijden der boot
neer. De boot leek een barkas. Meer dan
dat-.... Ze vloog voor den stormwind uit.
Ha! Hoe de stormwind loeide!
't Bosch was een en al rumoer en geweld.
De boomen negen.... negen.... Geen
oogenblik tot verpoozing kregen ze. De tak
ken zwiepten. Ontzettend geraas huilde er
om de stammen, kookte er in de kruinen.
Gescheur!Gekraak!.... Wolken van
bladeren warrelden op en joegen over den
stróom voor ons uit.
Laat het zeil een weinig zakken! Frans,
houd het touw vast! Niet meer- vastbinden-
Goed zoo! Nu opgelet! Als ik roep, laat je 't
heelemaal zakken.
Gelijk we nu uitliepen voor den storm was
er geen gevaar, maar de wind kon plotseling
keeren en dan zou hij 't zeil oplichten en
rechts van de boot smijten, in één oogen
blik, in ééns, met zwaren smak. En wat
daaruit volgen kan!....
Frans hield 't touw, stond tegen de mast,
terwijl de wind door zijn haren joeg en de
regen kletste in zijn lachend gezicht.
We zullen er gauw zijn. Ha'lo, schipper!
Ik keek naar den oever, waar Frans, leven
dig geworden door den storm, iemand aan
riep. Een klein vlot zag ik nu. De vlotter
had 't vastgemeerd uit vrees voor den storm.
Hallo! Hallo!
De vlotter keek op, wierp ontzet zijn beide
armen in de lucht, maar voor hij tijd had ze
neer te halen of iets te zeggen, tjoepten
we'm al voorbij.
Daar zat stoom achter.
En maar aldoor donderden van boven de
slagen neer. Rechts en links van ons huilden
de bosschen. 't Water bruiste onder den
wind. De storm floot ons om de ooren en
wij we zweetten van de inspanning en
't werken, dat we deden.
Een goed half uur hield 't onweer aan.
Toen bedaarde 't.
Maar toen ook liep onze tocht op een eind.
We kregen de plek, waar Maitiawé den doo-
delijken val gedaan had, reeds in 't zicht.
'k Kan verder kort zijn.
Maitiawé had werkelijk een doodelijken
val gedaan. Maar goed, dat wij ons aanstonds
op weg begeven hadden en dat de storm ons
geholpen had; wij waren anders te laat ge
komen. Ik deelde hem het H. Oliesel toe.
Een half uur daarna was hij dood.
De volgenden morgen aan wal stappend bij
mijn gastvrouw, waar ik mijn roeiers opnam,
vernam ik dat een vlotter haar verteld had,
hoe tijdens het onweer een man met eea
zeilboot hem voorbij gezeild was.... dat die
man wie het was had hij niet kunnen zien
gek moest zijn of zeker niet snik.... dat
ze spoedig zijn doodsbericht hooren zou....
Hopend, dat mijn lezers de eerste halve
eeuw voorloopig mijn doodsbericht nog niet
ontvangen en intusschen over mij een beter
oordeel zullen strijken, neem ik voor dezen
keer afscheid van hen, na nog eerst mijn
missie in hun gebeden en milddadigheden te
hebben aanbevolen.
Pater W. AHLBRINKCK, C.S.S.R-
(„V olksmissionaris".)
ZIJN CONCLUSIE.
Pensionhoudster: „De kippen van die
menschen hiernaast eten d'r eige eieren
op dat doen de mijne nooit."
Pensiongast (de juist proeft van een vu3
ei): „U hebt verstandige dieren."