oo t n* H c* DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL 01 DE MOLEN, DIE OP DEN BODEM DER ZEE MAALT. HOE MAKEN WE EEN DUIKBOOT? A PARELS OF GEEN PARELS. DOOR G. D. HOOGENDOORN. 'n Paar oude Russische spelen. I# -B 1 ©ffl M Brei t i\Onz Overname uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden. naar Absförnsen. Heel, heel lang geleden, leefden er eens twee broers; de eene was erg rijk en de andere erg arm. Toen het tegen Kerstmis liep, had de arme broer geen brood of geen vleesch in huis. Daarom ging hij ndar zijn rijken broer en smeekte hem om een kleinigheid voor de Kerst dagen. Het was niet de eerste keer, dat de arme naar zijn rijken broer ging, en omdat de laatste nogal gierig was, zag hij zijn armen broer liever niet dan wel. „Als je doen wilt, wat ik je voorstel,' zei hij, „krijg je een heerlijke ham van me." Dat beloofde de arme, en zijn ge zicht straalde van blijdschap, toen hij aan de ham dacht. De rijke broer ging even weg en kwam daarna terug met de ham onder zijn arm. „Hier heb je 'n ham en loop er mee naar den duivel." Bij die woorden wierp hij hem de groote ham toe. n „Wat ik beloofd heb, moet ik doen," zei de andere bij zichzelf, terwijl hij de ham opraapte, en hij ging op weg. Den geheelen- langen dag liep hij, tot hij tegen den avond bij een hèl-verlicht huis kwam. „Hier zal ik maar eens binnengaan,'' dacht hij. Er stond een oude man bij een stapel hout. Hij had een langen, grijzen baard en stond hout te hakken. „Goeden avond," zei de man, die de ham droeg. „Goeden avond," gaf de ander ten ant woord. „Zoo laat nog aan den wandel?" „Ik moet naar den duivel, maar ik weet niet of ik wel op den goeden weg ben." „Jawel, je bent op den goeden weg. Déar, aan den overkant, woont de duivel, maar als je met die ham binnenkomt, ZMllen ze je die wel willen afkoopen. Dan moet je er geen geld voor vragen, maar dien ouden molen, die achter de deur staat. Kom dan weer terug bij mij, dan zal ik je wijzen, hoe je met 't ding om moet springen; hij heeft groote waarde!" De man met de ham bedankte voor de verkregen inlichtingen en klopte bij den duivel aan. Toen hij binnenkwam krioelden de kleine duiveltjes om hem heen als mieren en schreeuwden allen door elkaar om de ham. „Ik was nog wel van plan, die voor Kerstmis te bewaren, maar als jullie er zoo op gesteld zijn, wil ik ze wel ver- koopen voor dien molen daar achter de deur." De duivel wilde den molen niet graag kwijt; hij bood allerhande andere din gen voor de ham, maar de man hield voet bij stuk: de ham voor den molen, óf niets. Zoo kreeg hij dan terstond den molen. Bij den ouden houthakker kreeg hij weer inlichtingen, hoe den molen te ge bruiken. Hij bedankte den ouden man hartelijk en begaf zich op den terugweg. Maar hoe hij zich ook haastte, hij kwam niet thuis voor klokslag twaalf uur in den Kerstnacht. „Waar ben je toch geweest?" vroeg zijn vrouw. „Ik heb uren en uren gewacht en ik heb nog geen houtje om onder de pan te leggen. Een mooie Kerstmis!" „Ik had met eerder kunnen komen, vrouw," antwoordde hij. „Ik heb zooveel te doen gehad! Maar ik zal je nu eens wat laten zien." Hij zette den molen op tafel en zei een paar vreemde woorden, die de oude houthakker hem geleerd had. Eerst kwamen er overal gezellig roode lichtjes in de kamer, toen een prachtig, glanzend-wit tafellaken over de geschuur de houten tafel, toen eetwaren en bier, en iederen keer, dat de man iets vroeg, kwam er weer iets heerlijks. Hij eindigde het Kerstmaal met een grooten plum pudding. Zijn vrouw was één en al verbazing. Ze vroeg herhaaldelijk aan haar man, waar hij dien wonderlijken molen toch van daan had, maar hij liet niets los en zei: ,,'t Doet er niet toe, hoe ik er aan kom! Je ziet, hoe de molen alles maalt, wat ik maar hebben wil en geenszins stroef wordt!" Zoo maalde de molen de heerlijkste spijzen voor de beide Kerstdagen. Óp den derden dag vroeg de man zijn vrienden voor een feestmaaltijd. Toen de rijke broer dat hoorde, ergerde hij zich groen en geel van jaloezie. „Verbeeld je," zei bij, „den avond voor Kerstmis komt hij bij mij bedelen en nu geeft hij een gastmaal of hij een Graaf of een Koning is!" Hij ging naar zijn armen broer toe en zei: „Waar heb je, voor den duivel, dien rijkdom ineens vandaan?" Maar evenmin als de vrouw, kon de rijke broer iets los krijgen. Maar later op den avond, toen hij door het heerlijke maal erg vroolijk geworden was, kwam de arme broer met zijn molen voor den dag. „Nu zal ik het je eens toonen," zeide hij. De molen kwam midden op tafel te staan en de man liet hem nu eens dit, dan weer dat malen. Toen de rijke broer dat zag, soebatte hij alles bij elkaar om den molen toch maar te krijgen. Eerst wilde de ander er niets van weten, maar ten slotte stond hij den kostbaren molen aan zijn broer af voor driehonderd gulden. „Maar," zei hij, „na den oogst krijg je hem pas, want ik wil eerst zooveel bij elkaar hebben, dat ik er langen tijd ge noeg aan heb." Zooals je wel begrijpen kunt, was er voor den molen geen kans om te gaan roesten! Na den oogst kreeg de rijke broer den molen in zijn bezit. Den dag daarop beval de rijke broer zijn vrouw met de maaiers mee naar het veld te gaan, dan zou hij wel voor het middageten zorgen. Toen het tegen twaalven liep, zette hij den molen op tafel en liet rijstepap en haring malen. De molen begon te malen rijstepap „Haal dien vervloekten molen van je terug en laat hem ophouden te malen, want als dat nog een uur zoo doorgaat, verdrinkt het heele dorp in de rijstepap met haring!' Maar de andere wilde den molen niet terugnemen, tenzij hij nog eens drie honderd gulden betaalde. Er zat niets anders voor hem op. Zijn arme broer was nu ook rijk hij had èn het geld èn den molen, Hij liet een prachtig huis bouwen. De molen maalde zooveel geld voor hem, als hij maar hebben wilde, en hij kon den molen laten stoppen, omdat hij de vreemde woorden wist van den hout hakker. Zoo dom was hij niet geweest om die te verklappen! Hij werd schat- en schatrijk. Hij liet zijn huis beslaan met gouden platen, /omdat hij niet meier wist, wat hij met zijn 'geld moest doen. Van heel ver in zee kon men het fèl schitterende huis zien. Ieder, die voorbij voer, ging aan land om den man in zijn gouden paleis te bezoeken en om den en haring rijstepap en haring Eerst alle potten en pannen vol, en toen nog al méér en méér, zoodat de keuken er van dreef. De boer raakte buiten zichzelf van woede. Was die molen bezeten!? Hij draaide en prutste er aan, maar wat hij ook deed, 't hielp allemaal niets. De molen bleef maar malen rijstepap en haring rijstepap en haring. Ten slotte werd het zoo'n zee van pap, dat de boer zelf er haast in verdronk. Hij duwde vlug de deur naar de kamer open, maar in een minimum van tijd was ook de kamer vol. Toen rende hij het veld in, maar de stroom van pap en haring volgde. Zijn heele erf, al zijn landerijen, waar hij over liep, werden met de rijstepap en haring overstroomd, Intusschen begreep zijn vrouw, die aan 't hooien was, niet, waarom haar man toch niet kwam roepen voor 't eten. „Laten we maar naar huis gaan," zei ze tegen de maaiers, hij kan natuurlijk niet met het koken overweg; ik zal hem wel even een handje helpen." Ze gingen dus naar huis terug. Toen ze de helling opkwamen, stond de vrouw verstijfd van schrik; daar kwam haar man aanhollen, en achter hem een zee van rijstepap en haring „Ga gauw mee, of éét zooveel, dat die haring en rijstepap verdwijnt," gilde ze hem toe. Hij bleef niet eens stil staan bij hen, maar holde door naar het huis van zijn broer. wondermolen te zien, waarover talrijke verhalen wijd en zijd de ronde deden. Gp een keer kwam er een eenvoudige visscher op bezoek. Hij vroeg om den molen te zien. Toen deze gebracht werd, vroeg hij, of de molen ook visschen kon malen. „Natuurlijk kan hij dat", verzekerde de eigenaar van den molen. Toen bad en smeekte de visscher, hem maar één dag den molen te willen leenen. Eerst wilde de man er niets van weten, maar toen de visscher, die een redenaars talent had, hem bad en smeekte in de mooiste woorden, zijn eigen armoede en ellende tegenover den rijkdom van den ander stelde, en aantoonde hoe weinig 't voor zoo'n rijk mensch zou beteekenen, om den molen één dag uit te leenen, stond de eigenaar ten tweeden male zijn kostbaren molen af. De visscher nam zijn molen in zijn boot en voer er mee op zee. Maar in de haast had hij de vreemde woorden vergeten, die de man hem geleerd had. En toen nu de boot vol visschen was gemaald, kon hij den molen niet meer stop zetten. De boot werd al voller en voller en tenslotte zonken boot, èn visschen, èn molen, èn de visscher zelf, tot op den bodem van de zee. En daar maalt de molen tot op den huidigen dag al maar visschen, groote en kleine, dikke en dunne, en nu hebben alle menschen er plezier van, in plaats van één. PALJAS. Ja, nu de lange avonden weer komen en er toch ook wel eens een uurtje voor knutselen overschiet, móeten we weer van alles te doen hebben. En daarom zal er in dit hoekje dan ook weer ge regeld, meer dan in de zomermaanden wat knutselwerk opgegeven worden. Vandaag gaan we met zijn allen een onderzeeër fabriceeren. Niet, dat we zoo geweldig oorlogs zuchtig aangelegd zijn. Maar omdat het een aardig bootje is, die je voor mijn part ook een anderen titel dan duikboot moogt geven. Hierboven heb ik je vast een plaatje geteekend van het geheele ding, dan heb je er al vast eenig idee van, hoe en wat het worden moet. De romp van het schip bestaat uit een plat stuk hout. Om dat te maken, moet je even naar het volgende plaatje kij ken, Daar zie je een teekening van boven en eentje van op zij. Ik geef die alle bei, want nu kun je meteen op de onderste zien, hoe dik of je plank moet wezen. De cijfers, die er bijstaan, gevm het aantal centimeters aan. Natuurlijk komt het er op een milimeler meer of minder niet op aan, maar je doet toch verstandig je zooveel mogelijk aan de opgegeven maten te houden. Je zoekt dus op zolder een plankje van ongeveer K c.M. dik en zaagt 't tot een rechthoek van 8 c.M. lang (de heele lengte van de boot) en 2h c.M. breed. Wil iemand een grooter schip bouwen, dan neemt ie deze maten allemaal 2 of 3 maal zoo groot. Wanneer je dit recht hoekige plankje hebt, snijdt men er op de aangegeven manier de punten af, zoodat er een middenstuk overblijft van 3 bij l'A. Alvo-ens verder te gaan, doe je ver standig, aan Moeder een stukje schuur papier te vragen, om je scheepsromp netjes glad te schuren. De Commandotoren (Zie de volgende teekening) A en de periscoop, dat is die lange pijp, waardoor het mogelijk is, dat men vanuit de onderwater-varende duik' boot tóch nog boven water zien kan, B. moeten er nu opgebracht worden. De commandotoren is een kleine schuin-bijloopende kurk die op het mid den van het bovendek gelijmd wordt. De periscoop is een dun, aangepunt stukje hout, dat boven en in 't midden van den commanditoren d.w.z. de kurk wordt gestoken A 1 11 t Ik had het daar juist over het boven dek. Daarover moeten we het nog even hebben. Je ziet het ook op figuur 3. Het is n.l. niets anders dan een dun plankje, ter dikte van dat van een si garenkistje en ter dikte van 1 lengte van 3 centimeter. Zooals je tevens op bovenstaand teekenintSetje ziet zijn to ren en periscoop samen 2. Nu nog even naar de machine, die onze onderzeeër in beweging moet brengen. Je begint met een smal hou ten plankenreepje te snijden, zooals ik dat in figuur 4 geteekend heb. Boor daar dan een gaatje in, niet te ver van het uiteinde, waarin de schroef as daar hebben we het dadelijk over precies past. Maak dit smalle houtje nu met behulp van twee kleine schroef jes aan de achterzijde der boot vast (Zie hiervoor de eerste teekening). Het laatste plaatje stelt de as met schroef voor. De eerste is niets anders dan een klein koperen haakje, dat je in iederen ijzerwinkel kunt kooDen. Maar neem er dan twee, want je hebt er vóór aan de boot ook nog eentje noodig, zoo als je op het eerste plaatje zien kunt. De schroef zelf kun je het best van tin maken. Neem een rond plaatje niet al te dik tin (Zie fig. 5) en snijd daar met een stevig scherp puntig mes de schroef uit in den vorm, zooals ik jullie dat hieronder teekende. Met een beetje stevige schaar kun je deze schroefbladen ook heel gemakke lijk uitknippen. Als dit gebeurd is, moet je de uitein den een heel klein beetje ombuigen, maar elk in tegengestelde richting. Je kunt dat op het laatste plaatje rechts duidelijk zien. De schroefas steek je nu door de schroefbladen en njet een stukje koper draad of nog, beter met een beetje sol deer, waarmee vader je dan wel even zal willen helpen, maak je de zaak ste vig vast. Zooals je op de eerste teekening ziet, wordt voor aan de boot in den onder kant ook een zoogenaamd „oogje" ge draaid. Dan neem je een eindje heel dunne elastiek en draait dat op de in fig. 1 aangegeven manier om de heide „oogjes", waarna je de uiteinden van dit „rubber- touw" aan elkaar vastknoopt. Doordat bet elastiek is, zit de heele zaak flink gespannen. En wat nu? Dan begint de proefvaart. Je neemt bet schip in je linkerhand en met je rechter draai je de schroefas voorzich tig naar rechts op, net alsof je de klok opwindt. Natuurlijk gaat het elastiek dan gedraaid zitten, rolt zich als het ware op. Zet nu, terwijl je met je rechterhand fe schroef steeds vast blijft houden, het schip in het water en laat dan de schroefas los. Door de kracht van het elastiek zal dan de schroefas en dus ook de schroef beginnen te draaien cn oe boot schiet als een vischje door het water. Je moet je onderzeeër als het kan in een behoorlijk vaarwater, een sloot bij voorbeeld, van stapel laten Ioopen. Je doet dan echter ve-standig, vooral wan neer het een breede sloot is, een d-aad geren aan den periscoop vast te maken, anders gaat je heele schip foetsie. Nou nog een paar goede raadgevingen. Net zou al een duizendste tref wezen, a's je boot precies in evenwicht op het water zou komen te liggen. Dat kan gemakkelijk veroorzaakt wo-den door "et niet precies afsnijden der punten van den ronlp of het niet secuur in het midden vastmaken van het bovendek en den toren met periscoop. Gaat er dan verder niets meer aan snijden, maar neem wat punaises en steek die op zij aan den te lichten kant in je boot, net zooveel, totdat ie plat op het water hgt. ken slotte nog iels. Wanneer je wat langer met je boot wilt spelen, geef hem dan voor het te water laten een streekie verf. Nje( alleen, dat ie schuit er dan veel aardiger uitziet, maar het bout wordt ook niet zoo nat van binnen en le boot dus minder zwaar. Vertel me eens bij gelegenheid, hoe je die schuitenm^ke-ij bevallen is. Als ie het nog al een heel ka-wei vindt, denk dfn maar aan Csaar Heter den Groote, die er niet tegen op zag, uit zijn verre Rusland hier naar Zaandam te komen °m er het scheepstimmeren te leeren. Mientje van Voorden had met Sint Niklaas een halskettinkje gekregen van pareltjes, 't Stond haar aller aardigst en natuurlijk moest iedereen het bewonderen. Toen ze even de ka mer uit was, riep Toos: „Zijn dat nu echte parels?" „Wel neen," kwam Henk, „dat zijn nagemaakte parels, echte parels zouden veel te duur zijn." „Maar weet je nu wel waar de echte parels vandaan komen?" vroeg mijnheer van Voorden, die het gesprek hoorde. Neen, dat wist Henk niet. „Ik geloof dat het iets met schelpen te maken heeft" meende Toos. „Zeker," zei haar vader. „De echte parels zijn afkomstig van de pareloes ter. Dat is een dier met een week lichaam dat in zee leeft en twee schelpen heeft. (Fig, 1). Aretoe Jte.)- De eene schelp is wat boller dan de andere en dient als kommetje, de an dere, meer plat, dient als deksel. In de Noordzee komen zulke oesters niet voor, wel gewone zonder parels. „O ja," antwoordde Henk, „er zijn zelfs oestercultures in Zeeland. Dat hebben we op aardrijkskundeles gehad." „Ja," ging mijnheer van Voorden ver der, „en die oesterteelt is nog niet zoo gemakkelijk. Als jong dier zwemt de oester vrij rond, maar als ze wat grooter geworden is, groeit ze vast aan den bodem. Maar daarvoor moet deze rots achtig wezen en omdat er in de Zeeuw- sche stroomen geen natuurlijke rotsen zijn, worden ze gemaakt van dakpannen. Daarom zijn oesters ook altijd zoo duur, om de kosten van het kweeken goed te maken. Bovendien worden heel wat oes ters door zeesterren opgegeten. Dat lijkt wel gek, als je het voor 't eerst hoort, maar je moet weten, dat de zeester (Fig. 2) erg veel kracht heeft in haar armen. Ze heeft er vijf en als ze dus met drie armen stevig op den grond rust, heeft ze er nog twee over om de schelpen van de oester uit elkaar te trekken. Dit lukt haar des te beter, omdat zij een vergift in de oester spuit. Is het gelukt op die manier de schelpen van elkaar te krijgen, dan kruipt de zeester midden boven het weeke lichaam van de oester en laat haar maag naar buiten zakken. Met die maag zuigt zij nu alles, wat eet baar is, uit de oester en laat alleen de schelpen over. Je begrijpt, dat de oester kweekers niet erg op de zeesterren ge steld zijn. Zooals ik al zei, komen er ge woonlijk geen parels van waarde in de Noordzee-oesters voor. Wel vind je misschien, aan den binnenkant van de schelp soms een rond pareltje, met de schelp vergroeid en een enkele maal een losse parel, maar de echte pareloester komt alleen voor in de warme streken, hoofdzakelijk in de Perzische Golf." „Is parelmossel hetzelfde als parel oester?" vroeg Henk. „Neen, was het antwoord. „De pareloester hoort in zee thuis, de parelmossel in het zoete water. In onze rivieren vindt men ze niet, maar in D'.'Usrhland wel. (Fig. 3). p»r<J Maar nu wou je wel graag weten, wat eigenlijk parels zijn. Wanneer je een schelp aan den binnenkant bekijkt, dan zie je meestal mooie kleuren, die je her inneren aan de kleuren van den regen boog. Dat noemen we parelmoer. Zulk farelmoer gebruiken de menschen om noopen van te maken, tenminste als de laag dik genoeg is. Maar als je den naam parelmoer goed begrijpt, dan wil dat niet anders zeggen, dan dat het dezelfde stof is, waar de parels uit bestaan. Dat kan ook niet anders, want schelp en parels bestaan beide uit kalk, die door de huid van hét dier, den mantel, wordt gevormd. Parels ontstaan, als een zand korreltje of een klein diertje in der man tel is terechtgekomen. Dan vormt zoo'n zandkorreltje het middelpunt van een parel, die grooter wordt naarmate het dier zelf groeit. Bij minder kostbare parels heeft men wel eens een doorsnede Boem! Bij het huis sprong Job bezweet En razend van zijn fiets, En bonkte dreunend op de deur, Maar ach! Hij hoorde niets. „Doe open, gauwdief!" schreeuwde bij. ,,'t Geduld raakt bij mij óp, En als jij niet gauw open doét, Sla ik je deur kapot!" De bedelaar riep door het raam: „Kom heertje, wees bedaard, Want zie, die schat is juist bij mij Zoo bovens-best bewaard. Maak u niet druk, mijn waarde heer, Gij komt hier toch niet in. En wat ge ook raast en beukt en bonst, Ik geef u niet uw zin! „Dat zal ik zien!" riep Oome Job, „Jou snoodaard, die je bent! Veel praatjes ja, maar t deert mij niet, Wacht jij maar een moment! En om den hoek daar haalde Job Een laddertje vandaan En zette dat met veel geweld Pal onder 't vensterraam. (Wordt vervolgd.) gemaakt (Fig. 4), waarop die lagèn du!-t delijk te zien zijn." „En de parels van den halsketting van Mientje?" vroeg Toos, die graag het praatje nog wat rekken wou. „0, ant woordde haar vader lachend, „zulke parels worden meestal gemaakt van gla zen kralen, die met een zilverachtig laagje bestreken worden. Die xilverkleuT wordt verkregen door de kleurstof uit de schubben van sommige visschen te ver zamelen.Maar zeg dat maar niet aan Mientje, want ze zou het niet begrijpen." Russische jongens en meisjes doen 'a heeleboel spelleties in de open lucht, die Wij hier niet kennen. Lang voordat wij er hier in West- Europa notie van hadden, waren het tennisspel en 't voetballen in Rusland reeds bekend en hebben langzamerhand niet alleen in de steden, maar ook op het platteland de oude nationale spelen verdrongen. Het is hier immers precies ïoo gegaan. Welke Hollandsche jongen kent er bijv. nog „beugelen"? Maar op de afgelegen Russische dor pen zijn ze nog in zwang en de Revolu tie der Bolsjewiki ten spijt worden ze daar nog steeds gespeeld. En 'k wed, dat jullie ze zeker erg leuk zullen vinden. Daarom vertel ik jullie iets van de drie meest bekende en ook meest gespeelde. Het eerste heet: Lapta. Het is een balspel, waaraan een wil' lekeurig aantal spelers mee kan doen. G. O d- Hu I» Bekijk eerst bovenstaand plaatje maar eens even. Dat stelt het speelveld voorj je ziet 'n langwerpig terrein ter lengte van 30 a 40 pas. De breedte is ongeveer de helft daarvan. In het midden der beide korte speel terrein-zijden wordt 'n kleine ruimte af gezet, die A's huis en B's huis heeten. De spelers worden in twee partijen verdeeld, die ieder hun aanvoerder kie zen. Deze twee „tossen" eerst (net als voor 'n voetbalmatch) wie het eerst aan de beurt zal komen. (Laten we zeg gen A.) Is dit gebeurd, dan plaatst de winnaar zich op de midden-lijn en gooit 'n bal omhoog en wel zoo hoog als ie kan. Zijn partij, die zich in A's huis bevindt, moet onmiddellijk, wanneer de aanvoer der gegooid heeft maar niet eerder naar B's huis rennen en dan weer terug. Ze moeten probeeren hun eigen huis weer bereikt te hebben, vóór de bal op den grond neerkomt Op 't oogenblik van den gooi rennen de tegenstanders, dus B. met z'n kor nuiten, uit hun eigen huis en verspreiden zich over 't veld om den bal te grijpen, vóór hij den grond aanraakt. Is de bal neergekomen, dan moeten de spelers van partij A., die hun eigen huis nog niet bereikt hebben, blijven staan, waar ze zich op dat moment bevinden. 'n B'er, die den bal vangt of opraapt, mag nu vanaf de plaats, waar dit ge beurt, 'n worp doen naar een der ach- tei blijvers van de A-partij. Wordt deze geraakt, dan is ie „dood" en mag niet meer meespelen. Dan gooit de aanvoerder der andere partij dtn bal. Zijn partij rent ook naar net tegenovergestelde huis en terug, ter wijl de anderen op hun beurt nu de vijanden zijn. De partij, die de meeste spelers „thuis" heeft, is de winnaar. Zoo kan een serie spelers met 3 of 4 beurten voor iederen kant gespea'd worden. Op t eind zijn dan natuurlijk door de vele „dooien" nog maar enkele spelers „levend" en dan begint het spel op nieuw. n Aanvoerder, die goed kan gooien, zoodat de loopers voldoenden tijd heb ben, is natuurlijk de halve winst. Want daar komt het op aan. De aanvoerder mag den opgegooiden bal ook zelf opvangen en hem dan nog eens opgooien, maar hij vooral moet er voor zorgen niet „gedood" te worden, omdat zijn partij steunt op z'n gewiekst heid in 't gooien. De loopers moeten niet op 'n kluitje gaan tippelen, maar zooveel mogelijk in open formatie" het speelterrein over rennen, des te kleiner is de kans geraakt te worden. Evenmin moeten de vijanden niet alle maal tegelijk den bal willen grijpen. Wil je 't spel nog 'n beetje lastiger maken, spreek dan te voren af, dat er geen dooden gemaakt mogen worden, wanneer de bal niet gevangen is voor ie den grond bereikt. Den volgenden keer vertel ik jullie nog 'n ander Russisch spelletje. Maar eerst moeten jullie dit maar eens probeeren. Afgesproken?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1928 | | pagina 11