oo
t
n*
H
c*
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
01
DE MOLEN, DIE OP DEN BODEM
DER ZEE MAALT.
HOE MAKEN WE EEN DUIKBOOT?
A
PARELS OF GEEN PARELS.
DOOR G. D. HOOGENDOORN.
'n Paar oude Russische
spelen.
I#
-B
1
©ffl
M
Brei
t
i\Onz
Overname uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden.
naar Absförnsen.
Heel, heel lang geleden, leefden er
eens twee broers; de eene was erg rijk
en de andere erg arm. Toen het tegen
Kerstmis liep, had de arme broer geen
brood of geen vleesch in huis. Daarom
ging hij ndar zijn rijken broer en smeekte
hem om een kleinigheid voor de Kerst
dagen.
Het was niet de eerste keer, dat de
arme naar zijn rijken broer ging, en
omdat de laatste nogal gierig was, zag
hij zijn armen broer liever niet dan wel.
„Als je doen wilt, wat ik je voorstel,'
zei hij, „krijg je een heerlijke ham van
me." Dat beloofde de arme, en zijn ge
zicht straalde van blijdschap, toen hij
aan de ham dacht. De rijke broer ging
even weg en kwam daarna terug met
de ham onder zijn arm.
„Hier heb je 'n ham en loop er mee
naar den duivel." Bij die woorden wierp
hij hem de groote ham toe. n
„Wat ik beloofd heb, moet ik doen,"
zei de andere bij zichzelf, terwijl hij de
ham opraapte, en hij ging op weg.
Den geheelen- langen dag liep hij, tot
hij tegen den avond bij een hèl-verlicht
huis kwam.
„Hier zal ik maar eens binnengaan,''
dacht hij. Er stond een oude man bij een
stapel hout. Hij had een langen, grijzen
baard en stond hout te hakken.
„Goeden avond," zei de man, die de
ham droeg.
„Goeden avond," gaf de ander ten ant
woord. „Zoo laat nog aan den wandel?"
„Ik moet naar den duivel, maar ik
weet niet of ik wel op den goeden weg
ben."
„Jawel, je bent op den goeden weg.
Déar, aan den overkant, woont de duivel,
maar als je met die ham binnenkomt,
ZMllen ze je die wel willen afkoopen.
Dan moet je er geen geld voor vragen,
maar dien ouden molen, die achter de
deur staat. Kom dan weer terug bij mij,
dan zal ik je wijzen, hoe je met 't ding
om moet springen; hij heeft groote
waarde!"
De man met de ham bedankte voor
de verkregen inlichtingen en klopte bij
den duivel aan. Toen hij binnenkwam
krioelden de kleine duiveltjes om hem
heen als mieren en schreeuwden allen
door elkaar om de ham.
„Ik was nog wel van plan, die voor
Kerstmis te bewaren, maar als jullie er
zoo op gesteld zijn, wil ik ze wel ver-
koopen voor dien molen daar achter de
deur."
De duivel wilde den molen niet graag
kwijt; hij bood allerhande andere din
gen voor de ham, maar de man hield
voet bij stuk: de ham voor den molen,
óf niets.
Zoo kreeg hij dan terstond den molen.
Bij den ouden houthakker kreeg hij
weer inlichtingen, hoe den molen te ge
bruiken.
Hij bedankte den ouden man hartelijk
en begaf zich op den terugweg.
Maar hoe hij zich ook haastte, hij kwam
niet thuis voor klokslag twaalf uur in den
Kerstnacht.
„Waar ben je toch geweest?" vroeg
zijn vrouw. „Ik heb uren en uren gewacht
en ik heb nog geen houtje om onder de
pan te leggen. Een mooie Kerstmis!"
„Ik had met eerder kunnen komen,
vrouw," antwoordde hij. „Ik heb zooveel
te doen gehad! Maar ik zal je nu eens
wat laten zien."
Hij zette den molen op tafel en zei
een paar vreemde woorden, die de oude
houthakker hem geleerd had.
Eerst kwamen er overal gezellig roode
lichtjes in de kamer, toen een prachtig,
glanzend-wit tafellaken over de geschuur
de houten tafel, toen eetwaren en bier,
en iederen keer, dat de man iets vroeg,
kwam er weer iets heerlijks. Hij eindigde
het Kerstmaal met een grooten plum
pudding.
Zijn vrouw was één en al verbazing. Ze
vroeg herhaaldelijk aan haar man, waar
hij dien wonderlijken molen toch van
daan had, maar hij liet niets los en zei:
,,'t Doet er niet toe, hoe ik er aan kom!
Je ziet, hoe de molen alles maalt, wat
ik maar hebben wil en geenszins stroef
wordt!"
Zoo maalde de molen de heerlijkste
spijzen voor de beide Kerstdagen.
Óp den derden dag vroeg de man zijn
vrienden voor een feestmaaltijd.
Toen de rijke broer dat hoorde, ergerde
hij zich groen en geel van jaloezie.
„Verbeeld je," zei bij, „den avond voor
Kerstmis komt hij bij mij bedelen en nu
geeft hij een gastmaal of hij een Graaf
of een Koning is!"
Hij ging naar zijn armen broer toe en
zei:
„Waar heb je, voor den duivel, dien
rijkdom ineens vandaan?"
Maar evenmin als de vrouw, kon de
rijke broer iets los krijgen. Maar later op
den avond, toen hij door het heerlijke
maal erg vroolijk geworden was, kwam
de arme broer met zijn molen voor den
dag.
„Nu zal ik het je eens toonen," zeide hij.
De molen kwam midden op tafel te
staan en de man liet hem nu eens dit,
dan weer dat malen.
Toen de rijke broer dat zag, soebatte
hij alles bij elkaar om den molen toch
maar te krijgen. Eerst wilde de ander er
niets van weten, maar ten slotte stond
hij den kostbaren molen aan zijn broer
af voor driehonderd gulden.
„Maar," zei hij, „na den oogst krijg je
hem pas, want ik wil eerst zooveel bij
elkaar hebben, dat ik er langen tijd ge
noeg aan heb."
Zooals je wel begrijpen kunt, was er
voor den molen geen kans om te gaan
roesten!
Na den oogst kreeg de rijke broer den
molen in zijn bezit.
Den dag daarop beval de rijke broer
zijn vrouw met de maaiers mee naar het
veld te gaan, dan zou hij wel voor het
middageten zorgen.
Toen het tegen twaalven liep, zette
hij den molen op tafel en liet rijstepap
en haring malen.
De molen begon te malen rijstepap
„Haal dien vervloekten molen van je
terug en laat hem ophouden te malen,
want als dat nog een uur zoo doorgaat,
verdrinkt het heele dorp in de rijstepap
met haring!'
Maar de andere wilde den molen niet
terugnemen, tenzij hij nog eens drie
honderd gulden betaalde.
Er zat niets anders voor hem op. Zijn
arme broer was nu ook rijk hij had
èn het geld èn den molen,
Hij liet een prachtig huis bouwen. De
molen maalde zooveel geld voor hem,
als hij maar hebben wilde, en hij kon den
molen laten stoppen, omdat hij de
vreemde woorden wist van den hout
hakker. Zoo dom was hij niet geweest
om die te verklappen!
Hij werd schat- en schatrijk. Hij liet
zijn huis beslaan met gouden platen,
/omdat hij niet meier wist, wat hij met zijn
'geld moest doen.
Van heel ver in zee kon men het fèl
schitterende huis zien. Ieder, die voorbij
voer, ging aan land om den man in zijn
gouden paleis te bezoeken en om den
en haring rijstepap en haring
Eerst alle potten en pannen vol, en toen
nog al méér en méér, zoodat de keuken
er van dreef.
De boer raakte buiten zichzelf van
woede. Was die molen bezeten!? Hij
draaide en prutste er aan, maar wat hij
ook deed, 't hielp allemaal niets. De
molen bleef maar malen rijstepap en
haring rijstepap en haring.
Ten slotte werd het zoo'n zee van pap,
dat de boer zelf er haast in verdronk. Hij
duwde vlug de deur naar de kamer open,
maar in een minimum van tijd was ook
de kamer vol. Toen rende hij het veld
in, maar de stroom van pap en haring
volgde. Zijn heele erf, al zijn landerijen,
waar hij over liep, werden met de
rijstepap en haring overstroomd,
Intusschen begreep zijn vrouw, die aan
't hooien was, niet, waarom haar man
toch niet kwam roepen voor 't eten.
„Laten we maar naar huis gaan," zei
ze tegen de maaiers, hij kan natuurlijk
niet met het koken overweg; ik zal hem
wel even een handje helpen."
Ze gingen dus naar huis terug.
Toen ze de helling opkwamen, stond
de vrouw verstijfd van schrik; daar kwam
haar man aanhollen, en achter hem
een zee van rijstepap en haring
„Ga gauw mee, of éét zooveel, dat die
haring en rijstepap verdwijnt," gilde ze
hem toe. Hij bleef niet eens stil staan
bij hen, maar holde door naar het huis
van zijn broer.
wondermolen te zien, waarover talrijke
verhalen wijd en zijd de ronde deden.
Gp een keer kwam er een eenvoudige
visscher op bezoek. Hij vroeg om den
molen te zien. Toen deze gebracht werd,
vroeg hij, of de molen ook visschen kon
malen.
„Natuurlijk kan hij dat", verzekerde de
eigenaar van den molen.
Toen bad en smeekte de visscher, hem
maar één dag den molen te willen leenen.
Eerst wilde de man er niets van weten,
maar toen de visscher, die een redenaars
talent had, hem bad en smeekte in de
mooiste woorden, zijn eigen armoede en
ellende tegenover den rijkdom van den
ander stelde, en aantoonde hoe weinig 't
voor zoo'n rijk mensch zou beteekenen,
om den molen één dag uit te leenen,
stond de eigenaar ten tweeden male zijn
kostbaren molen af.
De visscher nam zijn molen in zijn boot
en voer er mee op zee. Maar in de haast
had hij de vreemde woorden vergeten, die
de man hem geleerd had. En toen nu de
boot vol visschen was gemaald, kon hij
den molen niet meer stop zetten. De boot
werd al voller en voller en tenslotte
zonken boot, èn visschen, èn molen,
èn de visscher zelf, tot op den bodem van
de zee. En daar maalt de molen tot op
den huidigen dag al maar visschen, groote
en kleine, dikke en dunne, en nu hebben
alle menschen er plezier van, in plaats
van één.
PALJAS.
Ja, nu de lange avonden weer komen
en er toch ook wel eens een uurtje voor
knutselen overschiet, móeten we weer
van alles te doen hebben. En daarom
zal er in dit hoekje dan ook weer ge
regeld, meer dan in de zomermaanden
wat knutselwerk opgegeven worden.
Vandaag gaan we met zijn allen een
onderzeeër fabriceeren.
Niet, dat we zoo geweldig oorlogs
zuchtig aangelegd zijn. Maar omdat het
een aardig bootje is, die je voor mijn
part ook een anderen titel dan duikboot
moogt geven.
Hierboven heb ik je vast een plaatje
geteekend van het geheele ding, dan
heb je er al vast eenig idee van, hoe
en wat het worden moet.
De romp van het schip bestaat uit een
plat stuk hout. Om dat te maken, moet
je even naar het volgende plaatje kij
ken, Daar zie je een teekening van boven
en eentje van op zij. Ik geef die alle
bei, want nu kun je meteen op de
onderste zien, hoe dik of je plank moet
wezen. De cijfers, die er bijstaan, gevm
het aantal centimeters aan. Natuurlijk
komt het er op een milimeler meer of
minder niet op aan, maar je doet toch
verstandig je zooveel mogelijk aan de
opgegeven maten te houden.
Je zoekt dus op zolder een plankje
van ongeveer K c.M. dik en zaagt 't tot
een rechthoek van 8 c.M. lang (de heele
lengte van de boot) en 2h c.M. breed.
Wil iemand een grooter schip bouwen,
dan neemt ie deze maten allemaal 2 of
3 maal zoo groot. Wanneer je dit recht
hoekige plankje hebt, snijdt men er op
de aangegeven manier de punten af,
zoodat er een middenstuk overblijft van
3 bij l'A.
Alvo-ens verder te gaan, doe je ver
standig, aan Moeder een stukje schuur
papier te vragen, om je scheepsromp
netjes glad te schuren.
De Commandotoren (Zie de volgende
teekening) A en de periscoop, dat is die
lange pijp, waardoor het mogelijk is, dat
men vanuit de onderwater-varende duik'
boot tóch nog boven water zien kan, B.
moeten er nu opgebracht worden.
De commandotoren is een kleine
schuin-bijloopende kurk die op het mid
den van het bovendek gelijmd wordt. De
periscoop is een dun, aangepunt stukje
hout, dat boven en in 't midden van den
commanditoren d.w.z. de kurk wordt
gestoken
A
1 11
t
Ik had het daar juist over het boven
dek. Daarover moeten we het nog even
hebben. Je ziet het ook op figuur 3.
Het is n.l. niets anders dan een dun
plankje, ter dikte van dat van een si
garenkistje en ter dikte van 1 lengte
van 3 centimeter. Zooals je tevens op
bovenstaand teekenintSetje ziet zijn to
ren en periscoop samen 2.
Nu nog even naar de machine, die
onze onderzeeër in beweging moet
brengen. Je begint met een smal hou
ten plankenreepje te snijden, zooals ik
dat in figuur 4 geteekend heb.
Boor daar dan een gaatje in, niet te
ver van het uiteinde, waarin de schroef
as daar hebben we het dadelijk over
precies past. Maak dit smalle houtje
nu met behulp van twee kleine schroef
jes aan de achterzijde der boot vast
(Zie hiervoor de eerste teekening).
Het laatste plaatje stelt de as met
schroef voor. De eerste is niets anders
dan een klein koperen haakje, dat je in
iederen ijzerwinkel kunt kooDen. Maar
neem er dan twee, want je hebt er vóór
aan de boot ook nog eentje noodig, zoo
als je op het eerste plaatje zien kunt.
De schroef zelf kun je het best van tin
maken. Neem een rond plaatje niet al
te dik tin (Zie fig. 5) en snijd daar met
een stevig scherp puntig mes de schroef
uit in den vorm, zooals ik jullie dat
hieronder teekende.
Met een beetje stevige schaar kun je
deze schroefbladen ook heel gemakke
lijk uitknippen.
Als dit gebeurd is, moet je de uitein
den een heel klein beetje ombuigen,
maar elk in tegengestelde richting. Je
kunt dat op het laatste plaatje rechts
duidelijk zien.
De schroefas steek je nu door de
schroefbladen en njet een stukje koper
draad of nog, beter met een beetje sol
deer, waarmee vader je dan wel even
zal willen helpen, maak je de zaak ste
vig vast.
Zooals je op de eerste teekening ziet,
wordt voor aan de boot in den onder
kant ook een zoogenaamd „oogje" ge
draaid.
Dan neem je een eindje heel dunne
elastiek en draait dat op de in fig. 1
aangegeven manier om de heide „oogjes",
waarna je de uiteinden van dit „rubber-
touw" aan elkaar vastknoopt.
Doordat bet elastiek is, zit de heele
zaak flink gespannen.
En wat nu?
Dan begint de proefvaart. Je neemt
bet schip in je linkerhand en met je
rechter draai je de schroefas voorzich
tig naar rechts op, net alsof je de klok
opwindt. Natuurlijk gaat het elastiek dan
gedraaid zitten, rolt zich als het ware op.
Zet nu, terwijl je met je rechterhand
fe schroef steeds vast blijft houden, het
schip in het water en laat dan de
schroefas los. Door de kracht van het
elastiek zal dan de schroefas en dus
ook de schroef beginnen te draaien cn
oe boot schiet als een vischje door het
water.
Je moet je onderzeeër als het kan in
een behoorlijk vaarwater, een sloot bij
voorbeeld, van stapel laten Ioopen. Je
doet dan echter ve-standig, vooral wan
neer het een breede sloot is, een d-aad
geren aan den periscoop vast te maken,
anders gaat je heele schip foetsie.
Nou nog een paar goede raadgevingen.
Net zou al een duizendste tref wezen,
a's je boot precies in evenwicht op het
water zou komen te liggen. Dat kan
gemakkelijk veroorzaakt wo-den door
"et niet precies afsnijden der punten
van den ronlp of het niet secuur in het
midden vastmaken van het bovendek
en den toren met periscoop. Gaat er dan
verder niets meer aan snijden, maar
neem wat punaises en steek die op zij
aan den te lichten kant in je boot, net
zooveel, totdat ie plat op het water
hgt.
ken slotte nog iels. Wanneer je wat
langer met je boot wilt spelen, geef hem
dan voor het te water laten een streekie
verf. Nje( alleen, dat ie schuit er dan
veel aardiger uitziet, maar het bout
wordt ook niet zoo nat van binnen en
le boot dus minder zwaar.
Vertel me eens bij gelegenheid, hoe
je die schuitenm^ke-ij bevallen is. Als
ie het nog al een heel ka-wei vindt, denk
dfn maar aan Csaar Heter den Groote,
die er niet tegen op zag, uit zijn verre
Rusland hier naar Zaandam te komen
°m er het scheepstimmeren te leeren.
Mientje van Voorden had met Sint
Niklaas een halskettinkje gekregen
van pareltjes, 't Stond haar aller
aardigst en natuurlijk moest iedereen
het bewonderen. Toen ze even de ka
mer uit was, riep Toos: „Zijn dat
nu echte parels?"
„Wel neen," kwam Henk, „dat zijn
nagemaakte parels, echte parels zouden
veel te duur zijn."
„Maar weet je nu wel waar de echte
parels vandaan komen?" vroeg mijnheer
van Voorden, die het gesprek hoorde.
Neen, dat wist Henk niet. „Ik geloof
dat het iets met schelpen te maken heeft"
meende Toos.
„Zeker," zei haar vader. „De echte
parels zijn afkomstig van de pareloes
ter. Dat is een dier met een week lichaam
dat in zee leeft en twee schelpen
heeft. (Fig, 1).
Aretoe Jte.)-
De eene schelp is wat boller dan de
andere en dient als kommetje, de an
dere, meer plat, dient als deksel. In de
Noordzee komen zulke oesters niet
voor, wel gewone zonder parels.
„O ja," antwoordde Henk, „er zijn
zelfs oestercultures in Zeeland. Dat
hebben we op aardrijkskundeles gehad."
„Ja," ging mijnheer van Voorden ver
der, „en die oesterteelt is nog niet zoo
gemakkelijk. Als jong dier zwemt de
oester vrij rond, maar als ze wat grooter
geworden is, groeit ze vast aan den
bodem. Maar daarvoor moet deze rots
achtig wezen en omdat er in de Zeeuw-
sche stroomen geen natuurlijke rotsen
zijn, worden ze gemaakt van dakpannen.
Daarom zijn oesters ook altijd zoo duur,
om de kosten van het kweeken goed te
maken. Bovendien worden heel wat oes
ters door zeesterren opgegeten. Dat lijkt
wel gek, als je het voor 't eerst hoort,
maar je moet weten, dat de zeester (Fig.
2) erg veel kracht heeft in haar armen.
Ze heeft er vijf en als ze dus met drie
armen stevig op den grond rust, heeft
ze er nog twee over om de schelpen
van de oester uit elkaar te trekken.
Dit lukt haar des te beter, omdat zij een
vergift in de oester spuit. Is het gelukt
op die manier de schelpen van elkaar
te krijgen, dan kruipt de zeester midden
boven het weeke lichaam van de oester
en laat haar maag naar buiten zakken.
Met die maag zuigt zij nu alles, wat eet
baar is, uit de oester en laat alleen de
schelpen over. Je begrijpt, dat de oester
kweekers niet erg op de zeesterren ge
steld zijn. Zooals ik al zei, komen er ge
woonlijk geen parels van waarde in de
Noordzee-oesters voor. Wel vind je
misschien, aan den binnenkant van de
schelp soms een rond pareltje, met de
schelp vergroeid en een enkele maal
een losse parel, maar de echte pareloester
komt alleen voor in de warme streken,
hoofdzakelijk in de Perzische Golf."
„Is parelmossel hetzelfde als parel
oester?" vroeg Henk. „Neen, was het
antwoord. „De pareloester hoort in zee
thuis, de parelmossel in het zoete water.
In onze rivieren vindt men ze niet, maar
in D'.'Usrhland wel. (Fig. 3).
p»r<J
Maar nu wou je wel graag weten, wat
eigenlijk parels zijn. Wanneer je een
schelp aan den binnenkant bekijkt, dan
zie je meestal mooie kleuren, die je her
inneren aan de kleuren van den regen
boog. Dat noemen we parelmoer. Zulk
farelmoer gebruiken de menschen om
noopen van te maken, tenminste als de
laag dik genoeg is. Maar als je den naam
parelmoer goed begrijpt, dan wil dat niet
anders zeggen, dan dat het dezelfde
stof is, waar de parels uit bestaan. Dat
kan ook niet anders, want schelp en
parels bestaan beide uit kalk, die door
de huid van hét dier, den mantel, wordt
gevormd. Parels ontstaan, als een zand
korreltje of een klein diertje in der man
tel is terechtgekomen. Dan vormt zoo'n
zandkorreltje het middelpunt van een
parel, die grooter wordt naarmate het
dier zelf groeit. Bij minder kostbare
parels heeft men wel eens een doorsnede
Boem! Bij het huis sprong Job bezweet
En razend van zijn fiets,
En bonkte dreunend op de deur,
Maar ach! Hij hoorde niets.
„Doe open, gauwdief!" schreeuwde bij.
,,'t Geduld raakt bij mij óp,
En als jij niet gauw open doét,
Sla ik je deur kapot!"
De bedelaar riep door het raam:
„Kom heertje, wees bedaard,
Want zie, die schat is juist bij mij
Zoo bovens-best bewaard.
Maak u niet druk, mijn waarde heer,
Gij komt hier toch niet in.
En wat ge ook raast en beukt en bonst,
Ik geef u niet uw zin!
„Dat zal ik zien!" riep Oome Job,
„Jou snoodaard, die je bent!
Veel praatjes ja, maar t deert mij niet,
Wacht jij maar een moment!
En om den hoek daar haalde Job
Een laddertje vandaan
En zette dat met veel geweld
Pal onder 't vensterraam.
(Wordt vervolgd.)
gemaakt (Fig. 4), waarop die lagèn du!-t
delijk te zien zijn."
„En de parels van den halsketting van
Mientje?" vroeg Toos, die graag het
praatje nog wat rekken wou. „0, ant
woordde haar vader lachend, „zulke
parels worden meestal gemaakt van gla
zen kralen, die met een zilverachtig
laagje bestreken worden. Die xilverkleuT
wordt verkregen door de kleurstof uit de
schubben van sommige visschen te ver
zamelen.Maar zeg dat maar niet aan
Mientje, want ze zou het niet begrijpen."
Russische jongens en meisjes doen 'a
heeleboel spelleties in de open lucht,
die Wij hier niet kennen.
Lang voordat wij er hier in West-
Europa notie van hadden, waren het
tennisspel en 't voetballen in Rusland
reeds bekend en hebben langzamerhand
niet alleen in de steden, maar ook op
het platteland de oude nationale spelen
verdrongen.
Het is hier immers precies ïoo gegaan.
Welke Hollandsche jongen kent er bijv.
nog „beugelen"?
Maar op de afgelegen Russische dor
pen zijn ze nog in zwang en de Revolu
tie der Bolsjewiki ten spijt worden ze
daar nog steeds gespeeld.
En 'k wed, dat jullie ze zeker erg leuk
zullen vinden. Daarom vertel ik jullie
iets van de drie meest bekende en ook
meest gespeelde.
Het eerste heet:
Lapta.
Het is een balspel, waaraan een wil'
lekeurig aantal spelers mee kan doen.
G.
O
d-
Hu I»
Bekijk eerst bovenstaand plaatje maar
eens even. Dat stelt het speelveld voorj
je ziet 'n langwerpig terrein ter lengte
van 30 a 40 pas. De breedte is ongeveer
de helft daarvan.
In het midden der beide korte speel
terrein-zijden wordt 'n kleine ruimte af
gezet, die A's huis en B's huis heeten.
De spelers worden in twee partijen
verdeeld, die ieder hun aanvoerder kie
zen.
Deze twee „tossen" eerst (net als
voor 'n voetbalmatch) wie het eerst aan
de beurt zal komen. (Laten we zeg
gen A.)
Is dit gebeurd, dan plaatst de winnaar
zich op de midden-lijn en gooit 'n bal
omhoog en wel zoo hoog als ie kan.
Zijn partij, die zich in A's huis bevindt,
moet onmiddellijk, wanneer de aanvoer
der gegooid heeft maar niet eerder
naar B's huis rennen en dan weer terug.
Ze moeten probeeren hun eigen huis
weer bereikt te hebben, vóór de bal op
den grond neerkomt
Op 't oogenblik van den gooi rennen
de tegenstanders, dus B. met z'n kor
nuiten, uit hun eigen huis en verspreiden
zich over 't veld om den bal te grijpen,
vóór hij den grond aanraakt.
Is de bal neergekomen, dan moeten de
spelers van partij A., die hun eigen huis
nog niet bereikt hebben, blijven staan,
waar ze zich op dat moment bevinden.
'n B'er, die den bal vangt of opraapt,
mag nu vanaf de plaats, waar dit ge
beurt, 'n worp doen naar een der ach-
tei blijvers van de A-partij. Wordt deze
geraakt, dan is ie „dood" en mag niet
meer meespelen.
Dan gooit de aanvoerder der andere
partij dtn bal. Zijn partij rent ook naar
net tegenovergestelde huis en terug, ter
wijl de anderen op hun beurt nu de
vijanden zijn.
De partij, die de meeste spelers
„thuis" heeft, is de winnaar.
Zoo kan een serie spelers met 3
of 4 beurten voor iederen kant gespea'd
worden.
Op t eind zijn dan natuurlijk door de
vele „dooien" nog maar enkele spelers
„levend" en dan begint het spel op
nieuw.
n Aanvoerder, die goed kan gooien,
zoodat de loopers voldoenden tijd heb
ben, is natuurlijk de halve winst. Want
daar komt het op aan.
De aanvoerder mag den opgegooiden
bal ook zelf opvangen en hem dan nog
eens opgooien, maar hij vooral moet er
voor zorgen niet „gedood" te worden,
omdat zijn partij steunt op z'n gewiekst
heid in 't gooien.
De loopers moeten niet op 'n kluitje
gaan tippelen, maar zooveel mogelijk in
open formatie" het speelterrein over
rennen, des te kleiner is de kans geraakt
te worden.
Evenmin moeten de vijanden niet alle
maal tegelijk den bal willen grijpen.
Wil je 't spel nog 'n beetje lastiger
maken, spreek dan te voren af, dat er
geen dooden gemaakt mogen worden,
wanneer de bal niet gevangen is voor
ie den grond bereikt.
Den volgenden keer vertel ik jullie
nog 'n ander Russisch spelletje.
Maar eerst moeten jullie dit maar
eens probeeren.
Afgesproken?