De Misdaad van DokterMarrignan Daar ligt een man op sterven. NUMMER ZEVENDE JAARGANG 1&2.7 Voor die De ademhaling welke in den beginne zeer snel was, nam meer en meer al, en zeer zeker zou de dood zijn ingetreden, indien ik er niet tijdig bij was geweest. Nu was ik nog in staat hei te redden. Als het kind gestorven zou zijn en men het lijk geschouwd had, dan zou men in de nabijheid van het spinnewebvlies een bloeduitstorting ontdekt hebben zooals men meestal aantreft bij individuen die in staat van dronkenschap gestorven zijn. Den 23sten Augustus en den 15den Septem ber daaropvolgende werd ik. weder bij het kind#geroepen. Wederom ontdekte ik de zelfde verschijnselen. Met groote moeite en met inachtneming van de uiterste voorzichtigheid slaagde ik er in het kind in het leven te houden. Zou het kind gezond en sterk genoeg zijn om te blijven leven? fk wist het niet. Zouden de gevolgen van het drankmis bruik der moeder, die, zooals algemeen be kend is, aan een ingewortelde gewoonte van dronkenschap lijdt, met de jaren toenemen of niet? Ook was het mogelijk, dat het kind steeds zwakzinnig zou blijven. De toekomst zou het leeren. Ik gaf mevrouw van der Mark strenge orders. In de maanden, welke daarop volgden, hoorde ik niets meer. Ik vernam dat de zieke het beter maakte. In de lente van dit jaar echter trad er plotseling een verandering in. Dezellde verschijnselen keerden terug. Mevrouw van der Mark liet mij opnieuw roepen. Ik bezocht den zieke den 5den, den 12den en den 30sten April en den 3 den en 15 Mei. Telkens kwam ik nog juist op lijd om het kind te redden; den 15 den Mei echtei kwam ik te laat. Het kleine lichaam was reeds*geheel verstijfd. Die verstijving duurde ongeveer drie uren, vervolgens scheen die kramp te verdwijnen en een half uur later stierf het kind. De huid en de slijmvliezen van mond, neus en tong waren spierwit, maar hier en daar vertoonde zich kleine roode plekjes. Verder kon ik mijn onderzoekingen niet voortzetten. Wil men echter zeer nauw keurige bewijzen, dat het kind vergiftigd is, dan zal het lijk geschouwd moeten worden. Ik kan hier geen beschuldiging uitspreken. Deze brief .beschuldigd niemand. Het is alleen bestemd om de aandacht van de justitie op dit geval te vestigen. Laat het gerecht de zaak verder onderzoe ken. Ik beweer niets anders dan dat de ver schillende verschijnselen mij onverklaarbaar voorkomen, zoodat ik vermoedj dat hier- een misdaad is gepleegd." Hier volgde de handteekening van doktei Renneville. Op de tafel van den dokter lag tevens een enveloppe, geadresseerd aan den heer Baullier, rechter van instructie te Tours. Verder had hij alle aanteekeningen, welke op de ziekte van het gestorven kind be trekking hadden, op de schrijftafel gereed gelegd. Klaarblijkelijk had dokter Renneville den brief dezen morgen willen verzenden. De heer Baullier stak hem bij zich. Nu mocht er niet langer meer gewacht worden. In de eerste plaats moesten zij Charlotte ondervragen. De beide mannen stegen weer in het rij tuig en reden in de richting van de kleine, vriendelijke villa, welke daar zoo vredig lag te midden van de rijke lenteweelde. ZESDE HOOFDSTUK. Toen graaf Hubert du Thiellay te Fene- striel was tertmgekeerd begaf hij zich ter stond naar zijn kamer. Eerst toen men hem belde voor den maaltijd kwam hij beneden. Den geheelen middag scheen hij zeer neerslachtig te zijn. Hij ging wandelen in den tuin van het kasteel. Telkens stond hij stil om na te denken. Omstreeks vier uur keerde hij naar het kanteel terug. Daar vroeg hij waar Clotilde zich bevond. Men zeide hem dat zij in het salon ver toefde. Ze had eenige vriendinnen op visite. De misdaad had in den geheelen omtrek een groote opschudding verwekt. Mathis was haar eveneens komen bezoe ken. Toen de vriendinnen van Clotilde ver trokken waren, bleef zij met den jongen man alleen achter. Met groote spanning hadden zij op dit oogenblik gewacht. Ben je naar de plaats gegaan, waar men het lijk gevonden heeft?Heb je mijn broer gezien? Ja.... Hij heeft den treurigen moed gehad om zijn slachtoffer weer te zien.... Ik heb Hubert zien staanIk heb zelfs gehoord dat hij de justitie verschillende aan wijzingen heeft gegeven, natuurlijk met de bedoeling om het gerecht te misleiden en de verdenking zooveel mogelijk van zich af te wentelen. Was er dan niets aan hem te bemer ken? Integendeel, hij was zeer ontroerd Ik heb hem geen oogenblik uit het gezicht verloren. Ik zag dat hij verscheidene malen het zweet van zijn voorhoofd afwischte en eenmaal dacht ik, dat hij het bewustzijn zou verliezen.... Dat was op het oogen blik, dat Patairnel, een van de jachtop zieners van Berthelin, eenige verklaringen kv/amen aelfggen. Wat had die boschwachter te vertel len? Ik weet het nietDe man sprak zeer zacht. Ik vermoed echter, dat zijn ge tuigenis van zeer ernstigen aard was, want je broer scheen zeer onder den indruk te zijn. Toen Patairnel uitgesproken was, slaakte Hubert een diepen zucht, alsof hij zich van een grooten angst bevrijd voelde. Heb jij zelf al over dien moord na gedacht? DE VERSTROOIDE PORTRETSCHILDER „Ziezoo mevrouw, nog even n beetje schaduw bij den neus en t portret is klaar." Ja. Heb je je zeiven al eens afgevraagd wat de beweegreden kan zijn? Ja, maar ik heb geen enkele reden kun nen vinden.... Je weet, dat men den dok ter een bedrag van 200.000 francs ontroofd heeft, welke je broer hem gisterenavond overhandigde. De gravin bedekte haar gelaat met de beide handen De zaak wordt steeds raadselachtiger.. Ik vraag mijzelf ai, of hij het wel geweest is, dien wij gezien hebben! Mathis haalde de schouders op. Alsof daaromtrent nog eenige twijfel mogelijk is. Helaas!O, het is ontzettend!.... Ja.. hij was het wel! Ze hoorde buiten het geluid van nade rende voetstappen en snelde naar het venster. Het was Hubert du Thiellay die naar. het kasteel terugkeerde. Voordat hij de villa binnentrad hield hij stil en staarde geruimen tijd de laan in die naar den straatweg voerde. Zijn rug was eenigszins gekroml onder den zwaren last dien op zijn schouders rust te. Want hij had reden om te vreezen.... Zijn anders zoo open en vriendelijk gelaat scheen plotseling eenige jaren ouder gewor den. „Stil," zeide Clotilde tot Mathis, „zie, daar staat hij weer evenals dezen nacht.... Het is dezelfde houding.... dezelfde ge stalte. Een huivering voer door haar leden. Neen, wat ze dezen nacht gezien had was geen spel der verbeelding geweest.... het was geen droom, maar de vreeselijke 'werkelijkheid. Het was dezellde stoere kop geweest, dezelfde stoere schouders.... Eensklaps bukte Hubert om aandachtig naar en bloem te kijken. Clotilde sidderde. „Heb je dat gezien?.Zag je die bewe ging?.... Zag je hoe hij zijn handen vooruit stak? Is het niet hetzelfde gebaar, dat wij hem dezen nacht zagen maken, toen hij over den grijsaard heenboog en zijn vin gers om den hals van den grijsaard samen kneep.... En dan zijn kleerenHet is dezelfde kleeding, welke hij. dezen nacht droeg, toen hij de misdaad bedreefHet zijn dezelfde kleeren! „Ja.... het zijn dezelfde kleeren-" De graaf had een der pas ontloken rozen geplukt en stak haar in zijn knoopsgat. De gravin huiverde. „Zijn koelbloedigheid maakt mij bang," zeide Clotilde. Hubert trad het huis binnen.... Aan- tonds zal hij hier de kamer binnentreden.... Blijf bij mij! Ik ben bang voor hem!...." De graaf trad binnen. Glimlachend zag hij zijn zuster aan. Hij drukte Mathis vriendschappelijk de hand. Op zijn gelaat lag een diepe droefheid te lezen. Overigens was er niets bijzonders aan hem te bemerken. Hoe was het mogelijk! Hij had de gravin dezen nacht, toen het feest afgeloopen was, voor het laatst gezien. Dezen morgen, toen men hem den dood van dokter Renneville had medegedeeld, had hij zachtjes aan de kamer van Clotilde geklopt; maar deze had geen antwoord ge geven. Daarna was hij naar de plaats gegaan waar men het lijk van den dokter gevonden had. Clotilde?" „Weet ge het treurige nieuws reeds „Ja, de dokter is dood!" „Men heeft den dokter vermoord ge vonden in de nabijheid van de spiritus fabriek. Het moet gebeurd zijn kort nadat ik hem verlaten heb.... Het is een roof moord. Clotilde vatte moed, hoewel haar stem zenuwachtig beefde. „Dat lijkt mij zeer onwaarschijnlijk." „Waarom?" „Omdat de dokter alleen vermoord kan worden door een ellendiging die hem ken de en wist dat hij op ons feest aanwezig was. De moordenaar heeft op hem geloerd en hem overvallen.... „Welnu?" „Welnu, ik bedoel dat het zeer onwaar schijnlijk is, dat men hem vermoord heeft om hem te bestelen, want de verstrooid heid van den dokter was spreekwoordelijk en er is geen boer in den omtrek die niet weet, dat de dokter meestal zijn portemon- naie vergeet als bij uitgaat. Hoe dikwijls is het niet gebeurd, dat hij zich in verlegenheid bevond.Hoe dik wijls had hij geld noodig voor zijn patiën ten om versterkende middel.-n te kocpen. Dan bleek het meestal dat hij niets bij zich had..i. Degene die nem vermoord heeft kon bijna vooruit weten, dat de vree selijke misdaad, die hij ging bedrijven, niets zou opleveren." „De dokter had 200.000 francs bij zich. „Hoe weet ie dat?" „Ik heb ze hem zelf gegeven. „Was het 't geld voor 't landgoed, dat je van hem gekocht heb?" „Ja." „Ik dacht dat je hem daarvoor 300.000 francs schuldig waart." „Dat is ook zooIk heb hem echter slechts 200.000 francs gegeven.... De rest had ik morgen of overmorgen wel be taald.... Op het laatste oogenblik had ik nog eenige betalingen te doen, waar ik niet op gerekend had".... „En wat is er met het geld gebeurd?" „Dat is weggestolen ongetwijfeld. Mathis en Clotilde zagen elkander aan. Het was doodstil in de kamer. Clotilde vond het eenigszins bevreem dend dat haar broer onverwachts een zoo belangrijk bedrag, 200.000 francs, had be taald. Zij wilde er verder op in gaan, maar Mathis gaf haar te verstaan dat ze een onvoorzichtigheid beging. De graaf werd zoozeer door zijn eigen gedachten in beslag genomen, dat het scheen dot hij de aanwezigheid van Clo tilde en Mathis geheel vergeten was. Hij schrikte op, toen de gravin vroeg: „En wie is de schuldige?" „Iedereen verdenkt die ongelukkige vrouw, Charlotte van der Mark!" „En jij?" vroeg ze, terwijl het was of haar hnrt in haar keel klopte, „en wie verdenk jij?" „Ik?" antwoordde hij sidderend. Clotilde beefde zenuwachtig. Bijna had zij zich verraden.... Toch wist ze zich te herstellen en met nauw-hoorbare stem zeide ze: „Ja jij?' Wat ben jij van meening.... Zouden de menschen gelijk hebben?Zou. Zij zweeg plotseling, Hubert gaf haar geen antwoord. Hij trad op haar toe en na;n hare han den in de zijne Zijn gelaat is zoo dicht bij het hare, dat zij zijn warme ademhaling langs zich heen voelt gaan. Een ontzettende angst ligt eensklaps op zijn gelaat te lezen. Bevend over al ziin ledematen vraagt hij met heesche sten.: „Wat wil je daar mee zeggen?!" Hij heeft gevoeld dat onder hare woor den een andere bedoeling schuilt. Zonder dat hij het zelf bemerkt, om knelt hij haar teedere vingers zoo heftig met zijn sterke handen, dat zij een kreet van pijn niet weerhouden kan. „Vergeving," zegt hij nederig, „ik vraag je vergeving!" Ze ziet hare vingers.... Ze bloeden op de plaatsen waar hij hare ringen in het vleesch gekneld heeft.... Ze tracht haar koelbloedigheid te herwinnen, „Ik bedoelde niets bijzonders.... Wat dacht je dan dat ik zeggen wilde? Dacht je soms dat ik jou van den moord wilde beschuldigen?" Ze barstte uit in een heeschen schater lach Het is haar alsof zij in nevel verdwijnt, of er tusschen haar en den graaf een sluier neerdaalt. Ze herinnert zich de woorden, welke dc dokter sprak toen hij gedood werd.... Een oogenblik schijnt ze krankzinnig te worden. Ze verliest geheel en al het besef welk een gevaar haar bedreigt., want zij weet dat hij haar dooden zal, als hij te weten komt, dat zij van de misdaad getuige is geweest. Zou ze hem die vreeselijke bedreiging naar het hoold slingeren, de bedreiging welke zij dezen nacht gehoord had: „El lendeling! Wee u! Mijn schim zal u overal vervolgen.... overal! Dat zal mijn wraak zijn.... Mijn wraak zal eens op je gelaat te lezen staan! Denk aan mijn woorden, op dien dag, die de gelukkigste dag uws le vens zal zijn! Denk aan mijne woorden! Niettegenstaande de graaf de grootste koelbloedigheid toonde, niettegenstaande er niets aan hem te bemerken was, moes ten deze woorden toch in zijn hart gegrift staan.Hij zou ze nooit meer kunnen vergeten. Zou ze hem deze vreeselijke woorden in het gelaat slingeren? De indruk welken zij op hem zouden maken, zou ontzettend zijn. Ze stamelt: „Wee u!.... Mijn schim zal u overal vervolgen!" Maar ze kan niet verder spreken.... Zij heeft er de kracht niet toe.... Hij schijnt deze woorden niet begrepen te hebben. Op zijn gelaat ligt 'n buitengewone ver bazing te lezen.... Het is of hij zich ongerust maakt over zijn zuster. „Wat zeg je, Clotilde?.... Wat bedoel je?.... Wat scheelt er aan?" Ze gaat zitten en tracht zichzelf te beheerschen. Toen zij zag dat hij geen argwaan koes terde, ontstond er tweestrijd in haar ziel. Het speet haar bijna dat hij haar niet begrepen had, maar tegelijkertijd voelde zij zich verlicht, omdat hij niet verder op hare woorden inging. Toen ze eenigen tijd later met Mathis alleen was. bewaarden ze beiden langen tijd het stilzwiigen. Mathis was de eerste, die de stilte ver brak: „Je hebt ons beiden bijna in het ongeluk gestort „Ja, ik was een oogenblik bijna krank zinnig. Ik stond op het punt om alles te zeggen.... Maar dat is nu afgeloopen.. Ik beloof je dat ik voortaan zal veinzen., dat ik zal zwijgen als een graf „Ja dat moet!" „Laten we eens overleggen wat ons te doen staat." „Later.. Je bent nog veel te veel over stuur...'. Later, als ie wat kalmer bent." „Neen, neen, ik ben kalm.... Luister.. De moordenaar zal waarschijnlijk onge straft blijven, want de verdenking rust op een onschuldige, Charlotte van der Mark. Hoe zal het gerecht denken over de be schuldiging van een heele landstreek?. Ik weet het niet. Wij zullen het echter weldra vernemen. Maar hoogstwaarschijn lijk, als het waar is wat dokter Rennevil le gisteren zeide. zal men denken dat die ongelukkige den dokter gedood heeft om te maken dat hij haar niet kon be schuldigen, het kind vergiftigd te hebben. Als zij schuldig wordt bevonden.... als het waar is dat zij haar eigen kind ver moord heeft.... welnu, wat geeft het dan om de heele misdaad oo naar rekening te schuiven?.... Men zal er haar niet meer of minder om minachten.... Het was iets anders als het een onschuldige vrouw be trof.... neen, dan zou ik niet langer aar zelen om de justitie op het' juiste spoor te brengen. Maar nu het. de drankduivelin betreft, kunnen wij beter zwijgen.... Wat denk jij er van?" „Ik?.... Wat ik er van denk?" Mathis had de oogen gesloten.. Het was of er een vreeselijk visioen voor zijn geest opdoemde.... Toen hit geruimen tijd bleef zwiirfen, vroeg Clotilde voor de tweede maal: „Wel nu, wat denk je er van?" Ziine oogen waren vochtig geworden Hij scheen zich fe schamen.... te scha men voor zijn lafheid. Het was ontzettend om wetens en wil lens de verdenking op een onschuldige, on gelukkige vrouw te laten rusten.... op 'n vrouw die niet in staat was zich te ver dedigen, terwijl alle bewijzen tegen haar waren Maar dan dacht hij er weer aan dat het zijn plicht was geweest om het slacht offer te hulp te snellen.. dat ook hu schuldig was, omdat hij geen hand had uitgestoken om dien grijsaard te redden.. Ja, hij was laf geweest, en om ziin laf heid zou hij als medeplichtig beschouwd worden. Hij was laf geweest.... en nu zou hij weer een nieuwe lafheid begaan. Nog aarzelde hij.Nog trachtte hij als een eerlijk man zifn lot in de oogen te zien Zouden vreese'ijke gewetenswroegingen hem niet komen kwellen, ind'en hij het toe- 1 iet, dat een apne, ongelukkige vrouw in het ongeluk werd gestor'? Altijd zou hij het beeld van die ongeluk kige voor oogen zien zweven.... Telkens en telkens zou hij haar voor zich zien achter zware traliën met het verwijt op de lippen: „Wat heb ik u gedaan. Arme vrouw.... Vol medelijden schudde 'ril het hoofd. Het was hem. of die zachte, teedere oogen hem smeekend aanstaarden.... of ze smeekten haar te redden.... Maar deze gedachte verdween in de ne velen, en een ander beeid doemde voor zijn geest op.... Hij zag zichzelven in dc rechtzaal op het oogenblik dat de rechter hem vroeg, waarom hij niets gedaan had om de ongelukkige te redden.... Hij was toch getuige geweest van de heele misdaad. Wat zou hij dan moeten zeggen? Dat hij laf was geweest? Zijn hart klopte hem in de keel.... En Clotilde dan? Als hij haar broer zou verraden.... als hij Hubert du Thiellay aan het gerecht zou overleveren.... wat zou er dan van hun iiefde worden.... Alles zou tusschen hen uit zijn.... En hij wilde haar niet verliezen.... Een ontzettende strijd woedde in zijne ziel. „M'n Hemel, wat moet ik doen?.... Wat zai ik kiezen....de schande?.... Zal ik eenzaam achterblijven.... Zal ik Clotilde moeten verliezen?.... Of zal ik er in toestemmen dat de straf van die ongelukkige vrouw nog ver zwaard wordt?" Hij zag Clotilde aan..., Hij zag hoe zij hem angstig aanstaarde. Hij zag hoe hare teedere handen beef den. Toen sprak hij zacht: „Ik zal zwijgen." ZEVENDE HOOFDSTUK. Het lot van Charlo'.te van der Mark zou beslist worden! Alle beschuldigingen, alle bewijzen wa ren tegen haar. Wat zou ze kunnen aanvoeren om zich te verdedigen? Niets! Ze zou zelfs niet in staat zijn om de be schuldigingen te weerleggen, die men haar voor de voeten wierp. Het rijtuig, waarin de rechter van in structie en de procureur gezeten waren, kwam aanrollen, en hield stil voor den heuvel, vlak voor de kle ne, vriendelijke vi'la van de ongelukkige moeder. De beide rechters bestegen het pad, dat naar de woning voerde. De deur was open blijven staan.... Zonder geraas te maken, gingen zij de gang binnen en bleven op den drempel staan van de kamer waar Charlotte zich bevond. Midden in het vertrek stond een wiegje, gehuld in wolken witte kant en bij dat wiegje lag een vrouw geknield. Ze bad.... Zelfs toen men eenig gedrufsch maakte, slaagde men er niet in haar aandacht te trekken. De oudste rechter was genoodzaakt naar haar toe te gaan en zijn hand op haar schouder te leggen. Ze wendde zich om en zag hen aan, zon der een blik van verrassing. Ze kende deze gezichten niet Alsof ze zeer vermoeid was. stond ze langzaam op en vroeg met zachte stem: „Wie zijt gij, heeren.... Wat verlang' gij?" Ondanks al haar lijden, ondanks alle ont zettende gebeurtenissen, welke over haar heen waren gegaan, was er nog iets van haar vroegere schoonheid overgebleven. Hare groote, smartelijke oogen, rood om rand door de tranen die ze sinds gisteren geschreid had bleven op de rechters rusten. Dezen hadden haar nog nooit gezien. Daarstraks, toen zij buiten gekomen was, en de woedende menigte haar uitjouwde, hadden zij geen gelegenheid gehad, haar goed op te nemen Zij zouden deze vrouw dus moeten on dervragen. Deze vrouw was het dus. die beschuldigd werd van twee vreeselijke misdaden: het vermoorden van een ouden man en het vergiftigen van haar kind Zwijgend zagen de rechters haar aan. Ze durfden bijna geen begin maken. Ze durfden deze moeder niet beschuldi gen bij dat wiegje, waarin haar gestorven kindje lag. Het kwam hun als een heiligschennig voor. Hun aarzeling duurde echter slechts kort Ze hadden iets dergelijks al zoo dikwijls meegemaakt.... reeds zoo dikwijls hadden zij gezien, hoe men zich onder het masker van goedheid en lijden de vreeselijkste mis daden trachtte te verbergen. Reeds zoo dikwijls hadden zij opgemerkt hoe goed moordenaars konden huichelen en veinzen. Hun aarzeling was zeer verklaarbaar, want de jonge vrouw geleek zoo weinig meer op het portret, dat zij bij het be wijsmateriaal op de schrijftafel van dokter Renneville hadden gevonden, dat mijn heer Baullier zich genoodzaakt zag te vragen. "9'ï„Zl^ wel Charlotte van der Mark? Ja.., de drankduivelinJa, zij was het wel Zou dan haar geheele verschijning een leugen zijn? Zou dat bleeke gelaat een leugen zijn?... Was dat diezelfde vrouw, die men reeds twee jaren lang bijna iederen dag beschon ken over de straten zag waggelen? Was dat dezelfde vrouw, die zoo schan delijk aan den drank verslaafd was, dat zij zich ten sotte niet had ontzien zulke vree selijke misdaden te plegen? „Ik ben de rechter van instructie aan de rechtbank te Tours en dit is de procureur van de Repubiek." Ze zag ieder van hen langen tijd aan, alsof ze hunne bedoelingen trachtte te ra den,alsof ze op hun gelaat wilde lezen, hoe deze mannen haar gezind waren. Ze had zich niet vergist, ze had op hun gezicht een uitdrukking van medelijden gezien. Waren het twee vrienden of vijanden die daar voor haar stonden? ,n,?,zaam zeide ze: „Ik verwachtte u reeds! De beide mannen voelden een huivering over hunne leden gaan. I oen hun eerste verwondering voorbij was, begon de rechter haar koel te onder vragen. „U verwachtte c-ns reeds!.... Dat zal de zaak ongetwijfeld vereenvoudigen." „Misschien.... Bent u hier gekomen, om n^j ongelukkig te maken, evenals de ande ren dat doen? Zijt gij vijanden? Of zijt ge gekomen om mij te beschermen? Vind ik ,n u einde'ijk eenige vrienden, die mij zul len verdedigen en die mij onpartijdig mijn geluk zullen teruggeven, zonder te luis teren naar de vreeselijke lasterpraatjes, zonder te letten op de geheimen, welke mij omringen?" „Mevrouw, wij zijn noch uwe vrienden, noch uwe vijanden.... Wij willed slechts de waarheid doen zegevieren.... Wij willen slechts rechtvaardigheid.de schuldige moet gestraft woroende onschu dige wordt in eere hersteld!" „Welnu, verdedig mij dan. bescherm mij, want ik ben de ongelukkigste vrouw die er bestaat.... Verdedig mij, want ik ben het onschuldige slachtoffer der omstandig heden. Verdedig mij, want alles wat ik gedaan heb, in de overtuiging naar waarheid en geweten gehandeld te hebben, wordt door de menschen miskend, men heeft mij be- letdigd, zonder dat iemand het recht ertoe had en de onrechtvaardigheid waarmede men mij behandelt, zal mijn dood zijn.... Allen zijn onrechtvaardig jegens mij, al en.... allen....!" „Het is onze plicht u te beschermen als ge onschuldig zijt, evenals het onze plicht s u "te straffen, als ge schuldig wordt be vonden." Ze bleef zwijgend voor zich uit staan staren, ongetwijfeld wikte en woog ze hare kansen. Zachtjes stamelde zij voor zich u:t: Zouden ze mij geiooven? O, mijn Godmaak dat ze mij geiooven!" Vervolgens nam ze plaats, legde hare handen op de knieën en wachtte op de dingen die komen zouden. „Neem het mij niet kwalijk," zeide ze, „ik kan zoo moeilijk langer blijven staan... Ik ben zoo vermoeid!... Toch kan ik van daag vrij goed denken.... Ik heb m'nder pijn.... Mijn angst is ook eenigszins min der.... Ik bezweer u bij het kleine on schuldige wezentje, dat daar in de wieg ligt, en da', men .straks zal komen halen, dat ik niet zal liegen.... Want alleen de waarheid kan mij redden-" De beide heeren hadden eveneens plaats genomen. Ze zouden eerst een voorloopig onder zoek instellen, maar toch was d:t van het groo'ste belang. Daarna zouden ze Charlotte gevangen nemen. Mijnheer Bauillier had een plaats gezocht in een hoek van het vertrek, zoodat hij eenigszins in het donker zat, terwijl het volle licht op het gelaat van Charlotte viel. De beide vensters en de deur van de ka mer «waren open blijven staan.... De zon straalde aan den hemel in haar vollen glansZoover het oog reikte was de lucht smetteloos blauwDe vogels zongen hun hoogste lied. Het was een heerlijke lentemorgen. Heerlijke bloemengeuren zweefden door de open vensters naar binnengemengd met de prikkelende geuren der wouden we ke de zachte lentewind met zich mede- voerde. (Wordt vervolgd.) Het was in Suriname.... Ik bevond mij in de Boven Saramacca, een half uur ongeveer boven de Betkreek, twee dagreizen van de stad, ik en Frans, de Indiaansche jongen, die altijd bij me is. t Had meer lui bij me, maar die waren voor 't oogenblik aan t jagen in het bosch en zouden eerst over vijf, zes uur terug keeren, als 't getij tot verder varen ons weer gunstig was. Bij de menschen van Saramacca ben je altijd welkom, en een kamer en een stoel geven ze je gaarne en als ze aan het eten zijn, een portie van het maal ook al. De vrouw bij wie we voor een half uur aan wal gekomen waren, was insgelijks zeer vriende lijk. Toch had ze 't druk. Ze stond alleen voor alles. Haar man en drie groote jongens van 'er, zei ze, waren al van den morgen af, aan den overkant der rivier op den grond. Zoo waren we dus goed daar, en gingen, na wat met de vrouw te hebben gekout, er gemakkelijk bij liggen onder een bamboe struik aan den rivierkant en.... luierden. Plots schoot een Indianencorjaal aan. Toen de mannen ons zagen, sloeg er een blij ge roep uit hen op. Ze hielden de parels in, stopten, parelden krachtig achteruit, kwamen bij ons. Pater! Maitiawé heeft een ongeluk ge kregen. Hij is uit een boom getuimeld en ligt op sterven. Hij vraagt naar u. Maitiawé is een Koraib. Voor vier, vijf jaar heb ik hem getrouwd, we zijn vrienden; als ik boven op de Saramacca voor de een of andere karwei iemand noodig heb, is hij de man. Kon ik hem aan zijn lot overlaten? Thansnu hij wellicht te sterven lag? Maar hoe gegaan? Mijn roeiers, of parelaars als ge wilt, waren in 't bosch. De man mijner gastvrouw en haar jongens op den grond. De Indianen, die het bericht brachten.... Willen jelui met me mee? Pater, kijk! Onder de troelieblaren, die ze ophieven, lag 'n dooie buffel. We moeten hem vtrkoopen in Santig- rors, (een Djoekaplaatsje meer beneden waarts). We hebben onzen tijd noodig. Mee stieten ze van wal en hun stemmen steierven al spoedig weg. Frans, wat nu? We moeten gaan. Maar hoe? Met ons tweeën. Zes uur ver.... en tegen den stroom op? Ze vragen naar u. Druf je 't aan? 't Moet. Frans zegt gewoonlijk niet veel, en dat iets niet gaat, zegt hij nooit. Ik vraag dan dé vrouw, die het zeer mooi vindt dat we naar Maitiawé gaan, om mijn lui, als ze straks van de jacht terugkeeren, voor den nacht op te nemen in baar huis, wat ze gaarne doen wil, beloven den volgenden morgen terug te kee ren en stappen naar de boot. 't Kan mijn boot met één woord beschrij ven, door te zeggen, dat zij een Marowijn- sche corjaal is, maar voor u zegt die beschrij ving niets. Welnu dan, 't is een corjaal, ver vaardigd uit één stuk, gelijk alle corjalen van 't land, gehouwen n.l. uit een boom. maar haar zijflanken fen hierdoor verschilt zij van de andere corjalen) zijn door het vuur zoo wijd mogelijk uitgezet. Door dat uitzetten in de breedte verliest de boot weliswaar in de diepte. Doch dit wordt wederom vergoed door twee zijplanken, papays genaamd, welke over de geheele lengte der boot aan de zij kanten zijn vastgehecht. Deze corjaal in vletvorm ligt vaster oo 't water, kan zelf dra gen en vaart over kalme zee. We vertrokken dan. 't Eerste uur vorderen wij tamelijk goed. 't Tweede uur deed de vermoeienis zich voelen. Daarenboven begonnen mijn handen danig pün te doen. Ongewoon aan den parel waren zij tegen zulk een krachtig halen er vooral aanhoudend halen, als het parelen is, niet bestand. Er vormden zich blaren, twee, drie.... ze sprongen open. Dat gaf een bran dende pijn. Maar wij vorderen niettemin- Wij hadden hoop tegen den nacht aan te komen. Omstreeks half vier schrok ik plotseling op. Een grieljebie schreeuwde in een boom, vlak aan den oever.... maar zoo vreemd Klonk dat plotseling geroep, zoo triestig Wat is het ,stii- 'k Merkte nu eerst, nu de vogel floot, dat alles stil geworden pm ons heen. Frans trok zijn parel in, en wij keeken d »ar het bosch. Bewegingloos stonden de hoornen. Geen blad woei op en neer. Geen zacht ge- ruisch suisde er uit op. Als dood stond het bosch, als uitgestorven. Voelde het, dat ei iets verschrikkelijks op komst was? We keken naar de lucht. Strak.Ko perkleurig.venijnig was ze. Daar komt onweer! Het komt, ja. 't Is er al. Een donderdende slag viel plotseling op ons neer en 't gedruisch verdoofde onze stem. Dan rolde hij voort over den stroom, weerkaatste links en rechts door den hoogen oever en dreunde breed weg in de verte. Een tweede slag volgde. Een derdeEen stormwind stak op.De regen kletste neer 't Onweer brak los. We keken elkaar 'n oogenblik aan. 'n Oogenblik maar! Frans aan den kop der boot sprong al op. We hadden beiden dezelf de .gedachte. 't Zeil Frans! Hijsch het zeil op! Wat zouden we anders doen! Schuilen voor den regen? Waarvoor? We waren al nat tot op 't gebeente. Schuilen voor 't onweer? Was 't op de rivier niet veiliger dan onder de hooge boomen van den oever? En moesten we niet juist vooruit.vooruit naar 'n ster vende? Konden we hem zoo overlaten aan zijn lot? Neen er zat geen vermetelheid in. Vooruit Frans lachte, wierp z'n parel in de boot, stond in 'n wip naast de mast, trok 't drie hoekig schoenerszeil op en bond het touw stevig aan de zeilbank vast. Ah! Wat dat zeil een* wind pakte! 'n Geluk dat het touw, 't welk hel uitein de van den zeilboom met dc stuurbank ver bond, niet knapte! Houden!!.... Houd de boot-.... Hou zei schreeuwde Frans. Wees niet bezorgd! 't Was anders 'n toer, dat verzeker ik u! De ruwe wind sprong in 't zeil als 'n gewel denaar, als 'n kolos die niets ontziende voortgaat met brute kracht, met massief ge wicht, omverre werpt, wat durft weerstaan. Hij duwde. Hij sliet.... Maar mijn breede, sterke parel stond hem en hield de boot recht voor hem uit. De storm hield aan en duwde in 't zeil sterker en sterker. Hij wierp de boot op haar zijde linkerpapaya dompelde in 't water en telkens ruischte een stroom water de boot in.... 't zeil, 't uit einde er van, lag op den stroom, maar wen den.... de boot omkeeren.... Houd ze stevig! We schieten vooruit. Ik houd de boot. Haar omdraaien zal de wind wel. 't Water voor aan den kop bruiste op, en met geraas viel het aan weerszijden der boot neer. De boot leek een barkas. Meer dan dat-.... Ze vloog voor den stormwind uit. Ha! Hoe de stormwind loeide! 't Bosch was een en al rumoer en geweld. De boomen negen.... negen.... Geen oogenblik tot verpoozing kregen ze. De tak ken zwiepten. Ontzettend geraas huilde er om de stammen, kookte er in de kruinen. Gescheur!Gekraak!.... Wolken van bladeren warrelden op en joegen over den stróom voor ons uit. Laat het zeil een weinig zakken! Frans, houd het touw vast! Niet meer- vastbinden- Goed zoo! Nu opgelet! Als ik roep, laat je 't heelemaal zakken. Gelijk we nu uitliepen voor den storm was er geen gevaar, maar de wind kon plotseling keeren en dan zou hij 't zeil oplichten en rechts van de boot smijten, in één oogen blik, in ééns, met zwaren smak. En wat daaruit volgen kan!.... Frans hield 't touw, stond tegen de mast, terwijl de wind door zijn haren joeg en de regen kletste in zijn lachend gezicht. We zullen er gauw zijn. Ha'lo, schipper! Ik keek naar den oever, waar Frans, leven dig geworden door den storm, iemand aan riep. Een klein vlot zag ik nu. De vlotter had 't vastgemeerd uit vrees voor den storm. Hallo! Hallo! De vlotter keek op, wierp ontzet zijn beide armen in de lucht, maar voor hij tijd had ze neer te halen of iets te zeggen, tjoepten we'm al voorbij. Daar zat stoom achter. En maar aldoor donderden van boven de slagen neer. Rechts en links van ons huilden de bosschen. 't Water bruiste onder den wind. De storm floot ons om de ooren en wij we zweetten van de inspanning en 't werken, dat we deden. Een goed half uur hield 't onweer aan. Toen bedaarde 't. Maar toen ook liep onze tocht op een eind. We kregen de plek, waar Maitiawé den doo- delijken val gedaan had, reeds in 't zicht. 'k Kan verder kort zijn. Maitiawé had werkelijk een doodelijken val gedaan. Maar goed, dat wij ons aanstonds op weg begeven hadden en dat de storm ons geholpen had; wij waren anders te laat ge komen. Ik deelde hem het H. Oliesel toe. Een half uur daarna was hij dood. De volgenden morgen aan wal stappend bij mijn gastvrouw, waar ik mijn roeiers opnam, vernam ik dat een vlotter haar verteld had, hoe tijdens het onweer een man met eea zeilboot hem voorbij gezeild was.... dat die man wie het was had hij niet kunnen zien gek moest zijn of zeker niet snik.... dat ze spoedig zijn doodsbericht hooren zou.... Hopend, dat mijn lezers de eerste halve eeuw voorloopig mijn doodsbericht nog niet ontvangen en intusschen over mij een beter oordeel zullen strijken, neem ik voor dezen keer afscheid van hen, na nog eerst mijn missie in hun gebeden en milddadigheden te hebben aanbevolen. Pater W. AHLBRINKCK, C.S.S.R- („V olksmissionaris".) ZIJN CONCLUSIE. Pensionhoudster: „De kippen van die menschen hiernaast eten d'r eige eieren op dat doen de mijne nooit." Pensiongast (de juist proeft van een vu3 ei): „U hebt verstandige dieren."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1927 | | pagina 8